Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 januari 2018
Hierbij sturen wij u het rapport «Het moet en kan veiliger!» van de commissie-Van der Veer over het veiligheidsmanagement bij Defensie1. De heer Van der Veer heeft dit rapport vandaag aan ons aangeboden. De commissie is ingesteld naar aanleiding van de bevindingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) inzake het mortierongeval in Mali op 6 juli 2016 waarbij twee militairen omkwamen en een derde ernstig gewond raakte. De commissie is gevraagd onderzoek te doen naar de werkwijzen die de door de OVV geconstateerde tekortkomingen mogelijk hebben gemaakt en te beoordelen of er op enig moment sprake is geweest van nalatig en/of verwijtbaar handelen.
Het rapport van de commissie-Van der Veer bevestigt, voortbouwend op het rapport van de OVV, dat Defensie het veiligheidsmanagement onvoldoende op orde heeft en dat het dringend structureel moet worden verbeterd. Wij danken de commissie voor haar duidelijke, niet mis te verstane conclusies en heldere aanbevelingen. De conclusies nemen we onverkort over en we zullen volledig gevolg geven aan de aanbevelingen. Ook de titel van het rapport is niet voor tweeërlei uitleg vatbaar: het moet en kan inderdaad veiliger. Wij zijn vastbesloten daaraan de komende jaren de vereiste aandacht en energie te besteden en er tevens de benodigde middelen voor vrij te maken. De structurele versterking van het veiligheidsmanagement bij Defensie en van het toezicht daarop zal een belangrijk onderdeel vormen van het plan van aanpak dat de Kamer, zoals toegezegd, in maart tegemoet kan zien (samen met de beleidsreactie op het rapport van de OVV over het mortierongeval in Mali). Wij willen echter geen kostbare tijd verloren laten gaan. Daarom hebben wij inmiddels een kwartiermaker aangesteld die de instelling van een onafhankelijk toezichthouder veiligheid bij Defensie voorbereidt, overeenkomstig de aanbevelingen van de commissie.
Het verbeteren van het veiligheidsmanagement vraagt niet alleen om structurele veranderingen, maar nadrukkelijk ook om een gedrags- en cultuurverandering. Dit geldt voor iedereen bij Defensie, van hoog tot laag. En het betekent ook dat er voortdurende aandacht voor veiligheid nodig is van alle leidinggevenden. De zorg voor veiligheid moet een onderdeel worden van het DNA van Defensie. Deze gedrags- en cultuurverandering vergt tijd en vooral volharding. We realiseren ons dat we hiermee onmiddellijk moeten beginnen. De denkwijze van de commissie zal ons ook helpen bij het aanpakken van aanbevelingen van nog lopende onderzoeken.
De commissie concludeert dat Defensie op het gebied van bedrijfsveiligheid onvoldoende in control is. Dat geldt voor zowel de beheersing van risico’s als het voorkómen van herhaling. Veiligheid is onvoldoende onderdeel van de strategie, de structuur, het systeem en de cultuur van de organisatie om een veilige taakuitvoering te waarborgen. Over het lerend vermogen van Defensie oordeelt de commissie dat er geen sprake is van een sluitende leercyclus. Dit alles betekent volgens de commissie overigens niet dat werken bij Defensie zonder meer onveilig is. Er is volgens de commissie sprake van «praktische veiligheid». Dit is veiligheid die voortkomt uit het volgen van procedures, oefenen, trainen, ervaring van oudere medewerkers en met gezond verstand omgaan met gevaarlijke situaties. Deze biedt echter onvoldoende waarborgen voor risicobeheersing die bij een professionele organisatie als Defensie hoort.
Wij hebben kennisgenomen van het feit dat de commissie de vraag naar nalatig of verwijtbaar handelen uitsluitend heeft onderzocht op organisatieniveau. Defensie moet onder ogen zien dat het veiligheidsmanagement bij Defensie op organisatieniveau is tekort geschoten en dat het mortierongeval in Mali daarmee samenhangt. Dat is een harde en duidelijke conclusie.
De commissie heeft zich niet uitgesproken over eventuele civielrechtelijke of strafrechtelijke aansprakelijkheid. Defensie zal over de civielrechtelijke aansprakelijkheid in nauw contact blijven met de nabestaanden van de slachtoffers van het mortierongeval in Mali. Defensie zal hierbij haar verantwoordelijkheid nemen. Eventuele strafrechtelijke aansprakelijkheid is ter beoordeling van het Openbaar Ministerie.
De commissie is volstrekt duidelijk in haar conclusies: het kan en moet beter als het gaat om bedrijfsveiligheid bij Defensie. Daar gaan we de komende periode heel hard aan werken zonder tijd te verliezen, van hoog tot laag in de organisatie. Wij voelen dat als een morele plicht. Onze militairen worden in het belang van onze veiligheid vaak onder zeer moeilijke en gevaarlijke omstandigheden ingezet. Zij moeten er daarbij op kunnen vertrouwen dat ook voor hun veiligheid zo goed mogelijk wordt gezorgd. Gesteund door de aanbevelingen van de commissie zal Defensie zich hiervoor tot het uiterste inspannen.
De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten
De Staatssecretaris van Defensie, B. Visser