Gepubliceerd: 21 november 2017
Indiener(s): Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD)
Onderwerpen: verkeer water
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34836-3.html
ID: 34836-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING1

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Dit wetsvoorstel, aangeboden in overeenstemming met de Minister van Justitie en Veiligheid, beoogt een aantal Nederlandse wetten aan te passen, zodat deze in overeenstemming zijn met het voorstel voor de Rijkswet nationaliteit zeeschepen (hierna: Rnz). Om de Rnz in werking te kunnen laten treden, is deze aanpassing van een groot aantal wetten noodzakelijk. In de Rnz zijn regels opgenomen voor de inschrijving van een schip in een vlagregister van één van de landen van het Koninkrijk, het verlenen van de nationaliteit van het Koninkrijk der Nederlanden aan zeeschepen en de afgifte van zeebrieven. Hierbij wordt de bestaande (verouderde en versnipperde) regelgeving op het gebied van de nationaliteit van zeeschepen vervangen door een nieuw stelsel. Daarnaast worden, bijvoorbeeld door het mogelijk maken van bareboat-out (dat wil zeggen: in een land van het Koninkrijk een zeeschip te boek stellen, dat met een rompbevrachtingsovereenkomst tijdelijk onder het vlagregister van een ander land of onder de vlag van een andere staat wordt gebracht), onnodige belemmeringen voor de maritieme sector weggenomen. Tot slot wordt met de Rnz de bestuursrechtelijke handhaving ten aanzien van de registratie van zeeschepen gemoderniseerd en uitgebreid, doordat deze Rijkswet voorziet in de bevoegdheid om bij wijze van sanctiemaatregel de registratie van een zeeschip in een vlagregister door te halen. Om deze bevoegdheid uit te oefenen en de belemmeringen voor bareboat-out weg te nemen, is het echter nodig dat de thans geldende vereisten voor de teboekstelling en voor de nationaliteitsverlening worden losgekoppeld. Op grond van de huidige wetgeving kan een teboekstelling namelijk niet plaatsvinden zonder een nationaliteitsverklaring. Teboekstelling is voor veel reders nodig om te voorzien in financiering van het zeeschip door middel van een scheepshypotheek. De keuze voor de vlaggenstaat onder wiens jurisdictie de reder het schip wil exploiteren wordt door andere factoren bepaald. Kapitaalslasten en bescherming van eigendom kunnen de doorslag geven voor de plaats van teboekstelling (vestiging van de onderneming), terwijl fiscale stelsels, logistieke kennis, arbeidskosten en kosten voor scheeps-management de doorslag kunnen geven om een zeeschip elders (vaak in een andere staat) te exploiteren. De koppeling tussen teboekstelling en nationaliteitsverlening zorgt – onbedoeld – voor belemmeringen in de keuzemogelijkheden in de exploitatie van zeeschepen. Ingevolge de Rnz zal het zeeschip de nationaliteit niet «automatisch» verkrijgen door de teboekstelling maar pas door inschrijving in het vlagregister. In tegenstelling tot de huidige situatie is dus voor verkrijging van de nationaliteit een publiekrechtelijke rechtshandeling nodig. Voor nadere informatie over de Rnz wordt verder verwezen naar de memorie van toelichting bij dit voorstel van Rijkswet (Kamerstukken II 2011/12, 33 134, nr. 3).

De nationaliteitsverlening en de afgifte van zeebrieven zijn thans voor Nederland geregeld in artikel 311 e.v. van het Wetboek van Koophandel (WvK), de Zeebrievenwet en de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting. Deze regelgeving dient ten gevolge van de Rnz te worden aangepast aan deze nieuwe situatie. Daarin voorziet dit wetsvoorstel.

De Caribische landen zullen eveneens hun nationale regelgeving aanpassen en deze in overeenstemming brengen met de Rijkswet nationaliteit zeeschepen. De wijzigingen van de regelgeving die geldt op de BES-eilanden zijn wel in dit wetsvoorstel opgenomen.

2. Benodigde aanpassingen

Zoals hierboven reeds is vermeld, is er door de Rnz aanpassing nodig van diverse wetten teneinde de wetten in overeenstemming te brengen met de terminologie en het stelsel van de Rnz. Dit wetsvoorstel stelt de volgende aanpassingen voor:

  • de artikelen 311, 311b, 312, 319 en 319b WvK zullen worden overgeheveld naar boek 8 van het Burgerlijk Wetboek (BW) (artikelen VII en XXIX);

  • de Zeebrievenwet en de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting, alsmede enkele wijzigingswetten zullen worden ingetrokken (artikel I);

  • er zullen enkele technische aanpassingen plaatsvinden, zodat de terminologie in de verschillende wetten in overeenstemming is met de Rnz (artikelen IV, V, VII, onderdelen D en E, VIII tot en met XIX, XXI tot en met XXVIII en XXX);

  • er zullen enkele technische aanpassingen plaatsvinden in diverse wetten die van toepassing zijn op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES), zodat de terminologie in de verschillende wetten in overeenstemming is met de Rnz (artikelen VIII, XX, XXV, XXX, XXXII, XXXIII), en

  • er zal een strafbaarstelling worden opgenomen in het Wetboek van Strafrecht (artikel XXXI).

Deze aanpassingen worden hierna in de artikelsgewijze deel van deze memorie van toelichting uitgebreid toegelicht.

Verder zij opgemerkt dat naar aanleiding van zorgen van de branchevereniging Nautilus artikel 7:695 BW zal worden verduidelijkt bij de implementatie van het Verdrag betreffende werk in de visserij (Visserijverdrag, Trb. 2011, 152). Titel 10, Afdeling 12, van Boek 7 BW betreft de implementatie van het Maritiem Arbeidsverdrag in het Nederlandse recht en geeft regels voor de zeearbeidsovereenkomst. Het eerste artikel van die afdeling, artikel 7:695 BW, bepaalt dat de gehele afdeling van toepassing is op zeeschepen die op grond van Nederlandse rechtsregels gerechtigd zijn de vlag van het Koninkrijk te voeren. De Rnz zorgt voor de ontkoppeling van de (privaatrechtelijke) teboekstelling en de (publiekrechtelijke) vlagverlening. Daardoor wordt het mogelijk dat een schip bareboat-out gaat, dat wil zeggen dat het schip (tijdelijk) in het vlagregister van een ander land wordt ingeschreven terwijl het schip in Nederland te boek gesteld blijft. Gelet op de formulering van artikel 7:695 BW kan dat de vraag oproepen of Afdeling 12 van Titel 10 nog van toepassing is op schepen die gebruik maken van de bareboat-out constructie. Een wisseling van de vlag betekent echter niet dat bestaande arbeidsovereenkomsten, die voor de vlagwisseling – met inachtneming van Afdeling 12 – zijn aangegaan, van inhoud veranderen. Het in deze overeenkomsten vastgelegde beschermingsniveau blijft gehandhaafd, en kan niet eenzijdig door de werkgever worden verlaagd, wanneer het schip onder een andere vlag gaat varen. Artikel 7:695 BW zal bij bovengenoemde implementatie worden aangepast zodat verduidelijkt wordt dat ook op een na de vlagwisseling aangegaan contract dat wordt beheerst door Nederlands recht Afdeling 12 van toepassing zal zijn.

3. Goedkeuring regeling BES

In dit wetsvoorstel wordt van de mogelijkheid gebruik gemaakt om de Regeling vergoeding schade voor olieverontreiniging BES goed te keuren (zie artikel XXXV). In de toelichting bij artikel XXXIV wordt dit nader toegelicht.

4. Uitvoering, handhaving en gevolgen

Dit wetsvoorstel beoogt de terminologie van een groot aantal Nederlandse wetten in overeenstemming met de Rnz te brengen. Inhoudelijk heeft dit voorstel daardoor geen gevolgen voor de aan te passen wetten en het laat die regelgeving verder inhoudelijk ongewijzigd. Derhalve heeft dit wetsvoorstel geen gevolgen voor de uitvoering en de handhaving van de in dit voorstel te wijzigen wetten. Dit wetsvoorstel heeft geen inhoudelijke veranderingen voor burgers of voor het milieu tot gevolg, en brengt het geen administratieve lasten of uitvoeringslasten met zich mee.

5. Consultatie

Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is intensief betrokken bij de voorbereiding van het wetsvoorstel en het voorstel is in nauw overleg tot stand gekomen. In de voorbereiding van dit wetsvoorstel zijn tevens de relevante delen van het concept afgestemd met de beleidsverantwoordelijke Ministeries van Economische Zaken en Klimaat, Financiën, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Justitie en Veiligheid. Ook zijn de BES-eilanden op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen aangaande dit voorstel.

Voor dit wetsvoorstel is geen internetconsultatie uitgevoerd, omdat hier sprake is van een situatie waarin consultatie niet in betekenende mate kan leiden tot aanpassing van het wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel past diverse wetten aan teneinde de wetten in overeenstemming te brengen met de terminologie en het stelsel van de Rnz en zoals hierboven reeds is vermeld, heeft het voorstel geen noemenswaardige gevolgen voor burgers, bedrijven en instellingen. Beide motieven zijn genoemd in de brief van de Minister van Justitie van 15 januari 2008 (Kamerstukken II 2007/08, 29 279, nr. 62) op grond waarvan internetconsultatie achterwege kan blijven.

6. Inwerkingtreding

De datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel wordt bij koninklijk besluit vastgesteld. Hierbij zal worden aangesloten bij de datum waarop de Rnz voor Nederland inwerking treedt. De Rijkswet en dit wetsvoorstel kunnen niet afzonderlijk van elkaar in werking treden. Ook zal de aanpassing van de lagere regelgeving tegelijkertijd in werking treden. De Rnz biedt de mogelijkheid om de datum van inwerkingtreding per land van het Koninkrijk vast te stellen. De Rnz en de bijbehorende aanpassingsregelgeving hoeven derhalve niet voor alle landen tegelijk in werking te treden.

Voor dit wetsvoorstel kan geen gebruik worden gemaakt van één van de uitzonderingen van artikel 5 van de Wet raadgevend referendum (Wrr), waardoor dit wetsvoorstel referendabel is.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel I (Zeebrievenwet en Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting)

In artikel I wordt voorgesteld om de Zeebrievenwet en de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting in te trekken, omdat de materie in deze wetten is opgenomen in de Rnz. Tevens wordt voorgesteld een drietal wijzigingswetten in te trekken, die uitgewerkt overgangsrecht bevatten. In de Wet van 22 juni 1994 tot wijziging voorwaarden nationaliteitsverlening en registratie zeeschepen is overgangsrecht gecreëerd. In artikel V van die wet wordt bepaald dat ambtshalve doorhaling van de teboekstelling uitsluitend kan plaatsvinden na ontvangst van een daartoe strekkende verklaring van Onze Minister. Dergelijke verklaringen worden niet langer afgegeven en door de intrekking, onderscheidenlijk aanpassing van het WvK, onderscheidenlijk boek 8 BW, kan ook artikel V van de wijzigingswet vervallen.

Als gevolg van het intrekken van de Zeebrievenwet en de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting zal daarop gebaseerde onderliggende regelgeving nader moeten worden bekeken. Indien de lagere regelgeving niet dient te vervallen, zal deze bij algemene maatregel van bestuur dan wel bij ministeriële regeling worden omgehangen. De Regeling inzage gegevens en bescheiden Zeebrievenwet (Stcrt. 2006, 136) zal vervallen aangezien de materie die geregeld is in die regeling vrijwel geheel in de Rnz is opgenomen (zie artikel 7, onderdeel f, en artikel 9, eerste lid, onderdeel a, Rnz). De materie uit het Besluit aanwijzing ambtenaren toezicht nationaliteit zeeschepen zal worden opgenomen in een uitvoeringsbesluit op grond van artikel 22, onderdeel a, Rnz.

Artikel II (Algemene douanewet)

Artikel II beoogt de Rnz toe te voegen aan de lijst van nationale wetgeving, opgenomen in de bijlage bij de artikelen 1:1 en 1:3 van de Algemene douanewet. Bovendien wordt voorgesteld de verwijzingen in die bijlage naar de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting en de Zeebrievenwet te schrappen. In de genoemde bijlage is nationale regelgeving opgenomen op basis waarvan verboden of beperkingen zijn of kunnen worden ingesteld, die op goederen bij het binnenbrengen in, onderscheidenlijk verlaten van, het douanegebied van de Gemeenschap dan wel het grondgebied van Nederland of bij het kiezen van een douanebestemming van toepassing zijn of zouden kunnen zijn.

Artikel III (bijlage bij Algemene wet bestuursrecht)

Dit artikel zal de Rnz toevoegen aan de lijst van voorschriften die de grondslag kunnen bieden aan besluiten waartegen op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beroep in eerste en enige aanleg (na het doorlopen van de bezwaarprocedure) kan worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Artikel 26, tweede lid, van de Rnz bepaalt namelijk dat de mogelijkheid om voorziening tegen de op grond van de Rijkswet genomen besluiten te vragen, open moet staan. Dit moet ingevolge de bijlage bij de Awb bij wet of landsverordening worden geregeld. Thans is artikel 311a WvK in deze lijst opgenomen, maar dit artikel komt met dit voorstel te vervallen (zie de toelichting bij artikel XXIX). Bovendien wordt door dit wetsvoorstel ook de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting en de Wijzigingswet van 22 juni 1994 in verband met de wijziging van voorwaarden voor nationaliteitsverlening en registratie zeeschepen ingetrokken (zie de toelichting bij artikel I). De verwijzingen naar de drie genoemde wetten in bijlage 2 bij de Awb kunnen daarom door artikel III geschrapt.

Artikel VI (Boek 7 BW)

In dit wijzigingsartikel wordt voorgesteld de terminologie van artikel 695 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek aan te passen aan die van de Rnz. Zie hieronder de gemeenschappelijke toelichting bij de artikelen IV, V, VII, onderdelen D en E, VIII tot en met XIX, XXI tot en met XXVIII en XXX voor meer informatie.

Artikel VII (Boek 8 BW)

Zoals hierboven al is vermeld, zijn de teboekstelling en de vlagverlening op grond van de huidige wetgeving met elkaar verbonden. Het huidige artikel 8:194 BW bepaalt onder meer dat teboekstelling van een afgebouwd zeeschip mogelijk is wanneer het een Nederlands schip is in de zin van artikel 311 WvK. Artikel 311 WvK geeft vervolgens vereisten waaraan de eigendom van een zeeschip moet voldoen om een Nederlands zeeschip te zijn. Als hieraan is voldaan, wordt op grond van artikel 311a WvK een nationaliteitsverklaring afgegeven door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, en wordt het zeeschip een Nederlands zeeschip in de zin van artikel 311 WvK. Teboekstelling kan onder de huidige wetgeving dus alleen plaatsvinden als er een nationaliteitsverklaring is afgegeven.

De Rnz zorgt ervoor dat de (privaatrechtelijke) teboekstelling en de (publiekrechtelijke) vlagverlening losgekoppeld worden. Artikel 3 van de Rnz bepaalt dat een zeeschip door inschrijving in het vlagregister van een land (Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten) de nationaliteit van het Koninkrijk verkrijgt, en daarmee het recht de vlag van het Koninkrijk te voeren. Uit de artikelen 7, 8 en 10 van de Rnz volgt dat één van de vereisten voor inschrijving in het vlagregister is dat het zeeschip te boek staat in het land waar inschrijving in het vlagregister wordt gevraagd. Het zeeschip moet dus al te boek zijn gesteld in Nederland, voordat het kan worden ingeschreven in het Nederlandse vlagregister. Voor rompbevrachting geldt deze eis overigens niet, aangezien rompbevrachting inhoudt dat een schip in een ander land is te boek gesteld (zie artikel 9 Rnz en de toelichting hierbij).

Omdat de Rnz ervoor zorgt dat teboekstelling kan plaatsvinden zonder nationaliteitsverklaring, moeten de vereisten die gelden voor de teboekstelling en de vereisten die gelden voor vlagverlening gescheiden worden. Het gevolg hiervan is dat uit de teboekstelling niet automatisch meer volgt dat het zeeschip de nationaliteit van het Koninkrijk verkrijgt. De nationaliteit wordt immers pas verkregen door inschrijving in het vlagregister van een van de landen binnen het Koninkrijk. Andersom geldt ook dat als het zeeschip op grond van de Rnz wordt doorgehaald uit het vlagregister, dit niet tot gevolg heeft dat de teboekstelling moet worden doorgehaald.

Bij deze scheiding is het van belang dat de teboekstelling haar eigen toetsingskader behoudt. Een zeeschip moet voor teboekstelling immers, net zoals voor nationaliteitsverlening, aan bepaalde vereisten voldoen. Er is voor gekozen om deze vereisten voor teboekstelling op te nemen in een nieuw artikel 8:194a BW, aangezien het gaat om een privaatrechtelijke rechtshandeling. Daarnaast staan de bepalingen over teboekstelling voor zeeschepen op deze manier bij elkaar.

In het nieuwe artikel 8:194a BW zullen de vereisten waaraan moet worden voldaan om een afgebouwd zeeschip te boek te kunnen stellen, worden opgenomen. Het gaat hierbij om vereisten gesteld aan de eigendom van het zeeschip. Deze vereisten zijn thans gesteld in artikel 311 WvK en worden in dit voorstel, met enkele technische aanpassingen, in zijn geheel overgenomen in artikel 8:194a BW. Inhoudelijk blijven de vereisten dus gelijk. De technische aanpassingen betreffen slechts de verwijzingen in de aanhef en de leden van het artikel naar «Nederlands schip». Deze verwijzingen worden in dit voorstel veranderd in een verwijzing naar de teboekstelling, omdat het zeeschip pas bij inschrijving in het Nederlandse vlagregister op grond van de Rnz de Nederlandse nationaliteit verkrijgt. Voor de teboekstelling is dus alleen de nationaliteit van de eigenaar nog van belang, hetgeen ook thans het geval is op grond van artikel 311 WvK. In artikel 8:194a wordt, evenals in artikel 311 WvK, gesproken over afgebouwde schepen aangezien alleen een afgebouwd schip deelneemt aan het maatschappelijk verkeer en daarover rechtsmacht moet kunnen worden uitgeoefend. Om te voorkomen dat de vereisten van artikel 311 WvK (door het overnemen van de inhoud hiervan in artikel 8:194a BW) voor zeevissersschepen gaan gelden, is er een toevoeging opgenomen in de aanhef van artikel 8:194a BW (zie ook de toelichting bij artikel XXX). Deze toevoeging zal ervoor zorgen dat zeevissersschepen niet hoeven te voldoen aan de vereisten van artikel 8:194a, hetgeen thans ook niet het geval is. Overigens wordt de toepassing van artikel 8:194 niet gewijzigd door dit wetsvoorstel, waardoor dit artikel van toepassing blijft voor zeevissersschepen.

Voorts wordt de nationaliteitsverklaring die door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat wordt afgegeven op grond van artikel 311a WvK, door het voorgestelde artikel VII opgenomen in artikel 8:194, vierde lid, BW. Aangezien de nationaliteit van een zeeschip door de Rnz zal worden geregeld, zal de nationaliteitsverklaring op grond van artikel 311a WvK niet meer nodig zijn. Het vervallen van de nationaliteitsverklaring is opgenomen in artikel XXX en wordt in de toelichting bij dit artikel nader toegelicht.

Door het toevoegen van artikel 8:194a BW door dit wetsvoorstel, zal ook artikel 8:194 BW moeten worden aangepast. Het gaat hierbij slechts om technische aanpassingen, zoals het aanpassen van de verwijzingen naar de term «Nederlands schip» in een verwijzing naar de vereisten van voorgestelde artikel 8:194a BW. Ten gevolge van de aanpassingen wordt in het gewijzigde artikel 8:194 BW voorgesteld dat de vereisten opgenomen in artikel 8:194a BW van toepassing zijn bij teboekstelling van een afgebouwd zeeschip.

Eveneens zal artikel 8:195 BW aanpassing behoeven ten gevolge van het toevoegen van artikel 8:194a BW. In het eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 5, van artikel 8:195 BW zal allereerst niet langer verwezen worden naar artikel 311a WvK, aangezien voorgesteld wordt die bepaling met dit wetsvoorstel in te trekken. Daardoor zal direct worden verwezen naar artikel 8:194a BW voor wat betreft de vraag of het schip voldoet aan de eisen gesteld in het laatstgenoemde artikel. De tweede zin is identiek aan de laatste volzin van het thans geldende subonderdeel 5.

Als laatste wordt door de onderdelen D en E van dit wijzigingsartikel voorgesteld de terminologie van de artikelen 529, tweede en derde lid, en 645, tweede lid, van Boek 8 BW aangepast aan die van de Rnz en de officiële benaming van de vlag. Zie de onderstaande gemeenschappelijke toelichting bij de artikelen IV, V, VII, onderdelen D en E, VIII tot en met XIX, XXI tot en met XXVIII en XXX voor meer informatie.

De artikelen IV, V, VII, onderdelen D en E, VIII tot en met XIX, XXI tot en met XXVIII en XXX (Arbeidsomstandighedenwet, Arbeidstijdenwet, Boek 8 BW, Boek 8 BW BES, Kadasterwet, Meetbrievenwet 1981, Scheepvaartverkeerswet, Telecommunicatiewet, Uitvoeringswet Visserijverdrag 1967, Vaarplichtwet, Wedervergeldingswet zeescheepvaart, Wet aansprakelijkheid olietankschepen, Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, Wet buitenlandse schepen, Wet havenstaatcontrole, Wet natuurbescherming, Wet op de lijkbezorging, Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, Wet verzekering zeeschepen, Wet voorkoming van verontreiniging door schepen BES, Wet voorkoming verontreiniging door schepen, Wet wettelijke aansprakelijkheid exploitanten nucleaire schepen, Wet zeevarenden en Wetboek van Koophandel BES)

De artikelen IV, V, VII, onderdelen D en E, VIII tot en met XIX, XXI tot en met XXVIII en XXX beogen de terminologie van een aantal wetten aan te passen. Dit gebeurt door vervanging van de woorden «op grond van Nederlandse rechtsregels» door «op grond van voor Nederland geldende rechtsregels», door vervanging van de woorden «Nederlandse vlag» door «vlag van het Koninkrijk» en door vervanging van «Nederlands schip» door «schip dat op grond van voor Nederland geldende rechtsregels gerechtigd is de vlag van het Koninkrijk te voeren». Verder wordt voorgesteld in de genoemde wetten een aantal verwijzingen aan te passen, zodat wordt verwezen naar de Rnz in plaats van de in te trekken Zeebrievenwet en de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting. Al deze wijzigingen zijn technisch van aard en zijn bedoeld om de terminologie van de Nederlandse wetten aan te laten sluiten bij de Rnz. De reikwijdte van de bepalingen zal dus niet veranderen door dit wetsvoorstel.

Met het vervangen van de woorden «op grond van Nederlandse rechtsregels» door «op grond van voor Nederland geldende rechtsregels» zal worden bereikt dat de rechtsregels van de Rnz van toepassing zullen zijn voor zover deze gelden voor Nederland. Door te verwijzen naar de «voor Nederland geldende rechtsregels», is duidelijk dat hier, naast het andere Nederlandse recht, de regels uit de Rnz onder vallen die voor Nederland gelden. Aangezien de Rnz een Rijkswet is, gelden de regels in de Rnz namelijk ook voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Met de «voor Nederland geldende rechtsregels» moet gedacht worden aan regels voor zeeschepen die zijn ingeschreven in het Nederlandse vlagregister of waarvoor een buitengewone of voorlopige zeebrief is afgegeven door een Nederlandse Minister. In plaats van of in aanvulling op de Rnz kunnen ook andere rechtsregels van toepassing kunnen zijn. Daarom wordt voorgesteld om de formulering «rechtsregels» te handhaven, en wordt niet rechtstreeks verwezen naar de Rnz. Zo kan het ook voorkomen dat met de aangepaste formulering een vissersvaartuig wordt bedoeld. De Rnz is niet van toepassing op Nederlandse vissersvaartuigen, maar voor dergelijke schepen gelden aparte nationaliteitsregelgeving. Met de voorgestelde wijzingen zal hierin geen wijziging plaatsvinden.

De tweede voorgestelde wijziging is het vervangen van de woorden «de Nederlandse vlag» door «de vlag van het Koninkrijk». Hiermee wordt beoogd aan te sluiten bij de officiële benaming van de vlag, zoals die ook wordt gebruikt in artikel 5, eerste lid, van de Rnz. In verschillende Nederlandse wetten is namelijk een verwijzing opgenomen naar de Nederlandse vlag, terwijl de officiële benaming «de vlag van het Koninkrijk der Nederlanden» is. Dit blijkt uit het koninklijk besluit van 19 februari 1937, nr. 93, waarin is bepaald dat rood, wit en blauw de kleuren zijn van de vlag van het Koninkrijk. Dit wetsvoorstel beoogt ervoor te zorgen dat de terminologie in de verschillende wetten weer overeen komt.

Het vervangen van «Nederlands schip» door «schip dat op grond van voor Nederland geldende rechtsregels gerechtigd is de vlag van het Koninkrijk te voeren» dat wordt gebruikt in onder meer de Telecommunicatiewet en de Wet op de lijkbezorging, beoogt te verduidelijken dat het gaat om een schip dat op basis van het Nederlandse recht in het vlagregister van Nederland staan ingeschreven en derhalve onder de vlag van het Koninkrijk vaart. Deze voorgestelde aanpassing heeft geen inhoudelijke wijziging of verandering van het toepassingsbereik van de gewijzigde wetten tot gevolg. Bij de Wet op de lijkbezorging wordt tevens van de gelegenheid gebruik gemaakt om de tekst van het artikel in overeenstemming te brengen met de andere delegatiegrondslagen in die wet.

Een andere voorgestelde tekstuele wijziging is te vinden in artikelen IX en XXVIII, ter wijziging van de Kadasterwet, onderscheidenlijk de Wet zeevarenden. In artikel 1, tweede lid, van de Kadasterwet wordt verwezen naar artikel 312 van het Wetboek van Koophandel. In artikel 1, onderdeel l, van deze wet wordt thans verwezen naar «een vennootschap als bedoeld in artikel 311, derde lid, van het Wetboek van Koophandel». Omdat de artikelen 311 en 312 WvK komen te vervallen op grond van artikel XXX van dit wetsvoorstel, dienen deze verwijzingen te worden aangepast. De inhoud van artikel 311, derde lid, WvK wordt door dit voorstel overgenomen in artikel 8:194a, derde lid, BW. De verwijzing in de Wet zeevarenden wordt daarom aangepast naar een verwijzing naar artikel 8:194a BW.

Tevens wordt nog van de gelegenheid gebruik gemaakt om een eerdere taalfout te herstellen in artikel 19, eerste lid, van de Wet wettelijke aansprakelijkheid exploitanten nucleaire schepen, zodat wordt gesproken over een «nucleair schip».

Artikel XX (Wet maritiem beheer BES)

In dit wijzigingsartikel wordt voorgesteld de terminologie van artikel 49, eerste lid, van de Wet maritiem beheer BES aan te passen aan die van de Rnz. Zie de gemeenschappelijke toelichting bij de artikelen IV, V, VII, onderdelen D en E, VIII tot en met XIX, XXI tot en met XXVIII en XXX voor meer informatie. In de Wet maritiem beheer BES ziet de verwijzing naar «Nederlands schip» op het gebied waar de schepen varen. Daardoor wordt gedoeld op alle schepen in het vlagregister in één van de landen van het Koninkrijk, en op alle (kleine) schepen die in Bonaire, Sint Eustatius of Saba geregistreerd staat en geen verplichting hebben om zich in te schrijven in het vlagregister.

Artikel XXIX (Wetboek van Koophandel)

Zoals uitgebreid in de toelichting bij artikel VIII is besproken, vervallen de nationaliteitsvereisten voor zeeschepen bij de teboekstelling. Als gevolg daarvan wordt in onderdeel A voorgesteld de volgende artikelen te laten vervallen:

  • artikel 311 WvK, dat gaat over de vereisten voor teboekstelling. Dit artikel wordt overbodig, aangezien de inhoud hiervan zal worden overgenomen in artikel 8:194a BW (zie de toelichting bij artikel VII voor nadere uitleg);

  • artikel 311a WvK, dat gaat over het afgeven van een nationaliteitsverklaring door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. Het eerste tot en met derde lid van artikel 311a WvK kunnen vervallen, omdat de nationaliteit van een zeeschip niet meer relevant is bij de teboekstelling. Er worden op grond van het voorgestelde artikel 8:194a BW alleen nog nationaliteitseisen gesteld aan de eigenaar van het schip, maar niet meer aan het schip zelf. Hieruit volgt dat de nationaliteit van het zeeschip op grond van de Rnz pas wordt verkregen bij inschrijving in het vlagregister, waarbij wordt getoetst aan de eisen genoemd in de Rnz. De nationaliteitsverklaring bij de teboekstelling op grond van artikel 311a, eerste lid, WvK is hierdoor niet meer nodig en kan worden geschrapt. Het tweede en derde lid kunnen eveneens worden geschrapt en de inhoud daarvan is (in gewijzigde vorm) overgenomen in de Rnz, namelijk in artikel 6, vierde tot en met zesde lid, over de aanvraag voor inschrijving in het vlagregister;

  • artikel 311b WvK, dat gaat over het toezicht op de naleving van de vereisten waaraan moet worden voldaan om een nationaliteitsverklaring te verkrijgen. De inhoud van dit artikel is opgenomen in artikel 22 Rnz. Daardoor, en mede gelet op het feit dat de nationaliteitsverlening bij de teboekstelling is vervallen, is dit artikel overbodig geworden en kan het vervallen in het WvK;

  • artikel 312 WvK, dat bepaalt wanneer een schip in aanbouw een Nederlands schip is. Omdat de nationaliteit van het schip niet meer relevant is voor de teboekstelling, komt dit artikel te vervallen. Voor schepen in aanbouw geldt nog steeds artikel 8:194 BW, dat bepaalt dat een schip te boek kan worden gesteld als het in Nederland in aanbouw is;

  • artikel 319 WvK, dat de artikelen 311 (vereisten voor teboekstelling) en 312 (schepen in aanbouw) buiten toepassing verklaart voor zeevissersschepen. Door het vervallen van de artikelen 311 en 312 kan ook artikel 319 WvK komen te vervallen, aangezien artikel 319 WvK naar deze artikelen verwijst. Om te voorkomen dat de vereisten van artikel 311 WvK (door het overnemen van de inhoud hiervan in artikel 8:194a BW) voor zeevissersschepen gaan gelden, wordt voorgesteld een toevoeging op te nemen in de aanhef van artikel 8:194a BW (zie ook de toelichting bij artikel VII). Deze toevoeging zorgt ervoor dat zeevissersschepen niet hoeven te voldoen aan de vereisten van artikel 8:194a BW, hetgeen thans ook niet het geval is;

  • artikel 319b WvK, dat bepaalt dat de artikelen 311 (vereisten voor teboekstelling) en 312 WvK (schepen in aanbouw) niet van toepassing zijn op schepen die aan het Rijk of enig openbaar lichaam toebehoren en zijn bestemd tot de openbare dienst. In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld, zoals gezegd, de vereisten te verplaatsen naar artikel 8:194a BW, waardoor dit artikel overbodig wordt. Artikel 8:230 BW geeft namelijk al aan dat afdeling 2 (waarin artikel 8:194a komt te staan) niet van toepassing is op zeeschepen die toebehoren aan het Rijk of enig openbaar lichaam en uitsluitend bestemd zijn voor de uitoefening van de openbare macht of niet-commerciële overheidsdienst.

Artikel XXXI (Wetboek van Strafrecht)

In onderdeel A en B van dit wijzigingsartikel wordt voorgesteld de terminologie van artikel 409 van het Wetboek van Strafrecht aan te passen aan die van de Rnz en de officiële benaming van de vlag. Zie de gemeenschappelijke toelichting bij de artikelen IV, V, VII, onderdelen D en E, VIII tot en met XIX, XXI tot en met XXVIII en XXX voor meer informatie.

In onderdeel C wordt voorgesteld artikel 471, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht te wijzigen, waardoor overtreding van de artikelen 19 en 20 van de Rnz strafbaar wordt gesteld. Deze strafbaarstelling is in dit wetsvoorstel opgenomen op grond van artikel 26, tweede lid, van de Rnz, dat de landswetgever opdraagt om overtreding van de artikelen 19, 20, 23, 24 en 25 van de Rnz strafbaar te stellen. Omdat de artikelen 23 en 24 al strafbaar zijn gesteld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht en de strafbaarstelling van artikel 25 al is opgenomen in artikel 272 Wetboek van Strafrecht, regelt dit artikel alleen de strafbaarstelling op grond van de artikelen 19 en 20 van de Rnz. Hierdoor zal in Nederland in geval van niet naleving van de artikelen 19 en 20 van de Rnz sprake zijn van een overtreding die wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie. Dit komt overeen met de regeling die thans is opgenomen in de Zeebrievenwet.

Artikelen XXXII en XXXIII (Wetboek van Strafrecht BES en Wetboek van Strafvordering BES)

In onderdelen B, C en D van wijzigingsartikel XXXII wordt voorgesteld de terminologie van diverse artikelen van het Wetboek van Strafrecht BES aan te passen aan die van de Rnz. Zie de gemeenschappelijke toelichting bij de artikelen IV, V, VII, onderdelen D en E, VIII tot en met XIX, XXI tot en met XXVIII en XXX voor meer informatie.

In onderdeel A van wijzigingsartikel XXXII wordt voorgesteld artikel 89 van het Wetboek van Strafrecht BES aan te passen. Het Wetboek van Strafrecht BES is nu alleen van toepassing als misdrijven of overtredingen worden gepleegd op schepen die de Nederlandse nationaliteit hebben. Dit had bij de opheffing van de Nederlandse Antillen reeds moeten zijn verruimd tot schepen die lokaal zijn geregistreerd op de BES, maar die geen Nederlandse nationaliteit hebben omdat zij niet worden ingeschreven in het vlagregister en geen zeebrief krijgen. Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om het toepassingsbereik van het Wetboek van Strafrecht BES uit te breiden naar deze schepen.

In wijzigingsartikel XXXIII van dit wetsvoorstel zal een foutieve verwijzing in het Wetboek van Strafvordering naar het Wetboek van Strafrecht worden gecorrigeerd.

Artikel XXXIV (Regeling vergoeding schade door olieverontreiniging BES)

Dit artikel wordt voorgesteld om de Regeling vergoeding schade door olieverontreiniging BES goed te keuren. Deze regeling is op 3 juni 2011 in werking getreden. Met dit artikel wordt gebruikt gemaakt van de mogelijkheid die de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (IBES) biedt om bij ministeriële regeling wetten van Nederlands-Antilliaanse oorsprong te wijzigen (zie ook de toelichting bij de IBES (Kamerstukken II 2008/09, 31 957, nr. 3, blz. 13). In het onderhavige geval is dit gebeurd (zie Kamerstukken II 2010/11, 32 616) om voor de BES gelding mogelijk te maken van het Protocol van 2003 bij het Internationaal Verdrag betreffende de instelling van een internationaal fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie (Trb. 2004, 196). De wenselijkheid hiervan is tijdens de staatkundige hervorming van het Koninkrijk al benadrukt (Kamerstukken II 2008/09, 32 047, nr. 3, p. 13, nr. 46). Omdat artikel 21, eerste lid, IBES bepaalt dat zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van de regeling een voorstel van wet tot goedkeuring van deze regelingen bij de Staten-Generaal moet worden ingediend en dit wetsvoorstel evenals de regeling regels stelt op het terrein van scheepvaart, is dit voorstel daar thans het meest geschikt voor.

Artikel XXXV

Artikel XXXV ziet op het moment van inwerkingtreding van dit voorstel. In paragraaf 6 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting wordt daarop nader ingegaan.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga