Vastgesteld 23 oktober 2017
De vaste commissie voor Economische Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 5 oktober 2017 voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken. Bij brief van 20 oktober 2017 zijn ze door de Minister van Economische Zaken beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De fungerend voorzitter van de commissie, Ziengs
Adjunct-griffier van de commissie, Konings
1. Wat doet de regering om de middelen voor innovatie te richten op maatschappelijke opgaven zoals alternatieven voor gewasbeschermingsmiddelen
Antwoord
Zowel Europees als nationaal worden budgetmiddelen voor innovatie ingezet om de transitie naar duurzame gewasbescherming te versnellen. Er wordt met name ingezet op geïntegreerde gewasbescherming waarbij preventieve maatregelen, niet-chemische maatregelen en technische innovaties worden ontwikkeld om het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen tot een minimum te beperken. Voor onderzoek naar geïntegreerde gewasbescherming en beoordelingsmethodieken is jaarlijks ca. € 4 miljoen, respectievelijk € 1,6 miljoen beschikbaar. Daarnaast is via de kennisinvesteringsimpuls binnen de voedselagenda ruim € 1,75 miljoen per jaar beschikbaar voor de periode 2017–2021 voor «Groene gewasbescherming en bestuivers» (Kamerstuk 31 532, nr. 174). Tenslotte werken binnen de topsector Tuinbouw en Uitgangsmaterialen publieke en private partijen samen om in het kader van «Het Nieuwe Doen in Plantgezondheid» onderzoek te doen naar robuust weerbare plantaardige systemen. Om dit te bereiken wordt onder andere onderzoek uitgevoerd naar een effectief duurzaam (biologisch en chemisch) middelen- en maatregelenpakket.
2. Zijn er binnen de begroting van het Ministerie van Economische Zaken 2018 middelen beschikbaar voor innovaties op het gebied van mestbeleid?
Antwoord
Binnen de begroting van het Ministerie van Economische Zaken (EZ) 2018 zijn subsidiemiddelen beschikbaar voor innovaties op het gebied van onder andere mestbeleid. Subsidies kunnen via de topsector Agri & Food in publiek-private samenwerking (PPS) beschikbaar gesteld worden. Er loopt nu bijvoorbeeld een PPS Meerwaarde Mest en Mineralen. Daarnaast kunnen ondernemers in het kader van mestbe- en verwerking gebruikmaken van de subsidieregelingen Stimulering duurzame energieproductie (SDE+) en Demonstratie energie-innovatie (DEI), en ook van de belastingfaciliteiten Milieu-investeringsaftrek (MIA) en Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil).
3. Hoe functioneert het per 1 december 2015 gewijzigde protocol gewetensbezwaarden I&R rund?
Antwoord
In 2016 heeft de Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA) alle 17 gewetensbezwaarden gecontroleerd. Daarvan voldeden 12 aan het protocol voor gewetensbezwaarden. Bij 5 werden afwijkingen geconstateerd, waarvoor een schriftelijke waarschuwing is afgegeven. Het gaat hier om de volgende afwijkingen:
– Oormerken niet aanwezig op het bedrijf;
– Dieren niet of onjuist geregistreerd in het bedrijfsregister en/of Identificatie & Registratiesysteem (I&R);
– Merken verwijderd zonder toezicht van de NVWA;
– Geen haarmonsters aanwezig op het bedrijf;
– Geen of onvolledige foto’s aanwezig op het bedrijf.
Dit najaar doet NVWA de controle 2017 van alle gewetensbezwaarden.
4. Kunt u een overzicht geven van wat er aan onderzoek naar bloedluis in het buitenland loopt?
Antwoord
Het onderzoek naar bloedluis in Europa (waaronder Nederland) richt zich op een aantal aspecten:
– onderzoek naar chemische en biologische (roofmijt, vaccins en pathogene schimmels) bestrijdingsmaatregelen van bloedluis. Er lopen onderzoeksprojecten hiernaar in Nederland, België, Frankrijk, Spanje, Italië, Polen en Tsjechië;
– onderzoek naar preventieve maatregelen, zoals (automatische) monitoring en beslismodellen. Dit onderzoek wordt uitgevoerd in Nederland, België en Duitsland;
– onderzoek van overdracht van ziekten op mens en dier door de bloedluis. Onderzoek hiernaar wordt uitgevoerd in Nederland, Italië, Zweden en Noorwegen;
– ontwikkeling van een vaccin in Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Spanje;
Het gaat voornamelijk om nationale projecten. In het kader van de PPS Poultry4Food in de topsector Agri & Food zijn sinds 2012 de meeste Nederlandse onderzoeksprojecten naar bloedluis gefinancierd. EZ zal met de betrokken partijen de mogelijkheden onderzoeken om een vervolg te geven aan deze thematiek. Daarnaast zal EZ in overleg treden met de provincie Gelderland en de betrokken gemeenten over de mogelijke rol van het Poultry Expertise Centre in Barneveld in de kennisontwikkeling op dit gebied.
5. Welk bedrag wordt er jaarlijks door waterschappen uitgegeven aan het bestrijden van zowel invasieve als niet invasieve waterplanten?
Antwoord
De kosten voor het bestrijden van invasieve of niet-invasieve waterplanten worden niet in de begrotingen van de waterschappen gespecificeerd. Zij vallen onder regulier onderhoud of zijn opgenomen in grotere bestekken. Uit een onlangs gehouden enquête onder de waterschappen (85% respons) naar de bestrijding van plaagsoorten in het algemeen is een schatting gemaakt van € 3 miljoen bestrijdingskosten per jaar. De werkgroep plaagsoorten van de waterschappen werkt aan een gezamenlijke opzet van monitoring van soorten, aanpak en kosten. Rapportage over de eerste resultaten daarvan met landelijke dekking wordt medio 2020 verwacht.
6. Zet de regering zich voldoende in om dierenwelzijn een volwaardige plaats in het beleid te laten innemen, opdat het niet ten koste gaat van maatregelen ten aanzien van milieu en volksgezondheid? Zo ja, hoe?
Antwoord
Dierenwelzijn is integraal onderdeel van de verduurzaming van de veehouderij. Via wetgeving, die op Europese regelgeving is gebaseerd, worden de basisvoorwaarden voor dierenwelzijn geborgd. Daarnaast is het beleid gericht op verdergaande dierwelzijnsmaatregelen via onderscheidende marktconcepten voor vlees, eieren en zuivel met een hogere toegevoegde waarde en waarvoor consumenten bereid zijn te betalen. Voorbeelden zijn zuivelproducten met het keurmerk weidemelk en vlees en eieren met het Beter Leven Keurmerk van de Dierenbescherming. Er zijn situaties waarbij dierenwelzijn conflicteert met andere maatschappelijke duurzaamheidsthema’s zoals milieu (ammoniak) en volksgezondheid (fijnstof). Zo zijn voor varkens die buiten worden gehouden geen ammoniakemissiebeperkende houderijsystemen beschikbaar. En als gevolg van de omschakeling van kooihuisvesting naar scharrel- en vrije uitloopstallen is de emissie van fijnstof in de legpluimveehouderij sterk toegenomen. Hiervoor zijn aanvullende maatregelen getroffen of in voorbereiding. In het Besluit emissiearme huisvesting zijn varkensbedrijven met een groter leefoppervlak voor de varkens én een buitenuitloop uitgezonderd van de emissienormen voor ammoniak, omdat deze huisvestingsvorm niet kan voldoen aan deze wettelijke normen. Voor de pluimveehouderij is in de brief van 1 juni jl. (Kamerstuk 28 973 nr. 191) een maatregelpakket voorgesteld om de fijnstofemissies de komende periode te halveren door emissiereducerende maatregelen in nieuwe en bestaande stallen. Dit maatregelpakket wordt de komende periode in overleg met het pluimveebedrijfsleven uitgewerkt, waarna definitieve besluitvorming zal plaatsvinden. Daarnaast wordt in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit een aanpak uitgewerkt, waarmee overschrijdingen van de Europese norm voor luchtkwaliteit voor fijnstof door een beperkt aantal pluimveehouderijen worden aangepakt.
7. Kan, in het kader van de Verordening (EG) Nr. 1/2005, artikel 27, een overzicht gegeven worden van de controle-activiteiten van Nederland in de afgelopen vier jaar (a. hoeveel controles hebben er plaatsgevonden, b. hoeveel overtredingen zijn daarbij geconstateerd, c. hoeveel en wat voor sancties zijn daarbij opgelegd, d. wat zijn de tien meest voorkomende overtredingen)?
Antwoord
a. Van 2013 tot en met 2016 hebben respectievelijk circa 116.000, 109.000, 118.000 en 120.000 geregistreerde controles op het gebied van transport (met betrekking tot Verordening EG Nr. 1/2005) plaatsgevonden. Deze geregistreerde controleactiviteiten van de NVWA vinden met name plaats voorafgaand aan exporten, bij transporten onderweg en bij aankomst van buitenlandse zendingen op slachthuizen. Ook worden reisjournaals en GPS-gegevens van langeafstandtransporten geïnspecteerd en vinden er controles plaats na het ontvangen van buitenlandse klachten. Daarbuiten zijn er nog aanzienlijke aantallen controles waarvan geen aantallen worden geregistreerd, zoals bij binnenlandse aanvoer op een slachthuis.
b en c. De NVWA houdt de overtredingen op het gebied van dierenwelzijn bij het transport niet apart bij. Bij exportcertificering worden eventuele problemen ter plekke opgelost of wordt het certificaat niet afgegeven. In het jaarlijkse Meerjarig Nationaal Controleplan Nederland (MANCP) worden cijfers gegeven over onder meer controles onderweg op het gebied van dierenwelzijn. Zo laat de meest recente MANCP (2016) zien dat er 2.042 controles door de vervoersteams zijn uitgevoerd. Bij 36% van die controles werden afwijkingen geconstateerd.
De meest voorkomende overtreding in 2016 betreft het vervoeren van dieren die niet geschikt zijn voor transport, door bijvoorbeeld ziekte, verwondingen of slechte conditie, maar ook runderen die te ver zijn in de dracht om vervoerd te mogen worden. Er is door intensievere controles een toename aan overtredingen met betrekking tot vangletsel bij pluimvee. Verder komen ook tekortkomingen voor ten aanzien van de wijze waarop dieren vervoerd worden (zoals de beladingsgraad, in het bijzonder bij pluimvee) en het door de vervoerder niet beschikken over de juiste documenten (bijvoorbeeld vervoersbewijzen, vergunningen, bewijs van vakbekwaamheid). Verder wordt er gecontroleerd op overtredingen ten aanzien van de transport- en rusttijden. Er is door de verschillende wijze van controles en toezicht geen kwantitatieve rangschikking van bovenstaande overtredingen te maken.
8. Hoeveel veetransporten hebben er bij benadering in, door en vanuit Nederland plaatsgevonden en welk percentage veetransporten is gecontroleerd?
Antwoord
In de periode 1 januari 2017 tot en met 1 oktober 2017 zijn voor Nederland circa 61.000 import-, 54.000 export- en 15.500 doorvoerzendingen van levend vee geregistreerd in het Europese registratiesysteem TRACES, waarbij moet worden opgemerkt dat meerdere zendingen samen één transport kunnen vormen. Er zijn geen gegevens over het totaal aantal binnenlandse transporten bekend. Hieruit volgt dat geen percentage kan worden gegeven.
9. In hoeverre ontnemen boetes vanwege ondeugdelijke veetransporten de eventuele financiële voordelen van overtredingen?
Antwoord
Bestuurlijke boetes zijn niet gericht op voordeelsontneming. Dergelijke ontneming speelt alleen in strafrechtelijke trajecten. Vaak wordt een aparte ontnemingsprocedure gestart parallel aan of na een strafrechtzaak. Tot op heden hebben overtredingen bij veetransporten echter niet geleid tot een strafrechtelijk traject. Wel is relevant dat sinds 1 juli 2016 het met de overtreding te behalen economische voordeel een reden kan zijn om een hogere bestuurlijke boete dan de gefixeerde (standaard)boete op te leggen. Dit om te voorkomen dat ondernemingen door het begaan van overtredingen op onrechtmatige wijze extra economische voordelen behalen. Per geval wordt door de NVWA bekeken wat een passende boetehoogte is. Daarbij kan de NVWA een boete tot maximaal 10 procent van de jaaromzet opleggen, met een minimumbedrag van € 10.000.
10. Hoeveel controles van veetransporten zijn er voor 2017 gepland, welk percentage dat is van het te verwachten aantal veetransporten en hoe groot de pakkans en het afschrikkingseffect is?
Antwoord
Voor veetransporten waarvoor een exportvergunning nodig is, moet een aanvraag voor keuring worden ingediend bij de NVWA. Jaarlijks schommelt dit aantal, afhankelijk van de markt, tussen 60.000 en 70.000. Verder voeren de vervoersteams van de NVWA controles onderweg uit. In 2016 waren dit er 2.042, waarbij bij 36% overtredingen werden geconstateerd. Deze controles hebben vooral betrekking op binnenlandse transporten. Over het aantal binnenlandse transporten zijn er geen gegevens. Er zijn voor 2017 geen grote verschuivingen te verwachten ten opzichte van de voorgaande jaren. Ik verwijs u tevens naar het antwoord op vraag 7.
11. In 2015 waren er nog 18 bezwaarden inzake het per 1 december 2015 gewijzigde protocol gewetensbezwaarden I&R rund; hoeveel zijn dat er nu?
Antwoord
Er zijn op dit moment 17 gewetensbezwaarden.
12. Is de regering bereid met de kalversector het opzetten van een plan te bespreken om de aanvoer te gaan beperken tot kalveren in Nederland en de directe buurlanden om de transportafstanden te beperken en de risico’s op de import van dierziekten te verkleinen?
Antwoord
De kalversector heeft in 2016 een transitie- en ambitieagenda opgesteld, waarin het transport van kalveren is meegenomen. Specifiek worden in deze agenda doelen gesteld met betrekking tot de overstap naar geconditioneerd vervoer en het beperken van transporten uit de Baltische lidstaten en Polen. De resultaten blijken uit de importcijfers (zie hiervoor ook het antwoord op vraag 231). Het aantal geïmporteerde kalveren uit Polen en de Baltische Staten is sinds 2013 meer dan gehalveerd. Het aantal importen uit België en Duitsland is toegenomen. Over deze plannen en de uitvoering ervan vindt regulier overleg met de kalversector plaats.
13. Kan de regering een overzicht geven van het aantal kalveren dat de afgelopen vijf jaar is geëxporteerd per land van bestemming?
Antwoord
In de I&R-database van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) wordt niet geregistreerd naar welk land kalveren worden geëxporteerd. Het totaal aantal geëxporteerde kalveren per jaar is in onderstaande tabel weergegeven.
Jaar |
Aantal geëxporteerde kalveren |
---|---|
2013 |
166.027 |
2014 |
146.070 |
2015 |
176.452 |
2016 |
195.330 |
2017 (t/m 30 juni) |
120.899 |
14. Hoe staat het met de uitvoering van de Verklaring van Dalfsen, wat is er afgelopen jaar gedaan, wat wordt er dit en komend jaar gedaan en hoe zit de financiering voor dit en komend jaar in elkaar?
Antwoord
In de brief van 22 april 2016 (Kamerstuk 28 286, nr. 859) is uw Kamer geïnformeerd over de vorderingen tot dan toe. Het demonstratieproject is afgerond, er is gewerkt aan de ontwikkeling van een vangnet (maatregelen die genomen kunnen worden als er bij dieren met lange staarten toch een uitbraak van bijterij optreedt). Verder is internationale samenwerking opgestart en er is een eerste start gemaakt met een praktijknetwerk. In 2017 en komende jaren wordt verder gewerkt op basis van de Verklaring van Dalfsen, met inachtneming van de door de Europese Commissie in maart 2016 uitgebrachte aanbevelingen om het couperen van staarten van varkens te verminderen. In mei 2017 is door de sector, NVWA en EZ over de implementatie van deze aanbevelingen gesproken met inspecteurs van de Europese Commissie (EC) in het kader van het auditprogramma van het DG Gezondheid en Voedselveiligheid. De financiering komt voor 50% van de sector, voor 50% van de overheid.
15. Wat is er naar aanleiding van de motie van de leden Thieme en Van Dekken (Kamerstuk 34 300-XIII, nr. 151) in gang gezet en hoe staat het hiermee?
Antwoord
Naar aanleiding van de motie van de leden Thieme en Van Dekken (Kamerstuk 34 300-XIII, nr. 151) is in het kader van het «topsectoren-onderzoek» een onderzoeksproject gestart naar alternatieven voor CO2-bedwelming van varkens. In deze PPS participeren Wageningen UR, de COV (Centrale Organisatie voor de Vleessector), slachterijen en een bedrijf dat slachtinstallaties ontwikkelt en bouwt. In het onderzoek wordt gekeken naar:
– alternatieve gassen (N2) / gasmengsels voor CO2 (CO2/N2);
– ontwikkeling van welzijnsvriendelijker opdrijfmethodes naar (elektrische) bedwelmingsapparatuur;
– mogelijkheden om de irritatie als gevolg van CO2-bedwelming te verminderen.
Tevens wordt contact onderhouden met onderzoekers in onder andere Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, waar onderzoek gedaan wordt / gepland is naar:
– schuimbedwelming met alternatieve gassen (Ar, N2)
– LAPS («Low atmosphere pressure stunning»)
In 2018 zullen resultaten van het onderzoek beschikbaar komen. Het is op dit moment nog te vroeg om uitspraken te doen of het onderzoek zal leiden tot alternatieven voor CO2-bedwelming en op welke termijn deze ingevoerd zouden kunnen worden.
16. Welke preventieve en curatieve methoden dan wel combinatiemethoden van aanpak van bloedluis zijn er, hoeveel tijd en geld kosten elk van die methoden en wat is de effectiviteit en de werkingsduur van die methoden?
Antwoord
De bestrijding van vogel-luismijt, bloedluis of rode vogelmijt (Dermanyssus gallinae) bij pluimvee is lastig, mede omdat de parasiet lang buiten de gastheer in een lege stal kan overleven. Er wordt al lang gezocht naar goede (definitieve) behandelmethoden. De zorg voor een goede diergezondheid is de primaire verantwoordelijkheid van de houder van dieren, die daarin geadviseerd wordt door zijn dierenarts. Het waar nodig behandelen tegen bloedluis is onderdeel van deze verantwoordelijkheid. Ik heb geen gegevens over de kosten en effectiviteit van de gebruikte preventieve en curatieve methoden en ga er van uit dat de ondernemers voor de keuze van een behandeling hun (pluimvee)dierenarts raadplegen. Er zijn diergeneesmiddelen op de markt toegelaten ter bestrijding van bloedluis bij pluimvee. Er is recent nog een nieuw diergeneesmiddel op de Europese markt toegelaten. Deze diergeneesmiddelen zijn te vinden in de diergeneesmiddelendatabase van het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG-MEB). Ook zijn er bestrijdingsmiddelen (biociden) op de markt toegelaten om de bloedluizen in de leefomgeving van het pluimvee te bestrijden. Deze zijn te vinden in de database van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Voorts zijn er roofmijten in de handel als hulpmiddel bij het bestrijden van bloedluis. Ik verwijs u tevens naar het antwoord op vraag 4.
17. Welke onderzoeken naar preventie en bestrijding van bloedluis zijn er in de afgelopen 15 jaar in Nederland gedaan en lopen er op dit moment in ons land en wat hebben zij opgeleverd of gaan zij naar verwachting opleveren?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 4.
18. Wat is, gelet op wat er met betrekking tot bloedluis nu al gebeurt c.q. onderzocht wordt, het perspectief op een effectieve en efficiënte aanpak van bloedluis en wat kan de regering doen om een dergelijke, liefst preventieve c.q. zo milieuvriendelijk mogelijke aanpak te stimuleren?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 4 en 16.
19. Welk deel van de begroting is vrijgemaakt om de uitvoering van de invasieve exoten-strategie op een humane manier, dus rekening houdend met het welzijn van de invasieve dieren zoals is opgedragen vanuit de EU, te realiseren?
Antwoord
De besteding van middelen ter uitvoering van het Europese exotenbeleid wordt niet separaat begroot, maar is onderdeel van de jaarlijkse opdracht die EZ verstrekt aan de NVWA en aan RVO.nl. Het budget voor exotenbeleid binnen deze opdracht bedraagt ca. € 1,8 miljoen bij de NVWA en € 240.000 bij RVO.nl.
20. Kunt u aangeven welk deel van de begroting gereserveerd is om handhaving op illegale handel in inheemse uit het wild gevangen vogels uit te voeren en aan te pakken?
Antwoord
De aanpak van illegale handel van inheemse dieren geschiedt via inzet van handhavingsinstanties als rijkspolitie en NVWA. Hiervoor is geen specifiek bedrag gereserveerd in de begroting.
21. Op basis van welke informatie trekt de regering de conclusie dat de mondiale voedselproductie de grenzen van ecologische houdbaarheid nadert en hoe ziet de regering dit voor de Nederlandse voedselproductie?
Antwoord
De Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) heeft in het advies Naar een voedselbeleid de ecologische houdbaarheid van het voedselsysteem aangemerkt als een van de belangrijke maatschappelijke opgaven die rond voedsel spelen. De WRR gaat in dit verband expliciet in op de schaarste aan grondstoffen en natuurlijke hulpbronnen, klimaatverandering en verlies aan biodiversiteit. Al deze factoren merkt de WRR aan als risico's voor de toekomstige voedselvoorziening. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) is in het rapport Food systems and natural resources op deze vraag ingegaan en geeft aan dat voedselsystemen een cruciale rol spelen in de degradatie en uitputting van natuurlijke hulpbronnen. Cijfers tonen aan dat hulpbronnen zowel niet duurzaam als niet efficiënt worden gebruikt. Voor wat betreft de Nederlandse voedselproductie kan worden opgemerkt dat het PBL in de Tussenbalans voor de Leefomgeving 2017 ten aanzien van landbouw en voedsel concludeert dat de milieudruk van de landbouw op de natuur en het oppervlaktewater in de afgelopen jaren niet wezenlijk is veranderd. «De uitstoot van ammoniak, de verontreiniging van het oppervlaktewater en de milieubelasting door gewasbeschermingsmiddelen blijven zo hoog dat de doelen voor de natuur- en waterkwaliteit nauwelijks dichterbij komen.»
22. Wat wordt verstaan onder een gezonde en duurzame voedselconsumptie en welke stappen voorziet de regering voor 2018 in de transitie?
Antwoord
Er is in 2017 een voedseltransitie ingezet gericht op een voedselconsumptie en -productie die bijdraagt aan gezondheid, klimaat, duurzaamheid en verdienvermogen. Voor een duurzame agrifoodketen is een eiwittransitie nodig waarbij de productie en consumptie van duurzame plantaardige eiwitten een duidelijke plaats gaan innemen. Dit gebeurt via het meerjarig stimuleren van nieuwe vormen van ketensamenwerking en innovaties. Voorbeelden zijn maatschappelijke initiatieven als het Nationaal Actieprogramma Groente en Fruit, Dutch Cuisine en Green Proteïn Alliance. Bij innovaties wordt onder andere ingezet op kennisontwikkeling voor de groei van de duurzame zeewiersector in Nederland. Ook wordt, onder andere via het Voedingscentrum en de Consumentenbond, ingezet op educatie en het vergroten van het bewustzijn bij consumenten over duurzame én gezonde consumptie. Daarnaast wordt de transparantie vergroot richting de consument over herkomst, productiewijze, ecologische impact en gezondheid. Het programma Jong Leren Eten richt zich op jongeren en educatie.
23. Wat verstaat de regering onder benutting van natuur? (pg 8)
Antwoord
In de begroting wordt gesproken over behoud, herstel en benutting van natuur in de context van een transitie naar voedselbeleid. Met benutting van natuur wordt bedoeld het duurzaam gebruik maken van de natuur en van de grondstoffen en diensten die de natuur levert, zoals natuurlijke bodemvruchtbaarheid, plaagbestrijding en bestuiving.
24. Welke vijftig belemmeringen zijn afgelopen jaar weggenomen bij innovatieve investeringen op het gebied van wet- en regelgeving en welke sectoren hebben hier de voordelen van ervaren?
Antwoord
Dit jaar zijn er tot nu toe 89 belemmeringen afgehandeld door het programma Ruimte in Regels. Hiervan zijn er 43 opgelost, dat wil zeggen dat de specifieke belemmering is weggenomen. Bijvoorbeeld door in overleg te treden met een inspectie of omgevingsdienst, experimenteerruimte in te zetten of door uitleg door experts. In dat geval kan de ondernemer direct verder met de innovatieve investering. In 27 gevallen is de belemmering met oplossingsrichting actief belegd bij het verantwoordelijke departement, toezichthouder of uitvoeringsorganisatie. Dat betekent dat het probleem dermate complex is dat het niet door het Programma Ruimte in Regels alleen opgelost kan worden en meer aandacht vraagt van de verantwoordelijke organisatie. In 19 gevallen was de belemmering botsend met bestaande regelgeving en waren de wensen van de ondernemer onverenigbaar met publieke belangen.
De sectoren waar de belemmeringen betrekking op hebben zijn:
Vervaardiging van chemische producten |
17 |
Vervaardiging van rubber en kunststoffen |
3 |
Productie en distributie van en handel in elektriciteit, aardgas, stoom en gekoelde lucht |
29 |
Afvalinzameling en -behandeling; voorbereiding tot recycling |
7 |
Algemene burgerlijke en utiliteitsbouw |
9 |
Vervaardiging van voedingsmiddelen |
2 |
Landbouw, jacht en dienstverlening voor de landbouw en jacht |
4 |
Culturele uitleencentra, openbare archieven, musea, dieren- en plantentuinen, natuurbehoud |
3 |
Vervoer over land |
10 |
Vervaardiging van papier en karton voor verpakking |
1 |
Vervaardiging van overige goederen |
1 |
Vervaardiging van textiel |
2 |
Vervaardiging van papier, karton en papier-kartonwaarden |
1 |
totaal aantal belemmeringen |
89 |
De totale lijst van de 89 belemmeringen die door het programma zijn afgehandeld staat op http://www.ruimteinregels.nl/belemmeringen/2017-tot-12-oktober-2017
25. Kan de regering een overzicht geven van de meldingen die tot nu toe zijn gedaan bij het agroloket?
Antwoord
Er zijn nog geen meldingen gedaan.
26. Kan de regering een overzicht geven van het aandeel duurzame en CO2-arme energievoorziening waarbij de land- en tuinbouw is betrokken?
Antwoord
In het rapport Energie en Klimaat in de Agrosectoren van RVO.nl (bijlage bij Kamerstuk 32 813, nr. 90) is beschreven dat in 2014 dankzij windmolens, zonnepanelen en biomassalevering de agrosectoren betrokken zijn bij 42% van alle hernieuwbare energie in Nederland. Daar waar het gaat over het energieverbruik in de landbouw (excl. glastuinbouw) zelf blijkt uit de RVO.nl-brochure «De Nederlandse Landbouw en het Klimaat» dat in 2014 ongeveer 65% van de verbruikte energie afkomstig was uit hernieuwbare bronnen. Het aandeel duurzame energie in het eindverbruik binnen de glastuinbouw is 5,1% volgens Energiemonitor Glastuinbouw 2015. Gebleken is dat sindsdien in de glastuinbouw vooral het gebruik van aardwarmte als bron voor hernieuwbare energie stijgt. In de andere sectoren stijgt vooral de productie van windenergie, zonnepanelen en bioenergie. Verwacht wordt dat deze aandelen ondertussen verder zijn gestegen en nog zullen stijgen.
27. Kan de regering een overzicht geven van de stappen welke doorlopen moeten worden om een nieuw veehouderijsysteem in de praktijk te brengen (zowel inhoudelijke stappen als tijd)?
Antwoord
De verdere verduurzaming van de veehouderij vraagt om verbeteringen op meerdere duurzaamheidsthema’s zoals volksgezondheid, dierenwelzijn, milieu, klimaat, natuur- en landschapskwaliteit. Dit vraagt om een integrale aanpak die zich naast verbeteringen ook richt op het behoud van reeds bereikte verduurzamingsstappen. Naast het doorvoeren van innovaties en maatregelen kan het hierbij gaan om nieuwe veehouderijsystemen, waarvoor veelal langjarige ontwikkel- en implementatietrajecten nodig zijn. Benodigde stappen hiervoor zijn herontwerptrajecten, proefprojecten en -pilots en introductie op en investeringen door voorloperbedrijven. Dit zijn langjarige trajecten, waarvan de snelheid mede wordt bepaald door initiatieven vanuit het bedrijfsleven en andere betrokken partijen.
28. Hoeveel koeien zijn er tot nu toe voortijdig naar het slachthuis gegaan in verband met het fosfaatreductieplan?
Antwoord
Het is niet bekend hoeveel koeien er voortijdig naar het slachthuis zijn gegaan in verband met het fosfaatreductieplan. In totaal is de vrouwelijke rundveestapel, waar het fosfaatreductieplan op stuurt, in Nederland in de periode tot en met september van dit jaar afgenomen met 153.093 Grootvee Eenheid (GVE) ten opzichte van 1 oktober 2016. De afname van de veestapel kan worden gerealiseerd via slacht maar ook via export. In de eerste negen maanden van 2017 zijn 388.186 koeien geslacht, dit zijn er 64.952 meer dan in dezelfde periode vorig jaar. Ook het aantal geëxporteerde dieren in de periode tot en met september is in 2017 gestegen, namelijk 52.275 ten opzichte van 16.789 in dezelfde periode in 2016. Daarnaast is een deel van de reductie al voor 1 januari 2017 gerealiseerd.
29. Wat was de leeftijd van de koeien die wegens het fosfaatreductieplan naar de slacht moe(s)ten, en hoeveel koeien hiervan waren drachtig en in welk stadium van drachtigheid bevonden zij zich?
Antwoord
Het is niet mogelijk aan te geven wat de (gemiddelde) leeftijd was van koeien die wegens het fosfaatreductieplan zijn afgevoerd. Wel is in alle leeftijdscategorieën een stijging van het aantal geslachte dieren te zien. Ook is niet bekend of dieren drachtig waren. In de voorwaarden van de regeling bedrijfsbeëindiging melkveehouderij is opgenomen dat dieren die op het moment van de subsidietoekenning 5,5 maand of langer drachtig waren niet geëxporteerd dan wel geslacht mogen worden. Deze dieren mogen vanaf één week na het afkalven van het bedrijf worden afgevoerd.
30. Bent u bereid met de zuivelsector een plan te maken om de melkveehouderij in een aantal jaren zodanig grondgebonden te maken dat melkveebedrijven voldoende grond hebben om al hun koeien te weiden en hun mest verantwoord op af te zetten?
Antwoord
De zuivelketen is primair verantwoordelijk voor de verdere verduurzaming van de melkveesector. Via de Duurzame Zuivelketen, opgericht in 2009 door de Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO) en de Land- en Tuinbouw Organisatie (LTO), streven zuivelondernemingen en melkveehouders gezamenlijk naar een zuivelsector die toekomstbestendig en verantwoord is. Weidegang is een van de speerpunten van de duurzame zuivelketen. Via het Convenant Weidegang zetten 73 partijen in op het behoud van weidegang op het niveau van 2012. Dat was in 2012 81,2% van de bedrijven. In 2016 paste 78,9% van de melkveebedrijven een vorm van weidegang toe. Het beleid van het kabinet is niet om de melkveesector volledig grondgebonden te maken. Met de inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur Verantwoorde groei melkveehouderij (algemene maatregel van bestuur (AMvB) Grondgebondenheid) per 1 januari 2016 zijn melkveehouders met een fosfaatoverschot boven de 20 kilogram per hectare verplicht om groei van de fosfaatproductie op hun bedrijf deels te compenseren met extra grond (plaatsingsruimte) in eigen gebruik.
31. Hoeveel kalveren zijn er in 2016 en tot nu toe in 2017 op verzamellocaties aangevoerd die ter plekke zijn doodgespoten of naar een slachterij zijn afgevoerd omdat ze te licht en/of ziek of gewond waren?
Antwoord
Dieren die op het verzamelcentrum worden gedood, worden door het verzamelcentrum gemeld in het I&R-systeem. Ook dieren die naar de slacht gaan, worden gemeld in het I&R-systeem. Er wordt bij een doodmelding echter niet geregistreerd of de dieren geëuthanaseerd zijn en wat de reden is geweest voor euthanasie. Ook voor de naar de slacht afgevoerde dieren is niet te achterhalen wat de reden hiervoor was.
32. Waarom heeft de regering ervoor gekozen de extra 25 miljoen euro voor de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in 2018 te parkeren op de aanvullende post algemeen, die wordt beheerd door het Ministerie van Financiën?
Antwoord
In afwachting van een nadere uitwerking van de besteding van dit geld zijn de middelen voor de NVWA geraamd op de aanvullende post. Zodra de uitwerking gereed is, kan het budget van de aanvullende post worden overgeheveld naar de EZ-begroting (bijdrage aan NVWA op het beleidsartikel 6).
33. Wanneer kan de regering de nadere uitwerking van de besteding van de 25 miljoen euro extra voor de NVWA in 2018, inclusief de bijbehorende begrotingswet, naar de Kamer sturen?
Antwoord
De invulling van het extra budget wordt in overleg tussen de betrokken Ministeries van EZ, Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Financiën en de NVWA vorm gegeven. Deze wordt zo mogelijk in nota van wijziging op de ontwerpbegroting van 2018 opgenomen, die aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden.
34. Op basis van welke informatie heeft de regering besloten tot 25 miljoen euro extra voor de NVWA en aan welke invulling wordt hierbij gedacht?
Antwoord
De regering wil het toezicht versterken aanvullend op het programma NVWA 2020. De invulling van het extra budget zal aansluiten bij de ingezette verandering door het programma NVWA 2020.
35. Biedt de borgstelling landbouw ook uitkomst voor bedrijven die geraakt zijn door externe factoren (crises) en zo nee, zijn er regelingen waar ondernemers wel gebruik van kunnen maken (het gaat hierbij dus niet om nieuwe investeringen, maar om een bedrijf staande te houden na crisis)?
Antwoord
Bedrijven die geraakt zijn door externe factoren, zullen hiervoor zelf voorzieningen moeten treffen, eventueel in overleg met hun bank die bijvoorbeeld uitstel van aflossing kan geven. Bij calamiteiten kan de Borgstelling MKB-landbouwkredieten (BL) op twee manieren behulpzaam zijn bij de financieringsbehoefte van de agrarische ondernemer die dan kan ontstaan:
– door mee te werken aan uitstel van aflossing voor bedrijven die al een borgstellingskrediet hebben; en
– door borgstelling te verlenen voor een investeringskrediet, dat de bank aan een in de kern gezonde onderneming en gericht op de continuïteit wil verstrekken.
36. Richt Invest-NL zich ook op bedrijven in de agrarische sector? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Ja, ook de Nederlandse agrifoodsector behoort tot het werkterrein van Invest-NL. Door haar vooraanstaande positie, met een efficiënte productie en veel kennis en innovatiekracht, heeft de agrarische sector wereldwijd verdienkansen. Invest-NL kan een rol spelen bij het verbeteren van de financieringsmogelijkheden van innovatie- en verduurzamingsprojecten in de agrifoodsector, die tevens de verdiencapaciteit van Nederland vergroten.
37. Is er een overzicht bekend van startups en scale-ups in de agrofood-sector?
Antwoord
Nee, er is geen volledig overzicht bekend van startups en scale-ups in de agrifoodsector. Wel is bekend dat er in het kader van het valorisatieprogramma meer dan 175 agrifood-startups hebben deelgenomen aan het programma van StartLife.
Op de site van StartupDelta zijn ook een kleine 100 Nederlandse startups en scale-ups in de agrifoodtech te vinden, zie www.startupdelta.org.
38. Wanneer treedt de motie Ouwehand over de verplichting om palingen te bedwelmen alvorens ze te doden in werking (Kamerstuk 32 658, nr. 14)?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 40.
39. Wat is de reden dat de ministeriele regeling over de verplichte bedwelming voor paling nog niet in werking is getreden?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 40.
40. Wanneer treedt de ministeriele regeling over de verplichte bedwelming voor paling in werking?
Antwoord
De ontwerp-regeling tot wijziging van de Regeling houders van dieren in verband met het bedwelmen van aal (de ministeriële regeling over de verplichte bedwelming voor paling) doorloopt nu de voorgeschreven notificatieprocedure. De standstill-termijn die daarbij in acht moet worden genomen loopt 27 november 2017 af. De rechtsbasis voor de vaststelling van de regeling is opgenomen in het nog vast te stellen Besluit houdende wijziging van het Besluit diergeneeskundigen en het Besluit houders van dieren in verband met diverse wijzigingen op het gebied van dierenwelzijn. Ervan uitgaande dat de notificatieprocedure medio december afgerond kan worden en dat het voornoemde besluit in de loop van oktober wordt vastgesteld, dan kan – rekening houdend met de voor de vaststelling en inwerkingtreding van regelgeving in acht te nemen termijnen – de regeling over de verplichte bedwelming van paling in april 2018 in werking treden.
41. Welke (lopende) onderzoeken zijn er ten aanzien van het aantal dieren dat sterft als gevolg van zandsuppleties langs de Nederlandse kust omdat ze bedolven raken onder het zand?
Antwoord
Om negatieve invloeden op de natuur van de Noordzee tegen te gaan worden morfologische en ecologische effecten van de winning voorafgaand aan de winning en suppletie in beeld gebracht door een milieueffectrapportage en een passende beoordeling als onderdeel van de Wet natuurbescherming. Het monitoringsprogramma Ecologisch Gericht Suppleren (EGS) II (2016–2021) is een vervolg op EGS I (2009–2015). De publicaties van EGS I zijn te vinden op het Informatiehuis Marien1.
42. Welke gegevens zijn er qua aantallen dieren en soorten die sterven als gevolg van zandsuppleties langs de Nederlandse kust omdat ze bedolven raken onder het zand?
Antwoord
Waar zand wordt aangevuld, verstikt dat het aanwezige bodemleven. Dat leidt plaatselijk tot directe sterfte van organismen (vooral tweekleppigen) en de soortsamenstelling van wormen en kreeftachtigen kan tijdelijk veranderen. Er zijn geen precieze aantallen van dieren die sterven als gevolg van zandsuppleties. Uit onderzoek blijkt dat de grotere soorten tijdig kunnen wegkomen. Tijdens en na de winning en suppletie van zand worden in het EGS-monitoringsprogramma de werkelijk optredende effecten bestudeerd. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 41.
43. Hoeveel megastallen (volgens de Alterra-norm) kent Nederland momenteel, uitgesplitst per diersoort?
Antwoord
Alterra (thans Wageningen Environmental Research; hierna: WER) heeft in 2015, in opdracht van Milieudefensie, voor het laatst een analyse gemaakt van het aantal megastallen over het jaar 2013 (zie Kamerstuk 28 973, nr. 165). In onderstaande tabel is aangegeven wat het minimaal aantal dieren is dat WER heeft gehanteerd voor het onderscheiden van een megastal, en is het aantal megastallen per diercategorie weergegeven.
Diercategorie |
Minimaal aantal dieren |
Aantal locaties in 2013 |
---|---|---|
Varkens |
||
Vleesvarkens |
7.500 |
85 |
Fokvarkens |
1.200 |
209 |
Runderen |
||
Melkkoeien |
250 |
317 |
Vleeskalveren |
2.500 |
25 |
Pluimvee |
||
Leghennen |
120.000 |
70 |
Vleeskuikens |
220.000 |
34 |
Bron: Gies, E., Analyse Megastallen en Megabedrijven 2005, 2010 en 2013, Alterra Wageningen UR, 12 februari 2015
Bij de beoordeling of sprake is van een megastal heeft WER onderscheid gemaakt tussen een locatie en een bedrijf. Een bedrijf kan beschikken over meerdere locaties. In het geval dat op een bedrijf met meerdere locaties de door WER gehanteerde aantallen dieren aanwezig zijn, is niet automatisch sprake van een megastal. Uitsluitend in die gevallen waar op één locatie genoemde aantallen voorkomen wordt, volgens de door WER gehanteerde definitie, gesproken over een megastal. Gegevens over dieraantallen per bedrijf worden geregistreerd bij RVO.nl. Deze gegevens zijn niet uitgesplitst naar locatie.
44. Wat is de stand van zaken geven van de Interimwet veedichte gebieden en wat zal de planning zijn?
Antwoord
Het kabinet heeft besloten het voorstel Interimwet veedichte gebieden niet verder in procedure te brengen en besluitvorming hierover aan het volgende kabinet over te laten.
45. Hoeveel varkens zijn er in 2016 levend geëxporteerd naar het buitenland en kan worden uitgesplitst naar welke landen deze varkens zijn gegaan?
Antwoord
In onderstaande tabel zijn het aantal geëxporteerde dieren in 2016 en land van bestemming weergegeven.
Land Bestemming |
Aantal Dieren |
---|---|
België |
946.653 |
Bulgarije |
6.121 |
Cyprus |
6 |
Duitsland |
8.535.089 |
Frankrijk |
32.831 |
Griekenland |
1.805 |
Hongarije |
350.251 |
Ierland |
32 |
Italië |
247.259 |
Kroatië |
193.773 |
Litouwen |
41 |
Luxemburg |
44.174 |
Oostenrijk |
16.265 |
Polen |
315.062 |
Portugal |
25.168 |
Roemenië |
201.328 |
Slovenië |
23.358 |
Slowakije |
6.168 |
Spanje |
327.387 |
Tsjechië |
34.708 |
Verenigd Koninkrijk |
133 |
Niet EU-landen |
8.306 |
46. Hoeveel varkensvlees, geslacht en verwerkt, is in 2016 naar het buitenland geëxporteerd?
Antwoord
In onderstaande tabel is de export van vlees (vers, gekoeld, bevroren) en vleesproducten van varkens in 2016 vanuit Nederland weergegeven in € 1.000.
Totaal |
Binnen EU |
Buiten EU |
---|---|---|
3.120.654 |
2.260.765 |
859.889 |
Bron: LEI/SITA
47. Hoeveel kilogram eiwitrijke gewassen worden momenteel gemiddeld in Nederland verbouwd en hoeveel soja importeert Nederland voor eigen gebruik?
Antwoord
De hoeveelheid eiwitrijke gewassen die in Nederland wordt verbouwd, wordt uitgedrukt in het aantal hectares. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) geeft aan dat in 2017 in Nederland voor de meest geteelde eiwitrijke gewassen onderstaande aantallen hectares zijn verbouwd:
– soja: 400 ha.
– lupinen: paar ha.
– luzerne: 7.500 ha.
– erwten: 3.000 ha.
– peulen: 2.400 ha.
– bonen (verschillende soorten): 5.000 ha.
Daarbij moet worden gemeld dat luzerne vooral wordt geteeld door (biologische) boeren als stikstofbron en bodemverbeteraar, en minder als veevoeder of humane voeding. Sojateelt in Nederland wordt vooral verbouwd voor de humane voeding en minder voor diervoer. De hoeveelheid geïmporteerde soja voor de Nederlandse markt fluctueert jaarlijks. Deze schommelingen worden veroorzaakt door verschillende factoren zoals fluctuaties in veestapel, de beschikbaarheid van andere eiwitrijke veevoedergrondstoffen en de prijs van de verschillende eiwitrijke veevoedergrondstoffen op de wereldmarkt. Het rapport van Wageningen University & Research (WUR) «Het percentage regionaal eiwit in het Nederlands mengvoerrantsoen» laat deze schommelingen zien. In 2011 was de import 558 kton sojaproducten, in 2013 633 kton, in 2014 537 kton en in 2015 614 kton. In 2015 was volgens dit rapport het gebruik van regionaal geproduceerde soja in Nederland 6 kton. Van de totale invoer van sojaproducten wordt tussen 40 en 45% voor binnenlands gebruik aangewend.
48. Hoeveel soja importeert Nederland voor het gebruik in veevoer en welk percentage daarvan is RTRS-gecertificeerd? Kan dit worden uitgesplitst naar diergroep?
Antwoord
Nederland importeert jaarlijks 1.800 kton soja voor gebruik in de diervoederindustrie.
Hiervan is ruim 1.000 kton RTRS (Round Table Responsable Soy) gecertificeerd. Deze informatie kan niet worden uitgesplitst naar diergroep, omdat dit niet per diersoort wordt gemonitord. De niet-RTRS gecertificeerde geïmporteerde soja voldoet aan de vereisten van de European Feed Manufacturers» Federation (FEFAC) Soy Sourcing Guidelines. Deze richtlijnen richten zich op vereisten voor arbeidsomstandigheden, landbouwkundige praktijken, en het tegengaan van illegale houtkap.
49. Kan een overzicht worden gegeven van de afgelopen vijf jaar, bij benadering, hoeveel liter of kilogram glyfosaat jaarlijks in Nederland wordt gebruikt en kan dit worden uitgesplitst naar het jaarlijks gebruik in de landbouw, het jaarlijks particuliere gebruik en het professionele gebruik?
Antwoord
Nee. Op grond van de Verordening EG 1185/2009 betreffende statistieken over pesticiden zijn lidstaten (enkel) verplicht om de vijf jaar gebruikscijfers in de landbouw te verzamelen. Deze gebruikscijfers worden door het CBS samengesteld en gepubliceerd. In Nederland verzamelt het CBS daarnaast ook gebruikscijfers van overheidsinstellingen, die apart worden gepubliceerd. In 2005 zijn bovendien eenmalig gebruikscijfers verzameld van particulieren. De meest recente cijfers van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw en door overheidsinstellingen dateren van 2012 respectievelijk 2013. In deze publicaties is ook terug te vinden wat het gebruik is geweest van de werkzame stof glyfosaat. U kunt deze gegevens vinden op de statline van het CBS, via http://statline.cbs.nl.
50. Hoeveel CO2-equivalenten stoot de veehouderij jaarlijks uit en wat is het aandeel van de melkveehouderij hierin?
Antwoord
Op www.emissieregistratie.nl is aangegeven dat de emissies van energetische en niet-energetische CO2-equivalenten in de landbouw in 2015 26 Mton CO2-equivalenten betrof. Het aandeel niet-energetische CO2-equivalenten hierin was 19 Mton, waarvan 7 Mton lachgas en 12 Mton methaan. De uitstoot van methaan betreft vooral de melkveehouderij (pensfermentatie en mestopslag). In 2015 bedroeg de uitstoot ongeveer 10 Mton. Voor lachgas, vrijkomend bij bemesting in zowel akkerbouw als grasland, geldt dat dit niet toegewezen is aan een specifieke sector. Cijfers over de energetische emissies voor de landbouw uitgesplitst naar veehouderij zijn voor 2015 niet beschikbaar.
51. Kan de regering aangeven hoeveel boeren en tuinders in 2016 zijn gestopt?
Antwoord
Het aantal bedrijven in de land- en tuinbouw was in 2015 63.910 en in 2016 55.680. Er zijn 8.230 minder land- en tuinbouwbedrijven dan een jaar eerder. Deze grote terugval komt vooral door een administratieve correctie; boeren en tuinders moeten ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel om de gecombineerde opgave in te vullen. Voor het precieze verloop van het aantal bedrijven zie: http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=81302NED&D1=0,82,209,315,360,365,368,429,452,456,463,504,522,530–533,536&D2=15–16&HDR=G1&STB=T&VW=T
52. Hoeveel overtredingen met mest zijn in 2016 geconstateerd door de NVWA?
Antwoord
Er zijn in 2016 ruim 1.100 overtredingen met mest vastgesteld. Deze overtredingen zijn afgedaan met een waarschuwing, een rapport van bevindingen of een proces-verbaal.
53. Welke subsidies zijn er in 2018 beschikbaar in Nederland voor mestverwerking?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 2.
54. Kan een overzicht gegeven worden van de ontwikkeling van aantallen dieren binnen de landbouwsector van de afgelopen vijf jaar, landelijk en per provincie, van de volgende soorten: runderen (melk en vleesvee), varkens, kippen, geiten, nertsen?
Antwoord
In onderstaande tabel is de ontwikkeling van het aantal runderen (melk en overig), geiten, varkens, kippen en edelpelsdieren (nertsen) weergegeven over de jaren 2011–2016.
Regio |
Diercategorie |
2011 |
2016 |
verschil |
---|---|---|---|---|
Nederland |
Runderen (melk) |
2.670.565 |
3.061.352 |
14,6% |
Runderen (overig) |
1.214.780 |
1.190.104 |
– 2,0% |
|
Geiten |
380.351 |
499.556 |
31,3% |
|
Varkens |
12.429.138 |
12.478.594 |
0,4% |
|
Kippen |
96.918.611 |
105.619.586 |
9,0% |
|
Edelpelsdieren |
977.848 |
923.312 |
– 5,6% |
|
Groningen |
Runderen (melk) |
162.019 |
194.030 |
19,8% |
Runderen (overig) |
28.102 |
26.037 |
– 7,3% |
|
Geiten |
7.340 |
8.714 |
18,7% |
|
Varkens |
135.540 |
162.849 |
20,1% |
|
Kippen |
5.582.389 |
5.706.031 |
2,2% |
|
Edelpelsdieren |
2.750 |
2.025 |
– 26,4% |
|
Friesland |
Runderen (melk) |
469.289 |
538.626 |
14,8% |
Runderen (overig) |
52.724 |
44.723 |
– 15,2% |
|
Geiten |
16.098 |
20.019 |
24,4% |
|
Varkens |
94.909 |
106.387 |
12,1% |
|
Kippen |
8.061.468 |
8.296.977 |
2,9% |
|
Edelpelsdieren |
19.830 |
20.195 |
1,8% |
|
Drenthe |
Runderen (melk) |
171.030 |
206.720 |
20,9% |
Runderen (overig) |
45.921 |
49.536 |
7,9% |
|
Geiten |
11.512 |
15.832 |
37,5% |
|
Varkens |
270.817 |
262.860 |
– 2,9% |
|
Kippen |
6.397.605 |
7.536.041 |
17,8% |
|
Edelpelsdieren |
5.370 |
7.480 |
39,3% |
|
Overijssel |
Runderen (melk) |
434.088 |
486.130 |
12,0% |
Runderen (overig) |
180.557 |
179.694 |
– 0,5% |
|
Geiten |
51.080 |
64.819 |
26,9% |
|
Varkens |
1.660.141 |
1.627.010 |
– 2,0% |
|
Kippen |
10.631.637 |
11.790.545 |
10,9% |
|
Edelpelsdieren |
17.116 |
11.084 |
– 35,2% |
|
Flevoland |
Runderen (melk) |
51.647 |
65.335 |
26,5% |
Runderen (overig) |
10.579 |
11.311 |
6,9% |
|
Geiten |
4.396 |
7.899 |
79,7% |
|
Varkens |
71.204 |
52.980 |
– 25,6% |
|
Kippen |
2.253.368 |
2.762.472 |
22,6% |
|
Edelpelsdieren |
13.000 |
23.000 |
76,9% |
|
Gelderland |
Runderen (melk) |
416.893 |
470.639 |
12,9% |
Runderen (overig) |
480.602 |
493.353 |
2,7% |
|
Geiten |
74.750 |
115.923 |
55,1% |
|
Varkens |
2.132.460 |
1.923.940 |
– 9,8% |
|
Kippen |
17.733.521 |
17.655.436 |
– 0,4% |
|
Edelpelsdieren |
167.486 |
163.362 |
– 2,5% |
|
Utrecht |
Runderen (melk) |
140.561 |
154.705 |
10,1% |
Runderen (overig) |
50.952 |
50.536 |
– 0,8% |
|
Geiten |
18.207 |
23.960 |
31,6% |
|
Varkens |
288.668 |
252.425 |
– 12,6% |
|
Kippen |
2.095.666 |
3.034.070 |
44,8% |
|
Edelpelsdieren |
7.499 |
8.783 |
17,1% |
|
Noord-Holland |
Runderen (melk) |
2.670.565 |
3.061.352 |
14,6% |
Runderen (overig) |
1.214.780 |
1.190.104 |
– 2,0% |
|
Geiten |
13.832 |
14.438 |
4,4% |
|
Varkens |
21.098 |
22.102 |
4,8% |
|
Kippen |
1.150.011 |
1.784.311 |
55,2% |
|
Edelpelsdieren |
0 |
0 |
n.v.t. |
|
Zuid-Holland |
Runderen (melk) |
2.670.565 |
3.061.352 |
14,6% |
Runderen (overig) |
1.214.780 |
1.190.104 |
– 2,0% |
|
Geiten |
14.060 |
15.726 |
11,8% |
|
Varkens |
128.627 |
120.551 |
– 6,3% |
|
Kippen |
831.314 |
810.688 |
– 2,5% |
|
Edelpelsdieren |
22.763 |
23.097 |
1,5% |
|
Zeeland |
Runderen (melk) |
2.670.565 |
3.061.352 |
14,6% |
Runderen (overig) |
1.214.780 |
1.190.104 |
– 2,0% |
|
Geiten |
707 |
2.556 |
261,5% |
|
Varkens |
52.587 |
59.074 |
12,3% |
|
Kippen |
1.698.175 |
1.687.879 |
– 0,6% |
|
Edelpelsdieren |
39.184 |
29.750 |
– 24,1% |
|
Noord-Brabant |
Runderen (melk) |
2.670.565 |
3.061.352 |
14,6% |
Runderen (overig) |
1.214.780 |
1.190.104 |
– 2,0% |
|
Geiten |
137.168 |
163.448 |
19,2% |
|
Varkens |
5.716.281 |
5.950.727 |
4,1% |
|
Kippen |
26.531.857 |
27.743.546 |
4,6% |
|
Edelpelsdieren |
523.347 |
509.662 |
– 2,6% |
|
Limburg |
Runderen (melk) |
2.670.565 |
3.061.352 |
14,6% |
Runderen (overig) |
1.214.780 |
1.190.104 |
– 2,0% |
|
Geiten |
31.201 |
46.222 |
48,1% |
|
Varkens |
1.856.806 |
1.937.689 |
4,4% |
|
Kippen |
13.951.600 |
16.811.590 |
20,5% |
|
Edelpelsdieren |
159.503 |
124.874 |
– 21,7% |
Bron: CBS Statline
55. Wat is de oorzaak dat onder Concurrerende voedselketens de uitgaven in 2018 ongeveer gelijk zijn aan 2017, maar de inkomsten in 2018 fors lager zijn dan in 2017?
Antwoord
In 2018 zijn de verwachte inkomsten lager dan in 2017. De redenen hiervoor zijn:
– In 2017 is sprake van incidentele ontvangsten in het kader van het fosfaatreductieplan (Kamerstuk 33 037, nr. 189). Het gaat om het aandeel van het bedrijfsleven in de financiering van de subsidieregeling bedrijfsbeëindiging melkveehouderij (€ 17 miljoen) en de bijdrage van de zuivelsector (ZuivelNL) aan de uitvoeringskosten van RVO.nl van de Regeling fosfaatreductieplan 2017 (€ 10,6 miljoen).
– RVO.nl int de productieheffing op suiker (suikerheffing), die wordt afgedragen aan de Europese Commissie en die als ontvangst op de EZ-begroting wordt geraamd (€ 10 miljoen). De heffing wordt opgelegd als een producent het toegestane quotum overschrijdt. De suikerheffing is op 1 oktober 2017 beëindigd.
– In 2017 heeft een onttrekking aan de reserve Apurement plaatsgevonden, die als ontvangst op de begroting staat. Naar huidig inzicht is de omvang van de begrotingsreserve voor dit jaar voldoende om de opgelegde correcties en boetes van de Europese Commissie te dekken.
56. Waarom is ervoor gekozen het subsidiebudget voor verduurzaming van de veehouderij sterk af te bouwen?
Antwoord
Het subsidiebudget voor duurzame veehouderij neemt vanaf 2018 af door het aflopen van de uitfinanciering van eerdere openstellingen van de Investeringsregeling duurzame stallen en de Regeling fijnstofmaatregelen en vanwege de eenmalige Stoppersregeling melkveehouderij in het kader van het fosfaatreductieplan in 2017. Dit waren tijdelijke regelingen. Voor nieuwe subsidieopenstellingen zijn geen budgetten op de begroting gereserveerd. Investeringen in duurzame stallen en fijnstofmaatregelen worden wel gestimuleerd door middel van de fiscale regelingen MIA en Vamil op basis van de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV).
57. Waarom staan voor energie-efficiëntie glastuinbouw in 2018 en 1019 zulke lage bedragen begroot in vergelijking tot de jaren daarna en daarvoor?
Antwoord
Budget uit 2018 en 2019 is bij 1e suppletoire begroting 2016 (Kamerstuk 34 485 XIII, nr. 2) verschoven naar de openstelling van de module energie-efficiëntie en hernieuwbare energie glastuinbouw in 2016, om daarmee te voldoen aan de afspraken uit de Meerjarenafspraak Energietransitie Glastuinbouw.
58. Waarom staat het geld voor flankerend beleid persdierhouderij (totaalverbod 2024, subsidie geopend begin 2018) pas in 2022 in de begroting?
Antwoord
Naar aanleiding van het amendement van de leden Van Gerven en Dijsselbloem (Kamerstuk 32 609 XIII, nr. 4) reserveert EZ in de periode 2011 tot en met 2024 in totaal € 28 miljoen voor de uitvoering van het flankerend beleid van de Wet verbod op de pelsdierhouderij. Van deze € 28 miljoen is reeds € 22 miljoen gereserveerd in de Begrotingsreserve Landbouw (zie pagina 115 van de EZ-Ontwerpbegroting). In de jaren 2022 tot en met 2024 zal jaarlijks nog € 2 miljoen vanuit de EZ-begroting aanvullend in de Begrotingsreserve Landbouw worden gestort, zodat uiteindelijk € 28 miljoen kan worden aangewend ten behoeve van flankerend beleid pelsdierhouderij. De reeds gereserveerde middelen in de Begrotingsreserve Landbouw zijn in principe nu al beschikbaar voor flankerend beleid.
59. Kan er een extracomptabel overzicht voor de jaren 2017 t/m 2022 worden gegeven van de investeringen in proefdiervrije innovatie vanuit zowel de begroting Economische Zaken als vanuit andere departementale begrotingen?
Antwoord
EZ heeft in 2017 voor dierproeven en voor alternatieven voor dierproeven de volgende budgetten gereserveerd:
– Centrale Commissie Dierproeven (CCD), inclusief CCD retributies: € 1,890
– Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad): € 966.000,–
– ZonMw-onderzoeksprogramma «Meer Kennis met Minder Dieren (MKMD) 2015–2017» structureel op jaarbasis: € 1,896 miljoen.
– InTraVacc (voorheen het Nederlands Vaccin Instituut/NVI): ca. € 1,7 miljoen (afgerond). Het geld staat op de begroting VWS. EZ heeft trekkingsrecht op dit budget.
– RIVM-kennisvragen 2017: € 825.222,–
– Plan van aanpak Dierproeven en alternatieven: € 300.000,–
– Universiteit Utrecht (art.9 proefdierdeskundige certificering): € 60.000,–
– Universiteit Utrecht (onderwijstaken alternatieven voor dierproeven): € 200.000,–
– ZonMw ten behoeve van het ondersteunende bureau voor de implementatie van het advies Denktank «Aanvullende financiering alternatieven voor dierproeven»: € 200.000,–.
– Stichting Proefdiervrij ten behoeve van Fonds proefdiervrije innovaties: € 47.000,–.
Andere departementen besteden in 2017 de volgende bedragen aan alternatieven voor dierproeven: OCW € 2,3 miljoen, I&M € 120.000,–, VWS € 80.000,– en Defensie € 70.000,– voor dierproeven en € 75.000,– voor alternatieven voor dierproeven. Het totaal van de andere departementen is: € 2,645 miljoen.
60. Hoe lopen in de jaren 2016 t/m 2022 de geldstromen ten behoeve van het ZonMw-onderzoek naar proefdiervrije innovatie en alternatieven voor dierproeven tussen het Ministerie van Economische Zaken, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ZonMW en welk ministerie financiert wat in welk jaar?
Antwoord
EZ financiert de activiteiten van het ZonMw-onderzoeksprogramma «Meer Kennis met Minder Dieren» (MKMD; proefdiervrije innovatie). EZ boekt de middelen die hiervoor op haar begroting staan gereserveerd, te weten € 1,9 miljoen (afgerond) op jaarbasis, over naar VWS. Dit omdat MKMD meeloopt in de programmacyclus die VWS met ZonMw heeft.
61. Aan welke onderzoeksprogramma's wordt de 1,9 miljoen euro vanaf 2018 voor ZonMw dierproeven besteed en in hoeverre wordt dit budget meer gericht op proefdiervrije innovatie?
Antwoord
De € 1,9 miljoen (afgerond) die ook vanaf 2018 op jaarbasis beschikbaar wordt gesteld aan ZonMw is geheel bestemd voor het onderzoeksprogramma «Meer Kennis met Minder Dieren 2018 tot en met 2020». Het budget werd al ingezet ten behoeve van proefdiervrije innovatie en dit zal voortgezet worden in de jaren 2018 tot en met 2020.
62. Hoe wordt de implementatie en validatie van het beleid dat gericht is op proefdiervrije innovatie bevorderd?
Antwoord
Het ministerie bevordert implementatie en validatie van proefdiervrije innovatie(s) door financiële middelen beschikbaar te stellen aan kennisinstellingen voor activiteiten op het gebied van proefdiervrije innovatie. Onderdeel daarvan vorm de kerngroep «Transitie Proefdiervrije Innovatie», waarin wordt gewerkt aan de transitie naar proefdiervrije innovatie. Hierover is uw Kamer geinformeerd op 13 oktober jl. (Kamerstuk 32 336, nr. 67).
63. Kan de regering de besteding van de middelen voor de post «voedselveiligheid- en kwaliteit/voedselagenda» preciseren?
Antwoord
Sinds 2017 geeft EZ uitvoering aan de Investeringsimpuls Voedselagenda voor veilig, gezond en duurzaam voedsel. Deze investeringsimpuls zet in op de thema’s Jong Leren Eten, versterken van transparantie in de voedselketen, ondersteunen van maatschappelijke initiatieven en innovatie in de voedselketen. Hieronder een overzicht van de ramingen per thema. De bestedingen liggen grotendeels op schema. Voor het voedeleducatieprogramma Jong Leren Eten en DuurzaamDoor is jaarlijks een totaalbudget van € 5,7 miljoen beschikbaar voor de jaren 2017 t/m 2020. Specifiek gericht op voedseleducatie wordt geïnvesteerd in een aantal sporen:
– Directe financiering van scholen die werken met het vignet voeding binnen Gezonde School (via VWS): € 0,9 miljoen.
– Ondersteuning in update en kwalitatief materiaal landelijke projecten, zoals Voedingscentrum, Boerderij-educatie, Smaaklessen etc.: € 0,7 miljoen.
– Vouchers voor ondersteuning concrete schoolprojecten rond koken, schooltuinieren en excursies: € 0,8 miljoen.
– Verbinden actoren, scholen, Natuur- en Milieu Educatie (NME) en Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) in de regio via makelaars (€ 1,2 miljoen) en netwerken (€ 0,6 miljoen).
Voor een verdere onderbouwing verwijs ik u naar de brieven van 30 september 2016 en 7 juli 2017 (Kamerstuk 31 532, nr. 169 en en Kamerstuk 30 196, nr. 552). Voor het versterken van de transparantie in de voedselketen is in 2017 € 4,3 miljoen geraamd. Hieraan is op de volgende wijze invulling gegeven:
– een bijdrage aan het Voedingscentrum van € 3,0 miljoen, o.a. voor het stimuleren van een meer duurzame voedselkeuze bij jong en oud.
– een bijdrage aan de Consumentenbond van € 120.000 om onder consumenten meer bewustzijn te creëren voor alternatieven voor vlees (alternatieve eiwitten) en voorlichting te geven aan consumenten over verschillende duurzaamheidsaspecten rondom groente en fruit en het beleid van Nederlandse supermarktketens op dit gebied.
– een bijdrage aan de Gezondheidsraad – via VWS- van € 125.000 voor advisering op het gebied van voedsel.
– een bijdrage voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO), via het Ministerie van BZ, van € 140.000.
– een bijdragen aan Milieu Centraal van € 150.000 voor onderhouden benchmark-methodiek voor voedsel-duurzaamheidskeurmerken en tweejaarlijks uitvoeren van de benchmark.
– een bijdrage aan WUR van € 740.000 voor onderzoek naar transparantie/herkomst in de varkensketen.
Voor het ondersteunen van maatschappelijke initiatieven is in 2017 een bedrag gereserveerd van € 1,2 miljoen. Dit betreft in hoofdzaak ondersteuning van het Nationaal Actieplan Groente en Fruit, Dutch Cuisine, de promotie van ondergewaardeerde vissoorten en het ondersteunen van de debatreeks «It’s the food, my friend!» in de Rode Hoed. Zoals gemeld in de Voortgang Voedselagenda (Kamerstuk, 31 532, nr. 169) wordt ingezet op vijf speerpunten, waarvoor elk in 2017 € 1,75 miljoen was gereserveerd (tezamen € 8,8 miljoen):
– stimuleren van starters en nieuwe concepten om innovaties, bewegingen en netwerken in gang te zetten die bijdragen aan een robuust en veerkrachtig voedselsysteem.
– inzet op ICT en technologie voor innovatie in big data in de voedselketen, blockchain, implementatie van precisielandbouw en gebruik van satellietdata.
– inzet in het eiwitprogramma om kennis te ontwikkelen voor een groei van de duurzame zeewiersector in Nederland.
– investeren in het verbeteren van de inhoudsstoffen en de veredeling van aardappelen.
– investeren in groene gewasbescherming.
64. Hoe staat het met het onderzoek van de Wageningen Universiteit en het Louis Bolk Instituut over het kalf bij de koe en wat zijn de opvattingen hierover en de ervaringen hiermee van Nederlandse stakeholders, wat is hier tot nog toe aan gedaan en wanneer kunnen we de resultaten van dit onderzoek verwachten?
Antwoord
Het onderzoek Kalf bij de Koe is afgerond en het rapport wordt momenteel opgesteld en afgestemd met stakeholders. De planning is dat het onderzoeksrapport voor het einde van dit jaar wordt afgerond. Daarna zal het kabinet het rapport aanbieden aan uw Kamer.
65. De zuivelsector stelt steeds als doel 80% van het aantal melkveebedrijven geeft weidegang, terwijl de regering als doel stelt 80% van het aantal koeien; wat gaat de regering doen om het bedrijfsleven te bewegen om hetzelfde beleidsdoel te stellen?
Antwoord
Het kabinetsbeleid voor weidegang is verwoord in diverse brieven, waaronder die van 3 maart 2016, 20 maart 2017 en 30 augustus 2017 (Kamerstuk 34 313, nr. 4, 16 en 18).
Het is de ambitie van de 73 Convenantspartijen Weidegang, waaronder de melkveehouders, veevoerleveranciers, zuivelondernemingen, supermarkten, maatschappelijke organisaties en overheid, om zoveel mogelijk koeien weidegang te bieden en ten minste terug te keren naar het niveau van 2012, waarbij 81,2% van het aantal bedrijven weidegang toepasten.
66. Welke stimuleringsmaatregelen heeft de regering genomen en gaat zij nog nemen om aan de ambitie van 80% weidende koeien bij te dragen en welke bedragen zijn daarvoor uitgetrokken of gaan hiervoor nog uitgetrokken worden?
Antwoord
In de kabinetsbrief van 3 maart 2016 (Kamerstuk 34 313, nr. 2) is aangegeven welke maatregelen het kabinet heeft ingezet om weidegang te stimuleren en welke bedragen hiervoor zijn uitgetrokken.
67. Is de regering, mede gezien de 80%-doelstelling voor weidegang, bereid de Maatlat zo aan te passen dat weidegang en het hiertoe hebben van een redelijk huiskavel verplicht is en een knock-out punt vormt voor het verkrijgen van een MDV-certificaat?
Antwoord
Het is van belang dat alle melkveehouderijbedrijven gestimuleerd worden om (bovenwettelijke) maatregelen te nemen om o.a. het dierenwelzijn en de diergezondheid in de stal te verbeteren. Dit betreft zowel de bedrijven met weidegang (en waar dieren nog het merendeel van de tijd op jaarbasis op stal staan) als bedrijven waar geen weidegang plaatsvindt. Opgemerkt moet worden dat ook op bedrijven waar weidegang plaatsvindt de koeien het merendeel van de tijd op jaarbasis op stal staan. Niet alle melkveebedrijven kunnen beschikken over een redelijke huiskavel die noodzakelijk is om weidegang te kunnen toepassen. Om te stimuleren dat ook deze bedrijven investeren in extra bovenwettelijke maatregelen in duurzame stallen zijn zij niet uitgesloten van de MDV.
68. De bijdrage aan de NVWA lijkt juist af te gaan nemen komende jaren vanaf 2019, hoe kan dit?
Antwoord
De in de ontwerpbegroting 2018 gepresenteerde bijdrage aan de NVWA neemt vanaf 2019 af. Deze afname is het saldo van de meerjarige budgetmutaties (taakstellingen en extra bijdragen), die hebben plaatsgevonden in de afgelopen kabinetsperioden. Ook het herijkte Plan van aanpak NVWA 2020 bevat een efficiëntietaakstelling. Deze moet vanaf 2019 onder meer ingevuld worden door een besparing op de arbeidsvoorwaarden, voor wat betreft de regeling waarin reistijd gelijk staat aan werktijd. Voor 2018 heeft het kabinet € 25 miljoen beschikbaar gesteld.
69. Wat gaat de regering doen met de Interimwet veedichte gebieden?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 44.
70. Wat zijn de gemiddelde jaarlijkse mestafzetkosten voor een varkenshouder en kan de regering aangeven of deze kosten de afgelopen jaren zijn toegenomen?
Antwoord
De gemiddelde mestafzetkosten van gespecialiseerde varkensbedrijven zijn de afgelopen jaren geleidelijk toegenomen van € 24.670,– in 2010 tot € 42.330,– in 2015 (bron: www.agrimatie.nl van WER).
71. Is in 2018 of op een ander moment nog sprake van een evaluatie van de gang van zaken in de pelsdierhouderij richting het verbod in 2024?
Antwoord
Er is geen evaluatie voorzien van de Wet verbod pelsdierhouderij.
72. Hoeveel zaken van mestfraude heeft de NVWA in 2014, 2015, 2016 en 2017 (tot zover) in behandeling gehad?
Antwoord
In het licht van de mestwetgeving wordt onder «fraude» verstaan het bewust opnemen en/of verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens met als doel om «administratief» zaken anders te doen voorkomen (verbergen) dan de werkelijkheid. Voorbeelden hiervan zijn het niet-representatief bemonsteren van mest, monstermanipulatie, fictief af- en aanvoeren van mest, gronden opgeven die niet bij het bedrijf in gebruik zijn, het houden van meer dieren dan toegestaan. In onderstaande tabel is het aantal zaken in relatie tot mestwetgeving weergegeven. Naast grote opsporingszaken die de NVWA zelf oppakt, werkt de NVWA ook mee aan mestfraudeonderzoeken van de politie.
Jaar |
Aantallen rapporten van bevindingen |
Aantallen Processen Verbaal |
Waarvan grote opsporingszaken |
---|---|---|---|
2014 |
527 |
124 |
1 |
2015 |
340 |
143 |
1 |
2016 |
574 |
122 |
1 |
20171 |
493 |
2 |
73. De regering geeft aan dat het doel is om te komen tot samenwerkende tuinbouwketens die toonaangevend zijn in concurrentiekracht en duurzaamheid; doelt de regering daarmee op de mede door de Ministerie van Infrastructuur en Milieu en het Ministerie van Economische Zaken ondertekende Impulsagenda Greenports 3.0 en wat is de bijdrage van de regering aan deze Impulsagenda?
Antwoord
Ja. Het doel van de Impulsagenda Greenports 3.0 is het versterken van de internationale concurrentiepositie van het tuinbouwcluster. Dit geschiedt doordat partijen investeren in een samenhangend netwerk van greenports en gerelateerde productiegebieden – in samenhang met Schiphol en de Rotterdamse haven – en door verduurzaming en modernisering van de productie. De ambitie is om de leidende positie als tuinbouwland te behouden. Met de ondertekening van de Impulsagenda wordt onderschreven om gezamenlijk op het niveau van het landelijk netwerk van greenports en mainports een impuls te geven aan ondermeer een klimaatneutrale tuinbouw en het internationaal positioneren van producten van topkwaliteit en duurzame marktconcepten. Bij de bijdrage van genoemde ministeries aan de Impulsagenda Greenport 3.0 wordt zoveel mogelijk gestreefd naar de aansluiting bij bestaande trajecten en deze ook te agenderen op reeds bestaande relevante (bestuurlijke) tafels zoals de Warmtetafels, Meerjarenafspraak Energietransitie Glastuinbouw met Kas als Energiebron, het topsectorenbeleid en de bestuurlijke landsdelige MIRT-overleggen.
74. Wat zijn in 2017 de acties geweest vanuit het Fonds Kleine Toepassingen en welke acties zijn er voor 2018 voorzien, wie voert de regie op het Fonds en welke budget is er jaarlijks mee gemoeid?
Antwoord
Het Fonds Kleine Toepassingen biedt financiële ondersteuning voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biologische bestrijders voor kleine toepassingen. Een toelating voor kleine toepassingen kost relatief veel ten opzichte van het verwachte rendement van de kleinschalig verkoop van deze middelen. In 2016 heeft het Fonds ongeveer € 240.000 toegekend voor de uitbreiding van 11 toegelaten middelen met kleine toepassingen in de akkerbouw, vollegrondsgroenteteelt, fruitteelt, glasgroententeelt, bloemisterij en/of boomkwekerij en vaste planten. In 2016 is de toelating van 7 middelen uitgebreid met een bijdrage uit het Fonds Kleine Toepassingen. De gegevens over 2017 zijn nog niet bekend. De inzet in 2018 is om het Fonds te benutten voor verdere vergroening, o.a. door aanvragen voor «groene» middelen te stimuleren. Ctgb, EZ en NVWA verkennen de mogelijkheden om het traject voor toelating van kleine toepassingen te versnellen. De bijdragen van het Fonds worden gefinancierd door het bedrijfsleven (50%) en EZ (50%), ieder met maximaal € 200.000 per jaar, vanaf 1 november 2015 tot met 31 december 2019. De Stichting Kleine Toepassingen Gewasbeschermingsmiddelen beheert het Fonds Kleine Toepassingen. In het stichtingsbestuur hebben Nefyto en LTO zitting.
75. De Gezondheidsdienst voor dieren voert op verschillende onderdelen monitoringonderzoek uit; zijn de gegevens van de Gezondheidsdienst voor dieren beschikbaar voor de onderzochte bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De gegevens van de meeste monitoringsonderzoeken die de Gezondheidsdienst (GD) uitvoert, worden beschikbaar gesteld aan de onderzochte bedrijven. Er zijn twee uitzonderingen. Ten eerste de leukose-monitoring (enzoönotische bovine leukose) bij rundvee. Het betreft hier een steekproef om de vrijstatus van Nederland te onderbouwen. De bedrijven die deel uitmaken van de steekproef zijn hiervan niet op de hoogte. De monitoring vindt plaats op tankmelk dan wel aan de slachtlijn. De uitslagen van deze monitoringsonderzoeken zijn in de regel negatief aangezien Nederland vrij is van deze dierziekte. Mocht de uitslag in een dergelijk onderzoek toch positief uitvallen, dan zullen de veehouders dit vernemen via de NVWA. Ten tweede het tonsillenonderzoek klassieke varkenspest (KVP). Van alle dode varkens die ter sectie worden aangeboden aan de GD worden de tonsillen er door de GD uitgehaald. Deze worden naar het Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) gestuurd waar het onderzoek op KVP plaatsvindt. De resultaten zijn tot nog toe altijd negatief geweest. Mocht hier een positieve uitslag uit volgen, dan zal dit een verdenking van KVP zijn en wordt de veehouder via de NVWA hiervan op de hoogte gesteld en wordt het bedrijf door de NVWA bezocht.
76. Kan inzicht worden gegeven in de aard en omvang per diercategorie van verwaarlozing van landbouwhuisdieren in de afgelopen tien jaar?
Antwoord
Bedrijven met ernstige of herhaalde tekortkomingen als het gaat om de naleving van de dierenwelzijnsregels komen op een lijst met aandachtbedrijven. Deze lijst wordt regelmatig geactualiseerd naar aanleiding van inspecties volgend op meldingen of inspecties in het kader van specifieke projecten. Tevens wordt data- en risico-analyses uitgevoerd op basis waarvan bedrijven aan deze lijst worden toegevoegd. Het doel is middels controles deze aandachtsbedrijven tot een aanvaardbaar niveau van dierenwelzijn te bewegen. Er dient aantoonbaar structureel verbetering plaats te vinden, alvorens een bedrijf van deze lijst verwijderd wordt. Jaarlijks worden enkele tientallen bedrijven aan deze lijst toegevoegd en gaan er ook tientallen bedrijven van de lijst af. Gemiddeld genomen staan er rond de 300 bedrijven op de lijst. Het aantal dierenwelzijnsmeldingen met betrekking tot landbouwhuisdieren steeg tot 2015. In 2016 en 2017 is een daling in deze meldingen zichtbaar. Deze meldingen gaan met name over rundvee, schapen en paarden. Meldingen kunnen binnenkomen via erfbetreders, het netwerk van inspecteurs, het landelijke meldnummer 144, het Klant Contact Centrum van de NVWA of Meld Misdaad Anoniem. In de afgelopen jaren is ingezet op het risicogerichter uitvoeren van controles naar aanleiding van meldingen; niet alle meldingen worden daardoor gevolgd door een inspectie. Ook komen er meldingen van verminderde dierzorg binnen bij het vertrouwensloket welzijn landbouwhuisdieren. Van 2001 tot en met 2016 zijn bij dit vertrouwensloket in totaal 860 meldingen (55 meldingen per jaar) binnengekomen, met name over rundvee, schapen en geiten. Echter, niet bij elke melding is per definitie sprake van verwaarlozing.
77. Kan inzicht worden gegeven in de belangrijkste oorzaken van dierverwaarlozing en in hoeverre de economische conjunctuur hierin een rol speelt?
Antwoord
De belangrijkste oorzaken van dierverwaarlozing zijn psychosociale problematiek en/of financiële problematiek. De economische conjunctuur kan hierin een rol spelen. Of dit daadwerkelijk een rol speelt, varieert per individuele casus. De NVWA verzamelt geen bedrijfseconomische gegevens en verricht ook geen onderzoek naar de correlatie tussen dierverwaarlozing en economische conjunctuur. Het vertrouwensloket welzijn landbouwhuisdieren rubriceert niet op basis van economische conjunctuur.
78. Kan inzicht worden gegeven in hoe de aangetroffen gevallen van dierverwaarlozing worden aangepakt en opgelost?
Antwoord
Aangetroffen gevallen van dierverwaarlozing kunnen via verschillende routes aangepakt worden. Er is in de afgelopen jaren een structuur ontwikkeld, waarbij erfbetreders, sector en NVWA alle een rol hebben (Kamerstuk 28 286, nr. 859). Erfbetreders hebben een afsprakenkader ondertekend met als doel dat zij vroegtijdige signalen van verminderde dierzorg bespreekbaar maken bij een veehouder en, indien dat niet (meer) mogelijk is, dat zij melding doen bij het Loket welzijn landbouwhuisdieren. Dit loket zorgt dan voor vrijwillige hulp aan boer en dier. De NVWA handelt in geval van vaststellen van overtredingen conform het interventiebeleid. Het uitgangspunt is daarbij een zo spoedig mogelijk herstel te realiseren. Daartoe kan bestuursrechtelijk worden opgetreden door het opleggen van een last onder dwangsom of last onder bestuursdwang. Indien herstel ter plaatse niet mogelijk wordt geacht of naar verwachting niet snel genoeg het gewenste effect zal hebben, kunnen in het uiterste geval dieren worden meegevoerd en bij een opvanglocatie geplaatst. In voorkomende gevallen wordt ook strafrechtelijk sanctionerend opgetreden. Bij notoire dierverwaarlozers wordt bestuursrecht en/of strafrecht toegepast indien dat nodig is om een aanvaardbare situatie voor de dieren te bereiken op het bedrijf of elders. In sommige gevallen kan de rechter een (voorwaardelijk) houdverbod of de (tijdelijke) stillegging van de onderneming opleggen.
79. Hoe staat het met de behandeling van de wijziging van het Besluit houders van dieren om het koudmerken te verbieden?
Antwoord
De Raad van State heeft advies uitgebracht over het Besluit tot wijziging van Besluit houders van dieren en Besluit diergeneeskundigen. De wijziging van het Besluit houders van dieren en het nader rapport kan dit najaar verder in procedure worden gebracht.
80. Is het mogelijk de behandeling van het verbod op koudmerken te verbieden te versnellen of is de regering bereid vooruitlopend hierop het koudmerken alvast bij ministeriële regeling te verbieden?
Antwoord
Het verbod op koudmerken dient geregeld te worden bij een algemene maatregel van bestuur en kan niet geregeld worden bij ministeriële regeling. In de Wet Dieren is geregeld wat bij ministeriële regeling en wat bij algemene maatregel van bestuur geregeld moet worden. Ik verwijs u tevens naar het antwoord op vraag 79.
81. Hoeveel geld is afgelopen jaar uitgegeven in het kader van de voedselagenda en waaraan is dit precies besteed?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 63.
82. Hoe gaat het geld dat beschikbaar is gekomen in het kader van de voedselagenda in 2018 concreet worden besteed?
Antwoord
In 2018 zullen dezelfde thema’s als dit jaar (zie ook het antwoord op vraag 63) binnen de Voedselagenda aandacht krijgen. Voor veel van de ingezette activiteiten zijn meerjarige verplichtingen aangegaan. Wel vindt er binnen het totaalbudget van ca. € 20 miljoen een verschuiving plaats naar een grotere inzet op het onderdeel Innovatie (van ca. € 8,8 miljoen dit jaar naar ca. € 11,7 miljoen in 2018) en een navenante verkleining van de inzet op de thema’s Transparantie en Maatschappelijke initiatieven.
83. Waarom valt Jong Leren Eten onder het Ministerie van Economische Zaken aangezien dit toch vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport of vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zou moeten komen?
Antwoord
Het programma Jong Leren Eten is een initiatief onder de vlag van de voedselagenda. Het gaat niet alleen over het (leren) maken van gezonde keuzes, maar met name ook over de vraag waar ons voedsel vandaan komt, hoe het geproduceerd wordt en wat duurzame keuzes zijn. De domeinen voedsel en voeding lopen in elkaar over. Jong Leren Eten wordt dan ook gezamenlijk door de Ministeries van VWS en EZ uitgevoerd. Ook OCW is betrokken via het programma Gezonde School. Zie voor een verdere toelichting de brief aan uw Kamer over het programma Jong Leren Eten van 30 september 2016 (Kamerstuk 31 532, nr. 169).
84. Is het project Jong Leren Eten een structureel langjarig project en hoe meet u de resultaten hiervan?
Antwoord
Jong Leren Eten kent een programmatische aanpak voor de periode 2017 t/m 2020 en is in die periode nauw verbonden met het bredere innovatie- en educatieprogramma DuurzaamDoor. Hiermee is ook de doorwerking in onderwijs en bij stakeholders geborgd in de zin dat «voedseleducatie» in relatie met «duurzaamheidseducatie» en «natuuronderwijs» een (structurele) plek vindt in curricula en praktijken van zowel scholen als bij aanbieders van educatieve programma’s. De resultaten worden kwantitatief (bijvoorbeeld monitoring deelname van scholen en gerealiseerde projecten) en kwalitatief (bijvoorbeeld onderzoek naar veranderingen in kennis en gedrag, impact op eetgewoonten en gezondheid) gemeten.
85. Is er, aangezien Nederland een belangrijk exportland is en er tegelijkertijd nog veel groenten en zaden voor consumptie worden geïmporteerd, voldoende informatie over de producten die geïmporteerd worden, zoals land van herkomst, gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in betreffende land, wijze van productie? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, als dit een verantwoordelijkheid is van de importeur hoe kan de voedselautoriteit controleren op verboden stoffen?
Antwoord
Bij de import van groenten en zaden gelden de voorschriften van de Europese richtlijnen voor het in de handel brengen van teeltmateriaal van zaden en groentegewassen. Deze richtlijnen staan in de Nederlandse wetgeving via de Zaaizaad- en plantgoedwet. Alles wat in de EU geïmporteerd wordt, moet voldoen aan EU-regels. Binnen de EU mag alleen goedgekeurd en gecertificeerd zaaizaad in het verkeer worden gebracht. Voor goedkeuring moet het zaad voldoen aan de gestelde eisen. De verplichting om te registreren is gebaseerd op de Plantenziektenwet of Zaaizaad- en plantgoedwet. Binnen iedere sector in de tuinbouw zijn Europese richtlijnen van toepassing. Voor groentegewassen vormen de richtlijnen 2002/55/EG en 2008/72/EG de basis. Daar waar het voedselveiligheid betreft, keurt de NVWA op basis van de in Nederland en de EU geldende regelgeving op het gebied van voedselveiligheid.
86. Geldt de nauwe samenwerking tussen het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking ter bevordering van onze export ook voor de ontwikkelingssamenwerking met arme landen en welke rol speelt de Nederlandse kennis van land- en tuinbouw hierin?
Antwoord
Ja, ook in kader van de ontwikkelingssamenwerking geldt de nauwe samenwerking tussen de genoemde ministeries. Op verschillende terreinen, waaronder kwekersrecht en fytosanitaire inspecties, vindt capaciteitsopbouw plaats door middel van bezoeken en trainingen. Met name in de tuinbouw ontstaan innovaties die zijn gericht op toepassing in ontwikkelingslanden. Ook met het topsectorenbeleid richt de overheid zich op ontwikkelingslanden. Een goed voorbeeld hiervan is de professionalisering van de aardappelteelt in Oost-Afrika. Ook is er een vestiging van het CGIAR Food Programma en zijn tal van internationale samenwerkingsverbanden op het gebied van voedselzekerheid opgericht. Daarnaast zijn de Ministeries van EZen Buitenlandse Zaken netwerkpartners van het Borderless Network, een netwerk van de topsectoren Tuinbouw & Uitgangsmaterialen en Agri & Food en de verschillende groene onderwijsinstellingen. Het Borderless Network levert een bijdrage aan capaciteitsontwikkeling binnen het domein van voedselzekerheid in lage- en middeninkomenslanden.
87. Kan een toelichting worden gegeven op de precieze invulling van de facilitering van de aanlandplicht?
Antwoord
Nederland implementeert de aanlandplicht in Europees verband, na consultatie met de relevante Adviesraden en regelmatige gesprekken met de sector en NGO’s onder de gezamenlijk vastgestelde uitvoeringsagenda aanlandplicht. Vanaf de invoering van de aanlandplicht heeft Nederland gezocht naar mogelijkheden die de transitie kunnen faciliteren voor de sector. Nederland heeft vanaf 2015 bij de andere lidstaten van de Scheveningengroep gepleit voor uitstel van een aantal soorten, waarvoor verder onderzoek naar overleving of selectiviteit nodig was. Het uitstel voor de aanlandplicht van schol tot 2019 is daar een concreet voorbeeld van. Daarnaast hebben wij diverse onderzoekstrajecten voor verhoging van de overleving en selectiviteit mogelijk gemaakt en lopen er vier aanlandplichtprojecten binnen het Europees Fonds voor Maritieme zaken en Visserij (EFMZV), waarvoor € 2,2 miljoen is gereserveerd.
88. Hoeveel geld is er nog beschikbaar voor de aanlandplicht vanuit het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV)?
Antwoord
Vanuit het EFMZV is voor de gehele programma voor de periode 2014–2020 € 28,6 miljoen beschikbaar voor innovatieprojecten en investeringen voor de ecologische verduurzaming van de visserij. Dit betreft zowel Europese als nationale middelen. Facilitering van de aanlandplicht is hier een onderdeel van. Inmiddels is reeds € 2,2 miljoen van dit geld gecommitteerd aan een viertal aanlandplichtprojecten. Hiervoor is vanuit EFMZV nog € 26,4 miljoen beschikbaar. Gezien de hoge prioriteit die de aanlandplicht heeft, zullen projecten die strekken tot facilitering hiervan doorgaans hoog worden gerangschikt ten opzichte van andere projecten.
89. Hoeveel geld gaat er naar de opdrachten van het EFMZV en hoeveel geld is juridisch bestuurlijk verplicht?
Antwoord
In totaal is er € 128,8 miljoen beschikbaar vanuit het EFMZV voor de gehele programmaperiode 2014–2020. Dit betreft zowel Europese als nationale middelen. Het EFMZV is een samenvoeging van het vorige Europees Visserijfonds (EVF), het controlefonds en de middelen voor taken van lidstaten die voortvloeien uit de datacollectieverordening. Daarnaast is ook een klein deel beschikbaar voor Geïntegreerd Maritiem Beleid, wat door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu wordt beheerd. In totaal is inmiddels € 59,2 miljoen van het EFMZV-budget verplicht. Daarvan is € 53,4 miljoen verplicht aan overheidsopdrachten, waarbij het vooral gaat om projecten ter implementatie van het nieuwe Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB), zoals het verzamelen van data over visbestanden en investeringen in software voor digitale controles. De overige € 5,8 miljoen is verplicht aan subsidies. Bij het opstellen van het Operationeel Programma EFMZV is ervan uitgegaan dat ten minste € 69,7 miljoen van het EFMZV-budget zal worden besteed aan overheidsopdrachten. De overige € 59,1 miljoen is voor het overgrote deel beschikbaar voor het bedrijfsleven.
90. Kan een overzicht gegeven worden van de activiteiten ter ondersteuning van innovatie-agenda’s van de topsectoren Agri & Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen en voor de ondersteuning van beleidsontwikkeling en politieke besluitvorming voor onder andere internationale markt- en handelstoegang in relatie tot de genoemde onderdelen?
Antwoord
De beide topsectoren hebben diverse faciliteiten waarmee ze innovatieve ondernemers ondersteunen die aan de agenda’s van de topsectoren willen bijdragen. De belangrijkste ondersteuning betreft:
– het (laten) uitvoeren van publiek-private samenwerkingsprojecten;
– participatie in grotere programma’s voor fundamenteel-strategisch onderzoek;
– versterken van Europese samenwerking door (co)financiering van projecten in Horizon 2020 en European Research Area (ERA)-netten;
– organisatie van netwerkactiviteiten (o.a. het jaarlijkse AgriFoodTop symposium);
– ondersteuning door innovatiemakelaars;
– deelname aan de MIT (MKB Innovatieregeling Topsectoren);
– deelname in een Seed Money Project voor internationale samenwerking;
– missies en strategische beurzen.
De agenda’s van de topsectoren zijn leidend voor deze programma’s, waarvoor ze tevens PPS-toeslag kunnen inzetten. Op de websites staan de mogelijkheden voor samenwerking voor geïnteresseerde bedrijven en kennisinstellingen: http://www.tki-agrifood.nl/aan-de-slag en http://topsectortu.nl/nl/van-start
91. Wat houden de wachtgelden groen onderwijs precies in?
Antwoord
Het wachtgeldbudget is een budget voor de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering voor onderwijspersoneel. De toekenning is een regulier onderdeel van de bekostiging. De uitkeringsvorm is geregeld in de onderwijs-cao.
92. Kan bevestigd worden dat groen onderwijs 6,2 miljoen euro extra krijgt en kan nader worden gespecificeerd waaraan dit bedrag (bij benadering) wordt besteed?
Antwoord
De middelen zijn toegevoegd vanwege een tegenvaller in de raming van de bekostiging van groen onderwijs, onder andere door stijgende leerlingenaantallen. EZ wordt voor het jaar 2018 in lijn met behandeling van de OCW-begroting gecompenseerd met € 6,2 miljoen. In aansluiting op de begrotingsstanden is € 2,5 miljoen toegevoegd voor wo, € 2,1 miljoen voor mbo en € 1,6 miljoen voor vmbo.
93. Hoe kan inzichtelijk worden gemaakt hoeveel van het totale budget voor groen onderwijs (bij benadering) is gereserveerd voor duurzaamheid?
Antwoord
Er kan onderscheid gemaakt worden tussen duurzaamheid binnen het groene onderwijs enerzijds en educatie anderzijds. In het groene onderwijs besteden veel Agrarische Opleidingscentra (AOC’s) en Hogere Agrarische Scholen (HAS’en) en ook de WUR, aandacht aan duurzaamheid in hun curricula en op hun scholen. Zo zijn alle AOC’s inmiddels gecertificeerd als eco-school en wint de WUR al jaren de titel meest duurzame universiteit bij de jaarlijkse ranking van de Sustainabull. Met de voormalige Groene plusmiddelen zijn projecten en instrumenten ontwikkeld als Voorop in de vergroening en Het groene kompas. Aangezien het groene onderwijs vanaf 1 januari 2016 alleen stelselbekostiging ontvangt, is geen bedrag te noemen als specifiek budget voor duurzaamheid. Educatie betreft duurzaamheid in alle onderwijssectoren, van kinderopvang tot postdoc en een leven lang leren, via de programma’s Jong Leren Eten en DuurzaamDoor. Hiervoor is, over de volle breedte van die doelstelling, een budget van € 5,9 miljoen inzetbaar. Ook het groene onderwijs, waaronder AOC’s en HAS’en, doet daaraan mee.
94. Is de eiwittransitie een specifiek onderdeel van het budget voor groen onderwijs? Zo ja, om welk bedrag gaat het (bij benadering)?
Antwoord
Voor eiwittransitie kan geen specifiek bedrag genoemd worden. Ik verwijs u hiervoor tevens naar het antwoord op vraag 93.
95. Is de duurzaamheid een specifiek onderdeel van het budget voor groen onderwijs? Zo ja, om welk bedrag gaat het (bij benadering)?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 93.
96. Kan een overzicht gegeven worden van de bijdrage Rijk en bijdrage derden voor landelijke Centra voor Innovatief Vakmanschap?
Antwoord
De Centra voor Innovatief Vakmanschap (CIV) op de thema’s Agri & Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen worden bekostigd door het bedrijfsleven, onderwijsinstellingen en het Rijk. Voor de periode 2012 – 2017 is door het Rijk een maximaal subsidiebedrag beschikbaar gesteld van € 2 miljoen. Dit bedrag komt overeen met maximaal 50% van de totale kosten van de gesubsidieerde activiteiten. Het bedrijfsleven en de mbo-instellingen dragen zorg voor de resterende 50%, waarbij minimaal 25% afkomstig is vanuit het bedrijfsleven en maximaal 25% vanuit de onderwijsinstellingen. Het uitgangspunt van de CIV is dat ze binnen vijf jaar zelfvoorzienend zijn. Als gevolg van de vorming van het CIV Agri & Food en het CIV Tuinbouw & Uitgangsmaterialen zijn ook nieuwe PPS-initiatieven ontstaan die bijvoorbeeld voor een deel gefinancierd worden door het Regionaal Investeringsfonds MBO (RIF). Binnen het RIF financieren het Rijk, bedrijfsleven en onderwijsinstelling elk een derde van de kosten.
97. Hoe functioneren de belangrijke Centra voor Innovatief Vakmanschap en Centers of Expertise en hoe wordt de samenwerking met het bedrijfsleven en het praktijkgerichte onderzoek geborgd?
Antwoord
Onlangs heeft de eindbeoordeling van het CIV Tuinbouw & Uitgangsmaterialen en het CIV Agri & Food plaatsgevonden door een externe expertcommissie in opdracht van Platform B èta Techniek. De hoofdconclusie van de commissie is dat het CIV Tuinbouw & Uitgangsmaterialen in de afgelopen vijf jaar een organisatie tot stand heeft gebracht waarvoor veel draagvlak bestaat en waarvan verwacht mag worden dat die basis wordt gecontinueerd. De commissie is overtuigd van het belang om het CIV voort te zetten, met de landelijke elementen en regionale meeting points met bedrijfsleven, gezien de meerwaarde die het geheel heeft. De hoofdconclusie van de commissie is dat het CIV Agri & Food in de afgelopen jaren effectief heeft geïnvesteerd in de samenwerking tussen AOC’s en tussen het groene onderwijs en de arbeidsmarkt. Het praktijkgerichte onderzoek aan de hogere agrarische onderwijsinstellingen en binnen de Centres of Expertise (CoE) wordt gevoed door vragen uit het werkveld. Inbreng vanuit de beroepspraktijk en de samenwerking met het bedrijfsleven is noodzakelijk om te borgen dat het praktijkgerichte onderzoek relevante problemen oplost. De eindbeoordeling van de CoE in het groene onderwijs heeft nog niet plaatsgevonden. In 2015 heeft een belangrijk deel van de CoE wel een midterm review doorlopen via de Reviewcommissie Hoger Onderwijs en Onderzoek. Deze externe commissie beoordeelde de criteria «publiek-private samenwerking» en «cofinanciering» positief.
98. Heeft de regering invloed op het curriculum van het groen onderwijs? Is het niveau van het groen onderwijs zodanig dat ondernemerschap en daarmee de continuïteit van Nederlandse familiebedrijven in de toekomst gewaarborgd zijn?
Antwoord
Het groene beroepsonderwijs (mbo) wordt verzorgd door AOC’s. De benodigde kennis en vaardigheden van agrarische ondernemers worden vastgelegd in een kwalificatiedossier. De AOC’s en het bedrijfsleven maken binnen de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) afspraken over de kwalificatiedossiers en de examinering op een AOC. De Minister van EZ stelt de groene kwalificaties vast. De betrokkenheid van het bedrijfsleven bij SBB en bij het onderwijs in de regio zorgt mede voor voldoende aandacht voor ondernemerschap in de kwalificaties en keuzedelen en in het curriculum, en draagt daarmee bij aan de continuïteit van de Nederlandse familiebedrijven.
99. Hoe verhoudt de opmerking in 2016 dat de uitgaven per student in het groene-MBO bijna gelijk zijn aan de uitgaven per student in mbo-onderwijs (Kamerstuk 34 284, nr. 8) zich tot de erkenning van de regering in het kader van een juridische procedure dat agrarische opleidingscentra ongeveer 1.000 euro per leerling minder krijgen dan regionale opleidingscentra (ECLI:NL:RBOVE:2017:3431)? Klopt de veronderstelling dat met het voorgestelde budget naar verwachting ook in 2018 sprake is van ongeveer 1.000 euro minder bekostiging per student voor het mbo-groen?
Antwoord
Door het kabinet is, mede op basis van het rapport Panteia (Kamerstuk 34 284, nr. 1), geconcludeerd dat de gemiddelde uitgaven per student bij het groene onderwijs en het OCW-onderwijs vrijwel gelijk zijn. In de kabinetsreactie naar aanleiding van het rapport van Berenschot Scenario’s bekostiging AOC’s (Kamerstuk 34 284, nr. 4) is aangeven dat er in het mbo een verschil in bekostiging is als wordt gecorrigeerd voor de bekostigingsparameters die in het mbo worden gebruikt bij de verdeling van de middelen: de verblijfsduur, het aantal diploma’s en de prijsfactoren. De bevindingen van het rapport Groen Onderwijs in beweging, zoals die op 24 oktober 2016 aan uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 34 284, nr. 10), zijn hiermee in lijn.
100. Wat is er deze kabinetsperiode voor succes geboekt op het gebied van vissenwelzijn?
Antwoord
In de afgelopen periode zijn verschillende onderzoeken gedaan naar het welzijn van vissen. Zo is bijvoorbeeld onderzocht aan welke eisen de waterkwaliteit moet voldoen in de opkweek van Afrikaanse meerval en snoekbaars om bij te dragen aan het welzijn. Een soortgelijk onderzoek voor paling wordt dit jaar afgerond. Ook zijn de bedwelmingscriteria voor de belangrijkste viskweeksoorten in Nederland vastgesteld en zijn er bedwelmingsapparaten beschikbaar voor de twee belangrijkste soorten (paling en meerval). De bedwelmingscriteria voor paling zijn gebruikt voor het vastleggen van vereisten aan bedwelmingsapparatuur in de ministeriële regeling. De sector kan gebruik maken van de uitkomsten van het onderzoek naar de bedwelmingscriteria van de overige soorten. Ik verwijs u hiervoor tevens naar het antwoord op vraag 40.
101. Hoeveel geld wordt er het komende jaar op welke besteedt aan het verbeteren van vissenwelzijn (uitgesplitst voor kweekvis en wilde vis)?
Antwoord
Het onderzoek naar bedwelmingsmethoden aan boord van vaartuigen bij wilde vis wordt de komende jaren (2017–2020) voortgezet. Voor dit programma is € 150.000,– per jaar gereserveerd en het programma maakt deel uit van het beleidsondersteunende onderzoek op het gebied van dierenwelzijn. Op de begroting is geen budget opgenomen voor het welzijn van kweekvissen. Projectvoorstellen in het kader van het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) die viskweek betreffen, worden onder andere beoordeeld op duurzaamheid, waar vissenwelzijn een onderdeel van is. Ik verwijs u tevens naar het antwoord op vraag 100.
102. Hoeveel subsidie, zowel vanuit Nederland als vanuit Europa, gaat er naar de aquacultuursector?
Antwoord
Vanuit het EFMZV is voor de periode van 2014 tot en met 2023 in totaal € 6.560.000,– beschikbaar voor aquacultuur, waaronder projecten betreffende schelpdierkweek, viskweek en zeewierkweek. Daarvan is € 4.920.000,– de Europese bijdrage en € 1.640.000,– nationale cofinanciering. Voor 2018 zal een regeling voor aquacultuur worden opengesteld, waarvoor een bedrag van € 3.000.000,– is voorzien. Daarnaast draagt de Nederlandse overheid in het Wageningen Research programma van topsector Agri & Food bij aan kennisontwikkeling en innovatie in PPS op deze onderwerpen. Voor 2018 is de voorgenomen bijdrage € 1.358.000,–.
103. Hoe gaat de regering op basis van de evaluatie van het Topsectorenbeleid op het gebied van beleidsondersteunend, praktijkgericht en fundamenteel onderzoek op het gebied van dierenwelzijn inrichten en zodanig aansturen dat maatschappelijke aandachtspunten voldoende aan bod komen bij het onderzoek?
Antwoord
Bedrijfsleven, onderzoek en overheid stellen gezamenlijk de Kennis en Innovatieagenda op van de topsector Agri & Food. Dierenwelzijn is op deze agenda een van de maatschappelijke aandachtspunten. Voor de verduurzaming van de veehouderij, inclusief dierenwelzijn, zijn de ambities uit de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij leidend. De topsector stimuleert vervolgens samenwerking en innovatie tussen bedrijven, kennisinstellingen en overheid met meerdere instrumenten (zie tevens het antwoord op vraag 90). Het resultaat hiervan is dat voor verbetering van dierenwelzijn en de verduurzaming van de veehouderij er een brede portefeuille aan PPS-projecten is opgebouwd. In de verschillende sector PPS-en krijgt dierenwelzijn integraal aandacht. Dit betreft bijvoorbeeld de PPS-en Verkenning kalf bij koe, Biologische varkens zonder ingrepen en Samenwerkende Varkenshouderijketen. Meer informatie hierover is te vinden in het projecten overzicht duurzame veehouderij van topsector Agri & Food; http://www.tki-agrifood.nl/projecten/projecten-dv/projecten-duurzame-veehouderij.
104. Hoeveel bedrijven doden palingen, hoeveel van deze bedrijven hebben inmiddels de benodigde bedwelmingsapparatuur geïnstalleerd en gebruiken deze ook en hoe staat het met optreden door de NVWA tegen bedrijven die dit nog niet doen?
Antwoord
In Nederland zijn ca. 20 aquacultuurbedrijven die paling houden. Bij deze bedrijven worden de palingen ook gedood. Een aantal van deze bedrijven heeft, met behulp van subsidie, inmiddels bedwelmingsapparatuur aangeschaft. Er zijn nog geen inspecties uitgevoerd voor het doden van paling. De verplichting (wetgeving) hieromtrent treedt naar verwachting in 2018 in werking. De NVWA zal vanaf dan inspecties uitvoeren.
105. Kunt u aangeven hoeveel bedrijven meerval doden en hoeveel van deze bedrijven inmiddels de hiervoor ontwikkelde welzijnsvriendelijkere bedwelming hebben ingevoerd?
Antwoord
De Nederlandse viskweeksector is relatief klein. Na paling is meerval het grootst qua omvang gekweekte vis. Er zijn ca. vier verwerkers van meerval/claresse. De grootste verwerker (ca. 40% van het totaal) maakt reeds gebruik van een bedwelmingsapparaat.
106. Hoe wordt, met betrekking tot het Topsectorenbeleid, de transparantie van de beoordeling van de aangevraagde projecten en de resultaten van het onderzoek verbeterd?
Antwoord
De topsectoren Agri & Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen maken gebruik van onafhankelijke commissies bij de beoordeling van voorstellen voor PPS’en waarvoor ze oproepen uitzet. Dit geldt ook voor de onderzoek- en innovatieprogramma’s die door RVO.nl en de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) worden uitgevoerd. Vanwege de vertrouwelijkheid worden de resultaten van beoordelingen niet gepubliceerd. De criteria en weging van beoordelingsaspecten zijn onderdeel van de oproep en zijn hierdoor volledig transparant. De afgelopen jaren is de transparantie verbeterd door de publicatie van samenvatting en voortgang van alle gehonoreerde projecten door de topsectoren. Voorts zijn met de topsectoren en onderzoeksinstellingen dit jaar aanvullende afspraken gemaakt over de wijze waarop resultaten uit het onderzoek worden gepubliceerd.
107. Hoe staat het met het ontwikkelen van bedwelmings- en dodingsmethoden voor andere vissoorten, hoeveel budget had het Wageningen UR-instituut IMARES hier de afgelopen vier jaar voor en hoeveel is hiervoor de komende vier jaar beschikbaar?
Antwoord
Het opstellen van de specificaties voor een bedwelmingsapparaat voor kweektarbot en Yellowtail kingfish zijn afgerond. Het is nu aan het bedrijfsleven om deze apparaten verder te ontwikkelen. In de periode van 2013 tot en met 2016 is aan Wageningen Marine Research € 0,5 miljoen beschikbaar gesteld voor het ontwikkelen van bedwelmings- en dodingsmethoden voor andere vissoorten, waaronder het driejarig programma voor het bedwelmen aan boord van vaartuigen. Het onderzoek is momenteel in een laboratoriumfase en beperkt zich tot de platvissoorten schol, tong en schar die op de Nederlandse vissersschepen worden gevangen. Voor de periode 2017 tot en met 2020 is voor het vervolgonderzoek een bedrag van ca. € 0,6 miljoen voorzien dat aan Wageningen Marine Research beschikbaar wordt gesteld. Het voorgenoemde onderzoek wordt volledig door EZ gefinancierd.
108. Met betrekking tot het Topsectorenbeleid wordt er veel minder geld besteed aan innovatie; op welke manier en met welke middelen worden diervriendelijke en duurzame innovaties in de sector gestimuleerd?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 103.
109. Welk deel van de visserijbegroting is gereserveerd om onderzoek uit te voeren naar het verminderen van leed tijdens de wildvangst en het bedwelmen en doden van uit het wild gevangen vissen, krabben en kreeften aan boord van schepen?
Antwoord
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 101.
110. Wat is uw inzet om het welzijn van kweekvissen te verbeteren en hoeveel budget is hiervoor gereserveerd in 2018?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 101.
111. Hoe wordt via het Toekomstfonds de middelen voor innovatie gericht op maatschappelijke opgaven zoals proefdiervrije innovatie?
Antwoord
Het Toekomstfonds is gericht op het versterken van de innovatieve kracht van Nederland door het beschikbaar stellen van financiering voor innovatief en snelgroeiend midden- en kleinbedrijf en voor fundamenteel en toegepast onderzoek en het behouden van vermogen voor toekomstige generaties. Daarbinnen is er ruimte voor innovatie gericht op maatschappelijke opgaven.
Binnen de regeling Toekomstfondskrediet voor Onderzoeksfaciliteiten (TOF) worden bijvoorbeeld de maatschappelijke, economische en wetenschappelijke relevantie meegewogen in de beoordeling van projectvoorstellen. Op de EZ-begroting 2018, onderdeel Diergezondheid en Dierenwelzijn, staat bij het beleidsterrein dierproeven en alternatieven een bedrag van € 1,9 miljoen (afgerond) op jaarbasis gereserveerd, dat aangewend wordt om proefdiervrije innovatie te stimuleren via het onderzoeksprogramma «Meer Kennis met Minder Dieren 2018 tot en met 2020» van ZonMw.
112. Wat zijn de mogelijkheden om een deel van de middelen in het Toekomstfonds te bestemmen als startkapitaal voor een fonds voor proefdiervrije innovaties?
Antwoord
Projecten die leiden tot proefdiervrije innovaties kunnen gebruik maken van de generieke regelingen van het Toekomstfonds. Er is geen geoormerkte ruimte voor specifieke maatschappelijke uitdagingen.
113. Worden er voorbereidingen in gang gezet om conform het advies van de Studiegroep Duurzame Groei een «Toekomstfonds+» te vormen, zodat hieruit geïnvesteerd kan worden in maatschappelijke doelen zoals proefdiervrije innovatie?
Antwoord
De Kamer zal geïnformeerd worden over de voedingssystematiek en governancestructuur en onderzoeksinvesteringscategorieën van het Toekomstfonds in het kader van de verdere ontwikkeling van Invest-NL.
114. In hoeverre loopt de aanlandplicht op schema en voor welke vissoorten die relevant zijn voor de Nederlandse vissersvloot zijn uitzonderingen gemaakt?
Antwoord
Het streven is dat alle gequoteerde soorten vanaf 1 januari 2019 onder de aanlandplicht vallen, tenzij hiervoor een uitzondering is gemaakt. Tot op heden vallen bij de demersale visserij de volgende soorten onder de aanlandplicht: Noorse kreeft, tong, schelvis, koolvis, kabeljauw en wijting. Voor bijvangst van wijting in de gerichte tongvisserij geldt de aanlandplicht vanaf 1 januari 2018 conform de motie Geurts cs. (Kamerstuk 29 664, nr. 143). Zoals aan uw Kamer gemeld in de voortgangsrapportage Gemeenschappelijk Visserijbeleid (Kamerstuk 32 201, nr. 87) zou vanaf 1 januari 2018 de aanlandplicht ook gelden voor schol in de tongvisserij (boomkor met kleine mazen), maar dit is met één jaar uitgesteld tot 1 januari 2019. Vanaf 2019 geldt de aanlandplicht ook voor soorten als tarbot, griet en rog. De implementatie van de aanlandplicht volgt daarmee grotendeels het schema zoals dat door de Scheveningen groep, op basis van de Basisverordening GVB, is vastgesteld.
115. Welke innovaties zijn er de afgelopen kabinetsperiode gerealiseerd om bijvangst te reduceren en welke resultaten worden er komend jaar verwacht?
Antwoord
In voorgaande jaren zijn met financiering uit het EVF projecten uitgevoerd ter voorbereiding op de aanlandplicht. Deze projecten zijn 31 december 2015 afgerond. Over de resultaten bent u in de voortgangsrapportage van 4 juli 2016 (Kamerstuk 32 201 nr. 85) geïnformeerd. Vanaf 2016 zijn vanuit het EFMZV, de opvolger van het EVF, vier nieuwe projecten gestart voor een totaalbedrag van € 2,2 miljoen met als doel de visserij voor te bereiden op de stapsgewijze invoering van de aanlandplicht. Deze projecten richten zich op de overleving platvis, rog en Noorse kreeft, netinnovaties in de kottervisserij, best practices en akoestische technologie.
116. Hoeveel geld heeft Nederland per jaar gereserveerd om de ambitie koploper dierproefvrije innovatie te zijn in 2025?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 59.
117. Vanuit welke posten wordt er welk bedrag gereserveerd voor het stimuleren van Nederland proefdiervrij?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 59.
118. Is de regering bereid om regelgeving voor het bedwelmen en doden van vissen in de aquacultuur te implementeren en ook in de EU aan te dringen op regelgeving ten aanzien van het doden van vissen?
Antwoord
Viskweek in Nederland is relatief klein, waarbij de paling de belangrijkste kweekvissoort is. Voor de bedwelming van paling is nationale regelgeving in voorbereiding. Ca. 40% van de tweede belangrijke kweekvissoort, meerval, wordt reeds voor de slacht bedwelmd met een bedwelmingsapparaat. De Nederlandse inzet is gericht op voorschriften op Europees niveau om zo het level playing field voor de bedrijven te waarborgen.
119. Hoeveel geld is er gereserveerd om haaien en roggen in de Noordzee te beschermen?
Antwoord
Binnen de Kaderrichtlijn Mariene Strategie en naar aanleiding van de uitdagingen omtrent deze soorten in het kader van aanlandplicht wordt momenteel een aantal stakeholdersbijeenkomsten georganiseerd met nationale en internationale experts om begin 2018 met concrete aanbevelingen te komen voor het Nederlands beleid en voor de verdere implementatie van het GVB. Hoeveel geld hiervoor nodig is, kan op dit moment niet worden aangegeven. Eventueel kan budget beschikbaar worden gesteld vanuit het EFMZV.
120. Welk deel van de visserijbegroting gereserveerd is om onderzoek uit te voeren naar het verminderen van leed tijdens de wildvangst en het bedwelmen en doden van uit het wild gevangen vissen, krabben en kreeften aan boord van schepen?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 109.
121. Welk deel van de begroting is gereserveerd om het welzijn van kweekvissen te verbeteren?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 110.
122. Wat zijn de resultaten van de Green Deal sportvelden en hoeveel sportvelden doen nu aan chemievrijbeheer en welk percentage is dit van het totaal?
Antwoord
In de Green Deal voor sportvelden en in de Green Deal voor recreatieterreinen is afgesproken dat met ingang van 2020 in beginsel geen gewasbeschermingsmiddelen meer zullen worden gebruikt. Om dit te bereiken moet ervaring worden opgedaan met diverse niet-chemische beheermethoden, kennis worden ontwikkeld en geïmplementeerd. Een landelijke inventarisatie van het aantal sportvelden en recreatieterreinen dat nu reeds zonder gewasbeschermingsmiddelen wordt beheerd, is niet beschikbaar.
123. Wat zijn de resultaten van de Green Deal recreatieterreinen? Hoeveel recreatieterreinen worden nu chemievrij beheerd en welk percentage is dit van het totaal?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 122.
124. Welk bedrag investeert de regering aankomend jaar en in toekomstige jaren in de ontwikkeling van de Markerwadden?
Antwoord
De eerste fase in de ontwikkeling van de Marker Wadden wordt voltooid met het reeds toegekende budget. Het Rijk heeft € 37 miljoen bijgedragen aan aanleg en beheer van deze eerste fase. Komend jaar en in de toekomstige jaren zijn geen investeringen van de Marker Wadden door het Rijk voorzien.
125. Welk deel van de begroting gaat naar BIJ12 en/of provincies om daarmee innovatie in gewasbescherming te stimuleren – waarmee specifiek innovatie in het weren en verjagen van schadeveroorzakende dieren zoals ganzen wordt bedoeld?
Antwoord
Innovatie in het weren en verjagen van schadeveroorzakende dieren wordt betaald uit de onderzoeksbudgetten van de provincies en BIJ12. Incidenteel stelt het Rijk hiervoor financiële ondersteuning beschikbaar.
126. Hoe verklaart u dat uit de metingen uit het Meetnet Ammoniak Natuurgebieden (MAN) blijkt dat de ammoniakconcentraties in Natura2000 gebieden in 2016 het hoogst waren sinds de metingen begonnen in 2005 na een afname in 2014 en 2015?
Antwoord
Met het MAN worden concentraties van ammoniak in de lucht gemeten. Een meting beslaat een periode van 30 dagen en geeft de gemiddelde ammoniakconcentratie over die periode weer.
Het verloop van de ammoniakconcentratie binnen een jaar en tussen jaren is van veel factoren afhankelijk. Naast de emissie van ammoniak spelen vooral de meteorologie en de chemische samenstelling van de atmosfeer een rol. Voor uitspraken over het verloop van de concentratiemetingen wordt door het RIVM gekeken naar langere reeksen van meetgegevens. Eerder dit jaar zijn over ammoniakconcentraties analyses middels een rapport2 en een tweetal publicaties3 4 naar buiten gebracht, waarin de meetdata van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (periode 1990–2014) en het Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden (periode 2005–2014) zijn geanalyseerd. Deze analyses worden niet van jaar tot jaar bijgesteld. Het RIVM kan wel op basis van expertkennis enige duiding geven aan het verschil in metingen in algemene zin. De variatie in de ammoniakconcentratie in 2015 en 2016 is grotendeels te verklaren op grond van verschillen in de meteorologische omstandigheden in deze jaren. In algemene zin leiden minder neerslag en hogere temperaturen tot een hogere ammoniakconcentratie. Er kunnen op basis van de metingen in de jaren 2015 en 2016 geen conclusies over toe- of afname in emissies van ammoniak getrokken worden.
127. Welk budget werd in 2015 tot en met 2017 en wordt in 2018 vrijgemaakt voor weidevogelbeheer en welk budget voor de jacht op predatoren?
Antwoord
Het natuurbeleid en het hiervoor beschikbare budget is gedecentraliseerd naar de provincies. De provincies zijn verantwoordelijk voor de inzet van middelen voor het weidevogelbeheer en het tegengaan van predatie van weidevogels. Ik beschik niet over deze informatie. Naar aanleiding van het amendement Grashoff-Leenders (Kamerstuk 34 300 XIII, nr. 91) heeft uw Kamer vanaf 2016 € 0,5 miljoen per jaar beschikbaar gesteld voor de bescherming van weidevogels. Met deze gelden subsidieer ik het opstellen van verbeterplannen voor agrarisch natuurbeheer door collectieven, het instellen van een kennisplatform boerenlandvogels, onderzoek naar predatie van weidevogels en monitoring van weidevogels. Voor de jaren 2019 en 2020 is € 40 miljoen overgeheveld van pijler 1 (Directe Betalingen) naar pijler 2 (Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP)2) voor agrarisch natuurbeheer in het kader het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Dit met als doel een start te maken met de verbetering van het weide- en akkervogelbeheer conform de resultaten van de scenariostudie weidevogels. Hierover is uw Kamer in de brief van 17 maart 2017 geïnformeerd (Kamerstuk 33 576, nr. 97).
128. Welk budget is in 2010 tot en met 2017 en welk budget wordt in 2018 vrijgemaakt voor de verbetering van de biodiversiteit, en hoe heeft de biodiversiteit zich in dit tijdsbestek ontwikkeld? (pg 122–131)
Antwoord
Het PBL rapporteert over de ontwikkeling van de biodiversiteit in de Tussenbalans van de Leefomgeving5 aan de hand van drie indicatoren: Rode lijst van bedreigde soorten, de kwaliteit van de ecosystemen in natuurgebieden en de staat van instandhouding van de soorten en habitats die zijn genoemd in de Vogel- en Habitatrichtlijn. Daaruit blijkt dat op landelijk niveau de natuur op land gemiddeld licht herstelt. In gebieden met een hoge natuurkwaliteit en in het agrarisch gebied treedt achteruitgang op omdat de ruimtelijke en milieucondities nog onvoldoende zijn. Registreren welk deel van het budget van artikel 8 specifiek voor biodiversiteit wordt gebruikt, is niet mogelijk, omdat natuur- en biodiversiteitsdoelen nauw verweven zijn. Daarbij komt dat de gevraagde budgetreeks in de periode 2010 – 2017 niet goed onderling te vergelijken is, omdat in deze periode de begrotingsindeling twee keer is gewijzigd (in 2012 en 2017) en belangrijke onderdelen van het natuurbeleid in deze periode zijn gedecentraliseerd naar provincies, waarbij middelen uit de rijksbegroting zijn toegevoegd aan het provinciefonds.
129. Welk budget wordt vrijgemaakt voor jacht en schadebeheer, en welk budget voor alternatieven voor jacht en schadebeheer?
Antwoord
Met de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming per 1 januari 2017 zijn de provincies verantwoordelijk voor jacht en schadebeheer. In het kader van schadebestrijding is het inzetten van alternatieven een vast onderdeel bij het vaststellen van het de provinciale faunabeheerplannen. Afschot is altijd aanvullend aan andere schadebeperkende maatregelen. De financiering van alternatieven geschiedt door de provincies.
130. Hoeveel budget omgerekend naar fte is/wordt in 2015, 2016, 2017 en 2018 vrijgemaakt voor handhaving van natuurwetgeving?
Antwoord
Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de wet zijn provincies verantwoordelijk voor een groot deel van het natuurbeleid, inclusief de handhaving daarvan. Het Rijk is verantwoordelijk gebleven voor de handhaving van de taken die niet gedecentraliseerd zijn, bijvoorbeeld op het gebied van de handel in uitheemse soorten en de natuurregelgeving in de grote wateren en op de Waddenzee. Voor zover EZ die verantwoordelijkheid heeft, wordt de handhaving uitgevoerd door de NVWA, RVO.nl en de Waddenunit. De met begrotingsgeld van EZ ingezette handhavingscapaciteit betrof circa 75 fte in 2015, 84,5 fte in 2016, 76 fte in 2017. Voor 2018 is een inzet van circa 75 fte voorzien. De stijging in 2016 heeft te maken met toename en afronding van handhavingszaken van RVO.nl in verband met overdracht van bevoegdheden naar provincies per 1 januari 2017. Handhaving van de natuurwetgeving vindt ook plaats door de douane, de politie en Buitengewoon Opsporingsambtenaren (BOA’s). Deze handhavers vallen onder de verantwoordelijkheid van respectievelijk de Minister van Financiën (douane) en de Minister van Veiligheid en Justitie. Voor de opleiding van de groene BOA’s stelt EZ jaarlijks € 200.000 beschikbaar.
131. Welk bedrag aan boetes zijn in 2014, 2015, 2016 en 2017 geïnd wegens jacht zonder benodigde vergunning en andere vormen van ondeugdelijke jacht op dieren?
Antwoord
In de jaren 2014 t/m 2017 (t/m 10 oktober) is € 1.891,– aan boetes geïnd op basis van vijf OM-strafbeschikkingen die door het Centraal Justitieel Incassobureau werden verwerkt in zogenoemde feitgecodeerde zaken. Er is geen overzicht van de zaken die via een andere zaakstroom worden afgehandeld.
132. Hoe worden faunabeheereenheden in 2018 (financieel) gestimuleerd om alternatieven voor jacht in te zetten ten koste van jacht en schadebeheer?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 129.
133. Hoeveel geld is komend jaar gemoeid met de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en welke middelen zijn de afgelopen jaren uitgegeven aan herstelmaatregelen?
Antwoord
EZ heeft voor de komende jaren gemiddeld € 2,5 miljoen per jaar begroot voor uitvoering van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Dit opdrachtenbudget wordt onder andere ingezet voor het meten van effecten van het PAS op de stikstof- en ammoniakconcentraties, kosten voor herzieningen van het plan als gevolg van monitoring en bijsturing, en het beheer van het rekeninstrument AERIUS. De uitvoering van de herstelmaatregelen is gedecentraliseerd naar de provincies. De provincies krijgen hiervoor de benodigde middelen binnen het kader van het Natuurpact. De provincies zijn verantwoordelijk voor de uitgegeven middelen aan de herstelmaatregelen. De voortgang in de uitvoering van herstelmaatregelen wordt bijgehouden in het kader van de PAS-monitoring. EZ heeft geen zicht op de besteding door provincies.
134. Welk budget wordt structureel geïnvesteerd om het biodiversiteitsverlies in Nederland te herstellen tot het oude niveau, per wanneer zou het oude niveau of het eventuele streefniveau gehaald worden en welke tussendoelen zijn daaraan gekoppeld? (pg 122–131)
Antwoord
Het natuurbeleid is, conform internationale afspraken, gericht op het stoppen van de achteruitgang van de biodiversiteit in uiterlijk 2020, duurzame benutting en waar mogelijke herstel van de biodiversiteit. In EU-kader wordt gewerkt aan de bescherming en duurzame instandhouding van de soorten en habitats die zijn genoemd in de Vogel- en Habitatrichtlijn. Over het herstel en de condities voor duurzame instandhouding zijn en worden, met Rijkswaterstaat voor de grote wateren en met de provincies voor de natuurgebieden op land, afspraken gemaakt over onder meer uitbreiding van het Natuurnetwerk Nederland, herstelmaatregelen in het kader van de PAS en agrarische natuurbeheer. De streefdoelen zijn geformuleerd in maatregelen. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 128.
135. Hoe wordt het biodiversiteitsverlies in agrarisch gebied gemeten? (pg 122–131)
Antwoord
De biodiversiteit in agrarisch gebied en de condities daarvoor worden door het PBL gevolgd met de ontwikkeling van de populatie boerenlandvogels6 en de emissies inzake stikstof, fosfaat en gewasbeschermingsmiddelen. Het PBL rapporteert daarover in de Tussenbalans van de Leefomgeving7.
136. Hoeveel geld wordt dit jaar ten opzichte van de begroting van vorig jaar extra aan weidevogelbeheer uitgegeven?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 127.
137. Hoeveel geld wordt dit jaar ten opzichte van de begroting van vorig jaar extra aan natuur uitgegeven?
Antwoord
Het uitgavenbudget voor natuur wordt in 2018 niet geïntensiveerd ten opzichte van 2017.
138. Hoeveel hectare blijvend grasland was er zowel binnen als buiten de Natura 2000-gebieden in 2013, 2014, 2015 en 2016 en indien er sprake is van een afname, hoe is deze te verklaren?
Antwoord
In het GLB is er een verplichting om het areaal blijvend grasland te monitoren. Met ingang van 2015 moet jaarlijks het aandeel blijvend grasland in het totale areaal landbouwgronden, waarvoor subsidie is aangevraagd, worden getoetst aan het aandeel blijvend grasland in het referentiejaar 2012. Over 2013 en 2014 zijn er wel monitoringsgegevens beschikbaar, maar toen golden er nog andere rekenregels en andere definities. Deze monitoringsgegevens zijn daarom niet geschikt voor een meerjarige vergelijking. In de beantwoording van deze vraag worden de gegevens over 2015 en 2016 daarom vergeleken met het referentiejaar 2012. De gegevens over 2012 zijn herberekend volgens de nieuwe rekenregels en definities en daarom bruikbaar voor het in beeld brengen van de meerjarige trend.
Totaal areaal blijvend grasland (aangevraagd) |
Aandeel blijvend grasland in het areaal landbouwgrond (aangevraagd) |
|
---|---|---|
2012 |
718.692 |
40,61% |
2015 |
731.237 |
40,64% |
2016 |
721.378 |
40,52% |
Bovenstaande tabel laat zien dat zowel het areaal blijvend grasland als het aandeel in de aangevraagde subsidiabele landbouwgronden vrijwel stabiel is gebleven in de afgelopen jaren. Per brief van 29 mei 2017 is de Kamer geïnformeerd over de ontwikkeling van het areaal blijvend grasland in Natura 2000-gebieden (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1027). In deze brief is uitleg gegeven over de daling aan geregistreerde areaal blijvend grasland in Natura 2000-gebieden van 51.000 hectare in 2015 naar 49.000 hectare in 2016. Het gaat hierbij om correcties in de registratie als gevolg van administratieve controles en het updaten van het perceelregister en niet om een feitelijke daling van het areaal.
139. Kan inzicht gegeven worden in de (reden van) vertraging van natuurprojecten in Caraïbisch Nederland en welke projecten al wel zijn gestart?
Antwoord
Bij de invoering is een zorgvuldig beoordelingsprocedure vastgesteld die de nodige tijd vergt. Daarnaast is er een gebrek aan voortgang in de uitvoering. Er zijn 23 projecten goedgekeurd voor de Bijzondere Uitkering Natuur Caribisch Nederland. Er zijn 17 projecten in uitvoering, 5 in de opstartfase en 1 die nog moet starten. Deze laatste heeft vertraging opgelopen als gevolg van de verhouding tussen het Openbaar Lichaam St. Eustatius en de natuurorganisatie Stenapa.
140. Hoeveel inspecteurs bij de NVWA zijn belast met het opsporen van mestfraude?
Antwoord
Alle inspecteurs die toezicht houden op de Meststoffenwet kunnen te maken krijgen met mestfraude. Zij zijn niet uitsluitend belast met het opsporen van mestfraude. Er zijn ca. 75 fte belast met het toezicht op de Meststoffenwet en het Besluit Gebruik Meststoffen. Het betreft ca. 120 inspecteurs die voor een deel van hun tijd toezicht houden op de mestwetgeving. Daarnaast werken ook rechercheurs van de Inlichtingen- en Opsporingsdienst aan mestfraudezaken.
141. Het lijkt erop dat de NVWA in 2018 een extra budget van een kleine 14 miljoen euro krijgt in 2018 om daarna weer terug te vallen; hoe valt dit te rijmen met de extra toegezegde 25 miljoen euro en waar in de begroting is de uitwerking te vinden?
Antwoord
De EZ-Ontwerpbegroting 2018 bevat geen substantiële nieuwe budgetverhogingen voor de NVWA anders dan die reeds zijn verwerkt in het financieel meerjarenkader voor de periode 2016 tot en met 2020. De extra € 25 miljoen uit de Miljoenennota 2018 is nog niet verwerkt in de EZ-begroting, omdat deze is geplaatst op een aanvullende post bij het Ministerie van Financiën in afwachting van een nader uitgewerkt plan voor de besteding daarvan.
142. Kan een gedetailleerd overzicht gegeven worden van de overige baten van de NVWA en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)?
Antwoord
Voor de NVWA betreffen de overige baten € 12,3 miljoen. Deze bestaan geheel uit de gelden ter compensatie van de hoge ICT-kosten. De overige baten van RVO.nl in 2018 betreffen € 2,7 miljoen als bijdrage van EZ voor de transitiekosten die gepaard gaan met de oprichting van Invest-NL. Daarnaast is € 10.000 als rentebaten begroot.
143. Is het nodig om, gezien de reeks van problemen in de veehouderij en de voedingswereld en de worstelingen die de NVWA daarbij heeft om die problemen aan te pakken, de bezuinigingen en de personeelskrimp stil te zetten en terug te draaien, en een studie te laten doen naar scenario’s van invulling van het NVWA-werk en de benodigde middelen en menskracht die de NVWA daarbij nodig heeft, om op basis hiervan de reorganisatie en de bezuinigingen en de personeelskrimp te heroverwegen? Zo nee, hoe worden de problemen bij de NVWA aangepakt en hoe wordt de organisatie van een adequaat budget en personeelsbestand voorzien gezien de taken waar deze organisatie zich voor geplaatst ziet?
Antwoord
De NVWA is met het plan «NVWA 2020» aan de slag om de organisatie en de werkprocessen aan te passen en te vernieuwen. Over de voortgang wordt uw Kamer twee keer per jaar geïnformeerd. De meest recente rapportage heeft uw Kamer in oktober jl. ontvangen (Kamerstuk 33 835, nr. 62). Om de NVWA beter in staat te stellen haar rol als autoriteit uit te oefenen, heeft het kabinet voor 2018 € 25 miljoen extra beschikbaar gesteld. In het regeerakkoord is aangegeven dat, om het dierenwelzijn en de voedselveiligheid te borgen en de reputatie van de Nederlandse agrifoodsector te beschermen, het toezicht wordt aangescherpt. Hiervoor zijn middelen voorzien, waarvan de uitwerking aan het volgende kabinet is. Ook als met deze incidentele en structurele intensiveringen alleen geïnvesteerd wordt in fte, lijkt een formatieve krimp onvermijdelijk.
144. Heeft de regering dekking gevonden voor de extra bijdrage aan de NVWA die in het financiële kader 2016–2020 is toegezegd (zie ook het antwoord in Kamerstuk 33 835, nr. 60, p. 14–15, vraag 54)? Zo nee, voor welke bedragen moet nog dekking gevonden worden?
Antwoord
Ja, er is dekking gevonden voor de volledige extra bijdrage in 2018 als onderdeel van het financieel meerjarenkader. Ik verwijs u hiervoor naar de brief van 27 mei 2016 (Kamerstuk 33 835, nr. 33).
145. Wat wordt verstaan onder de bijzondere baten?
Antwoord
Het gehele bedrag (€ 12,3 miljoen) betreft gelden ter compensatie van de hoge ICT-kosten. Deze gelden hebben geen directe relatie met de omzet van EZ, maar wel met de normale bedrijfsvoering en dienen derhalve verantwoord te worden onder de bijzondere baten.
146. Kan een overzicht gegeven worden van opgelegde boetes in de verschillende categorieën controles en handhaving?
Antwoord
Onderstaande tabel geeft het aantal boetebeschikkingen over het jaar 2016 weer, verdeeld over de verschillende wetgevingen:
Wetgeving |
Aantal |
Totaal boetebedrag |
Gemiddeld boetebedrag |
---|---|---|---|
Warenwet |
3.975 |
€ 4.874.609 |
€ 1.226 |
Tabaks- en rookwarenwet |
1.466 |
€ 1.662.840 |
€ 1.137 |
Drankwet |
0 |
€ 0 |
€ 0 |
Geneesmiddelenwet |
10 |
€ 241.412 |
€ 24.141 |
Wet gewasbeschermings-middelen en biociden |
210 |
€ 275.625 |
€ 1.313 |
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren |
64 |
€ 150.500 |
€ 2.280 |
Wet dieren |
737 |
€ 2.194.250 |
€ 2.977 |
Totaal |
6.462 |
€ 9.399.236 |
€ 1.461 |
Overige bestuurlijke maatregelen 2016 |
Aantal |
---|---|
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren |
25 |
Tabaks- en rookwarenwet |
20 |
Warenwet: Horeca en Ambacht |
412 |
Warenwet: Industriële productie |
60 |
Totaal |
517 |
147. Wat houdt het systeem in dat nu voor drenken wordt geaccepteerd en op basis waarvan de NVWA weer exporten van kalveren over lange afstand is gaan certificeren?
Antwoord
Tijdens het transport van kalveren dienen de vrachtwagens uitgerust te zijn met voor kalveren geschikte drinknippels en/of -spenen waardoor de kalveren tijdens de rustperiode kunnen drinken. Uit camerabeelden en uit een demonstratie aan de NVWA en EZ is gebleken dat kalveren bij dit aangepaste systeem ook daadwerkelijk gebruik maken van deze mogelijkheid.
148. Wat is de inzet voor de begroting van de NVWA voor 2019 en verder?
Antwoord
Op 27 mei 2016 is uw Kamer geïnformeerd over de resultaten van de doorlichting van het takenpakket door PwC en drie onderzoeken van KPMG in het kader van een efficiëntiedoorlichting van de NVWA (Kamerstuk 33 835, nr. 33). De resultaten van deze onderzoeken hebben geleid tot een nieuw financieel meerjarenkader zoals weergegeven in het Organisatiebesluit 2018, waarin de begroting voor 2019 en verder is opgenomen. In het regeerakkoord is aangegeven dat, om het dierenwelzijn en de voedselveiligheid te borgen en de reputatie van de Nederlandse agrifoodsector te beschermen, het toezicht wordt aangescherpt. Hiervoor zijn middelen voorzien, waarvan de uitwerking aan het volgende kabinet is.
149. Hoeveel controles heeft de NVWA de afgelopen vier jaar en de eerste helft van dit jaar gedaan op «vangbeschadigingen» en sterfte bij pluimvee tijdens het vangen tijdens transport en in het slachthuis, wat waren daarbij de bevindingen en welke tendens zit hierin?
Antwoord
In 2015 zijn 32 inspecties uitgevoerd tijdens het vangen van pluimvee. Er is geconstateerd dat het beoordelen van letsel bij een levend, nog gevederd dier lastig is, en er was een sterk vermoeden dat de wijze van omgang met de dieren werd beïnvloed door de aanwezigheid van NVWA- inspecteurs. Controles aan het einde van de slachtlijn van het slachthuis bleek de beste manier om vangletsel te constateren. De controles op vangletsel en DOA’s (dead on arrival) op de slachthuizen vinden plaats binnen het reguliere werk op het slachthuis en worden niet centraal geregistreerd. In onderstaande tabellen staan de aantallen afwijkingen per jaar waarvoor een rapport van bevindingen is opgemaakt. Een rapport van bevindingen kan leiden tot een schriftelijke waarschuwing of een bestuurlijke boete.
Jaar |
Vangletsel |
DOA |
---|---|---|
2014 |
3 |
2 |
2015 |
13 |
29 |
2016 |
232 |
32 |
2017 eerste helft |
184 |
9 |
In 2014 is gestart met een nieuwe wijze van registreren, waardoor de aantallen voor dat jaar niet het hele jaar omvat. De controles op vangletsel op de slachthuizen zijn sinds 2016 geïntensiveerd. Ook is er in de zomer van 2017 een periode intensiever gecontroleerd op vangletsel. Bij aanvang van deze periode bleek dat bij 45% van de geïnspecteerde koppels vleeskuikens het vangletsel onder de interventiegrens lag. Aan het einde van de periode van intensiever handhaven was de naleving verbeterd tot 92%. De tendens is dat op vangletsel gerichte handhavingsacties leiden tot een verbetering, in ieder geval op korte termijn. De sector staat voor de uitdaging om deze verbetering te continueren.
150. Hoe realiseert de regering dat vroegtijdige signalering van dierenmishandeling wordt aangegeven door de burger, waardoor vermindering en voorkoming van mishandeling daadwerkelijk nagestreefd kan worden, terwijl gebleken is dat dit juist steeds minder gebeurt?
Antwoord
Burgers die vermoedens hebben dat dieren mishandeld worden, kunnen dit melden bij het meldnummer 144. Meldingen worden opgepakt door de Politie en de Landelijke Inspectiedienst dierenbescherming (LID) indien het meldingen met betrekking tot gezelschapsdieren betreft, en door de NVWA indien het meldingen met betrekking tot landbouwhuisdieren betreft. Er wordt op dit moment gewerkt aan nieuwe afspraken over de samenwerking en de taakverdeling bij het oppakken van de meldingen over gezelschapsdieren die binnenkomen bij 144 red een dier. De politie en de LID werken aan een pilot die bij kan dragen aan de vormgeving van deze nieuwe samenwerkingsafspraken. Zoals ook aangegeven tijdens het debat over het burgerinitiatief «Een dier is geen ding » op 20 september 2017 zullen de resultaten van de pilot worden meegenomen in de nieuwe afspraken. Uw Kamer wordt over de nieuwe afspraken tussen de ketenpartners geïnformeerd. Er zal dan ook worden ingegaan op het door de LID gesignaleerde dalende aantal zaken dat zij in 2017 heeft ontvangen van de politie. Daarnaast wordt door de Ministeries van EZ en VenJ de signalering door dierenartsen gestimuleerd, door financieel bij te dragen aan een pilot van de Faculteit diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht en Bureau Beke voor een Landelijk expertisecentrum Dierenmishandeling (LED). Dit expertisecentrum zal onder meer dierenartsen in de toekomst ondersteunen bij het herkennen van dierenmishandeling.
151. Kan een uitsplitsing gegeven worden in de salariskosten versus woon-werkverkeer en de geldende voorwaarden?
Antwoord
In de ontwerpbegroting 2018 zijn onderstaande bedragen opgenomen. De geldende voorwaarden zijn opgenomen in het Reisbesluit binnenland, Verplaatsingskostenbesluit 1989 en Verplaatsingskostenregeling 1989.
152. Kan de regering nader ingaan op de lagere personeelskosten in relatie tot invoering van de fosfaatwet?
Antwoord
De lagere personeelskosten worden veroorzaakt doordat het totale opdrachtenpakket kleiner wordt. De invoering van het fosfaatrechtenstelsel is een onderdeel van de totale opdracht. Dat onderdeel is groter geworden in de totale opdracht.
153. Op welke manier wordt uitvoering gegeven aan de motie van het lid Lodders c.s. (Kamerstuk 34 570, nr. 13)?
Antwoord
Over de financiële uitsplitsing van de uitgaven (in 2016 en 2017) van de HPAI-uitbraak, zoals verzocht in de motie wordt uw Kamer geïnformeerd met de geplande brief Evaluatie vogelgriep 2016.
154. Binnen welke termijn verwacht de regering de invulling van de samenhangende amvb's ten aanzien van de gewijzigde Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) en de Wet dieren afgerond te hebben en naar de Kamer te kunnen sturen?
Antwoord
Het ontwerpbesluit diergezondheidsheffing is ter advisering aangeboden aan de Afdeling advisering van de Raad van State. De inwerkingtreding is per 1 januari 2018 voorzien. Op deze AMvB is de voorhangprocedure niet van toepassing.
155. Hoeveel landbouwgronden zijn er in beheer bij rijksoverheid of in opdracht van de rijksoverheid gedelegeerd naar andere organisaties? Welke organisaties zijn dat?
Antwoord
De rijksoverheid heeft ca 49.000 ha landbouwgrond in bezit, waarvan ca 47.000 ha in bezit van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) en ca 2.000 ha in bezit van het Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL). BBL heeft daarnaast nog ca. 7.000 ha landbouwgrond in bezit, die conform de afspraken in het Natuurpact worden overgedragen aan de provincies.
156. Kan er een uitsplitsing worden gemaakt van waar het gereserveerde geld aan besteed wordt voor het realiseren voor de ambitie Nederland koploper proefdiervrije innovatie?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 59.
157. Er zijn een aantal evaluaties afgerond, kan de regering aangeven wanneer deze naar de Kamer worden gestuurd?
Antwoord
De evaluatie van de Kamer van Koophandel is op dit moment gaande. Het streven is dat de Eerste en Tweede Kamer nog dit jaar wordt geïnformeerd over de bevindingen. De afzonderlijke evaluaties van de vier plantaardige keuringsdiensten (Stichting Bloembollen Keuringsdienst, Stichting Kwaliteitscontrole Bureau, Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw en de Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdiensten Zaaizaad en Pootgoed Landbouwgewassen) zullen nog dit jaar aan de Eerste en Tweede Kamer worden verzonden. De evaluatie van de Raad voor de Plantenrassen is op dit moment gaande. Het streven is dat de Eerste en Tweede Kamer nog dit jaar worden geïnformeerd over de bevindingen.
158. Wat is precies de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie Dijkgraaf c.s. over de beschikbaarheid van biologische gewasbeschermingsmiddelen voor de fruitteelt (Kamerstuk 34 550-XIII, nr. 102)?
Antwoord
De aangenomen motie van de leden Dijkgraaf c.s. verzoekt de regering op korte termijn, in overleg met de fruitteeltsector, te komen met een plan van aanpak, om ervoor te zorgen dat de beschikbaarheid van biologische gewasbeschermingsmiddelen sterk verbetert, onder meer door structurele vrijstelling voor relevante gewasbeschermingsmiddelen. Momenteel wordt dit plan samen met de sector uitgewerkt. Het richt zich op minder afhankelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen op de lange termijn. Op de korte termijn ervaart de biologische fruitteelt echter acute problemen, vanwege beperkingen in het middelenpakket en het gebrek aan alternatieven. Daarom is er voor de korte termijn inmiddels vrijstelling verleend voor het gebruik van het middel Curatio en Vitisan ter bescherming van de biologische teelt van appel en peer tegen schurft. Maar vrijstellingen zijn per definitie tijdelijk, en samen met de biologische fruitteeltsector, het Ctgb en de NVWA inventariseer ik structurele oplossingsrichtingen.
159. Kan de regering een overzicht geven van de ontwikkeling van de weidevogelpopulaties vanaf het kabinet Rutte II?
Antwoord
Ik verwijs voor een overzicht van de ontwikkeling van weidevogelpopulaties naar de onderstaande grafieken. Deze grafieken zijn ook opgenomen in de brief van 17 maart 2017 (Kamerstuk 33 576, nr. 97).
160. Hoeveel gruttojongen zijn in het afgelopen broedseizoen in Nederland geboren en uitgevlogen?
Antwoord
De gegevens over het afgelopen broedseizoen zijn nog niet beschikbaar. Uit onderzoek blijkt dat in 2016 naar schatting 2.800–4.800 gruttojongen zijn uitgevlogen (bron: Schekkerman et al. 2017).
161. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de pilot voor de alternatieve registratiemethode e-CMR bij export van mest, naar aanleiding van de motie Dijkgraaf en Geurts (Kamerstuk 32 501-32, nr. 967)?
Antwoord
Bij transport van dierlijke mest is het essentieel dat de mest daadwerkelijk en aantoonbaar wordt geëxporteerd en op de plaats van bestemming aankomt. Sinds 1 januari 2017 zijn ondernemers die behandelde vaste dierlijke mest exporteren, verplicht de mesttransportmiddelen uit te rusten met goedgekeurde en vast opgebouwde AGR/GPS apparatuur. Dit houdt in dat mesttransportmiddelen dienen te worden uitgerust met satellietvolgapparatuur en apparatuur die de gegevens van een mesttransport automatisch vastlegt. De handhavende diensten krijgen daarmee direct informatie over de laad- en losplaatsen van mesttransporten. Uit controles door de NVWA komt het beeld naar voeren dat de AGR/GPS-verplichting door de meeste bedrijven correct wordt toegepast en nageleefd. De sector heeft het instrument e-CMR voorgesteld als mogelijk alternatief voor AGR/GPS. Zoals aangegeven in de brief van 8 mei 2017 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1016) moet voor goedkeuring van een eventueel alternatief instrument bewezen zijn dat het systeem minimaal gelijkwaardig is aan AGR/GPS. Ook mag toepassing van een eventueel alternatief instrument niet leiden tot een verzwaring van uitvoerings- of handhavingslast door de overheid. Op basis van de huidige inzichten voldoet e-CMR nog niet aan deze criteria. Het is aan de initiatiefnemers om het systeem verder te optimaliseren. Medewerkers van mijn ministerie, de NVWA en RVO.nl zijn bereid daarover mee te denken en hebben dat de afgelopen periode ook gedaan.
162. Hoeveel van de verstrekte SDE+-energiesubsidie is in 2017 naar mestvergisters gegaan?
Antwoord
Met de eerste openstellingsronde van de SDE+ 2017 is voor € 259 miljoen aan verplichtingen (op een totaal van € 5,8 miljard verplichtingen) aangegaan voor hernieuwbare energieproductie door middel van mestvergisting en mestcovergisting. Aanvullend daarop is voor bijna € 150 miljoen aan verplichtingen aangegaan voor kleinschalige mestvergisters uit de separate tenderregeling voor monomestvergisters op boerderijschaal. De tweede opstellingsronde van de SDE+ 2017 is gestart op 3 oktober jl. en staat nog open tot 30 oktober. Het is daarom nog niet bekend hoeveel verplichtingen er in totaal in 2017 worden aangegaan voor mestvergisting. De uiteindelijk subsidie is afhankelijk van de werkelijke energieproductie en de marktprijzen voor energie gedurende de looptijd van de beschikkingen. Ter illustratie, in 2016 bedroegen de kasuitgaven voor mest(co)vergisting uit de SDE+ en haar voorgangers (de SDE, de OV-MEP en de MEP-regeling) € 70,8 miljoen, op een totaal van € 919,7 miljoen (7,6%).
163. Hoe staat het per diersector met het opzetten van producenten- of bedrijfsorganisaties bij wijze van alternatief voor de weggevallen productschappen?
Antwoord
In de varkenshouderij, kalversector en de pluimveesector zijn producenten- en brancheorganisaties opgericht. De de integrale Gemeenschappelijke Marktordeningsverordening (iGMO) biedt daartoe de mogelijkheid. De Regeling producenten- en brancheorganisatie d.d. 10 oktober 2014 geeft daaraan uitvoering. Daarmee is deze samenwerkingsvorm tot en met 31 december 2020 in de Nederlandse regelgeving verankerd.
164. Wat is er tot nu toe met het advies van de Commissie Duurzame Veehouderij van de Sociaal-Economische Raad (SER) over het versnellen van de transitie naar een duurzame veehouderij gedaan?
Antwoord
Er is onderzocht hoe de aanbeveling uit het advies van de commissie om een onafhankelijke regisseur duurzame veehouderij te benoemen, kan worden vorm gegeven. In opdracht van mijn ministerie heeft de WUR een ontwerp van een monitor duurzame veehouderij opgesteld, die in beeld kan brengen hoe de verschillende dierlijke sectoren scoren op de 15 ambities van de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij. Als gevolg van de brief van de vaste commissie voor Economische Zaken van uw Kamer van 13 april jl. (2017Z04804/2017D10342), waarin de commissie verzocht om ten aanzien van de uitvoering van het Sociaal Economische Raad (SER)-advies geen onomkeerbare stappen te zetten, laat ik dit over aan het volgende kabinet.
165. Wanneer kan met betrekking tot het advies van de SER-Commissie over het versnellen van de transitie naar een duurzame veehouderij de aanstelling verwacht worden van een externe centrale regisseur van het versnellingsproces, aan welke criteria moet deze persoon voldoen en hoe en door wie gaat hij/zij geselecteerd worden?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 164.
166. Wanneer wordt er conform het advies van de SER-Commissie over het versnellen van de transitie naar een duurzame veehouderij een centrale regiegroep voor het versnellingsproces ingesteld, aan welke criteria moet deze voldoen en hoe en door wie gaat deze samengesteld worden?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 164.
167. Wanneer wordt conform het advies van de SER-Commissie over het versnellen van de transitie naar een duurzame veehouderij per veehouderijsector een regiegroep voor het versnellingsproces ingesteld, aan welke criteria moet deze voldoen en hoe en door wie gaat deze samengesteld worden?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 164.
168. Wanneer gaat er een centrale agenda en per veehouderijsector een transitieagenda opgesteld worden compleet met doelen, tussendoelen en transitiepaden en aan welke voorwaarden moeten deze agenda’s, doelen en transitiepaden voldoen?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 164.
169. Indien de punten met betrekking op het advies van de SER-Commissie over het versnellen van de transitie naar een duurzame veehouderij niet opgepakt gaan worden, waarom dan niet en hoe dan wel versnelling van de transitie naar een duurzamere veehouderij te bewerkstellingen?
Antwoord
Het is aan het volgende kabinet om aan het advies van de SER-Commissie uitvoering te geven.
170. Is de regering bereid met de pluimveesector en de banken een ontwikkelingsbedrijf op te zetten om a) om pluimveebedrijven die voor overlast in de directe omgeving zorgen te saneren en b) om pluimveebedrijven die te dicht op grote wateren zitten en daardoor verhoogd risico op vogelgriep lopen te saneren?
Antwoord
De regering werkt voortdurend aan het verder verduurzamen van de veehouderij. Maatregelen zijn gericht op de realisatie van milieudoelen, maar ook op het terugdringen van overlast voor de leefomgeving en op dierenwelzijn. Provincies en gemeenten hebben de instrumenten en bevoegdheden vanuit het omgevingsrecht om lokaal invulling te geven aan de kwaliteit van de leefomgeving en de inrichting van het landelijk gebied. Daar waar bestaande situaties leiden tot overlast is het primair aan gemeenten en provincies om via controle en handhaving te borgen dat verplichte maatregelen adequaat worden toegepast en uitgevoerd door ondernemers. De provincie Noord-Brabant heeft bijvoorbeeld besloten om, naast de bestaande instrumenten, extra maatregelen te nemen om de overlast van de veehouderij op de leefomgeving versneld terug te dringen. Daarnaast hebben de genoemde dierlijke sectoren zelf duurzaamheidsprogramma’s opgezet waarmee invulling wordt gegeven aan de maatschappelijke opgaven van de toekomst (Duurzame zuivelketen, Actieplan vitalisering varkenshouderij, Koers voor een vitale pluimveehouderij 2025, Ambitieagenda Nederlandse kalverketen, Uitvoeringsagenda duurzame geitenzuivelketen). Het kabinet ondersteunt en faciliteert de uitwerking van deze programma’s.
In het kader van het Actieplan vitalisering varkenshouderij hebben de Rabobank en de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV) het Ontwikkelingsbedrijf Varkenshouderij opgericht. Het Rijk heeft hier geen betrokkenheid bij. Doel van het Ontwikkelingsbedrijf is het verantwoord laten stoppen van varkensbedrijven zonder toekomstperspectief, het saneren van niet-duurzame locaties en het versterken van het perspectief van de toekomstgerichte varkensbedrijven. Het is aan de andere veehouderijsectoren om in overleg met de banken en andere betrokken ketenpartijen te besluiten over nut, noodzaak en haalbaarheid van een ontwikkelingsbedrijf.
171. Is de regering bereid met de melkveesector en de banken een ontwikkelingsbedrijf op te zetten om a) melkveebedrijven die in hun directe omgeving voor overlast zorgen te saneren en b) om melkveebedrijven die onvoldoende grond hebben om hun koeien te weiden en er de eigen mest af te zetten te saneren om zo tot een meer circulaire melkveehouderij te komen?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar de antwoorden op vraag 30 en 170.
172. Is de regering bereid met de kalversector en de banken een ontwikkelingsbedrijf op te zetten om vleeskalverbedrijven die in hun directe omgeving voor overlast zorgen, te saneren?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 170.
173. Is de regering bereid met de melkgeitensector en de banken een ontwikkelingsbedrijf op te zetten om melkgeitenbedrijven die in hun directe omgeving voor overlast zorgen, te saneren?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 170.
174. Hoe gaat de regering zorgen voor een meer integraal duurzaam beleid ten aanzien van de intensieve veehouderij, zodat het beter wordt voor mens, dier én milieu en is er goede afstemming van het beleid tussen het Ministerie van Economische Zaken, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Antwoord
Het is aan het volgende kabinet om het beleid voor de verdere verduurzaming van de veehouderij vorm te geven. Hierbij kan zij rekening houden met het advies van de SER «Versnelling verduurzaming veehouderij» en met de bestaande verduurzamingsplannen en -trajecten van de verschillende dierlijke sectoren en andere betrokken partijen.
175. Hoe staat het met de projecten om Welfare Quality in Nederland in de melkveehouderij, de vleeskalverhouderij en de pluimveehouderij door te voeren, hoe staat het met het onderzoek en wanneer en hoe worden de welzijnsmonitors ingevoerd?
Antwoord
De pilot voor Welfare Quality in de melkveehouderij is afgerond en de uitgangspunten zijn overgenomen in Koekompas. Koekompas is een uitgebreid bedrijfsmanagementsysteem dat door de veehouder samen met zijn (bedrijfs-)dierenarts gebruikt wordt, waar de uitgangspunten van de WQ in opgenomen zijn, naast diergezondheidsaspecten en andere bedrijfsmanagementzaken. Koekompas wordt sinds het 1e kwartaal van 2017 op circa ca. 2.600 melkveebedrijven gebruikt.
In de kalverhouderij is de pilot afgerond en bekijkt de sector hoe zij verder willen gaan met de aanbevelingen die dit opgeleverd heeft. De pilotprojecten in de pluimveehouderij (vleeskuikens en legpluimvee) zijn nog niet afgerond. Voor de monitor bij vleeskuikens is er een aantal aanpassingen voorgesteld aan het Welfare Quality netwerk. Deze aangepaste monitor wordt nu getoetst in de praktijk. Voor de legpluimveesector worden nieuwe modules ontwikkeld om meer informatie uit het protocol te halen en wordt bekeken of toepassing van het protocol op jongere dieren mogelijk is en de meting daarmee ook als «early warning»» kan worden gebruikt. In de loop van 2018 zullen de resultaten van beide onderdelen beschikbaar zijn.
176. Werken aantal controles van veetransporten en de pakkans bij overtredingen voldoende afschrikwekkend en moet het aantal controles en de pakkans niet drastisch omhoog?
Antwoord
De NVWA hanteert een risicogerichte aanpak. Op het moment dat er signalen zijn om de frequentie van controles of de hoogte van de boetes aan te passen, wordt dit met EZ besproken. Op dit moment is er geen sprake van zo’n soort signaal.
177. Kan de regering, naar aanleiding van het afschaffen van het private kwaliteitsborgingssysteem voor het veetransport QLL eind 2013 en het in 2014 gestarte overleg over het privaat borgen van een tweede verzamelslag, per diercategorie (kalveren, schapen, runderen en varkens) aangeven wat de stand van zaken is, wat ligt er aan voorstellen per diercategorie voor en op welke punten per diercategorie lukt het niet tot een goede borging te komen?
Antwoord
In aanvulling op de brief van 17 mei 2017 (Kamerstuk 28 286, nr. 909), waarin de stand van zaken inzake de kwaliteitssystemen voor transport en preventie tot dan toe is weergegeven, kan ik melden dat voor alle sectoren is geconcludeerd dat de ingediende kwaliteitssystemen niet voldoende borging kunnen leveren om de door de sectoren gevraagde modaliteiten toe te staan. Daarom is het proces voor de erkenning van een kwaliteitssysteem voor transport en preventie voor varkens, schapen en runderen beëindigd. Op verzoek van de sectoren wordt op dit moment de preventieregelgeving aangepast. Hiermee wordt het mogelijk om schapen twee keer te verzamelen en wordt het mogelijk zogenoemde weideschapen en -runderen van een verzamelcentrum naar een weidebedrijf te vervoeren, dit alles onder toezicht van de NVWA. Net zoals bij de schapen wordt voor de kalveren de mogelijkheid verkend om het twee keer verzamelen onder toezicht van de overheid mogelijk te maken. Het kwaliteitssysteem voor varkens had als doel om de modaliteit stalkeuring mogelijk te maken. Hiervoor is echter niet langer een kwaliteitssysteem nodig. Sinds 1 juni 2017 is stalkeuring voor individueel gemerkte slacht-, fok- en gebruiksvarkens namelijk mogelijk. Binnenkort vindt de eerste stalkeuring voor varkens plaats.
178. Hoe staat het met het met het aangekondigde voorstel van juli 2017 om het slachten van hoogdrachtige runderen, varkens, schapen, geiten en paarden te verbieden? Wanneer kunnen we het voorstel tegemoet zien en kan een dergelijk verbod ook snel bij ministeriële regeling, eventueel vooruitlopend op een definitieve wettelijke regeling, ingevoerd worden?
Antwoord
De uitwerking van de voorgenomen maatregelen met betrekking tot het voorkomen van de slacht van hoogdrachtige dieren, die in de brief van 5 juli 2017 (Kamerstuk 28 286, nr. 922) beschreven zijn, vindt momenteel plaats. Hiertoe wordt overleg gevoerd met de betrokken sectoren, wordt onderzocht welke maatregelen in andere (EU-)landen genomen of overwogen worden en wordt een wettelijk verbod voorbereid. Een dergelijk verbod dient geregeld te worden bij een AMvB en kan niet geregeld worden bij ministeriële regeling. In de Wet Dieren is geregeld wat bij ministeriële regeling en wat bij een AMvB geregeld moet worden.
179. Kan een beeld van de aard en omvang van embryotransplantatie in de Nederlandse rundveehouderij worden gegeven?
Antwoord
Embryotransplantatie en multipele ovulatie (of superovulatie) worden in de Nederlandse rundveehouderij toegepast vanwege de snellere genetische vooruitgang omdat er meerdere afstammelingen van de genetisch beste dieren beschikbaar komen. Daarnaast verbetert embryotransplantatie de kans op dracht bij koeien met een verminderde vruchtbaarheid, waardoor ze langer beschikbaar blijven voor de melkveehouderij en hun levensduur dus kan worden verlengd. Het dier dat de embryo’s ontvangt, ondergaat geen hormoonbehandeling. Embryotransplantatie is qua behandeling vergelijkbaar met kunstmatige inseminatie. Er vinden in Nederland jaarlijks circa 15.000 embryotransplantaties plaats. Het aantal hiervoor benodigde multipele ovulaties is aanzienlijk minder omdat een multipele ovulatie gemiddeld vijf á zes embryo’s oplevert. Voor een multipele ovulatie ondergaat het donordier wel een hormoonbehandeling. De donordieren worden daarna weer normaal drachtig en blijven beschikbaar voor de melkveehouderij.
180. Kan een beeld van aard en omvang van superovulatie in de Nederlandse rundveehouderij worden gegeven?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 179.
181. Welke voordelen, risico’s en nadelen zitten aan de technieken embryotransplantatie/superovulatie en hoe staat het in verhouding met de intrinsieke waarde en de lichamelijke integriteit van het dier?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 179.
182. Kan in vergelijking met de vier voorgaande jaren worden aangegeven wat het effect is van de maatregelen om kalverhandelaren te verbieden kalveren mee te nemen van het melkveebedrijf indien het geboortebewijs niet klopt of wanneer zij te licht zijn?
Antwoord
De melkveehouderij en de kalverhouderij hebben vorig jaar, samen met Vee & Logistiek Nederland, een gezamenlijk plan «Vitaal Kalf» opgesteld. Daarin is afgesproken dat kalveren, die bestemd zijn voor de kalverhouderij, langer bij de melkveehouder blijven als ze te licht van gewicht zijn. Transporteurs nemen te lichte dieren niet meer mee. Zo wordt voorkomen dat deze dieren op een verzamelcentrum achterblijven of geëuthanaseerd worden. Melkveehouders hebben hier een belangrijke rol. De cijfers laten in de periode van januari 2016 tot en met augustus 2017 een licht dalende trend zien in de afvoer van kalveren naar de destructie in de eerste drie weken na geboorte (bron: I&R, RVO.nl). Voor de borging van «Vitaal Kalf» wordt door de sector een kalvervolgsysteem ingevoerd, waarmee alle kalveren gevolgd kunnen worden van het melkveebedrijf via het verzamelcentrum naar het kalverbedrijf. Hiermee krijgt de sector zelf beter inzicht en kunnen bedrijven waar nodig gericht door de sector worden aangesproken op de gemaakte afspraken. Het kabinet zal dit proces nauwlettend blijven volgen en hierover in overleg blijven met de melkvee- en de kalversector.
183. Heeft u de nieuwe methode van drenken ook onder de aandacht van de Europese Commissie en onder de aandacht van de competente autoriteiten van de andere EU-lidstaten gebracht en wat is daarvan het resultaat?
Antwoord
Ja. Twee keer per jaar komen de contactpersonen voor transport van alle lidstaten onder leiding van DG Sante F bijeen in Grange. In maart 2017 is deze methode daar besproken en in juni 2017 is de beschrijving van deze nieuwe methode door de NVWA verspreid onder de competente autoriteiten van de andere lidstaten. Het lijkt erop dat Nederland vooralsnog de enige lidstaat is die deze nieuwe methode eist voor lange-afstandtransporten voor ongespeende kalveren.
184. Is de regering bereid de EU te bewegen de frequentie van eens in de negen uur drenken te verlagen en hiertoe de bijlage van de EU-transportverordening aan te passen?
Antwoord
Door verschillende Europese landen wordt reeds gewerkt aan een gezamenlijke gedragslijn waarin is vastgelegd hoe men dient om te gaan met het transport van ongespeende dieren, gezien hun natuurlijke behoeftes. In dit traject heeft Nederland een agenderende rol. Deze overleggen worden georganiseerd door EC-DG Volksgezondheid en Voedselveiligheid met de contactpersonen van de EU-Lidstaten, die verantwoordelijk voor dierenwelzijn tijdens transport.
185. Hoe staat het met het onderzoek inzake de motie Van der Vlies om onderzoek te doen naar de effecten op o.a. loop- en ligcomfort, diergezondheid en stalklimaat van zo’n zachte ligbedding? Wanneer kunnen we de eindresultaten verwachten?
Antwoord
Het in de motie (Kamerstuk 28 286, nr. 170) gevraagde grootschalige praktijkonderzoek is afgerond. De resultaten komen in oktober 2017 beschikbaar. Met de sector wordt nu overleg gevoerd over de mogelijkheden voor implementatie van de alternatieve vloeren. Over de uitkomsten wordt uw Kamer geïnformeerd.
186. Gaat nu het oorspronkelijk voornemen van Minister Verburg (Nota dierenwelzijn 2007) uitgevoerd worden om een zachte ligplek verplicht te stellen binnen de vleeskalversector? Zo ja, hoe en hoe snel wil de regering dit gaan invoeren? Zo nee, hoe wil de regering dan realiseren dat de ca. 950.000 kalverplaatsen in Nederland van een zachte ligplek voorzien gaan worden?
Antwoord
Uw Kamer wordt hierover in de verzamelbrief dierenwelzijn geïnformeerd. Ik verwijs u tevens naar het antwoord op vraag 185.
187. Kan de regering voor 2014 t/m 2016 gedetailleerd aangeven waar de voor de kalversector bestemde plattelandsgelden voor verduurzaming en systeeminnovaties in de kalfsvleesketen aan uitgegeven zijn en hoe deze uitgaven aan systeeminnovaties en verduurzaming van de kalfsvleesketen bijdragen?
Antwoord
In 2014 t/m 2016 is geen plattelandsgeld uitgegeven voor de kalversector.
188. Kan de regering voor 2017 gedetailleerd en voor 2018 t/m 2020 globaal aangeven wat de plannen zijn voor besteding van de voor de kalversector bestemde plattelandsgelden en hoe deze uitgaven bijdragen aan systeeminnovaties en verduurzaming van de kalfsvleesketen?
Antwoord
Voor de kalversector is € 10 miljoen beschikbaar per jaar uit het POP-3 voor een periode van 5 jaar. Binnen de kaders van het POP-3 is een regeling opgesteld voor de kalversector die per 1 januari 2017 in werking is getreden. Kalverhouders, die deelnemen aan deze regeling, kunnen maximaal € 3.000 per jaar subsidie ontvangen voor deelname aan een erkend vrijwillig kwaliteitssysteem. Deze subsidie (totaal € 6 miljoen per jaar voor een periode van vijf jaar) heeft tot doel om de Nederlandse kalversector te laten ontwikkelen naar een duurzame sector. Het kwaliteitssysteem dat is erkend voor deze regeling, is het kwaliteitssysteem «Vitaal kalf» van de SBK. Dit systeem bevat onder andere maatregelen gericht op samenwerking en transparantie in de keten. Tevens zijn er maatregelen opgenomen gericht op het terugdringen van het antibioticagebruik en bijdragen aan de kwaliteit van het eindproduct (kalfsvlees) en de gezondheid van mens en dier. Omdat met deze maatregel € 6 miljoen per jaar kan worden toegewezen, is van de eerder toegezegde € 10 miljoen per jaar nog € 4 miljoen POP-subsidie beschikbaar voor een investeringsmaatregel. Op dit moment wordt hiervoor in overleg met de kalversector een voorstel uitgewerkt.
189. Is een keizersnede bij Belgisch Blauwen en Verbeterd roodbont een zware chirurgische ingreep die alleen bedoeld is voor noodgevallen?
Antwoord
Een keizersnede is een chirurgische ingreep en wordt toegepast wanneer een natuurlijke geboorte te veel risico’s met zich meebrengt voor de koe of het kalf. Deze afweging moet door een dierenarts worden gemaakt. Bij de twee genoemde rassen is door fokkerij het bekken van het moederdier in verhouding te klein geworden en moet meestal een keizersnede toegepast worden. Zoals ook aangegeven in de beleidsbrief dierenwelzijn van 4 oktober 2013 (Kamerstuk 28 286 nr. 651) zijn er afspraken gemaakt met de beide stamboeken en LTO over het vergroten van het aantal natuurlijke geboorten bij de twee genoemde rassen.
190. Klopt het dat grotere biefstukken vanwege extra bilbespiering bij Belgisch Blauwen en Verbeterd Roodbont geen keizersnede rechtvaardigen aangezien er andere vleesveerassen en lijnen Belgisch Blauwen en Verbeterd roodbonten zijn die de geboorteproblemen niet kennen en ook prima vlees opleveren?
Antwoord
Het maken van de keuze voor een keizersnede door de dierenarts is niet afhankelijk van het ras, maar van de situatie van het individuele dier. Indien noodzakelijk moet een dierenarts te allen tijde voor elk dier kunnen beslissen een keizersnede te doen indien dit noodzakelijk is voor de gezondheid en het welzijn van de moeder of het jong. Ik verwijs u tevens naar het antwoord op vraag 189.
191. Hoeveel veehouders waren er in 2015 en 2016 en zijn er in 2017 die Belgisch Blauwen en Verbeterd Roodbont rundvee houden en hoeveel werken er in deze jaren daadwerkelijk mee aan het plan van aanpak om keizersneden terug te dringen? Klopt het dat een aanzienlijk deel van deze vleesveehouders niet aan het project willen deelnemen?
Antwoord
Er zijn ca. 1.300 bedrijven met raszuivere vrouwelijke dieren van de rassen Belgisch Witblauw en Verbeterd Roodbont. Een aanzienlijk deel van deze bedrijven (ca. 80%) heeft echter maar een zeer beperkt aantal dieren (1 tot 4 dieren). Van de grotere professionele bedrijven is het merendeel aangesloten bij het project Bewust Natuurlijk Luxe (ongeveer 75% bij Belgisch Blauwen en 90% bij Verbeterd Roodbont) en werken aan het vergroten van het aantal natuurlijke geboortes. Er worden ook met succes gerichte belacties gedaan om meer vleesveehouders aansluiting te laten vinden. Hierbij is eerst ingezet op de grotere bedrijven.
192. Zou het niet logischer zijn – als de regering niet tot een volledig verbod op keizersneden bij Belgisch Blauwen en Verbeterd roodbont bereid is – het routinematig toepassen van keizersneden dan toch in elk geval te verbieden met alleen een ontheffing voor die vleesveehouder die meedoet aan een programma om de incidentie van keizersneden terug te dringen (vergelijk met de ontheffing voor drie schapenrassen om de staart te couperen)?
Antwoord
De stamboeken Verbeterd Roodbont en Belgisch Witblauw hebben de kans gekregen om via een plan van aanpak toe te werken naar meer natuurlijke geboorten. Zoals aangegeven in de Stand van zaken beleidsbrief dierenwelzijn van 30 maart 2015 (Kamerstuk 28 286, nr. 799) zal in 2018 worden beoordeeld wat het plan van aanpak «Naar meer natuurlijke geboorten» van oktober 2014 heeft opgeleverd. Daarna wordt er beoordeeld waar de stamboeken staan en wat eventuele vervolgstappen zijn.
193. Hoeveel varkensbedrijven in Nederland castreren nog en wat is het perspectief dat ze daarmee stoppen?
Antwoord
De inschatting is dat 65% van de mannelijke vleesvarkens in Nederland niet meer wordt gecastreerd. Het perspectief voor de ondernemers die nog castreren is derhalve vooral afhankelijk van de mogelijkheden voor het afzetten van vlees van niet-gecastreerde varkens in het buitenland. De vraag in de belangrijkste afzetlanden zoals Duitsland, België en Frankrijk komt maar langzaam op gang vanwege de vrees voor berengeur (Kamerstuk 28 286, nr. 859). De Nederlandse retail, die is overgegaan op de verkoop van vers varkensvlees van niet-gecastreerde beren, is tevreden met de gekozen oplossing waarbij aan de slachtlijn wordt gecontroleerd op mogelijke aanwezigheid van berengeur.
194. Wat betekent het verbod op castratie zonder verdoving in Duitsland eventueel voor de Nederlandse export van biggen en varkensvlees
Antwoord
De verwachting is dat er daarmee een groter marktpotentieel komt voor de Nederlandse export van niet-gecastreerde biggen en varkensvlees van niet-gecastreerde beren.
195. Gaat de regering het Duitse wettelijke verbod op onverdoofd castreren van varkens overnemen? Zo nee, waarom niet en hoe moet het dan met toezicht op verdoofd castreren?
Antwoord
In Nederland is al in 2007 de afspraak gemaakt met de varkenssector om castratie alleen onder verdoving toe te staan. Ik ondersteun die afspraak en zie daarom nu geen reden om dat wettelijk te gaan regelen. Het toezicht op het verdoofd castreren is geregeld via private kwaliteitssystemen.
196. Hoe staat het met het project Boars 2018, dat gericht is op het bevorderen van stoppen met castratie en acceptatie van ongecastreerde beerbiggen en vlees van ongecastreerde varkens in andere EU-landen?
Antwoord
De inzet van het project Boars 2018 is afgelopen jaar, dit jaar en komende jaren met name gericht op het in andere Europese lidstaten uitdragen van de positieve ervaringen die in Nederland zijn opgedaan met stoppen met castreren van varkens. Binnen het project Boars 2018 wordt samen met Europese onderzoekpartners gewerkt aan het verder ontwikkelen en implementeren van praktische en economisch methoden voor detectie van berengeur aan de slachtlijn, onderzoek naar factoren om de vleeskwaliteit te verbeteren en voorlichting welke preventieve maatregelen die een varkenshouder kan nemen om berengeur te minimaliseren. De Europese Expert Group gericht op het stoppen van castratie, met daarin ook een belangrijke inbreng vanuit het Nederlandse project Boars 2018, komt begin 2018 met een tweede voorgangsrapportage over de stappen die in de Europese lidstaten zijn gezet. Ook op het EU Platform Animal Welfare van 6 juni dit jaar is de inzet in het kader van de Europese verklaring om te stoppen met castratie toegelicht. Verder brengt Boars 2018 kennis in rondom niet-castreren in de het Europese IPEMA Cost Action programma (netwerk van Europese onderzoekers).
197. Kan de regering aangeven welke onderzoeken naar alternatieven voor CO2-bedwelming van varkens er in binnen- en buitenland lopen en wat de stand van zaken hiervan is?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 15.
198. Is er zicht op alternatieven voor CO2-bedwelming van varkens en binnen welke termijn deze ingevoerd zouden kunnen worden?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 15.
199. Wat vindt u van de bevindingen en zijn er maatregelen nodig om het aantal «vangbeschadigingen» en sterfte van pluimvee verder terug te dringen? Zo ja, hoe en wat is hierbij de rol voor de regering?
Antwoord
Vangletsel is een ernstig dierenwelzijnsprobleem dat, zo bleek uit de periode van intensieve controles van de NVWA afgelopen zomer (zie ook het antwoord op vraag 149), relatief snel aangepakt kan worden. Sinds half juni 2017 geeft de NVWA direct een boete als blijkt dat bij meer dan 2% van de dieren (=interventiegrens) sprake is van vangletsel. Voorheen werd eerst een waarschuwing gegeven. De NVWA regelt controles op vangletsel nu structureel in op de grote slachthuizen. Het terugdringen van vangletsel en sterfte van pluimvee heeft ook de aandacht van de sector. Op verzoek van EZ heeft de sector een plan van aanpak optimalisatie vangen, laden en transport van (leg)pluimvee opgesteld. Uw Kamer zal over de uitkomsten hiervan worden geinformeerd.
200. Wat zijn de mogelijkheden voor een dierenwelzijnscursus voor pluimveevangploegen, wat zou zo’n cursus moeten inhouden, hoe moet dit georganiseerd worden en is de regering bereid een dergelijke cursus verplicht te stellen?
Antwoord
Een dierenwelzijnscursus voor pluimveevangploegen maakt onderdeel uit van het plan van aanpak optimalisatie vangen, laden en transport van (leg)pluimvee voor de slacht (zie ook het antwoord op vraag 199). Voor pluimveeservicebedrijven die vang- en laadwerkzaamheden verrichten is binnen IKB-PSB (privaat kwaliteitsschema waar ca. 90% van de Nederlandse pluimveeservicebedrijven bij is aangesloten) opgenomen dat elke medewerker die fysiek betrokken is bij de vang- en laadwerkzaamheden verplicht wordt een externe cursus «verantwoord pluimveevangen» te volgen. Vooralsnog wordt dit door de overheid nauwlettend gevolgd en volgt er geen wettelijke verplichting voor een dergelijke cursus.
201. In hoeverre worden de binnen- en buitenlandse onderzoeken naar bloedluis gecoördineerd en afgestemd?
Antwoord
Wat betreft de coördinatie en afstemming tussen binnen- en buitenlandse onderzoekprogramma’s is er een COST-action (Cooperation in Science and Technology) COREMI (Control of Red Mites) die onderzoekers en bedrijfsleven bij elkaar brengt om elkaar te informeren over het vogelmijtprobleem en het zoeken naar oplossingen voor preventie en control. Een COST-action is een EU-netwerk van onderzoekers met als doel de nationaal gefinancierde onderzoeksprogramma’s op elkaar af te stemmen. COREMI is een Europees Horizon 2020-programma. In COREMI stemmen onderzoekers hun werk op elkaar af. Dit heeft onder andere geleid tot een gezamenlijk onderzoek vanuit verschillende lidstaten naar een geïntegreerde aanpak van de bloedluis.
202. Welke bedwelmingsmethoden zijn er voor pluimvee momenteel in gebruik?
Antwoord
Voor pluimvee zijn de volgende bedwelmingsmethoden in gebruik:
– meerfasen gasbedwelming (CAS: Controlled Atmosphere stunning);
– elektrische waterbad bedwelming;
– elektrische kopbedwelming).
203. Kan de regering over de afgelopen vijf jaar aangeven hoeveel pluimveeslachterijen er waren en hoeveel er waterbadbedwelming, meerfasen CO2-bedwelming enzovoorts gebruikten?
Antwoord
In onderstaande tabel staan de grote slachthuizen8 met permanent toezicht van de NVWA:
# pluimveeslachterijen met: |
CAS bedwelming |
Waterbad bedwelming |
---|---|---|
2012 |
9 |
11 |
2013 |
10 |
10 |
2014 |
12 |
8 |
2015 |
13 |
7 |
20161 |
14 |
5 |
20172 |
14 |
5 |
In 2017 actuele situatie in oktober; overige jaren peildatum 31 december.Sommigen slachterijen hebben meerdere slachtlijnen, waarbij niet alle slachtlijnen gelijktijdig omgeschakeld zijn van waterbad naar CAS.
204. Is er een afname van het aantal pluimveeslachterijen dat de waterbadbedwelming gebruikt?
Antwoord
Ja. Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 203.
205. Op welke wijze zou de regering en/of het bedrijfsleven het uitfaseren van de waterbadbedwelmingsmethode kunnen stimuleren en versnellen?
Antwoord
Op grond van de Europese verordening is het waterbad een toegelaten methode die niet nationaal verboden kan worden. De bedrijven die niet omschakelen van de waterbadmethode naar CAS-bedwelming zijn veelal kleinere bedrijven die voor specifieke groepen slachten (o.a. biologisch, ouderdieren, eenden) en/of voor wie volledige omschakeling economisch niet haalbaar is. Ook zijn er een aantal kleinere en grotere slachthuizen die elektrisch bedwelmen ten behoeve van de halal-markt (zowel nationaal als voor export). Voor de meeste «halal» certificeerders is CAS-bedwelming niet acceptabel. Elektrische bedwelming, die als «reversibel» beschouwd wordt, veelal wel. Door strikte controle en handhaving door de NVWA op de voorgeschreven parameters wordt het gebruik van het waterbad nog steeds ontmoedigd.
206. Hoe verhoudt zich het doel om vroegtijdige signalering en vermindering van mishandeling en verwaarlozing en het verbeteren van brandveiligheid van veestallen met de constatering dat het telefoonnummer 144 (dierenpolitie) blijkbaar steeds vaker alleen op papier nog werkt?
Antwoord
Het meldnummer 144 red een dier zet nog steeds meldingen door naar de ketenpartners op het terrein van de handhaving van de dierenwelzijnswetgeving zoals de NVWA, de LID en de Politie. Voor de ontwikkeling in het oppakken van zaken van dierenmishandeling en -verwaarlozing van gezelschapsdieren verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 150. Wat betreft de (vroegtijdige) signalering van verminderde dierzorg op landbouwbedrijven verwijs ik u naar vraag 78.
207. Wat houdt het onderzoek in wat betreft In Beslag genomen Goederen (IBG) en de Landelijke inspectiedienst dierenbescherming (LID) in 2020 en waarom worden deze organisaties in één adem genoemd?
Antwoord
De evaluaties van de regeling IBG en de subsidie aan de LID zijn geëvalueerd in het kader van een bredere evaluatie van de handhavingsketen dierenwelzijn uitgevoerd in opdracht van de Minister van Veiligheid en Justitie (Kamerstuk 28 286, nr. 886). Geoordeeld is dat een evaluatie van de gehele keten meer inzicht geeft dan bijvoorbeeld het los beoordelen van de regeling IBG (het in bewaring of beslag nemen van dieren is namelijk een gevolg van de inzet van de overige toezichthouders binnen die keten). De onderzoekers geven aan dat de aanpak van dierenmishandeling en -verwaarlozing de afgelopen jaren substantieel meer aandacht heeft gekregen. Wel blijkt dat het convenant samenwerking dierenhandhaving in de huidige situatie niet in alle gevallen de juiste handvatten biedt om in alle situaties effectief op te kunnen treden. Op dit moment wordt daarom gewerkt aan nieuwe afspraken over de taakverdeling tussen de verschillende organisaties op het gebied van de handhaving, die worden neergelegd in een nieuw convenant. Zie verder ook het antwoord op vraag 150.
208. Blijven de kalveren sinds de regeling voor de kalverhandelaren één of meer weken langer op het melkveebedrijf en gaan ze dan alsnog naar de melkveesector, worden ze op het melkveebedrijf doodgespoten of gaan ze vandaar naar een slachthuis en is er sprake van een stijging van afvoer van kalveren van melkveebedrijven naar de destructie?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 182.
209. Gaat u de effecten van de regeling voor de kalverhandelaren met de kalversector evalueren en wilt u de Kamer van de resultaten van de evaluatie in kennis stellen?
Antwoord
Er is geen evaluatie voorzien. Zoals ook in het antwoord op vraag 208 aangegeven is het van belang om over de voortgang en de resultaten in overleg te blijven met de melkvee- en de kalversector.
210. Wat is er afgelopen jaar gedaan aan het project Boars 2018, wat gebeurt er dit en komend jaar, hoe zit de financiering van afgelopen jaar en van dit en komend jaar in elkaar (wat draagt het bedrijfsleven bij, wat de regering)?
Antwoord
EZ heeft in 2016 100% gefinancierd (€ 75.000) en in 2017 draagt de overheid 70% (€ 42.000) bij aan het project Boars 2018. Voor de komende jaren loopt nog overleg tussen EZ en de varkenssector over de financiering. Ik verwijs u tevens naar het antwoord op vraag 196.
211. Wat gebeurt er dit en komend jaar in het project Boars 2018, hoe zit de financiering van afgelopen jaar en van dit en komend jaar in elkaar (wat draagt het bedrijfsleven bij, wat de regering)?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vragen 196 en 210.
212. Is het nodig de binnen- en buitenlandse onderzoeken naar bloedluis te coördineren en af te stemmen en zo ja, neemt de regering daar in EU-verband of samen met daarin geïnteresseerde EU-lidstaten initiatieven toe?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 201.
213. Wat is de relatieve kans op stalbranden ten opzichte van woningbranden, gebaseerd op de cijfers over de incidentie van woningbranden in de periode 2012–2016?
Antwoord
In de periode 2012–2016 is in Nederland de kans op ontstaan van brand op een rundveebedrijf 0,0005 (dat is 5 branden per 10.000 bedrijven), op een varkensbedrijf 0,0014 en op een pluimveebedrijf 0,0023 (Kamerstuk 34 500 XIII, nr. 138, bijlage 2). De kans op brand in een woning over deze periode is niet bekend. In het algemeen is in Nederland de kans op brand in een woning circa 1 woningbrand per 1.000 woningen. Zo was in 2014 en 2015 de kans op brand in een woning 0,0154 en 0,0132 (bron: Risicomonitor Woningbranden, Verbond voor Verzekeraars).
214. Wat is de relatieve kans op stalbranden met voor dieren fatale gevolgen ten opzichte van woningbranden met voor mensen fatale gevolgen, gebaseerd op de cijfers over de incidentie van woningbranden in de periode 2012–2016?
Antwoord
In de periode 2012–2016 is de kans dat dieren bij brand op een rundveebedrijf omkomen 0,0002 (dat is 2 dieren per 10.000 bedrijven), op een varkensbedrijf 0,0008 en op een pluimveebedrijf 0,0018 (Kamerstuk 34 500 XIII, nr. 138, bijlage 2). De kans op een woningbrand met voor mensen fatale gevolgen over deze periode is niet bekend.
215. Wat is de relatieve kans van dieren in de vee-industrie om ten gevolge van een brand om het leven te komen ten opzichte van de kans dat mensen ten gevolge van een woningbrand in Nederland komen te overlijden in de periode 2012–2016?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar de antwoorden op vragen 213 en 214.
216. Hoeveel dieren zijn in 2015 ten gevolge van stalbranden om het leven gekomen?
Antwoord
Er zijn 133.101 dieren omgekomen in 2015 (Kamerstuk 34 500 XIII, nr. 138, bijlage 1).
217. Hoeveel dieren zijn in 2016 ten gevolge van stalbranden om het leven gekomen?
Antwoord
Er zijn 202.074 dieren omgekomen in 2016 (Kamerstuk 34 500 XIII, nr. 138, bijlage 1).
218. Hoeveel dieren zijn in 2017 ten gevolge van stalbranden om het leven gekomen?
Antwoord
Tot en met 16 augustus 2017 zijn 230.064 dieren omgekomen (Kamerstuk 34 500 XIII, nr. 138, bijlage 1).
219. Wat is de relatieve kans op stalbranden ten opzichte van woningbranden, gebaseerd op de cijfers over de incidentie van woningbranden in 2017 tot nu toe?
Antwoord
Er zijn op dit moment geen specifieke gegevens bekend over woningbranden in 2017 tot nu toe.
220. Wat is de relatieve kans op stalbranden met voor dieren fatale gevolgen ten opzichte van woningbranden met voor mensen fatale gevolgen, gebaseerd op de cijfers over de incidentie van woningbranden in 2017 tot nu toe?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 219.
221. Wat is de relatieve kans van dieren in de vee-industrie om ten gevolge van een brand om het leven te komen ten opzichte van de kans dat mensen ten gevolge van een woningbrand in Nederland komen te overlijden in 2017 tot nu toe?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 219.
222. Wat is het percentage veestallen in Nederland dat met een sprinklerinstallatie is toegerust?
Antwoord
Er zijn geen gegevens bekend over het aantal geïnstalleerde sprinklerinstallaties in veestallen.
223. Wat is het percentage veestallen in Nederland dat met mistsystemen is toegerust?
Antwoord
Er zijn geen gegevens bekend over het aantal geïnstalleerde mistsystemen in veestallen.
224. Hoe staat het per diersector met de plannen van nieuwe producenten- en bedrijfsorganisaties om via algemeen verbindend verklaren van regelingen heffingen op te leggen voor zaken als onderzoek en diergezondheid?
Antwoord
In de pluimveesector en kalversector zijn in september 2017 verzoeken ingediend. De verzoeken van de Stichting OVONED (eieren) en de Stichting PLUIMNED betreffen de gezamenlijke Onderzoeks- en innovatieagenda Nederlandse pluimveesector. Het verzoek van de Stichting Brancheorganisatie Kalveren betreft het Programma Onderzoek en Innovatie SBK. Deze verzoeken houden naast de onderzoeksprogramma’s ook het verzoek in de daarmee samenhangende verplichting tot afdracht van financiële bijdragen en een registratieverplichting algemeen verbindend te verklaren.
225. Welke plannen voor algemeen verbindend verklaren van regelingen/heffingen zijn er tot nu toe met de regering besproken, welke dierenwelzijnsonderwerpen zaten/zitten er in die plannen, en wat zijn de belemmeringen bij de organisaties en bij de regering waardoor er nog geen algemeen verbindend verklaarde regelingen zijn?
Antwoord
De pluimveesector en kalversector hebben in september 2017 verzoeken ingediend. De Onderzoeks- en innovatieagenda Nederlandse pluimveesector bevat de onderzoeksthema’s diergezondheid inclusief dierenwelzijn, voedselveiligheid en volksgezondheid en verminderen milieuemissies. Het Programma Onderzoek en Innovatie SBK betreft eveneens de onderzoeksthema’s diergezondheid inclusief dierenwelzijn en voedselveiligheid en volksgezondheid. Het Programma heeft verder keteninnovatie als derde onderzoeksthema. De verzoeken worden op dit moment inhoudelijk beoordeeld. De indiening van deze verzoeken is mogelijk gemaakt door een wijziging van de Regeling producenten- en brancheorganisaties. De aanwezigheid van een wettelijke grondslag voor het verrichten van onderzoek of de financiering daarvan vormt geen belemmering meer om een AVV-verzoek af te wijzen. Andere belemmeringen zijn momenteel niet bekend. Ik verwijs u tevens naar het antwoord op vraag 224.
226. Wat is er nodig om voor andere veehouderijsectoren of voor de hele veehouderij een ontwikkelingsbedrijf op te zetten om veebedrijven die te dicht op woonbebouwing en/of natuurgebieden zitten te verplaatsen of te sluiten? Heeft de regering een beeld om hoeveel bedrijven dit gaat, welke partijen zijn er voor sanering nodig en heeft de regering een beeld hoeveel geld hiermee gemoeid is en wat het aandeel hierin van bedrijfsleven, banken, respectievelijk regering zou kunnen zijn, mede tegen het licht van het voorbeeld in de varkenshouderij?
Antwoord
Of een veehouderijbedrijf gezondheidsrisico’s, overlast of (milieu)schade veroorzaakt is niet enkel afhankelijk van de afstand tot woonbebouwing en/of natuurgebieden. Er zijn vele factoren die hierop van invloed zijn en die bovendien interactie met elkaar kunnen hebben. Te denken valt aan het type veehouderijbedrijf (intensief, extensief, biologisch, gemengd), de gehouden diersoorten (bijvoorbeeld varkens, pluimvee of melkvee), de omvang van het bedrijf en het type en de leeftijd van de stal, inclusief de aanwezige technische voorziening om emissies van onder andere ammoniak, geur en fijn stof tegen te gaan. In veel gevallen is er bovendien geen sprake van een enkel veehouderijbedrijf, maar van een complex aan landbouwactiviteiten en andere bedrijvigheid in de nabijheid van woonbebouwing of een natuurgebied. Het is derhalve niet mogelijk om aan te geven om hoeveel veehouderijbedrijven het gaat en hoeveel geld er gemoeid zou zijn met het verplaatsen of sluiten van deze bedrijven. Het terugdringen of voorkomen van negatieve effecten van veehouderijbedrijven op de omgeving vraagt om een lokale benadering. Provincies en gemeenten hebben de instrumenten en bevoegdheden vanuit het omgevingsrecht om hier invulling aan te geven. Het is ook aan provincies en gemeenten om, in overleg met andere partijen zoals banken en het bedrijfsleven, te bepalen of verplaatsing of sluiting van veehouderijbedrijven via een ontwikkelingsbedrijf een effectief en haalbaar instrument is. Verder verwijs ik u naar de antwoorden op vragen 170, 171, 172 en 173.
227. Hoeveel boeren, in percentage van totaal, heeft voor de vergoeding van vanggewassen uit de lijst van Ecological Focus Areas in het vergroeningsdeel in pijler 1 gekozen?
Antwoord
In 2015 hebben 9.304 boeren in het kader van vergroening in pijler 1 gekozen voor vanggewassen, zijnde 15% van het totaal aantal boeren. In 2016 ging het om 9.344 boeren, zijnde 17%. Deze cijfers zijn terug te vinden in het rapport «Feiten en cijfers vergroening GLB» van WUR, maart 2017 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1015).
228. Wat vindt u van het streven van de melkveesector om Nederland IBR en BVD vrij te maken? Wat moet hiervoor gebeuren? Welke voor- en nadelen zitten hier aan?
Antwoord
Het streven om Nederland vrij te maken van IBR en BVD komt vanuit alle sectorpartijen in de rundvee, dus naast de melkveesector ook van de vleeskalversector en roodvleessector. Ik juich dit streven toe. Ik verwijs u verder naar de brief van 8 juni 2017 (Kamerstuk 29 683, nr. 232).
229. Kan worden aangegeven welke stappen de melkveesector, de vleesveesector en de kalversector al heeft genomen en hoeveel bedrijven in deze sectoren al IBR- respectievelijk BVD-vrij zijn?
Antwoord
Er bestaat al sinds lange tijd de mogelijkheid om via een vrijwillig programma IBR en BVD te bestrijden op bedrijfsniveau. Op dit moment is ruim 70% van de melkveebedrijven en ongeveer 10% van de vleesveebedrijven vrij of bezig met de bestrijding van BVD. Voor IBR is dit respectievelijk 65% en 13% (Bron: GD).
230. In hoeverre is de regering bereid het streven IBR- en BVD-vrij te worden financieel, en wettelijk en/of met andere maatregelen te ondersteunen?
Antwoord
Zoals gemeld in de brief van 8 juni 2017 (Kamerstuk 29 683, nr. 232) wordt er gewerkt aan een AMvB voor de bestrijding van IBR om zo een officiële EU-status te verkrijgen op basis van Richtlijn 64/432/EEG. In de brief wordt tevens aangegeven dat voor BVD private bestrijding haalbaar is.
231. Kan een overzicht worden gegeven van de afgelopen vier jaar en het eerste halfjaar van 2017 van de aantallen en de herkomstlanden van in Nederland voor de vleeskalverhouderij ingevoerde kalveren?
Antwoord
In onderstaande tabel zijn de gevraagde importcijfers en herkomstlanden weergegeven.
LAND_HERKOMST |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
helft 2017 |
---|---|---|---|---|---|
BELGIË |
93.055 |
91.718 |
52.389 |
29.619 |
23.510 |
BULGARIJE |
10 |
0 |
0 |
0 |
0 |
DENEMARKEN |
38.047 |
34.765 |
28.350 |
24.370 |
9.967 |
DUITSLAND |
431.105 |
479.143 |
535.822 |
531.631 |
245.863 |
ESTLAND |
14.758 |
14.792 |
12.041 |
9.912 |
4.950 |
FRANKRIJK |
7 |
327 |
1.066 |
3 |
0 |
GROOT-BRITTANNIË |
0 |
0 |
0 |
1 |
0 |
HONGARIJE |
149 |
0 |
0 |
0 |
0 |
IERLAND |
26.119 |
31.534 |
30.785 |
16.397 |
26.004 |
ITALIË |
9.098 |
3.088 |
1.649 |
0 |
0 |
LETLAND |
26.881 |
22.622 |
20.655 |
20.635 |
10.326 |
LITOUWEN |
29.100 |
29.579 |
18.836 |
8.204 |
2.515 |
LUXEMBURG |
7.192 |
9.617 |
11.249 |
12.434 |
6.545 |
OOSTENRIJK |
5 |
0 |
0 |
0 |
0 |
POLEN |
67.762 |
34.053 |
24.455 |
11.918 |
473 |
ROEMENIË |
44 |
14 |
0 |
0 |
0 |
SLOWAKIJE |
2.857 |
422 |
0 |
83 |
87 |
SPANJE |
1 |
0 |
0 |
0 |
0 |
TSJECHIË |
8.244 |
7.211 |
7.355 |
7.980 |
4.059 |
Totaal |
754.434 |
758.885 |
744.652 |
673.187 |
334.299 |