Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 februari 2018
Bij brief van 19 december 2017 heeft de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, op voorstel van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op de voet van artikel 21a, eerste lid, van de Wet op de Raad van State aan de Afdeling advisering van de Raad van State gevraagd haar van voorlichting te dienen inzake de nota van wijziging bij de Wet fuserende bedrijfstakpensioenfondsen.
De nota van wijziging betreft niet het onderwerp van het voorstel (het geven van regels voor fuserende bedrijfstakpensioenfondsen), maar ziet op regels voor waardeoverdracht van nettopensioen door pensioenfondsen.1 In het verzoek om voorlichting wordt de Afdeling advisering van de Raad van State verzocht een inhoudelijke beoordeling te geven van de nota van wijziging, als zou deze als een zelfstandig wetsvoorstel ter advisering zijn voorgelegd aan de Afdeling advisering.
De nota van wijziging strekt tot het introduceren voor de deelnemer in een nettopensioenregeling van een keuzemogelijkheid voor een andere pensioenuitvoerder in de uitkeringsfase. Het pensioenfonds is verplicht mee te werken aan de waardeoverdracht.
In samenhang met de aftopping van de fiscale facilitering van aanvullende (basis)pensioenregelingen,2 is met de nettopensioenregeling3 een mogelijkheid geboden om in voorkomend geval in aanvulling daarop (netto) pensioen op te bouwen boven de aftoppingsgrens.4 Nettopensioenregelingen kunnen onder omstandigheden ook worden uitgevoerd door pensioenfondsen. Daaraan zijn in het kader van de zogenoemde «fiscale hygiëne» en de taakafbakening met verzekeraars verschillende voorwaarden verbonden. Die voorwaarden hebben met name betrekking op het voorkomen van een vermenging van vermogen bij een pensioenfonds van middelen waarop een fiscale claim rust (basispensioen, waarop de omkeerregel van toepassing is) en middelen waarvoor dat niet geldt (nettopensioen). Zo dient het pensioenfonds voor het nettopensioen een gescheiden administratie aan te houden en gelden afzonderlijke rekenregels om te voorkomen dat middelen bestemd voor de basispensioenregeling worden gebruikt voor de (vrijwillige) nettopensioenregeling en om de fiscale hygiëne te waarborgen.5 Pensioenfondsen mogen nettopensioenregelingen alleen uitvoeren als aanvulling op de basispensioenregeling die door datzelfde pensioenfonds wordt uitgevoerd.6 Ook mag een pensioenfonds een nettopensioenregeling alleen uitvoeren indien de werkgever ten minste 10% van de premie bijdraagt, dan wel het opgebouwde kapitaal wordt gebruikt voor omzetting in een pensioenrecht of een pensioenaanspraak in de vorm van een periodieke uitkering.7 Een fiscaal bovenmatige pensioenregeling (zoals een nettopensioenregeling) mag uitsluitend als vrijwillige regeling door een pensioenfonds worden uitgevoerd.8
Een nettopensioenregeling die wordt uitgevoerd door een pensioenfonds heeft de vorm van een premieovereenkomst.9 De regels van de Pensioenwet voor (vrijwillige) premiepensioenregelingen zijn dan ook integraal van toepassing.
De nota van wijziging geeft de deelnemer onder bepaalde voorwaarden een mogelijkheid tot waardeoverdracht van het met een nettopensioenregeling opgebouwde kapitaal naar een andere pensioenuitvoerder in de uitkeringsfase. In verband daarmee wordt een nieuwe bepaling over de waardeoverdracht van nettopensioen voor pensioenfondsen ingevoegd,10 en wordt een wijziging aangebracht in de taakafbakeningsbepalingen (met betrekking tot de inkoop met het opgebouwde kapitaal in de basispensioenregeling),11 een en ander in aanvulling op de bestaande overdrachtsmogelijkheden.
Met de Wet verbeterde premieregelingen zijn de regels rond het zogenoemde «shoprecht» aangepast. Indien een premieregeling is ondergebracht bij een verzekeraar of een premiepensioeninstelling, heeft de (gewezen) deelnemer het recht om per de pensioendatum een uitkering in te kopen bij een andere pensioenuitvoerder.12 Indien een premieregeling is ondergebracht bij een pensioenfonds zijn de mogelijkheden tot inkoop elders beperkt. Zo is er alleen een shoprecht indien het pensioenfonds óf alleen een vaste uitkering aanbiedt óf alleen een variabele uitkering. Bij vrijwillige premieregelingen (zoals ook nettopensioenregelingen) geldt bovendien de beperking, dat indien de regeling voorziet in verplichte inkoop in de basisregeling, dit automatisch betekent dat het pensioenkapitaal niet naar een andere pensioenuitvoerder kan worden overgedragen.13 De beperkingen die gelden voor bij pensioenfondsen opgebouwd premiepensioen hangen samen met de bijzondere positie van pensioenfondsen en de solidariteit die met die bijzondere regels wordt gewaarborgd (zoals het verbod op ringfencing).14
De in de voorliggende nota van wijziging opgenomen regeling brengt mee dat de beperkingen die gelden voor bij een pensioenfonds opgebouwd pensioenkapitaal voor nettopensioen worden weggenomen, waardoor de inkoopmogelijkheden meer in lijn komen met de regels die gelden bij verzekeraars en premiepensioeninstellingen.
De Afdeling merkt op dat nettopensioen zich fundamenteel van basispensioen onderscheidt. Bij door pensioenfondsen uitgevoerde basispensioenregelingen is sprake van solidariteit, ook in het geval dat het gaat om een vrijwillige regeling (dit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in het verbod op ringfencing). Bij nettopensioenregelingen speelt die solidariteit evenwel geen rol. Bij nettopensioenregelingen is niet alleen van belang dat het om een vrijwillige regeling gaat, maar ook dat is voorzien in regels voor fiscale hygiëne en in aparte rekenregels voor nettopensioen. Daardoor kan overdracht van nettopensioenkapitaal geen negatieve weerslag hebben op (de solidariteit bij) de basispensioenregelingen die door het pensioenfonds worden uitgevoerd. Bij een vrijwillige premieregeling die voorziet in een basispensioen gelden deze bijzondere regels niet. De solidariteit die bij (al dan niet vrijwillige) premieregelingen voor basispensioen rechtvaardigt dat beperkingen aan de overdraagbaarheid worden gesteld, speelt bij nettopensioen dan ook geen rol, en dus ligt het niet voor de hand deze beperkingen ten aanzien van nettopensioen te handhaven.
Gelet op het vorenstaande acht de Afdeling de voorgestelde opzet verantwoord.
De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner