Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 december 2017
Mede namens de Minister voor Medische Zorg en Sport en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, stuur ik u de stand van zaken van de moties en toezeggingen die zijn gedaan aan de Tweede Kamer, waarover is toegezegd uw Kamer nog dit jaar te informeren.
In deze brief wordt aan een aantal moties en toezegging voldaan en wordt u geïnformeerd over de moties en toezeggingen die om verschillende redenen, niet meer dit jaar worden afgehandeld.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge
Minister van VWS
Tijdens het AO Verzwijgen medische missers van 15 december 20161 heeft de voormalig Minister van VWS toegezegd uw Kamer te zullen informeren over de mogelijkheid dat het Openbaar Ministerie (OM) de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (hierna: inspectie) ook informeert over de beslissing tot vervolging van een zorgverlener voor het begaan van een ernstig zeden- of levensdelict in de privésfeer. Hiermee voldoet de Minister van VWS aan deze toezegging.
Op de verstrekking van deze informatie is de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) en de Aanwijzing Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens van toepassing (hierna: de Aanwijzing). De Wjsg kent geen verplichting om aan derden, zoals de inspectie, strafvorderlijke gegevens te verstrekken, maar schept een bevoegdheid daartoe voor het OM. De uitoefening van die bevoegdheid vereist steeds een afweging in de individuele casus en wordt begrensd door de criteria uit de Wsjg en de Aanwijzing.
Voordat het OM in een individuele casus overgaat tot het verstrekken van informatie wordt steeds een afweging gemaakt van het belang dat de inspectie heeft bij het verkrijgen van de informatie ten opzichte van de belangen van opsporing en vervolging en het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene(n). Indien nog geen definitieve vervolgingsbeslissing is genomen dient meer terughoudendheid te worden betracht bij een verstrekking. Bij deze belangenafweging betrekt het OM de beginselen van noodzakelijkheid, subsidiariteit en proportionaliteit. Als uitgangspunt van de Wjsg en de Aanwijzing geldt dat als er nog geen veroordeling is geen informatie wordt verstrekt, tenzij er sprake is van een zwaarwegend en spoedeisend belang dat de verstrekking in dat geval rechtvaardigt. Een zwaarwegend belang is in ieder geval aanwezig in onder andere de volgende situaties die voor de inspectie relevant zijn;
– door middel van het verstrekken van informatie kan ernstig en acuut gevaar worden afgewend;
– het gedrag (nalaten daaronder begrepen) dat voorwerp is geweest van strafrechtelijk onderzoek is relevant voor de vraag of een rechtspositionele dan wel tuchtrechtelijke maatregel moet worden genomen tegen iemand die als zelfstandige, werknemer, vrijwilliger of stagiaire een gevoelige functie bekleedt, indien dat vastgestelde handelen twijfels doet rijzen over zijn behoorlijk (beroepsmatig) functioneren;
– het verstrekken van informatie maakt het treffen van noodzakelijke organisatorische of bestuurlijke maatregelen mogelijk;
Het verstrekken van informatie aan de inspectie vergt dus steeds een belangenafweging in de individuele casus. Daarom is het niet mogelijk om in algemene zin een afspraak vast te leggen tussen het OM en de inspectie dat het OM in geval van een positieve vervolgingsbeslissing de inspectie daarover in alle gevallen zal informeren. Wel is het zo dat bij een bewijsbare zaak eerder de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene(n) gerechtvaardigd is. Ook bij deze belangenafweging dienen de beginselen van noodzakelijkheid, subsidiariteit en proportionaliteit te worden betrokken. Daarnaast heeft het OM maatregelen getroffen die eraan moeten bijdragen dat individuele officieren zich bewust zijn van het feit dat wanneer de verdachte een zorgverlener is, er mogelijk risico’s bestaan voor de patiëntveiligheid en met toepassing van voornoemd wettelijk kader het relevant kan zijn dat de inspectie wordt geïnformeerd. De inspectie kan dan waar nodig en mogelijk maatregelen treffen.
Met brief van 23 september 20162, is toegezegd voor eind 2017 een reactie op de beleidsdoorlichting artikel 4.3 naar uw Kamer te sturen. Doordat niet alle vragen vanuit de beschikbare evaluaties kunnen worden beantwoord, vindt aanvullend onderzoek plaats. Naar verwachting zal voor de zomer 2018 de reactie op de beleidsdoorlichting aan uw Kamer worden gestuurd.
De motie van de leden Ellemeet en Bergkamp3 wil bewerkstelligen dat de beroepsgroep V&VN en de zorgopleiding actief wordt betrokken in de doorontwikkeling van e-health omdat dit belangrijk is voor een toekomstbestendige wijkverpleging. De Minister van VWS is het daar zeer mee eens. Naar aanleiding van deze motie is vanuit het Ministerie van VWS contact met de beroepsgroep geweest. V&VN heeft e-health zelf al goed op het vizier. V&VN heeft bijvoorbeeld een e-health scriptieprijs voor studenten verpleegkunde ingesteld. V&VN is geattendeerd op het initiatief Zorgcommunity (www.zorgcommunity.nl). De Zorgcommunity verbindt professionals, goede ideeën en initiatieven in de zorg; ook als het gaat om e-health. V&VN kan zichzelf aan dit initiatief verbinden en daarmee goed aansluiten bij de initiatieven en projecten die worden gestart. In februari 2018 zal de Zorgcommunity starten. Daarnaast zal V&VN worden betrokken bij initiatieven die vanuit het Ministerie van VWS worden genomen zoals bijvoorbeeld de organisatie van de e-healthweek 2018 (van 20 t/m 26 januari 2018). De Minister van VWS beschouwt deze motie hiermee als afgedaan.
De voormalig Staatssecretaris van VWS heeft uw Kamer toegezegd dat u in het najaar van 2018 wordt geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de AMvB zorginkoop. Deze toezegging neemt de Minister van VWS mee in het programma over het Kwaliteitskader verpleeghuiszorg in relatie tot de zorginkoop en de benchmark.
De NZa komt in maart 2018 met een monitor contractering wijkverpleging. Vooruitlopend op die monitor heeft de NZa een korte tussenrapportage opgesteld over de inzet van budgetplafonds, of er sprake is van bijcontractering, over palliatieve zorg en over casemanagement dementie. In het AO Wijkverpleging van 5 juli jl.(Kamerstuk 29 689, nr. 844) is toegezegd u deze rapportage toe te sturen. De Minister van VWS voegt de tussenrapportage van de NZa bij deze brief4 en er volgt een reactie als de monitor wijkverpleging is verschenen.
De motie van het lid Arno Rutte5 verzoekt om in overleg met zorgaanbieders van wijkverpleegkundige zorg en zorgverzekeraars de onafhankelijke geschillencommissie nadrukkelijk onder de aandacht te brengen. De geschillencommissie is onder de aandacht gebracht van partijen en partijen is aangeraden deze commissie te gaan benutten. De Minister van VWS beschouwt deze motie daarmee als afgedaan.
De voormalig Minister van VWS heeft in het AO Eerstelijns/Mondzorg van 21 februari jl. (Kamerstukken 32 620 en 33 578, nr. 188) toegezegd om samen met de Minister van OCW de Pilot Stage in de Wijk te bekijken als mogelijk instrument om verpleegkundigen voor de wijk te werven. De pilot van de Hogeschool van Amsterdam betreft de zogenoemde Community Care week. In deze week maken studenten HBO verpleegkunde verplicht kennis met het werken in de wijk. De Hogeschool van Amsterdam heeft in een gesprek aangegeven, dat ondanks de inspanningen, studenten toch vaker kiezen voor het ziekenhuis. Meer mogelijkheden voor ontwikkeling en samenwerking met collega’s, worden hiervoor als verklaring genoemd. De Minister van VWS neemt dit signaal mee in de verdere uitwerking van de aanpak arbeidsmarkt zorg en welzijn. Hiermee is deze toezegging afgedaan.
In de brief van 7 april jl. inzake Regels ter bevordering van de kwaliteit van zorg en de behandeling van klachten en geschillen in de zorg6 heeft de voormalig Staatssecretaris van VWS toegezegd uw Kamer zo spoedig mogelijk te informeren over de stand van zaken ten aanzien van het onderzoek naar de mogelijkheid om de Wmo en de Jeugdwet onder de Wkkgz (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg) te laten vallen.
Met betrekking tot de van belang zijnde onderzoeken in dit kader kan het volgende worden medegedeeld. Het onderzoek van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving («Heft in eigen hand Zorg en ondersteuning voor mensen met meervoudige problemen» https://www.raadrvs.nl/uploads/docs/Heft_in_eigen_hand.pdf) is op 10 oktober jl. verschenen. Het (evaluatie) onderzoek door het SCP naar de hervorming langdurige zorg zal voor 1 juli 2018 verschijnen. Over de voorstellen van de heer Scheltema met betrekking tot de geschilbeslechting sociaal domein is de internetconsultatie op 1 november jl. geëindigd. De resultaten daarvan worden nu beoordeeld.
Het voorgaande leidt ertoe dat de verwachting is dat uw Kamer na 1 juli 2018 geïnformeerd zal kunnen worden over het onderzoek naar de mogelijkheid om de Wmo en de Jeugdwet onder de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) te brengen.
Tijdens het debat van 7 juni jl. over mantelzorg (Handelingen II 2016/17, nr. 84, item 3) is aandacht gevraagd voor de inzet van gebruikelijke hulp en jonge mantelzorgers. In het debat heeft de Minister van VWS uw Kamer toegezegd meer duidelijkheid te bieden rondom het begrip gebruikelijke hulp en na te gaan of jonge mantelzorgers worden meegenomen in de indicatie van zorg en ondersteuning.
Gebruikelijke hulp
Gebruikelijke hulp wordt in artikel 1.1.1. van de Wmo 2015 gedefinieerd als hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.
Wat precies onder gebruikelijke hulp wordt verstaan is afhankelijk van de specifieke context binnen het huishouden. Bijvoorbeeld hulp bij het eten en drinken, wassen en aankleden of koken en schoonmaken (Hulp die huisgenoten elkaar in het dagelijks leven geven). Over het algemeen geldt dat mensen geen indicatie kunnen ontvangen van de gemeente voor het laten uitvoeren van gebruikelijke hulp.
In de verordening kan de gemeente nader invullen wat er verstaan wordt onder gebruikelijke hulp. Het opstellen van een objectief afwegingskader voor de afbakening en inzet van gebruikelijk hulp kan willekeur voorkomen. Dat laat onverlet dat gemeenten in individuele situaties telkens weer een zorgvuldige afweging dienen te maken en daarbij rekening dienen te houden met de noodzaak tot ondersteuning en de specifieke omstandigheden van aanvrager, waaronder zijn persoonskenmerken en zijn gezinssituatie. Veel gemeenten gebruiken voor deze verdere invulling het CIZ protocol gebruikelijke zorg uit 2005.
Bij gebruikelijk hulp van een inwonend kind is altijd een zorgvuldige afweging vereist, waarbij rekening wordt gehouden met wat op een bepaalde leeftijd als bijdrage van een kind mag worden verwacht, de ontwikkelingsfase van het specifieke kind en het feitelijke vermogen en de veerkracht van het kind. De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder het omgaan met leeftijdgenoten, het doen aan vrijetijdsbesteding en de schoolprestaties. De definitie van gebruikelijke hulp strekt zich niet uit tot niet-inwonende kinderen. Deze maken immers niet langer deel uit van het gezamenlijke huishouden van hun ouder(s).
Mantelzorg
Mantelzorg is iets anders dan gebruikelijke hulp, dit gaat om meer zorg dan je normaal gesproken van elkaar kunt verwachten. Mantelzorg is niet verplicht, zoals begin dit jaar nogmaals is bevestigd door de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De gemeente kijkt wel naar wat er in het netwerk van de cliënt georganiseerd kan worden, maar wanneer dit netwerk de zorg en ondersteuning niet (meer) kan of wil invullen, mag een gemeente bij de vaststelling van de ondersteuning geen rekening houden met deze mantelzorg.
Jonge mantelzorgers
Ook als het aankomt op wat als gebruikelijke hulp wordt gezien door (jonge) kinderen biedt het CIZ protocol richtlijnen. Samengevat:
– Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.
– Kinderen tussen 5–12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.
– Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.
– Thuiswonende kinderen tussen de 18–23 jaar doen huishoudelijke taken die bij een éénpersoonshuishouden horen.
Dat sommige gemeenten expliciet in de verordening opnemen dat zij jonge kinderen niet betrekken bij de bepaling van de omvang van de ondersteuning is duidelijk, maar dit zou voor zich mogen spreken. In het debat werd aangegeven dat er toch signalen zijn van situaties waarin gemeenten bij de vaststelling van de ondersteuning er vanuit gaan dat er meer van minderjarige kinderen wordt verwacht dan wat algemeen aanvaard is en dus mantelzorg verlenen. De Minister van VWS heeft hierover contact gehad met de VNG, Mezzo en JMZ pro. Deze partijen herkennen dit signaal niet. Wanneer de manier waarop het college invulling heeft gegeven aan het begrip gebruikelijke hulp afwijkt van wat in het protocol als algemeen aanvaard wordt gedefinieerd, acht de Minister van VWS het raadzaam dat de gemeenteraad het college hierop aanspreekt.
Ook heeft de Minister van VWS naar aanleiding van het debat contact gehad met de gemeente Den Helder over het door haar gepubliceerde document over gebruikelijke hulp. De manier waarop zij invulling geeft aan gebruikelijke hulp is in lijn met het CIZ protocol. De Wmo consulent houdt rekening met de persoonlijke situatie van de cliënt. Het kan daarmee kloppen dat een cliënt met partner en thuiswonende kinderen minder huishoudelijke hulp ontvangt dan een alleenstaande cliënt.
Uiteindelijk draait het in alle gevallen om maatwerk en het goede gesprek tussen gemeente, cliënt en zijn directe omgeving. In het geval dat de gebruikelijke hulp en/of mantelzorg (tijdelijk) toch te zwaar blijkt voor het huishouden, is het mogelijk vervangende zorg (respijtzorg) bij de gemeente aan te vragen.
De verdere uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Krol en Keijzer7 over een uitgebreide visie op ouderenzorg in Nederland wordt bezien in samenhang met de beleidsplannen met betrekking tot de ouderenzorg. Hierover bericht de Minister van VWS u in de eerste helft van volgend jaar.
De motie van het lid Leijten8 vraagt om bij de evaluatie van de experimenten Persoonsvolgende zorg in de langdurige zorg in te gaan op de gevolgen voor het personeel van zorgaanbieders en daarover de Kamer te informeren. De gedachte was dat in de 2e helft van 2017 nog een voortgangsrapportage Wlz zou verschijnen waarin we dit onderwerp konden meenemen. De eerstvolgende voortgangsrapportage Wlz zal naar verwachting in het voorjaar van 2018 uitkomen. De inzet van personeel bij zorgaanbieders zal worden meegenomen in de tussenevaluatie van het experiment persoonsvolgende zorg Wlz, die in april 2018 plaatsvindt. Over de evaluatie wordt uw Kamer geïnformeerd»
De motie van het lid Potters9 vraagt om naar aanleiding van de evaluatie van de experimenten Persoonsvolgende zorg in de langdurige zorg te besluiten over uitbreiding van de experimenten en daarover de Kamer te informeren. De gedachte was dat in de 2e helft van 2017 nog een voortgangsrapportage Wlz zou verschijnen waarin we dit onderwerp konden meenemen. De eerstvolgende voortgangsrapportage Wlz zal naar verwachting in het voorjaar van 2018 uitkomen. De vraag of zal worden overgegaan tot nieuwe experimenten zal worden meegenomen in de tussenevaluatie van het experiment persoonsvolgende zorg Wlz, die in april 2018 plaatsvindt. Over de evaluatie wordt uw Kamer geïnformeerd».
Tijdens het VAO Fokuswonen (Handelingen II 2016/17, nr. 97, item 31) van 6 juli jl. is de gewijzigde motie van het lid Agema10 aangenomen waarin de kamer uit spreekt dat «als-dan»-agressie (als jij iemand weigert, krijg jij urenlang geen zorg) niet thuis hoort in de zorg. Hoewel deze motie geen verzoek aan de regering bevat en zorgbreed geldt, heeft mijn voorganger – gezien het feit dat deze motie werd ingediend tijdens het debat over het Fokuswonen – doorgestuurd naar Fokus en ook met hen besproken. Fokus heeft aangegeven deze mening te ondersteunen en uit te dragen. De Minister van VWS beschouwt deze motie daarmee als afgedaan.
De NZa is bezig met het beoordelen van de verbeterplannen van de zorgkantoren en heeft hier met hen contact over. Indien de NZa naar aanleiding hiervan een schriftelijke reactie naar VWS stuurt,zal de Minister van VWS een beleidsreactie sturen aan uw Kamer over de voortgang van de verbeteringen in algemene zin. Mocht dit het geval zijn, dan vindt dit plaats in het voorjaar van 2018.
De NZa is bezig met een kostenonderzoek met het oog op de herijking van de tarieven van de prestaties in de Wlz. Zoals gemeld tijdens de begrotingsbehandeling zal de Minister van VWS de Tweede Kamer hierover volgend jaar informeren. Dat zal in het voorjaar zijn. De uitkomsten worden meegenomen in de tariefstelling voor 2019 die voor 1 juli 2018 bekend moet zijn».
In de brief van de voormalig Staatssecretaris van VWS van 30 maart jl. over administratieve lasten in de Wlz11 is toegezegd om met zorgkantoren en Per Saldo een minimale invulling van de administratieve lasten voor het pgb-Wlz te verkennen. Daarbij wordt het rapport Administratieve lasten wat op 16 januari jl. is opgesteld door de NPCF betrokken.
Met het budgethoudersportaal (onderdeel van het PGB2.0-systeem) streven ketenpartijen (ZN, SVB, Per Saldo en VNG) naar vereenvoudiging in de uitvoering van het trekkingsrecht pgb en naar vermindering van administratieve lasten voor de budgethouders. Zo hoeven budgethouders niet meerdere keren dezelfde gegevens in te voeren, biedt het portaal direct en actueel inzicht in de status van het budget voor de budgethouder en krijgt een budgethouder direct respons of een declaratie of zorgovereenkomst kan worden ingediend voor goedkeuring. Zoals gemeld in de brief van 8 december jl. (Kamerstuk 25 657, nr. 296) wordt pgb2.0 in 2018 gefaseerd ingevoerd. De invoering zal de Minister van VWS nauwlettend monitoren.
Bij brief aan de Tweede Kamer van 30 maart jl. over de aanpak van de administratieve lasten in de Wlz12 heeft uw Kamer tevens het rapport van PwC over het onderzoek naar niet-cliëntgebonden kosten in de langdurige zorg ontvangen. De inzet is er op gericht om aan de hand van die rapportage te komen tot richtlijnen die het leren van en in organisaties stimuleert. Daarbij wordt ten nauwste aangesloten bij de kern van de voorgezette aanpak van de administratieve lasten in de langdurige zorg, die inzet op een perspectief vanaf de werkvloer: de relatie zorgverlener – cliënt. Vanzelfsprekend wordt dit thema opgepakt in nauw overleg met de betrokken veldpartijen. De gesprekken daarover zijn gestart en lopen nog. De verwachting is dat uw Kamer in het eerste kwartaal van 2018 nader geïnformeerd kan worden over uitkomsten daarvan. Daarbij zal tevens een verband worden gelegd met de te ontwikkelen benchmark voor de ouderenzorg in de Wlz.
Het plan voor een structurele oplossing voor de financiering van Mentorschap Nederland loopt mee met de uitwerking van de integrale visie op cliëntondersteuning. Deze zal eind 2018 aan uw Kamer worden aangeboden. Overigens heeft de voormalig Staatssecretaris van WVS toegezegd dat de kennisfunctie van Mentorschap Nederland gefinancierd blijft worden.
De algemene maatregel van bestuur waarin, in overleg met de veldpartijen, de wijze wordt geregeld waarop het toezicht in een thuissituatie door een zorgaanbieder wordt ingevuld bij het toepassen van toezicht op onvrijwillige zorg in de thuissituatie, ligt op dit moment ter consultatie voor. Naar verwachting zal deze voor de zomer 2018 bij uw Kamer worden voorgehangen. In deze AMvB wordt ook invulling gegeven aan de bepalingen in het voorstel wet zorg en dwang ten aanzien van de cliëntenvertrouwenspersoon.
Op 21 april jl. zijn, mede namens de toenmalige Staatssecretaris van Financiën en de Minister van Veiligheid en Justitie, de Kamervragen van de leden Aukje de Vries, Visser en Van Wijngaarden (allen VVD) over het bericht «Letselschade-uitkering moet belastingvrij» beantwoord.13 Naar aanleiding daarvan zijn nadere gesprekken gevoerd met het Verbond van Verzekeraars, Slachtofferhulp Nederland en andere (ervarings)deskundigen. Deze gesprekken hebben waardevolle duiding gegeven aan de doorwerking van letselschadevergoeding op onder andere toeslagen en de eigen bijdrage voor de langdurige zorg. In de brief Stand van zaken moties en toezeggingen zomer 2017 van 6 juli jl.14, is aangegeven dat uw Kamer na de zomer geïnformeerd wordt over de uitkomsten van de overleggen.15 Mede in het licht van het nieuwe regeerakkoord is meer tijd nodig voor de nadere afstemming met de betrokken partijen. De Minister van VWS verwacht uw Kamer daarom voor de zomer te informeren over de uitkomsten.
Minister voor MZS
Tijdens het algemeen overleg van 29 november jl. over de acute zorg en de ambulancezorg (Kamerstuk 29 247, nr. 250) heeft de Minister voor MZS uw Kamer toegezegd te laten weten wanneer u informatie kunt ontvangen over het ontwikkelen van kwaliteitsindicatoren voor de ambulancezorg. Deze informatie ontvangt uw Kamer vóór de zomer van 2018.
In het algemeen overleg van 29 november jl. heeft de Minister voor MZS toegezegd uw Kamer te informeren over het gebruik van de SEH app.
Mevrouw Dijkstra (D66) vroeg in het debat hoeveel afdelingen spoedeisende hulp (SEH) gebruik maken van de SEH app. Mevrouw Dijkstra refereerde aan website sehzorg.nl. Dit is een website waar mensen die een SEH hebben bezocht informatie kunnen vinden over hun behandeling, adviezen krijgen en kunnen vinden waar ze op moeten letten en wanneer ze contact met het ziekenhuis moeten opnemen. Deze website is er ook in app vorm.
De Minister voor MZS heeft geen exacte cijfers over hoeveel SEH’s verwijzen naar de site en de app. Wel laten de gebruikscijfers van de site zien dat het aantal bezoekers elke maand toeneemt, van 1081 in augustus naar 1403 in november 2017. 80% van de bezoekers van de site zijn nieuwe gebruikers.
Met de motie van het lid Pia Dijkstra16 d.d. 6 maart 2013 heeft uw Kamer gevraagd bij de evaluatie van het wetsvoorstel continuïteit en fusietoetsing in te gaan op de administratieve lasten als gevolg van de acht elementen uit de fusie-effectrapportage in het kader van de zorgspecifieke fusietoets. In de beantwoording van de nota naar aanleiding van het nader verslag van het wetsvoorstel Herpositionering taken NZa en deregulering informeert de Minister voor MZS u verder over de evaluatie. De Minister streeft ernaar de nota naar aanleiding van het nader verslag in het eerste kwartaal van 2018 naar uw Kamer te sturen.
Staatssecretaris van VWS
Naar aanleiding van de motie van Van Gerven, Dik-Faber en Volp van 19 januari jl. is de Staatssecretaris van VWS aan het onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om een goedkeuringsprocedure voor het in de handel brengen van nieuwsoortige tabaksproducten in te voeren17. Op dit moment geldt een kennisgevingsprocedure voor deze producten. Het onderzoek bevindt zich in de afrondende fase en de uitkomst zal de Staatssecretaris van WVS in januari 2018 aan uw Kamer sturen.