Vastgesteld 7 september 2018
De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Defensie over de brief van 4 juni 2018 inzake de beleidsreactie RIVM-onderzoek naar chroom-6 bij Defensie (Kamerstuk 34 775 X, nr. 126).
De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 5 september 2018. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie, Van Ojik
De griffier van de commissie, De Lange
1
Kunt u, in het licht van de conclusie van het RIVM dat al vrij snel na blootstelling met chroom-6 de stof niet meer analytisch aantoonbaar is in het lichaam, nader motiveren waarom u in de Regeling Uitkering chroom-6 heeft gekozen voor een beperking tot een zeer limitatieve lijst van aandoeningen op basis waarvan een oud-defensiemedewerker in aanmerking kan komen voor een uitkering?
De lijst van aandoeningen is niet gebaseerd op de aantoonbaarheid van chroom-6 in het lichaam, maar bestaat uit ziekten en nadelige gezondheidseffecten waarvan het RIVM heeft geconcludeerd dat blootstelling aan chroom-6 tijdens het werken op de POMS-locaties deze ziekten en nadelige gezondheidseffecten kan hebben veroorzaakt.
Om tot deze lijst te komen heeft het RIVM twee onderzoeken opvolgend op elkaar gedaan:
1. Het RIVM heeft op basis van de internationale wetenschappelijke literatuur en rapporten van internationale instanties en autoriteiten onderzocht welke ziekte en nadelige effecten door chroom-6 veroorzaakt kunnen worden. Voor ziekte en nadelige gezondheidseffecten die niet op deze lijst staan geldt dat er geen of onvoldoende wetenschappelijk bewijs bestaat dat deze door blootstelling aan chroom-6 kunnen worden veroorzaakt. Het RIVM heeft de indeling van ziekten en nadelige gezondheidseffecten inclusief de wetenschappelijke onderbouwing laten toetsen door externe deskundigen uit Nederland. Dit is gedaan in een bijeenkomst met deskundigen van binnen en buiten het RIVM, zoals toxicologen, epidemiologen, (bedrijfs-)artsen en arbeidshygiënisten. Het resultaat van deze bijeenkomst (inclusief de betrokken experts) staat beschreven in Bijlage B van het RIVM-rapport over de Risicobeoordeling (RIVM-rapport 2018–0053, bijlage bij Kamerstuk 34 775 X, nr. 126).
2. Deze indeling van ziekten en nadelige gezondheidseffecten was vervolgens de basis voor de risicobeoordeling waarin werd gekeken of de blootstelling bij de POMS locaties van Defensie ook daadwerkelijk heeft kunnen leiden tot de ziekte. Ook bij deze risicobeoordeling zijn twee expertgroepen betrokken geweest. De samenstelling van deze expertgroepen is opgenomen als Bijlage D van het RIVM-rapport over de Risicobeoordeling (RIVM-rapport 2018–0053, bijlage bij Kamerstuk 34 775 X, nr. 126). Het resultaat van de risicobeoordeling is vervolgens gebruikt voor de Regeling Uitkering chroom-6 Defensie.
Er zijn voor zover bekend geen met het RIVM-onderzoek vergelijkbare onderzoeken in het buitenland uitgevoerd. Het literatuuronderzoek naar aandoeningen die door chroom-6 kunnen worden veroorzaakt, heeft uiteraard (ook) betrekking gehad op de internationale wetenschappelijke literatuur en op rapporten van internationale of buitenlandse instanties, zoals het ATSDR (Agency for Toxic Substances and Disease Registry), het IARC (International Agency for Research on Cancer), het NIOSH (National Institute of occupational Safety and Health) en de EFSA (European Food Safety Authority).
Met de regeling uitkering chroom-6 Defensie is beoogd een uitkering te verstrekken aan degenen die een aandoening hebben waarvan op grond van het RIVM-onderzoek kan worden aangenomen dat er een relatie kan zijn tussen die aandoening en blootstelling aan chroom-6 bij de werkzaamheden op de POMS. Voor de POMS-sites is het RIVM-onderzoek afgerond. Deze regeling staat dus open voor (oud-)medewerkers op de POMS-sites. Om zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden en om zoveel mogelijk recht te doen aan het leed dat ziek geworden (oud-)medewerkers (hebben) ondergaan, zijn Defensie en de centrales gekomen tot de collectieve rechtspositionele regeling voor smartengeld (immateriële uitkering) en een forfaitair bedrag aan materiële schade. Het ontwerp van de regeling is echter zodanig dat deze op termijn zou kunnen worden uitgebreid voor (oud-)medewerkers die op andere locaties werkten waarbij relevante blootstelling aan chroom-6 aan de orde was. Het RIVM heeft reeds opdracht om vervolgonderzoek te doen naar andere locaties bij Defensie waarbij mogelijk sprake was van blootstelling aan chroom-6. Zodra het onderzoek naar de overige defensieonderdelen is voltooid, zal samen met de vakbonden worden overlegd of er aanleiding is de regeling uitkering chroom-6 uit te breiden zodat deze open staat voor (oud-)medewerkers van andere locaties. Tot dat moment blijft de coulanceregeling voor deze groep medewerkers van kracht. De collectieve regelingen laten onverlet dat (oud-)medewerkers een individuele letselschadeclaim kunnen indienen. Daarbij zal dan door hen moeten worden aangetoond dat de ziekte in verband kan worden gebracht met de blootstelling aan chroom-6 bij hun werkzaamheden. Een individuele letselschadeprocedure is een juridisch traject dat veel tijd in beslag neemt.
2
Klopt het dat het RIVM de lijst van ziekten die kunnen worden veroorzaakt door chroom-6 heeft vastgesteld op basis van wat reeds voor ziekten wetenschappelijk is aangetoond dat er een verband (kan) bestaan met vergiftiging door chroom-6? Voor welke relevante ziekten, die niet op de lijst zijn gekomen (zoals bijvoorbeeld blaaskanker), is sprake van positief bewijs dat er geen verband bestaat en voor welke ziekten is simpelweg te weinig onderzoek beschikbaar?
Het RIVM heeft op basis van alle op dat moment beschikbare wetenschappelijke literatuur een indeling gemaakt naar waarschijnlijkheid dat ziekten door chroom-6 veroorzaakt kunnen worden bij een blootstelling zoals die op de POMS-locaties voorkwam. De categorieën zijn:
1) Chroom-6 kan de volgende ziekten veroorzaken – uit de huidige wetenschap komen voldoende aanwijzingen.
2) Chroom-6 wordt ervan verdacht de volgende ziekte bij mensen te kunnen veroorzaken – uit de huidige wetenschap komen beperkte aanwijzingen.
3) Voor sommige ziekten is het onvoldoende duidelijk of deze door chroom-6 kunnen komen.
4) Voor sommige ziekten is het niet waarschijnlijk dat chroom-6 deze ziekten bij mensen kan veroorzaken – uit de huidige wetenschap komen geen of onvoldoende aanwijzingen.
Volgens het RIVM is het op basis van de wetenschap niet mogelijk om een categorie te maken van ziekten waarvoor positief bewijs bestaat dat er geen verband kan bestaan tussen blootstelling en ziekte; het is wetenschappelijk onmogelijk om de afwezigheid van een dergelijk verband sluitend vast te stellen.
3
Valt uit te sluiten dat ziekten die nu niet zijn opgenomen in de Regeling Uitkering chroom-6 toch een oorzakelijk verband hebben met vergiftiging door chroom-6? Zijn er ziekten waar nog nader onderzoek zal worden gedaan?
12
Is er, gezien de mogelijke nieuwe feiten die naar voren komen uit het nog lopende onderzoek naar het gebruik en de effecten van chroom-6, een voorbehoud opgenomen in de huidige schaderegeling voor slachtoffers op grond waarvan deze eventueel kan worden opengebroken en herzien?
13
Hoe definitief is de lijst van opgenomen ziekten die in verband worden gebracht met chroom-6 in de schaderegeling?
Het RIVM heeft een uitgebreid wetenschappelijk onderzoek gedaan en de indeling van de waarschijnlijkheid dat aandoeningen een verband houden met chroom-6 gebaseerd op de op dit moment bestaande wetenschappelijke kennis. Hierbij is gebleken dat er voor sommige aandoeningen geen of onvoldoende wetenschappelijk bewijs bestaat dat deze door blootstelling aan chroom-6 kunnen worden veroorzaakt. Het is niet uit te sluiten dat er andere ziekten zijn die toch een oorzakelijk verband hebben met chroom-6 blootstelling zoals die op de POMS voorkwam, maar waarvan dat tot op heden op grond van de momenteel beschikbare wetenschappelijke literatuur niet is vast te stellen. Het is hierom van belang om bij te houden of er nieuwe wetenschappelijke studies verschijnen; het RIVM zal dit op regelmatige basis doen. Dit jaar wordt gestart met een eerste update door het RIVM. Als hieruit blijkt dat ook andere aandoeningen het gevolg kunnen zijn van blootstelling aan chroom-6 zoals die bij de POMS-locaties voorkwam, zal dezelfde procedure inclusief toetsing door externe deskundigen, worden gevolgd om vast te stellen in welke categorie de aandoening wordt ingedeeld en kan derhalve de lijst met aandoeningen worden uitgebreid.
Er zijn op dit moment geen specifieke ziekten geïdentificeerd, waarvoor het RIVM nader onderzoek zal doen in relatie tot chroom-6. Wel voert het RIVM op dit moment een onderzoek uit de naar de blootstelling aan HDI (hexamethyleen di-isocyanaat) op de POMS-locaties, en de mogelijke gezondheidseffecten daarvan. HDI is een bestanddeel van het CARC-verfsysteem (Chemical Agent Resistant Coating) aangebracht op Amerikaans materieel waarmee op de POMS-locaties is gewerkt. Op dit moment dienen nog enkele deelonderzoeksplannen te worden vastgesteld. Zodra dit gebeurd is, zal de Kamer per brief over de start van het onderzoek worden geïnformeerd.
4
Hoe verhoudt de limitatieve lijst van ziekten, op basis waarvan aanspraak gemaakt kan worden op de Regeling Uitkering chroom-6, zich tot de constatering van het RIVM dat door de bewuste blootstelling van medewerkers aan chroom-6 sprake is van de omkeringsregel, waardoor het in eerste instantie aan Defensie is om aan te tonen dat het werken met chroom-6 níet tot de ziekte heeft geleid?
17
Wat is uw mening over het standpunt dat het aan Defensie is om vast te (laten) stellen dat een ziekte niet door het werken met chroom-6 is veroorzaakt? Nu komen zieke mensen die wel met chroom-6 hebben gewerkt niet in aanmerking voor schadevergoeding omdat hun aandoening niet op de lijst van de RIVM staat.
Het RIVM heeft in het onderzoek naar de gezondheidsrisico’s van het gebruik van chroom-6 op de POMS-locaties aangegeven wat de mogelijkheid is dat ziekten zijn veroorzaakt door blootstelling aan chroom-6 bij de verschillende functies op de POMS-locaties. Voor andere aandoeningen dan de genoemde in het RIVM-onderzoek geldt dat daarvoor geen of onvoldoende wetenschappelijk bewijs bestaat dat deze door blootstelling aan chroom-6 kunnen worden veroorzaakt. Derhalve hebben Defensie en de bonden besloten deze aandoeningen niet in de regeling uitkering chroom-6 Defensie op te nemen.
De omkeringsregel houdt niet in dat het in eerste instantie aan de werkgever is om aan te tonen dat het werken met chroom-6 níet tot de ziekte heeft geleid.
Door het RIVM is over de omkeringsregel vermeld, hetgeen ook uit jurisprudentie volgt, dat er – behoudens tegenbewijs – een verband wordt aangenomen tussen de ziekte en de werkzaamheden als:
(1) de werknemer aantoont dat de ziekte met zekere mate van waarschijnlijkheid in verband kan worden gebracht met chroom-6;
(2) de werknemer aantoont dat hij aan chroom-6 is blootgesteld tijdens zijn werk (dat kan in dit geval door aan te tonen dat de werknemer een bepaalde functie heeft vervuld) en
(3) de zorgplicht is geschonden.
Pas als aan deze drie voorwaarden is voldaan, is het aan de werkgever in voorkomend geval aan te tonen dat geen verband is tussen de werkzaamheden en de aandoening.
Bij een letselschadeclaim in het kader van een beroepsziekte moet de (oud-)werknemer normaal gesproken aantonen dat de ziekte in verband kan worden gebracht met de blootstelling. Defensie heeft echter in het kader van chroom-6, vanuit haar werkgeversverantwoordelijkheid, hiernaar een onderzoek laten verrichten. Het RIVM heeft in het onderzoek naar de gezondheidsrisico’s van het gebruik van chroom-6 op de POMS-locaties onder meer aangegeven wat de mate van waarschijnlijkheid is tussen blootstelling aan chroom-6 en de aandoeningen die daardoor kunnen worden veroorzaakt. Voor de lijst met aandoeningen geldt dat de oud-werknemer onder de gestelde voorwaarden aanspraak maakt op een uitkering op grond van de regeling.
Ook in het kader van een eventuele letselschadezaak geldt dat voor de aandoeningen die op de lijst van het RIVM staan, Defensie niet zal betwisten dat deze door de blootstelling bij de POMS kunnen zijn ontstaan. Wel zal discussie mogelijk zijn in het kader van multicausaliteit. Daarbij kan gedacht worden aan andere factoren die de aandoening kunnen hebben veroorzaakt zoals roken, veroudering, genetische aanleg, blootstelling bij een andere werkgever of bijvoorbeeld bij een hobby.
Voor andere aandoeningen dan de genoemde in het RIVM-onderzoek geldt dat daarvoor thans geen wetenschappelijk bewijs bestaat dat deze door blootstelling aan chroom-6 kunnen worden veroorzaakt. Zie ook het antwoord op vraag 1. Aan de hierboven genoemde voorwaarde (1) is in dat geval niet op voorhand voldaan. De aandoening kan niet met zekere mate van waarschijnlijkheid in verband worden gebracht met de blootstelling aan chroom-6. In die gevallen moet de (oud-) werknemer een verband aantonen. Zie ook de antwoorden op vraag 2 en vraag 7. De werknemer zal bij een letselschadeclaim gedegen bewijs moeten leveren waaruit blijkt dat de wijze van blootstelling (inademen, huidcontact, enz.) en mate van blootstelling, de aandoening kan veroorzaken.
5
Wat is de precieze rol geweest van de medische deskundigen in de klankbordgroep bij het vaststellen van de lijst met ziekten waarvoor een uitkering wordt verstrekt?
De klankbordgroep heeft het onderzoeksplan en de tussen- en eindrapportages van het RIVM getoetst op o.a. wetenschappelijke kwaliteit en maatschappelijke relevantie. Bij het opstellen van de lijst met ziekten zijn door de (medisch) deskundigen van de klankbordgroep adviezen aan het RIVM gegeven. Deze adviezen hebben bijgedragen aan de totstandkoming van de uiteindelijke lijst van ziekten die ten grondslag lag aan de collectieve regeling die door Defensie en de bonden is opgesteld. De deskundigen in de inhoudelijke klankbordgroep zijn aangedragen door de verschillende belanghebbenden, zoals vakbonden, letselschade-experts, onderzoekers en het Ministerie van Defensie. De klankbordgroep bestaat uit een voorzitter, veertien leden, drie adviseurs en een toehoorder1. De exacte samenstelling van de klankbordgroep is gepubliceerd op de website van het RIVM: https://www.rivm.nl/Onderwerpen/C/Chroom_6_en_CARC/chroomonderzoek_defensie/chroom6_klankbordgroep
6
Hebben de medische deskundigen in de klankbordgroep geconcludeerd dat uit te sluiten is dat voor ziekten buiten de limitatieve lijst een verband kan bestaan met vergiftiging met Chroom-6?
De onderzoekers van het RIVM en de (medisch) deskundigen van de klankbordgroep merken op dat het nooit volledig valt uit te sluiten dat er een verband kan bestaan tussen ziekten die niet op de lijst staan en chroom-6 blootstelling. De lijst met ziekten is gebaseerd op de huidige stand van de wetenschap. Indien de wetenschap andere resultaten oplevert, zal dit opnieuw in relatie tot de blootstelling op de POMS-locaties worden beschouwd en indien hiertoe aanleiding is zal de regeling worden aangepast. Zie ook de antwoorden op vraag 2 en 3.
7
Vindt u dat het redelijk en billijk is om zeer kritisch te zijn ten aanzien van de ziekten waarvoor een uitkering wordt verstrekt, nu is aangetoond dat Defensie op de hoogte was van de gevaren van werken met chroom-6 en medewerkers er ondanks dit gegeven zonder adequate bescherming mee heeft laten werken?
Het is zeker redelijk en billijk om kritisch te zijn ten aanzien van de ziekten waarvan wordt aangenomen dat die kunnen zijn ontstaan door blootstelling aan chroom-6 op de POMS-locaties. Daarom is aan het RIVM gevraagd dit te onderzoeken. Het RIVM heeft eerst op basis van een uitgebreid literatuuronderzoek een indeling gemaakt naar waarschijnlijkheid dat ziekten door chroom-6 veroorzaakt kunnen worden (bij een blootstelling zoals die op de POMS-locaties voorkwam). Vervolgens is voor verschillende functies (ingedeeld naar mate van de blootstelling aan chroom-6) de mogelijkheid beoordeeld dat deze ziekten zijn veroorzaakt door chroom-6 blootstelling op de POMS-locaties. Gezien dit grondige onderzoek is het redelijk en billijk om de regeling te baseren op de lijst ziekten die door het RIVM is aangemerkt.
8
Worden er momenteel bij Defensie werkzaamheden uitgevoerd door medewerkers waarbij een risico bestaat op contact met giftige stoffen? Zo ja, welke werkzaamheden betreft dit en welke maatregelen zijn genomen om risico's te beperken?
Bij Defensie worden op veel locaties werkzaamheden uitgevoerd waarbij gevaarlijke stoffen worden gebruikt of vrijkomen. Dit betreft een diversiteit aan met name onderhoudswerkzaamheden die worden uitgevoerd bij de onderhoudsbedrijven en hersteleenheden. Bij gevaarlijke stoffen wordt een onderscheid gemaakt naar het soort gevaar: een aantal van die stoffen worden als kankerverwekkend of als mutageen gekenmerkt, waaronder chroom-6. Deze stoffen vallen onder strikte Arbowet en -regelgeving die als doel heeft de risico’s voor het personeel te beperken.
Voor de werkzaamheden met deze stoffen is defensiebrede regelgeving van kracht en worden specifieke werkinstructies gehanteerd. Hoewel in de afgelopen jaren al veel van deze stoffen zijn vervangen door minder gevaarlijke stoffen is het gebruik van sommige stoffen, waaronder chroom-6, nog onontkoombaar omdat er nog geen veilige en technisch gelijkwaardige alternatieven beschikbaar zijn. Het gaat overigens niet alleen om bedrijfsstoffen, maar ook om bepaalde processen waarbij gevaarlijke stoffen vrijkomen, zoals bij bepaalde vormen van lassen of verbrandingsprocessen. Ook voor deze werkzaamheden zijn veiligheidsmaatregelen vastgesteld.
De meest risicovolle werkzaamheden bij Defensie zijn het spuiten van verf, het hoogenergetisch bewerken (machinaal schuren en slijpen) en laagenergetische bewerkingen (handmatig schuren, boren). Daarvoor zijn veiligheidsmaatregelen bepaald:
– Het spuiten van chroom-6 houdende verf gebeurt alleen bij het CLSK in daarvoor vrijgegeven spuitcabines.
– De hoogenergetische werkzaamheden worden onder beheerste omstandigheden uitgevoerd, veelal in geconditioneerde ruimtes, met puntafzuiging en persoonlijke bescherming
– De laagenergetische werkzaamheden gebeuren eveneens met vereiste veiligheidsmaateregelen.
De commandanten van de eenheden (de zogenaamde decentrale werkgevers) controleren de naleving van de regels en zijn bezig met het inventariseren van de werkzaamheden en het beoordelen van de blootstelling (de Risico, Inventarisatie & Evaluatie). De commandanten worden daarbij primair ondersteund door de eigen veiligheidskundigen en daarnaast door de specialisten (met name de arbeidshygiënisten en toxicologen) van het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG), de interne arbodienst van Defensie. Op basis van de risico’s voor het personeel worden maatregelen genomen. Bij Defensie ligt de prioriteit momenteel bij de stoffen die SZW als meest gevaarlijk heeft gekenmerkt, waaronder chroom-6.
Deze specifieke vorm van Risico, Inventarisatie & Evaluatie (RI&E) is een meerjarig traject dat veel capaciteit kost van zowel de eenheden als het CEAG. Daarom wordt dit gecoördineerd uitgevoerd. De planning is om eind 2020 deze nadere inventarisatie voor de meest gevaarlijke stoffen te hebben voltooid. De uitkomsten van de risicobeoordeling worden sinds 2017 vastgelegd in een door SZW erkende applicatie (red. stoffenmanager), waardoor een defensiebreed inzicht ontstaat in de risico’s en de effectiviteit van de bestaande maatregelen. De ervaringen met deze aanpak voor chroom-6 wijzen uit dat deze effectief is. Uit de recente rapportage van het CEAG (Kamerstuk 34 775 X, nr. 126) blijkt dat de blootstelling bij bijna alle werkzaamheden onder de grenswaarde ligt. Waar nodig worden aanvullend persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt.
Bij de inventarisatie is een complicerende factor dat niet van alle materieel bekend is of het chroom-6 bevat. Dit is voor luchtvaartsystemen goed gedocumenteerd als onderdeel van het wapensysteemmanagement. Voor de verschillende luchtvaartuigen worden beproevingen uitgevoerd met chromaatvrije of chromaatarme verfsystemen. Volledig uitbannen is echter niet mogelijk waardoor gezorgd moet worden voor veilige werkwijzen. Voor ander materieel, soms al vele jaren in gebruik, is de aanwezigheid van chroom-6 niet tot nauwelijks uit documentatie of gegevens van de fabrikant te achterhalen.
Daarom heeft Defensie een detectiepen ingevoerd zodat voorafgaand aan risicovolle onderhoudswerkzaamheden (zoals schuren en slijpen) kan worden getest op chroom-6. Zo is ook de aanwezigheid van chroom-6 op de FRISC’s bij de marine aangetoond, hoewel bij de aanschaf was vastgelegd dat de FRISC geen chroom-6 mocht bevatten. In geval van een dergelijke constatering worden passende veiligheidsmaatregelen genomen.
Naast de aanwezigheid van chroom-6 op het materieel is het aannemelijk dat chroom-6 houdende verf ook op het vastgoed van Defensie is toegepast. Een recentelijk onderzoek van het Rijksvastgoedbedrijf heeft dit aangetoond. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn de medewerkers intern Defensie er nogmaals op gewezen dat het volgens de regelgeving niet is toegestaan zelf werkzaamheden, zoals het mechanisch schuren van een verflaag, slijpen, verhitten of zagen van oppervlakken aan gebouwen van Defensie uit te voeren. Het werken aan vastgoed in gebruik bij Defensie wordt gedaan door civiele bedrijven die daar opdracht voor hebben gekregen van het Rijksvastgoedbedrijf. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft haar projectleiders geïnformeerd over de mogelijke aanwezigheid van chroom-6 op vastgoed van Defensie. De reguliere Veiligheids- en Gezondheidsmaatregelen die bij het Rijksvastgoedbedrijf van kracht zijn, acht men afdoende om bedrijven veilig te laten werken. Hiermee is ook de veiligheid van defensiemedewerkers die in de nabijheid van werkzaamheden aanwezig kunnen zijn, gegarandeerd.
Ook op een aantal oude soorten munitie zit chroom-6. Dit is aan het licht gekomen bij het munitiebedrijf van Defensie tijdens zogenaamde «trilproeven» waarbij munitie onder relatief extreme omstandigheden wordt getest. Door de aard van het regulier gebruik van de munitie is er geen risico te verwachten voor het defensiepersoneel. Binnen het munitiebedrijf wordt munitie waarvoor dat van toepassing is getest op chroom-6 alvorens een beproeving wordt uitgevoerd zoals hierboven genoemd. Bij nieuw aan te schaffen munitie geldt een verbod op het gebruik van chroom-6.
Ondanks alle preventieve voorzorgsmaatregelen, instructies, toezicht etc. kunnen onvoorziene incidenten met gevaarlijke stoffen optreden, bijvoorbeeld door een technisch defect of menselijk handelen. Daarvoor is in de regelgeving een «calamiteitenprocedure» opgenomen, zodat op de juiste wijze kan worden gehandeld als onderdeel van de reguliere bedrijfsvoering. Meestal betekent dit het stilleggen van de werkzaamheden, het uitvoeren van metingen, het reinigen van de werkplaatsen, het informeren van het personeel en het zo nodig aanpassen van werkinstructies. In geval van een calamiteit wordt deze incidentele blootstelling vastgelegd in het personeelsdossier.
9
Hoe hebt u de hoogte van de bedragen voor schadeloosstelling vastgesteld? Waarom wijken deze vastgestelde bedragen zo sterk af van de schadevergoeding aan een medewerker van de luchtmacht op vliegbasis Twente, die een schadevergoeding van 100.000 euro heeft ontvangen? Kunt u dat toelichten2?
Defensie heeft in verband met de uitkomsten van het RIVM-onderzoek samen met de centrales voor overheidspersoneel een laagdrempelige regeling opgesteld.
Zo is er vanuit dit oogpunt gekozen voor een constructie waarbij, voor bepaalde aandoeningen, alleen onderscheid wordt gemaakt tussen blootstelling tot 10 jaar en meer dan 10 jaar. Ook de latentietijd van 5 jaar bij Chronische Obstructieve Longziekte (COPD) is losgelaten voor (oud-)werknemers die ziek zijn geworden voor 1-1-2012. Dit komt de snelle uitvoering van de regeling ten goede omdat bij oudere gevallen niet hoeft te worden vastgesteld wanneer de medewerker nu precies is ziek geworden.
Daarnaast is de minimale blootstellingstermijn van 1 jaar voor bepaalde aandoeningen losgelaten. Voor andere aandoeningen is deze echter blijven bestaan omdat de risico’s bij een blootstelling van minder dan 1 jaar verwaarloosbaar zijn.
Voor het aanvragen van een uitkering bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) is een speciaal telefoonnummer en e-mailadres voor informatie en het opvragen van aanvraagformulieren ingesteld. De medewerker die nu aanspraak maakt op de coulanceregeling hoeft geen aanvraag voor een uitkering op grond van de regeling «uitkering chroom-6 Defensie» in te dienen. Deze medewerkers zijn door het ABP benaderd.
Bij het opstellen van de regeling is gekeken naar onder meer de aard van de werkzaamheden, de aandoening en de duur van de blootstelling. De uitkering kan daarom van geval tot geval verschillen. Zo varieert de uitkering voor immateriële schade (smartengeld) van € 5.000,– tot € 40.000,–. Dit is afhankelijk van de uitgeoefende functie, de functieduur en de aandoening. Bij het bepalen van de bedragen, was het voor de centrales voor overheidspersoneel en voor Defensie van belang dat het hoogste bedrag in de regeling uitstraalt dat het leed van (oud-)defensiepersoneel wordt erkend en dat Defensie serieus haar werkgeversverantwoordelijkheid invult. Ook is rekening gehouden met het feit dat veel aandoeningen meerdere oorzaken kunnen hebben. Er is noch in Nederland, noch in het buitenland, een volledig vergelijkbare collectieve regeling te vinden.
De materiële schade (zoals bijvoorbeeld verlies van inkomen) kan erg variëren en dient individueel bekeken te worden. Hiermee kan in een collectieve regeling geen rekening worden gehouden, vandaar dat de regeling zich -op een forfaitair bedrag van € 3.850,– na- beperkt tot immateriële schade. Naast een beroep op de regeling, kan ook een letselschadeclaim voor zowel materiële als immateriële schade worden ingediend. De (oud-)medewerker stelt Defensie dan aansprakelijk, veelal doet de belangenbehartiger (letselschadeadvocaat, vakbond of registerexpert) dit namens de (oud-)medewerker. Dan wordt door juristen van Defensie eerst beoordeeld of Defensie aansprakelijk is, zie hiervoor het antwoord op de vragen 4 en 17. Als Defensie aansprakelijk is, moet worden beoordeeld en berekend hoe groot de schade is. Indien gewenst, vindt een huisbezoek aan de (oud-)medewerker plaats, waar de belangenbehartiger bij aanwezig is. Gekeken wordt naar schadeposten als immateriële schade (smartengeld) en de materiële schade waaronder bijvoorbeeld het verlies van inkomen, gemiste carrière, kosten voor huishoudelijke hulp, kluswerk in en om het huis (zelfredzaamheid), ziektekosten die voor eigen rekening blijven en reiskosten. Om deze posten te boordelen en te berekenen, wordt meestal gebruik gemaakt van een medisch adviseur, arbeidsdeskundige en een rekenbureau voor letselschadezaken. Ook zal de (oud-)medewerker inzicht moeten geven in de financiële situatie sinds ziek worden. Dit zijn complexe zaken die geruime tijd in beslag nemen omdat er veel gegevens nodig zijn voor een goede beoordeling en waarbij veel (externe)factoren meespelen.
U refereert aan de zaak van een medewerker van de Luchtmacht op vliegbasis Twente. In deze zaak is niet specifiek aansprakelijkheid erkend voor blootstelling aan chroom-6. Defensie heeft in deze zaak op 6 december 2001 aansprakelijkheid erkend voor het feit dat deze medewerker tijdens verrichte werkzaamheden als schilder is blootgesteld aan chromaten en organische oplosmiddelen en nagelaten werd afdoende veiligheidsmaatregelen te nemen (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 146). De vergoeding van € 100.000,– is voorts een bedrag voor zowel de materiële schade als de immateriële schade.
10
Wat is uw verwachting van het maximaal aantal gedupeerden door ziekten als gevolg van het werken met Chroom-6 op de POMS-locaties? Wat is in dat geval uw verwachting van de maximale schadevergoeding die u moet voldoen bij de thans voorliggende regeling3?
Dat is moeilijk in te schatten. De (oud-)medewerkers kunnen zich namelijk nog steeds melden bij het meldpunt. Op basis van de aantallen die zich tot nu toe gemeld hebben voor de coulanceregeling, is er voor de regeling uitkering chroom-6 Defensie € 20 miljoen gereserveerd onder artikel 9 in de begroting van 2018.
11
Kunt u aangeven wat de verschillen in definitie zijn tussen «mogelijk directe blootstelling», «aannemelijke achtergrondblootstelling» en «mogelijk incidentele blootstelling»? Sluit u uit dat anderen, hier niet genoemden, zoals bijvoorbeeld familieleden die met verontreinigde werkkleding in aanraking zijn gekomen, ziek kunnen zijn geworden door Chroom-6? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom zijn zij dan niet in «Bijlage 1, behorend bij de regeling uitkering Chroom-6 defensie» opgenomen?
De mate van blootstelling aan chroom-6 blijkt samen te hangen met de aard van de werkzaamheden (taken) die in de verschillende functies werden verricht. Zo zijn er functies waarbij chroom-6 vrij kon komen door de eigen taken; er wordt dan gesproken over «Mogelijk directe blootstelling». Voorbeelden van dergelijke taken zijn het schuren, slijpen, lassen, spuiten en stralen van materieel. Daarnaast zijn er functies waarbij men in de werkplaats waar chroom-6 werkzaamheden werden verricht aanwezig moest zijn. Er is daarbij een onderscheid gemaakt tussen functies waarbij men regelmatig in de werkplaatsen moest zijn (een «aannemelijke achtergrondblootstelling») en functies waarbij men slechts incidenteel in de werkplaatsen aanwezig was (een «mogelijke achtergrondblootstelling»). De onderzoeksvraag richtte zich op de blootstelling van de (oud-)medewerkers van de POMS-locaties, in relatie tot de functie en feitelijke werkzaamheden. Overigens is er ook sprake van een vierde groep functies, waarbij men geen taken had in de chroom-6 werkplaatsen. Er wordt dan gesproken van een «verwaarloosbare blootstelling»; er was dus geen sprake van een directe, indirecte of achtergrond-blootstelling aan chroom-6.
Het onderzoek heeft zich gericht op de blootstelling van oud-werknemers op de POMS-locaties. Eventuele blootstelling van personen buiten de POMS-locaties, zoals huisgenoten, is in dit onderzoek niet onderzocht. De regeling is een rechtspositionele regeling die uitsluitend kan worden aangewend door (oud-)werknemers en nabestaanden. Huisgenoten van de (oud-)medewerkers kunnen geen beroep doen op de regeling voor eigen gezondheidsklachten. Het staat huisgenoten vrij een letselschadeclaim in te dienen, waarna zal worden uitgezocht in welke mate men is blootgesteld, of sprake is van een aandoening die kan zijn ontstaan door de mate en wijze van blootstelling en of Defensie aansprakelijk is.
12
Is er, gezien de mogelijke nieuwe feiten die naar voren komen uit het nog lopende onderzoek naar het gebruik en de effecten van chroom-6, een voorbehoud opgenomen in de huidige schaderegeling voor slachtoffers op grond waarvan deze eventueel kan worden opengebroken en herzien?
13
Hoe definitief is de lijst van opgenomen ziekten die in verband worden gebracht met chroom-6 in de schaderegeling?
Zie het antwoord op vraag 3.
14
Waarom is pas na publicaties in 2014 in maart 2015 besloten een onderzoek in te stellen? In de periode 1989–2002 is immers diverse malen vastgesteld dat er klachten waren naar aanleiding van werken met chroom-6 en dat er in Vriezenveen en Brunssum te hoge concentraties chroom-6 waren aangetroffen.
In de loop van 2014 was sprake van een toenemend aantal meldingen van gezondheidsklachten bij (oud-)medewerkers die op de POMS-locaties hebben gewerkt. Als gevolg van de ongerustheid die hierover is ontstaan, heeft Defensie toen besloten een uitgebreid onderzoek te laten uitvoeren naar de mogelijke gezondheidsrisico’s van het werken met chroom-6 houdende verf. De ongerustheid van de (oud-)medewerkers betrof niet alleen het werken met chroom-6, maar ook het werken met CARC.
15
Is er een analyse gemaakt om te kunnen vaststellen of het onderzoek niet sneller had kunnen worden afgerond?
Het uitgangspunt bij het uitvoeren van het onderzoek was zorgvuldigheid, transparantie en volledigheid. Het onderzoek is inhoudelijk aangestuurd door de paritaire commissie die bestond uit vertegenwoordigers van Defensie en van de centrales voor overheidspersoneel, onder leiding van een onafhankelijk voorzitter. De paritaire commissie is verantwoordelijk geweest voor het vaststellen van de onderzoeksopzet en de onderzoeksvragen. De paritaire commissie heeft voortdurend gedurende de uitvoering van het onderzoek toegezien op de voortgang van het onderzoek en daar waar mogelijk in overleg met het RIVM gekeken of en hoe het onderzoek sneller zou kunnen worden uitgevoerd zonder concessies te doen aan de eerder gekozen uitgangspunten.
Vanaf het begin van het onderzoek is de insteek geweest het onderzoek uit te voeren met een zo groot mogelijke betrokkenheid van belanghebbenden en transparantie over de onderzoeksopzet, de vragen die in het onderzoek behandeld en beantwoord zullen worden en de (deel)resultaten van het onderzoek. Met name de informatie verkregen van (oud-)medewerkers is van groot belang geweest voor het onderzoek. Gedurende het onderzoek is gebleken dat juist door de gewenste betrokkenheid en transparantie het aantal gesprekken ende informatie uitwisseling meer tijd in beslag heeft genomen dan initieel ingeschat en dat uit de verkregen informatie weer nieuwe vragen naar voren kwamen die ook beantwoord moesten worden in het onderzoek.
16
Is de lijst van ziekten die volgens het RIVM het gevolg kunnen zijn van het werken met chroom-6 ter verificatie voorgelegd aan andere deskundigen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te doen?
Het RIVM heeft de indeling van ziekten en nadelige gezondheidseffecten uitgebreid laten toetsen door externe deskundigen uit Nederland. Dit betrof deskundigen van buiten het RIVM o.a. toxicologen, epidemiologen, (bedrijfs-)artsen en arbeidshygiënisten. Deze toetsing is uitgevoerd tijdens een bijeenkomst op 16 januari 2017 waar met alle deskundigen de indeling is besproken die was opgesteld door het RIVM. Vervolgens is deze op sommige onderdelen aangepast op basis van de input van de deskundigen. Daarna is de lijst voorgelegd aan de deskundigen in de Klankbordgroep. Naar aanleiding van opmerkingen uit de Klankbordgroep is de indeling van ziektes verder verfijnd (zie het antwoord op vraag 2).
17
Wat is uw mening over het standpunt dat het aan Defensie is om vast te (laten) stellen dat een ziekte niet door het werken met chroom-6 is veroorzaakt? Nu komen zieke mensen die wel met chroom-6 hebben gewerkt niet in aanmerking voor schadevergoeding omdat hun aandoening niet op de lijst van de RIVM staat.
Zie het antwoord op vraag 4.
18
Wie stellen respectievelijk het al dan niet bestaan van een relatie van symptomen met het werken met chroom-6 en de hoogte van de uitkering vast?
Gebaseerd op de symptomen stelt de eigen huisarts of specialist de ziekte (aandoening) bij iemand vast. Uit het RIVM-onderzoek volgt of er een verband kan bestaan tussen de ziekte en blootstelling aan chroom-6 op de POMS-locaties. Het ABP bepaalt de hoogte van de uitkering op basis van de Regeling waarin is vastgelegd welke combinaties van functies, aandoeningen en functieduur recht geven op een uitkering en de hoogte daarvan. Voor de informatie over de aandoening wordt door het ABP een formulier opgestuurd dat door de huisarts of specialist van de (oud-)medewerker wordt ingevuld.
19
Hoeveel slachtoffers hebben gebruik gemaakt van de coulanceregeling?
Er is op dit moment in 370 gevallen een tegemoetkoming op basis van de coulanceregeling toegekend (standdatum 23 juli 2018). Dit betreft niet alleen POMS-medewerkers maar ook (oud-)medewerkers werkzaam op andere locaties bij Defensie waarvoor de coulanceregeling van toepassing is (en blijft).
20
Wat is uw verklaring voor de ernstige tekortkomingen, zoals die bovenaan pagina 3 worden opgesomd?
Met het RIVM-onderzoek is vastgesteld dat Defensie te kort is geschoten en als werkgever niet heeft voldaan aan haar zorgplicht. De risico’s van het werken met gevaarlijke stoffen en de omstandigheden waaronder gewerkt werd, hadden te weinig aandacht, met name in de eerste jaren waarin de POMS-locaties operationeel waren. Het arbobeleid op de POMS-locaties was ontoereikend en de zorg voor een veilige werkplek voldeed bij Defensie niet aan de wettelijke verplichtingen. De verklaring daarvoor kon in het onderzoek niet worden vastgesteld. Mogelijk werden eerdere klachten naar aanleiding van het werken met chroom-6 werden niet in samenhang beoordeeld. Het patroon tussen de verschillende meldingen van (oud-)medewerkers werd destijds niet onderkend, men ging uit van op zichzelf staande incidenten. Daarbij is Defensie tekortgeschoten en heeft als werkgever toen niet voldaan aan haar zorgplicht. Daarvoor heb ik ook ik mijn excuses voor aangeboden.
21
Waarom worden zieke (ex-)defensiemedewerkers, die op andere locaties met chroom-6 hebben gewerkt, zo lang in onzekerheid gelaten, ervan uitgaande dat de bevindingen van het onderzoek naar de POMS-locaties toch ook op hen van toepassing zullen zijn.
De omstandigheden bij de POMS-sites kunnen niet één-op-één worden doorvertaald naar andere locaties bij Defensie. De gezondheidsrisico’s door het werken met chroom-6 worden bepaald door de mate van blootstelling aan chroom-6, hetgeen weer wordt bepaald door de wijze waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd en de maatregelen die zijn getroffen om de blootstelling aan chroom-6 te voorkomen of beperken. Dit zal voor de andere defensielocaties verschillen met de situaties zoals onderzocht voor de POMS-locaties. Onderzoek naar de werkomstandigheden en blootstelling op andere locaties is daarom eerst noodzakelijk. Bij het vervolgonderzoek hoeft overigens een groot aantal zaken dat reeds door het RIVM is onderzocht, niet meer opnieuw onderzocht te worden. In de tussentijd kunnen (oud-)medewerkers van andere locaties een beroep doen op de coulanceregeling.
De planning voor het aanvullend onderzoek naar de gezondheidsrisico’s op andere defensielocaties wordt door de paritaire commissie vastgesteld. Zodra de onderzoeksopzet en de tijdplanning zijn vastgesteld zal ik uw Kamer per brief informeren.
22
Overweegt u op korte termijn een coulanceregeling in te stellen voor zieke (ex-)medewerkers die op andere dan POMS-locaties met chroom-6 hebben gewerkt, vooruitlopend op de resultaten van het onderzoek naar die groep?
De huidige coulanceregeling is al vanaf het begin opengesteld voor personen werkzaam op andere locaties.
23
Wat is de reden voor het feit dat pas iets meer dan de helft van de dertig maatregelen chroom-6 is gerealiseerd en wanneer zullen alle dertig maatregelen zijn uitgevoerd?
De ADR geeft in haar rapport aan dat maatregelen die relatief eenvoudig zijn te implementeren, inmiddels zijn gerealiseerd. Een voorbeeld hiervan is het invoeren van een detectiepen voor chroom-6 in oude verflagen. Inmiddels worden ook beproevingen met chromaatarme verfsystemen uitgevoerd op onze luchtvaartuigen, ook in samenwerking met andere landen en industrie. Meer tijd kost het ontwerpen en plaatsen van state-of-the-art spuitcabines. Een ontwerp dat zekerheid geeft over voldoende afzuiging is niet kant-en-klaar beschikbaar en gebeurt door samenwerking van Defensie, RVB en industrie. De uitvoering van diverse maatregelen kost meer tijd dan in het oorspronkelijke plan was voorzien. Soms door beperkte capaciteit of daadkracht, maar soms ook door complexiteit en de afhankelijkheid van de industrie. De ADR heeft de aanbeveling gedaan om strikter te sturen op de maatregelen. Het bestaande plan van aanpak chroom-6 wordt op dit moment geactualiseerd en is eind september gereed. De planning is dat eind 2020 de maatregelen – op een enkele na – zijn gerealiseerd.
24
Kunt u een overzicht geven van de «ruim dertig maatregelen» waarvan «iets meer dan de helft is gerealiseerd? Kunt u daarbij aangeven welke maatregelen wel al zijn doorgevoerd en welke nog niet met daarbij de geplande datum van invoering?
Zoals blijkt uit bijlage 1 bij het ADR-rapport over de implementatie van het plan van aanpak verlaagde grenswaarde chroom-6 (gevoegd bij Kamerstuk 34 775 X, nr. 126 van 4 juni 2018), bevat het plan van aanpak in totaal 39 maatregelen, waarvan er volgens de planning vijf na 2018 worden gerealiseerd.
Van de resterende maatregelen, die volgens de planning nu gereed hadden moeten zijn, zijn de volgende maatregelen inmiddels afgerond (nummers verwijzen naar de nummering die is gebruikt in bijlage 1 van het ADR-rapport):
• Regierol beleggen en invullen (M1.1)
• Actualiseren interne regelgeving over het werken met chroom-6 (M1.2)
• Opstellen van een concept arbocatalogus voor het werken met gevaarlijke stoffen, inclusief een specifieke bijlage chroom-6 (M1.3 en M1.4)
• Actualiseren lokale werkinstructies voor het uitvoeren van werkzaamheden met chroom-6 (M1.5)
• Borgen dat bij nieuw vastgoed, materieel en gereedschap voor werkzaamheden met chroom-6 voldaan wordt aan de eisen hiervoor (M1.6)
• Voorkomen nieuwe instroom chroom-6 (M1.8)
• Defensiebreed invoeren van detectiepen voor detecteren aanwezigheid van chroom-6 in oude verflagen (M1.10)
• Verbetering beheersing laagenergetische werkzaamheden aan chromaathoudende verflagen (M2.8, M2.9 en M2.10).
• Uitvoeren risico-inventarisatie en evaluatie chroom-6 bij galvano-werkzaamheden Logistiek Centrum Woensdrecht (M2.14)
• Good housekeeping, opleidingen en toezicht (M2.15, M2.16 en M2.17)
• Verbetering persoonlijke beschermingsmiddelen, inclusief fit-to-face test (M2.18, M2.19 en M2.20)
• Invoeren periodieke dieptereiniging bij werkplaatsen waar met chromaathoudende verf wordt gewerkt (M2.24, M2.25 en M2.26)
Nog niet (geheel) gereed zijn de resterende maatregelen:
• Centrale vastlegging van aanwezigheid chroom-6 in ERP M&F (M1.9, vastlegging vindt nu nog decentraal plaats)
• Overzicht maken van huidige situatie en mogelijkheden tot vervanging van chromaathoudende verfsystemen in luchtvaartsystemen (M1.7)
• Vervanging spuitcabines (M2.1, M2.2, M2.-, M2.3 en M2.4; in nog niet vervangen cabines worden geen spuitwerkzaamheden met chromaathoudende verf meer uitgevoerd) – vervanging spuitcabines CLSK, vervanging voorbewerkingsruimte CLAS/Leusden
• Verbetering gereedschappen voor werkzaamheden aan chromaathoudende verflagen, inclusief betere puntafzuiging (M2.5, M2.6 en M2.7)
• Inventarisatie risico’s bij roestvrijstaal lassen (M2.11, M2.12 en M2.13)
• Voldoende meetcapaciteit bij CEAG (M2.2 en M2.22)
• Verbetering blootstellingsregistratie (M.2.23, huidige registratie voldoet aan de wettelijke eisen, maar geeft geen centraal inzicht)
• Nadere inventarisatie gevaarlijke stoffen in aanvulling op de basis Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) (M2.27 en M2.28)
De planning van alle nog niet gerealiseerde maatregelen wordt thans herzien als onderdeel van de eerder genoemde actualisatie van het plan van aanpak.
25
Welke persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt bij incidentele overschrijding van de grenswaardes?
Bij incidentele overschrijding van de grenswaardes wordt op basis van de uitgevoerde Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) bepaald welke persoonlijke beschermingsmiddelen dienen te worden gebruikt, zoals adembescherming, handschoenen, beschermende kleding en brillen. Daarbij wordt de arbeidshygiënische strategie gehanteerd.
26
In welke gevallen is vervanging pas «op termijn» mogelijk?
Defensie heeft de chroom-6 houdende bedrijfsstoffen vervangen, met uitzondering van luchtvaartsystemen waar dat niet mogelijk of toegestaan is vanwege de luchtwaardigheidseisen van de fabrikant. Op dit moment worden proeven uitgevoerd met chromaatvrije en chromaatarme verfsystemen voor de buitenzijde van luchtvaartmaterieel. Vervanging van de primer op de airframes (het «chassis» van vliegtuigen) is vanwege de luchtwaardigheidseisen nog niet mogelijk. Ook in de F-35 is chromaathoudende primer toegepast. In veel materieel is in het verleden chroom-6 gebruikt vanwege de goede eigenschappen tegen corrosie. Bij de vervanging van dit materieel en andere zaken worden zo veel mogelijk chromaatvrije varianten toegepast.
De Europese Commissie (EC) is sinds enige jaren bezig om het gebruik van chroom-6 intern de EU stap voor stap te beëindigen. Voor toepassingen, waarvoor inmiddels een technisch alternatief bestaat, wordt het gebruik verboden. De EC verleent alleen toestemming voor die toepassingen waarvoor nog geen technisch alternatief bestaat.