Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 juli 2018
Het lid Gijs van Dijk (PvdA) heeft tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 6 februari 2018 verzocht om een debat over de ontwikkeling van de arbeidsinkomensquote (aiq)(Handelingen II 2017/18, nr. 48, item 30). Dit verzoek volgde na een onderzoek van DNB1, dat een relatie tussen de aiq en flexibilisering vaststelt. Tijdens het debat over de brede koopkrachtontwikkeling op 11 april 2018 heeft de Kamer in de motie Heerma c.s.2 eveneens gevraagd om een diepere analyse van de aiq (Handelingen II 2017/18, nr. 72, item 3). Daarnaast sta ik op verzoek van het lid Marijnissen (SP)3 stil bij de inkomensontwikkeling van huishoudens naar aanleiding van een onderzoek van de Rabobank4. Over de inkomensontwikkeling in den brede heb ik u geïnformeerd middels de brief van 6 april 20185. Tot slot adresseer ik met deze brief het verzoek van de heer Gijs van Dijk (PvdA)6 in te gaan op de loonkloof tussen directeuren en werknemers.
De arbeidsinkomensquote en de loonontwikkeling krijgen in binnen- en buitenland veel aandacht. De discussie is begonnen onder economen, maar is inmiddels uitgegroeid tot een breed maatschappelijk debat over de positie van werkenden en de lonen die zij verdienen. Hoewel de economie op volle toeren draait, zijn de loonstijgingen de afgelopen jaren bescheiden geweest, zeker in nominale termen. Mede hierdoor is de arbeidsinkomensquote de afgelopen jaren gedaald. Het kabinet vindt het van groot belang dat mensen profiteren van het huidige economische hoogtij, en zet vanaf volgend jaar in op lastenverlichting voor huishoudens.
Op het gebied van de loonontwikkeling is de rol van het kabinet echter beperkt. Sociale partners onderhandelen immers onderling per sector over loonsverhogingen en andere arbeidsvoorwaarden. Dit kan ook niet anders aangezien de situatie van sector tot sector verschilt.
De aiq is het arbeidsinkomen voor belasting uitgedrukt als percentage van het totale verdiende inkomen. Wanneer het reële arbeidsinkomen sneller toeneemt dan de arbeidsproductiviteit, dan stijgt de aiq. De ruimte die bedrijven in de praktijk hebben om de lonen te verhogen hangt af van de huidige winstgevendheid en concurrentie, de ontwikkeling van de inflatie en de productiviteit, en de vooruitzichten van het bedrijf, de sector en de economie in zijn geheel. De druk die bedrijven hebben om lonen te verhogen hangt af van de onderhandelingsmacht van werknemers en vakbonden. Deze hangt in de praktijk sterk samen met de situatie op de arbeidsmarkt. Bij een hoge werkloosheid is de onderhandelingsmacht van werknemers beperkt, terwijl deze bij een lage werkloosheid juist hoog is.
Er bestaat overigens geen optimaal niveau van de aiq, aangezien deze afhankelijk is van deze economische omstandigheden en de inzet van arbeid en kapitaal bij de productie.7 Daarnaast kent de aiq aanzienlijke fluctuaties als gevolg van de conjunctuurcyclus, zoals te zien is in figuur 1.
Figuur 1: ontwikkeling van de arbeidsinkomensquote bedrijven, 1995–2019
Bron: CPB (2018)1. Data voor 2018 en 2019 betreffen de ramingen.
1 CPB (2018) «Centraal Economisch Plan 2018».
Hoewel de aiq in Nederland op de middellange termijn relatief constant is, was er de afgelopen decennia een beperkte daling waar te nemen (figuur 1). Deze neerwaartse beweging is ook zichtbaar in andere ontwikkelde economieën. Er bestaat tussen economen geen consensus over de oorzaak van deze daling. Mogelijke oorzaken zijn volgens de OESO8 en het IMF9 technologische verandering en globalisering. Ingegeven door een sterk dalende prijs van kapitaalgoederen, waaronder ICT-middelen, worden sommige banen volledig of deels geautomatiseerd. Daarnaast kunnen arbeidsintensieve banen of taken – mede door technologische ontwikkeling – worden uitbesteed aan landen waar de lonen lager zijn dan in ontwikkelde economieën. Door vervanging van arbeid door kapitaal en door uitbesteding van arbeidsintensieve taken aan andere landen, worden de (niet-verplaatste) banen vaak productiever maar kan het aandeel van arbeid in de productie afnemen. Andere mogelijke oorzaken die het IMF en de OESO noemen zijn een toename van het rendement op kapitaal, door lagere belastingen op kapitaal, en een verslechtering van de onderhandelingspositie van werkenden.
De onderhandelingspositie van werkenden kan in Nederland beïnvloed zijn door de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Onderzoek van DNB laat zien dat er samenhang bestaat tussen de toegenomen flexibilisering van de arbeidsmarkt en de ontwikkeling van de aiq.10 Hoewel het onderzoek een correlatie vaststelt is het onmogelijk om te stellen dat er sprake is van een oorzakelijk verband. De flexibilisering van de arbeidsmarkt en de daling van de aiq kunnen ook beide worden gedreven door een derde factor, bijvoorbeeld globalisering of technologische ontwikkeling, die doorwerkt op de onderhandelingspositie van werknemers.
De verwachting van het CPB is dat de aiq in 2019 toeneemt, als gevolg van een stijgende loongroei. DNB rekent in de periode tot 2020 zelfs op een stijging van 2,4%-punt (ten opzichte van 2017), waardoor de aiq met 74,8% weer uitkomt boven het 40-jarig gemiddelde van 74,6%.11 Bij het krapper worden van de arbeidsmarkt is het gebruikelijk dat de lonen met enige vertraging stijgen. Het herstel van de arbeidsmarkt begint doorgaans met een toename van het aantal vacatures, gevolgd door een daling van de werkloosheid, een stijging van het arbeidsaanbod, en uiteindelijk een stijging van de contractlonen. Inmiddels zien we, in de context van een krapper wordende arbeidsmarkt, de contractlonen weer oplopen. Waar de contractloonstijging in de tweede helft van 2017 nog geen 2% bedroeg, bedraagt deze in de reeds afgesloten cao’s voor 2018 gemiddeld zo’n 2,5%.12 Nieuw afgesloten cao’s laten een versnelling in de loongroei zien die naar verwachting in de rest van het jaar robuust doorzet. Daarom verwacht het CPB dat de contractlonen in de markt in 2018 en 2019 stijgen met respectievelijk gemiddeld 2,1% en 3,1%.13
Ik heb ook de visie van de Stichting van de Arbeid ten aanzien van de loonontwikkeling gevraagd. Werkgevers en werknemers concludeerden daarbij gezamenlijk dat de loonontwikkeling dit jaar de 2% zal overstijgen. Daarbij merkt de Stichting van de Arbeid op dat de loonontwikkeling per sector en bedrijf verschillen.
Hoewel de toename van de loongroei en de aiq goed nieuws is, zijn daarmee niet alle vragen over de daling van de aiq in de afgelopen jaren beantwoord. Daarom ben ik erg geïnteresseerd in het onderzoek dat het CPB aan het einde van dit jaar verwacht te publiceren naar de loonontwikkeling in Nederland. Daarbij wordt tevens aandacht besteed aan de flexibilisering van de arbeidsmarkt.
Tegen deze achtergrond ga ik, zoals eerder aangegeven, tevens in op het verzoek van het lid van Dijk14 om een reactie op een bericht over de loonkloof binnen ondernemingen15. Een evenwichtig loongebouw is van belang voor elke onderneming. De verhouding tussen de salarissen van de hoogst betaalde en laagst betaalde medewerkers van een organisatie kan als aanleiding dienen voor een discussie over het loongebouw. Beloningen zijn echter de verantwoordelijkheid van de onderneming zelf. Raden van commissarissen doen daarbij typisch voorstellen voor de beloning van de directie, waarover de aandeelhouders kunnen stemmen. Daarnaast is het belangrijk dat ondernemingen duidelijkheid geven over deze beloningen, en voldoen aan de eis tot transparantie uit de Code Corporate Governance. Verder vindt het kabinet het goed dat het maatschappelijke geluid om te komen tot verantwoorde, duurzame beloningsverhoudingen binnen ondernemingen gehoor vindt bij besturen en raden van commissarissen. Ook vakorganisaties en ondernemingsraden kunnen hierin een rol spelen.
De Rabobank concludeerde in onderzoek dat het besteedbaar inkomen van gezinnen sinds 1977 nauwelijks is gestegen. In antwoord op Kamervragen van de leden Peters en Slootweg16 ben ik uitgebreid ingegaan op de inkomensontwikkeling van de afgelopen 40 jaar. Een belangrijke constatering daarbij is dat huishoudens gemiddeld kleiner zijn geworden. De gemiddelde gezinsomvang is gedaald van 2,9 naar 2,2 leden per huishouden17. Als daarvoor wordt gecorrigeerd, blijkt dat het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen voor huishoudens – gecorrigeerd voor inflatie – in deze periode ongeveer 25 procent is toegenomen.
Daarnaast geeft de Rabobank aan dat het besteedbaar inkomen van huishoudens niet alles zegt over de welvaartsontwikkeling. Zo is sinds de eeuwwisseling de overheidsconsumptie gestegen. Dit geld is besteed aan publieke voorzieningen ten behoeve van de gezondheid, veiligheid of een schoner milieu. Dat zijn eveneens vormen van welvaartsverhoging waarvan huishoudens profiteren. Daarop aansluitend ben ik in een brief van 6 april18 nader ingegaan op de brede koopkrachtontwikkeling van 2018. Daaruit blijkt onder meer dat statische koopkrachtplaatjes voor dit jaar maar een beperkt beeld van de welvaartsgroei van huishoudens laat zien. Huishoudens profiteren bijvoorbeeld ook van de sterk gestegen werkgelegenheid en hebben ook baat van hogere overheidsuitgaven aan met name de zorg. Door hogere lonen, meer werkgelegenheid en zorguitgaven komt circa twee derde van de economische groei terecht bij huishoudens.
Conclusie
De loongroei trekt aan, met als gevolg dat de arbeidsinkomensquote de komende jaren weer toeneemt. Zoals aan de orde kwam tijdens het debat over de Brede Koopkracht, staat er wel nog een aantal vragen over de loonontwikkeling en de arbeidsinkomensquote open. Ik kijk daarom uit naar de uitkomsten van het onderzoek van het CPB, dat hopelijk meer licht werpt op deze belangrijke onderwerpen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees