Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 maart 2018
Hierbij stuur ik u, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, de antwoorden op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Sienot (D66) aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Staatssecretaris van Financiën over het stimuleren van het fietsgebruik onder werknemers (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 1509). Deze vragen hebben betrekking op de fiscale behandeling van de door de werkgever ter beschikking gestelde (elektrische) fiets. In het antwoord op vraag 9 wordt aangekondigd dat in het pakket Belastingplan 2019 een maatregel wordt opgenomen ter vereenvoudiging van de thans gecompliceerde fiscale bijtelling voor de door de werkgever ter beschikking gestelde fiets. Hierna licht ik dat toe.
Fietsen is gezond en goed voor het milieu. Bovendien verminderen de files als meer mensen op de fiets gaan. Toch kiezen veel mensen voor de auto als ze naar het werk gaan. Daarom stimuleert dit kabinet op verschillende manieren het fietsgebruik. Een vereenvoudiging op fiscaal gebied kan daaraan bijdragen. De huidige regels voor het vaststellen van de waarde van het voordeel van het privégebruik van de fiets zijn ingewikkelder en gaan gepaard met grotere administratieve lasten dan de regels die gelden voor een terbeschikkinggestelde auto. Duidelijke en eenvoudig toepasbare regels om de waarde van het privévoordeel van een fiets van de zaak te bepalen kunnen naar mijn mening bijdragen aan het aantrekkelijker maken van een (lease)fiets van de zaak. Dit past in het in het regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) voorziene mobiliteitsbeleid waar de fiets als een goed alternatief voor de auto en het OV wordt gezien.
Momenteel wordt onderzocht op welke wijze een eenvoudiger regeling kan worden vormgegeven. De uitwerking daarvan wordt meegenomen in het pakket Belastingplan 2019, waarna de maatregel in 2020 in werking kan treden.
De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel