Algemeen
Op 10 oktober 2017 is het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» gepresenteerd. Een van de in dat regeerakkoord opgenomen maatregelen betreft het geleidelijk uitfaseren van de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld (ook de regeling Hillen of de Hillen-aftrek genoemd). De voorziene inwerkingtreding van deze maatregel is 1 januari 2019. Vanwege de noodzakelijke systeemwijzigingen bij de Belastingdienst moet deze maatregel op 1 januari 2018 vaststaan om op 1 januari 2019 in werking te kunnen treden. Het onderhavige wetsvoorstel strekt tot het treffen van deze maatregel.
Het recht op aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld ontstaat als het eigenwoningforfait (EWF) hoger is dan de daarop drukkende aftrekbare kosten. De aftrek wordt gesteld op het verschil tussen beide posten. Belangrijke reden voor de introductie van deze maatregel met ingang van 2005 was om de aflossing van de eigenwoningschuld te bevorderen. De regeling Hillen heeft tot gevolg dat de inkomsten uit de eigen woning de facto op nihil worden gesteld. Daarmee wordt bewust afgeweken van het feit dat de eigen woning in de inkomstenbelasting een bron van inkomen vormt. Als gevolg van de per 2013 ingevoerde aflossingseis voor eigenwoningschulden is een extra stimulering voor een versnelde aflossing door de regeling Hillen echter niet meer noodzakelijk. Door de aflossingseis komen belastingplichtigen bovendien veel eerder in aanmerking voor toepassing van die regeling. Hierdoor is de regeling op termijn financieel onhoudbaar. De geraamde kosten van de regeling Hillen bedroegen in 2015 in totaal € 556 miljoen. Vooral door de met ingang van 1 januari 2013 ingevoerde aflossingseis neemt het budgettaire belang sterk toe, tot € 1,1 miljard in 2042. Het voorgaande is reden om deze regeling af te schaffen. Het kabinet heeft gekozen voor een afbouw van de regeling in kleine stappen. Hiermee worden de aan de beëindiging van de regeling verbonden gevolgen – waarbij het deel van het EWF waar geen daarop drukkende aftrekbare kosten tegenover staan tot het belastbare inkomen wordt gerekend – gemitigeerd.
Met de voorgestelde maatregel wordt de aftrek met ingang van 1 januari 2019 in gelijke stappen in dertig jaren uitgefaseerd. Dit betekent dat per 2019 nog 96 2/3% van het verschil tussen het EWF en de daarop drukkende aftrekbare kosten in aanmerking wordt genomen, in 2020 nog 93 1/3% van genoemd verschil et cetera, tot de aftrek met ingang van 1 januari 2048 geheel is vervallen.
Ter illustratie toont de hierna opgenomen tabel voor een aantal WOZ-waarden het effect op jaarbasis van het uitfaseren van de regeling Hillen op het besteedbare inkomen aan het einde van de kabinetsperiode. Hierbij is uitgegaan van het geraamde EWF-percentage van 0,55% in 20211 en de in het regeerakkoord voor dat jaar voorziene tarieven in de inkomstenbelasting (IB-tarieven) voor AOW-gerechtigden en niet-AOW-gerechtigden. Daarnaast is uitgegaan van de situatie dat belastingplichtigen geen enkele renteaftrek hebben (de eigenwoningschuld is dus volledig afgelost).
WOZ-waarde |
€ 200.000 |
€ 300.000 |
€ 400.000 |
€ 500.000 |
€ 700.000 |
€ 1.000.000 |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|
EWF-percentage |
0,55% |
€ 1.100 |
€ 1.650 |
€ 2.200 |
€ 2.750 |
€ 3.850 |
€ 5.500 |
Minder aftrek Hillen |
10% |
€ – 110 |
€ – 165 |
€ – 220 |
€ – 275 |
€ – 385 |
€ – 550 |
Effect op besteedbaar inkomen bij het marginale tarief |
19,03% |
€ – 21 |
€ – 31 |
€ – 42 |
€ – 52 |
€ – 73 |
€ – 105 |
36,93% |
€ – 41 |
€ – 61 |
€ – 81 |
€ – 102 |
€ – 142 |
€ – 203 |
|
49,50% |
€ – 54 |
€ – 82 |
€ – 109 |
€ – 136 |
€ – 191 |
€ – 272 |
De hiervoor opgenomen tabel geeft enkel het effect op het besteedbare inkomen als gevolg van de uitfasering van de regeling Hillen. Om een uitspraak te doen over de gevolgen van de koopkracht van mensen, is het van belang om de maatregelen in het regeerakkoord in samenhang te bezien. Er zitten plussen en minnen in, waarbij er onder de streep voor bijna alle huishoudens tijdens de kabinetsperiode – ook degenen die momenteel profiteren van de Hillen-aftrek – een plus overblijft.
Voor een deel van de groep eigenwoningbezitters zullen de in de tabel genoemde effecten op het besteedbare inkomen zich niet of slechts beperkt voordoen, omdat zij een deel van hun heffingskortingen momenteel niet kunnen verzilveren. Als voor deze belastingplichtigen het belastbare inkomen stijgt door de afbouw van de regeling Hillen, kunnen zij een groter deel van de heffingskortingen verzilveren. Dit betreft naar schatting 8% van de AOW-gerechtigden die recht hebben op de Hillen-aftrek. Voor AOW-gerechtigden geldt dat zij door de heffingskortingen pas belasting betalen vanaf een belastbaar inkomen van circa € 14.500 (voor alleenstaande ouderen is dit circa € 17.000).
Budgettaire aspecten
De budgettaire opbrengst van het uitfaseren van de regeling Hillen in dertig jaren loopt tijdens deze periode op. De jaarlijkse opbrengst neemt stapsgewijs toe door de gelijkmatige uitfasering, zoals getoond in de hierna opgenomen tabel 1 (afgerond op twee decimalen, het betreft breuken van derden). De volledige opbrengst wordt bij de uitfasering vanaf 1 januari 2019 dus gerealiseerd op 1 januari 2048.
Jaar |
Percentage regeling Hillen1 |
Jaarlijkse opbrengst2 |
---|---|---|
2018 |
100,00% |
0,00% |
2019 |
96,67% |
3,33% |
2020 |
93,33% |
6,67% |
2021 |
90,00% |
10,00% |
... |
... |
... |
2046 |
6,67% |
93,33% |
2047 |
3,33% |
96,67% |
2048 |
0,00% |
100,00% |
De derde kolom «Jaarlijkse opbrengst» maal het budgettaire belang, resulteert in de uiteindelijke geraamde budgettaire opbrengst van de maatregel, zoals getoond in de hierna opgenomen tabel 2.
(Bedragen in mln. euro) |
2019 |
2020 |
2021 |
struc (2048) |
---|---|---|---|---|
Budgettair belang aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld zonder nader beleid |
726 |
778 |
764 |
1.117 |
Effect uitfaseren in 30 jaar |
3,33% |
6,67% |
10% |
100% |
Budgettair effect uitfaseren aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld |
24 |
52 |
76 |
1.117 |
EU-aspecten
Dit wetsvoorstel bevat geen EU-aspecten.
Uitvoeringskosten Belastingdienst
De voorgestelde maatregel in het onderhavige wetsvoorstel is door de Belastingdienst beoordeeld met de uitvoeringstoets nieuwe stijl. Voor deze maatregel geldt dat de Belastingdienst die uitvoerbaar en handhaafbaar acht per de voorgestelde inwerkingtredingsdatum. De gevolgen voor de uitvoering zijn beschreven in de uitvoeringstoets die als bijlage is bijgevoegd2. Deze maatregel gaat gepaard met incidentele uitvoeringskosten voor de Belastingdienst ten bedrage van € 170.000. Deze uitvoeringskosten zullen binnen begroting IX worden ingepast.
Artikel I
Artikel I (artikel 3.123a van de Wet inkomstenbelasting 2001)
In artikel 3.123a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) is de zogenoemde Hillen-aftrek opgenomen. Zoals in het algemeen deel is toegelicht wordt voorgesteld deze aftrek in gelijke stappen in dertig jaren uit te faseren. Met de wijziging van genoemd artikel 3.123a wordt voor 2019, het eerste jaar van de uitfasering, bepaald dat nog 96 2/3% van de zonder de uitfasering geldende Hillen-aftrek (het verschil tussen het EWF en de daarop drukkende aftrekbare kosten) in aanmerking wordt genomen. Dit percentage zal jaarlijks met 3 1/3%-punt dalen zodat per 1 januari 2048 geen aftrek meer resteert.
Artikel II
Artikel II (artikel 10.6bis van de Wet inkomstenbelasting 2001)
Op grond van het voorgestelde artikel 10.6bis van de Wet IB 2001 wordt het op grond van de voorgestelde uitfasering van de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld met ingang van 1 januari 2019 in artikel 3.123a van de Wet IB 2001 genoemde percentage van 96 2/3% met ingang van 1 januari 2020 jaarlijks met 3 1/3%-punt verlaagd. Hierdoor wordt de Hillen-aftrek die zonder de uitfasering zou gelden jaarlijks voor een beperkter deel in aanmerking genomen totdat deze per 1 januari 2048 nihil bedraagt. Per die datum kan de regeling derhalve vervallen.
In verband met het voorgestelde artikel 10.6bis van de Wet IB 2001, dat gelet op het onderwerp na artikel 10.6 moet worden opgenomen, wordt het huidige artikel 10.6bis van de Wet IB 2001 vernummerd tot artikel 10.6ter van de Wet IB 2001.
Artikel III
Artikel III, onderdelen A, B en C (artikel 3.1, afdeling 3.6a en artikel 10.6bis van de Wet inkomstenbelasting 2001)
Met de voorgestelde uitfasering van de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld van het in dertig jaren in gelijke stappen afbouwen van deze aftrek, vervalt de aftrek met ingang van 1 januari 2048. Artikel 3.1, tweede lid, onderdeel h, van de Wet IB 2001, waarin naar deze aftrek wordt verwezen, afdeling 3.6a van de Wet IB 2001, waarin de regeling is opgenomen, en het per 1 januari 2020 in te voeren artikel 10.6bis van de Wet IB 2001, dat de uitfasering van de aftrek regelt, kunnen in dat kader met ingang van 1 januari 2048 vervallen.
Artikel IV
Artikel IV (inwerkingtreding)
Ingevolge artikel IV treedt deze wet in werking met ingang van 1 januari 2018. Omdat uitstel van de inwerkingtreding tot na deze datum ongewenst is, gelet op de voor de Belastingdienst benodigde tijd voor de systeemaanpassingen en de budgettaire gevolgen voor de begroting indien de maatregel niet op 1 januari 2019 effectief kan worden, wordt een beroep gedaan op artikel 12 van de Wet raadgevend referendum. De gefaseerde afbouw van de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld kan op deze manier met ingang van 1 januari 2019 starten.
De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel