Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 mei 2018
De gevolgen van de verschrikkingen uit de Tweede Wereldoorlog (WOII) worden ondanks het verstrijken van tijd ook vandaag de dag gevoeld in de samenleving. Voor veel mensen, zoals de gerechtigden tot een getto-uitkering, zijn de gevolgen onuitwisbaar. De getto-uitkering wordt door Duitsland verstrekt aan personen die in WOII onder dwang in een getto verbleven, in het getto werkzaamheden hebben verricht en ouder zijn dan 65 jaar. Deze uitkering kent mede haar oorsprong in het leed dat deze mensen tijdens WOII is aangedaan en valt onder de uitkeringen die Duitsland verstrekt in het kader van de Wiedergutmachung. Deze getto-uitkeringen die door Duitsland als een netto-uitkering zijn bedoeld, zijn in Nederland fiscaal aan te merken als tot het inkomen behorende periodieke uitkeringen. Al langere tijd leeft een breed gedeelde en begrijpelijke wens om de getto-uitkeringen buiten beschouwing te laten bij de vaststelling van het inkomen. Hoewel er lange tijd geen mogelijkheden leken te zijn om aan deze wens tegemoet te komen, heeft dit kabinet, gelet op de bijzondere positie van de gerechtigden van de getto-uitkering, nog een ultieme poging gedaan een oplossing te vinden.
In deze brief, zoals toegezegd in de brief van de Staatssecretaris van Financien van 4 april jl.1, wordt u geïnformeerd over de oplossing die wij voor de mensen met een getto-uitkering hebben uitgewerkt. Omdat het, zoals in het verleden al eerder gecommuniceerd, niet mogelijk was om een vrijstelling te introduceren zoals die geldt voor de zogenoemde artikel 2-fondsuitkeringen, heeft het helaas enige tijd geduurd voordat een oplossing kon worden gevonden. Daarnaast wordt in deze brief ingegaan op uw verzoek om het advies van de Landsadvocaat inzake de vrijstelling voor artikel 2-fondsuitkeringen te ontvangen en wordt op uw verzoek een appreciatie gegeven van de column van de heer Essers «Amoreel of immoreel» in het Weekblad Fiscaal Recht2.
In Nederland hebben in het jaar 2016 circa 300 mensen van de Duitse overheid een periodieke uitkering op grond van de wet Gesetz zur Zahlbarmachung von Renten aus Beschäftigungen in einem Ghetto (ZRBG) ontvangen, de zogenoemde getto-uitkering.
De getto-uitkering is een vergoeding die haar oorsprong kent in WOII en voortvloeit uit het leed dat een bepaalde groep mensen is aangedaan. De getto-uitkering wordt door Duitsland toegekend aan personen die:
– tijdens WOII onder dwang in een getto verbleven;
– in het getto werkzaamheden hebben verricht;
– thans ouder zijn dan 65 jaar.
Deze getto-uitkeringen zijn in Nederland fiscaal aan te merken als tot het inkomen behorende periodieke uitkeringen. Voor een Nederlandse ingezetene brengt dit mee dat de uitkeringen voor de inkomstenbelasting behoren tot het inkomen uit werk en woning (box 1) en daarmee tot het verzamelinkomen. Volgens het belastingverdrag met Duitsland is het recht om over getto-uitkeringen belasting te heffen naar Nederlandse opvatting evenwel toegewezen aan Duitsland. Over deze uitkeringen uit Duitsland is daarom in Nederland geen inkomstenbelasting verschuldigd. Nederland verleent een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor deze uitkeringen op grond van de vrijstellingsmethode met progressievoorbehoud. Deze manier van vrijstellen zorgt ervoor dat voor de bepaling van de hoogte van het belastingtarief over mogelijk andere inkomsten de uitkeringen wel meetellen (het zogenoemde progressievoorbehoud). Daarnaast worden de uitkeringen in Nederland tot het premie-inkomen voor de volksverzekeringen (en tot het bijdrage-inkomen voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet) gerekend en tellen de uitkeringen mee bij de bepaling van het toetsingsinkomen voor inkomensafhankelijke regelingen. Hierdoor kunnen toeslagen of andere tegemoetkomingen lager uitvallen.
Het feit dat een getto-uitkering behoort tot het verzamelinkomen druist bij menigeen in tegen het rechtvaardigheidsgevoel.
De getto-uitkeringen hebben ook leden van uw Kamer aanleiding gegeven tot het stellen van vragen. Op pleidooien vanuit uw Kamer om die uitkeringen vrij te stellen, net zoals de artikel 2-fondsuitkeringen met ingang van 1 januari 2016 zijn vrijgesteld, is steeds terughoudend gereageerd. Reden hiervoor is dat deze uitkeringen niet zozeer vergelijkbaar zijn met de artikel 2-fondsuitkeringen dat deze uitkeringen volledig buiten de heffing kunnen blijven. Een getto-uitkering wijkt naar haar aard namelijk af van een artikel 2-fondsuitkering. Een getto-uitkering heeft deels het karakter van een ouderdomspensioen in verband met arbeid. Een artikel 2-fondsuitkering heeft meer het karakter van een schadevergoeding en is bedoeld als tegemoetkoming aan minder draagkrachtige vervolgingsslachtoffers. Om die reden was en is het niet mogelijk om de samenloop van argumenten die er uiteindelijk toe hebben geleid om de artikel 2-fondsuitkering vrij te stellen, ook toe te passen op de onderhavige getto-uitkeringen. Omdat er echter zonder meer begrip was voor de wens van zowel de slachtoffers als van uw Kamer, is het onderzoek naar een oplossing niet gestopt. Er is daarbij gezocht naar een oplossing die enerzijds de heffing in stand laat, maar anderzijds ertoe leidt dat de uitkering voor de uitkeringsgerechtigden zelf geen gevolgen meer heeft voor de heffing of de toeslagen.
De oplossing is gevonden in het aanwijzen van getto-uitkeringen als onder de zogenoemde eindheffing vallende uitkeringen van publiekrechtelijke aard. Hierdoor neemt een zogenoemde inhoudingsplichtige, in dit geval de Staat en meer in het bijzonder het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de verschuldigde heffingen over de uitkering in de vorm van een eindheffing voor zijn rekening. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voert reeds taken uit op het gebied van Oorlogsgetroffenen en Herinnering Wereldoorlog II (OHW) en is bereid als inhoudingsplichtige op te treden. Door de aanwijzing van de getto-uitkering als onder de eindheffing vallende uitkeringen van publiekrechtelijke aard, behoort deze niet langer tot het inkomen uit werk en woning van de uitkeringsgerechtigde. Het progressievoorbehoud is niet meer van toepassing en de uitkeringsgerechtigde is over de uitkering geen premie voor de volksverzekeringen of inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet verschuldigd. Hiernaast telt de getto-uitkering niet mee bij de bepaling van het inkomen dat van belang is voor de vaststelling van inkomensafhankelijke regelingen. In de praktijk zullen uitkeringsgerechtigden weinig tot niets merken van de eindheffing die door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor zijn rekening wordt genomen. Met deze andere route wordt voor de uitkeringsgerechtigden eenzelfde resultaat bereikt als bij een fiscale vrijstelling. De uitkering uit Duitsland wordt dus netto ontvangen door de uitkeringsgerechtigden, de getto-uitkering telt evenmin mee voor de bepaling van het belastingtarief dat wordt toegepast op mogelijk andere inkomsten en telt ook niet meer mee bij de bepaling van het inkomen dat van belang is voor de vaststelling van inkomensafhankelijke regelingen.
Naast de onderhavige getto-uitkeringen verstrekt Duitsland ook nog een andere periodieke uitkering aan circa 50 Nederlandse ingezetenen in het kader van de Wiedergutmachung. Het gaat daarbij om de uitkering op grond van het Bundesentschädigungsgesetz (hierna: BEG-uitkeringen). Voor Nederlandse uitkeringsgerechtigden brengt dit, net zoals voor de getto-uitkeringsgerechtigden, mee dat over de uitkeringen weliswaar geen inkomstenbelasting verschuldigd is, maar dat het progressievoorbehoud wel van toepassing is. Daarnaast kan ook de BEG-uitkering gevolgen hebben voor de inkomensafhankelijke regelingen. Aangezien de BEG-uitkering ook wordt gegeven in het kader van de Wiedergutmachung en dezelfde fiscale gevolgen heeft als de getto-uitkering, wordt voor deze uitkering eenzelfde regeling getroffen als hiervoor beschreven voor de getto-uitkering. Met het aanwijzen van de BEG-uitkering als onder de eindheffing vallende uitkering van publiekrechtelijke aard wordt ook hier bewerkstelligd dat uitkeringsgerechtigden zelf geen premie voor de volksverzekeringen of inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet verschuldigd zijn over deze uitkeringen, het progressievoorbehoud niet van toepassing is en deze uitkeringen niet meetellen bij de bepaling van het inkomen dat van belang is voor de vaststelling van inkomensafhankelijke regelingen.
Het vorenstaande geldt eveneens voor de eenmalige getto-uitkering die Duitsland op grond van de Anerkennungsrichtlinie für Arbeit im Ghetto ohne Zwang aan Nederlandse ingezetenen verstrekt (in het jaar 2017 betrof dit zeven Nederlandse ingezetenen). Ook deze uitkering wordt aangewezen als onder de eindheffing vallende uitkering van publiekrechtelijke aard, met als gevolg dat uitkeringsgerechtigden zelf geen premie voor de volksverzekeringen of inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet verschuldigd zijn over deze uitkeringen, het progressievoorbehoud niet van toepassing is en deze uitkeringen niet meetellen bij de bepaling van het inkomen dat van belang is voor de vaststelling van inkomensafhankelijke regelingen.
Er is voor gekozen om aan deze oplossing voor alle drie de uitkeringen ook terugwerkende kracht te verlenen tot en met 1 januari 2016 (zijnde de datum met ingang waarvan de artikel 2-fondsuitkering in de wet is vrijgesteld). Als gevolg van deze terugwerkende kracht worden de eventuele gevolgen in de jaren 2016 en 2017 voor de heffing van inkomstenbelasting, premie voor de volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en voor de inkomensafhankelijke regelingen gecorrigeerd. Op dit moment wordt nog onderzocht op welke wijze de terugwerkende kracht wordt vormgegeven. Hiervoor moeten nog de benodigde gegevens worden verzameld, dit kan enige tijd in beslag nemen.
In haar brief van 8 februari 2018 heeft de commissie voor Financiën gerappelleerd om het advies van de Landsadvocaat over artikel 2-fondsuitkeringen openbaar te maken. Hiernaast heeft de commissie voor Financiën verzocht om een inhoudelijke appreciatie van het artikel van Essers «Amoreel of immoreel». Het is staand kabinetsbeleid om adviezen van de Landsadvocaat niet openbaar te maken. Deze adviezen zijn namelijk bedoeld om het kabinet te ondersteunen bij het formuleren van beleid en het vinden van oplossingen die juridisch uitvoerbaar zijn. Uw Kamer heeft desgewenst de gelegenheid om het kabinet te bevragen en ingelicht te worden over hoe tot een bepaalde oplossing is gekomen en welke overwegingen daar een belangrijke rol in hebben gespeeld.
In zijn column pleit Essers voor een aanpassing van de wet indien uit de kwalificatie van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) voorvloeit dat een getto-uitkering behoort tot het inkomen uit werk en woning. De kwalificatie van een getto-uitkering als periodieke uitkering vloeit inderdaad voort uit de wetgeving en heeft om de redenen die hiervoor zijn beschreven mede geleid tot het eerder ingenomen terughoudende standpunt met betrekking tot het verzoek om voor deze uitkeringen te voorzien in een vrijstelling. Met het aanwijzen van de getto-uitkeringen als onder de eindheffing vallende uitkering van publiekrechtelijke aard wordt, zij het niet specifiek in de vorm van een vrijstelling in de Wet IB 2001, bewerkstelligd dat deze uitkeringen bij de uitkeringsgerechtigden de facto zijn vrijgesteld.
Wij hopen dat we hiermee een voor de uitkeringsgerechtigden bevredigende oplossing hebben gevonden en dat daarmee een einde komt aan een periode waarin deze mensen mogelijk gevoelens van onrechtvaardigheid hebben ervaren.
De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis