Kamerstuk 34775-X-126

Beleidsreactie RIVM-onderzoek naar chroom-6 bij Defensie

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2018

Gepubliceerd: 4 juni 2018
Indiener(s): Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34775-X-126.html
ID: 34775-X-126

Nr. 126 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 juni 2018

Inleiding

In de loop van 2014 was sprake van een toenemend aantal meldingen van gezondheidsklachten bij (oud-)medewerkers van Defensie die op de Prepositioned Organisational Material Storages (POMS) locaties hebben gewerkt. Naar aanleiding hiervan heeft de voormalig Minister van Defensie Hennis-Plasschaert in maart 2015 besloten een onderzoek uit te laten voeren naar de mogelijke schadelijke gevolgen voor de gezondheid als gevolg van het werken met chroom-6 houdende verf op genoemde POMS-locaties gedurende de periode 1984 tot en met 2006. Het onderzoek is uitgevoerd door het RIVM (coördinatie), de Universiteit Utrecht, TNO en de Maastricht University. Voor de onafhankelijke begeleiding van het onderzoek is een paritaire commissie ingesteld bestaande uit vertegenwoordigers van de vakbonden, Defensie, een onafhankelijke wetenschappelijk expert en een onafhankelijk communicatiedeskundige onder voorzitterschap van de heer R.L. Vreeman.

Gedurende het verloop van het onderzoek is uw Kamer periodiek geïnformeerd over de voortgang van het onderzoek. In mijn brief van 15 maart 2018 (Kamerstuk 34 775 X, nr. 87) heb ik gemeld dat het conceptrapport van het RIVM aan de paritaire commissie is overhandigd en in behandeling is bij de paritaire commissie. Op 22 mei jl. heeft de paritaire commissie haar conclusies en aanbevelingen aan mij aangeboden, inclusief de wetenschappelijke rapportages en de bevindingen van het RIVM (als bijlage bij deze brief gevoegd1). In deze brief geef ik u mijn beleidsreactie op de conclusies en de aanbevelingen van de paritaire commissie.

Verloop van het RIVM-onderzoek

Het onderzoek heeft veel tijd in beslag genomen. Dit raakt in eerste instantie de direct betrokken (oud-)medewerkers en hun gezin, partner en directe familie. Ik betreur dat het voor hen lang heeft geduurd voordat er duidelijkheid is gekomen over de relatie tussen blootstelling aan chroom-6 en mogelijke ziektes. Dat het onderzoek veel tijd in beslag heeft genomen, heeft meerdere oorzaken. In de eerste plaats is het onderzoek breed opgezet en is het vanaf het begin de opzet geweest om alle betrokkenen en belanghebbenden zo veel als mogelijk te betrekken bij het onderzoek. Het opsporen en publiceren van alle relevante documenten, het opsporen en registreren van (oud-)medewerkers, het inventariseren van alle vragen en de vele gesprekken met betrokkenen hebben ook veel tijd gevergd. In de tweede plaats hebben zorgvuldigheid, volledigheid en nauwkeurigheid altijd de hoogste prioriteit gehad bij het uitvoeren van het onderzoek. Dit is ten koste gegaan van de snelheid. Mede door de verwachte lange duur van het onderzoek heeft voormalig Minister Hennis-Plasschaert in februari 2015 besloten een coulanceregeling in te stellen, op grond waarvan slachtoffers, onder bepaalde voorwaarden, vooruitlopend op de resultaten van het onderzoek en een eventuele definitieve regeling, een uitkering konden aanvragen.

Conclusies RIVM-onderzoek

Het RIVM-onderzoek heeft zich gericht op de volgende twee hoofdvragen:

  • 1. Op welke manier en in welke mate zijn (oud-)defensiemedewerkers bij hun werkzaamheden op de voormalige POMS-locaties blootgesteld aan chroom-6 en wat zijn de mogelijke gezondheidseffecten hiervan?

  • 2. Welke verantwoordelijkheden droeg Defensie in haar rol van werkgever binnen de indertijd geldende arboregelgeving en gegeven de indertijd beschikbare kennis over chroom-6 en hoe heeft Defensie invulling gegeven aan deze verantwoordelijkheden?

Het onderzoek geeft – samengevat – de volgende antwoorden op de twee hoofdvragen:

  • (Oud-)defensiemedewerkers op de vijf POMS-locaties zijn blootgesteld aan chroom-6. De mate van blootstelling varieert per functie, de aard van de werkzaamheden en de voor de specifieke werkzaamheden getroffen beheersmaatregelen. Medewerkers in de technische onderhoudsfuncties werden het meest blootgesteld. Dit gebeurde vooral bij bewerkingen aan materiaal dat met chroom-6 houdende verf was behandeld zoals bij schuren, maar ook bij het aanbrengen van chroom-6 houdende verf op het materieel. De mogelijke gezondheidseffecten van blootstelling aan chroom-6 zijn divers. Voor een aantal ziekten geldt dat wetenschappelijk is aangetoond dat zij kunnen worden veroorzaakt door blootstelling aan chroom-6. Voor meerdere functies was de blootstelling zodanig dat dit verschillende ziektes kan hebben veroorzaakt, namelijk longkanker, neus- en bijholtekanker, maagkanker, chroom-6 gerelateerde allergisch contacteczeem, allergische astma, allergische rhinitis, sommige chronische longziektes en perforatie van het neustussenschot door chroomzweren. Doordat de meeste van deze ziekten ook andere oorzaken kunnen hebben, kan in veel gevallen niet met zekerheid worden vastgesteld dat deze ziekten bij oud-medewerkers het gevolg zijn van blootstelling aan chroom-6 op de POMS-locaties. De kans op het optreden van een ziekte neemt in de regel toe als de blootstelling aan chroom-6 intenser was en/of langer heeft geduurd. Hoe lang na blootstelling ziekten zich kunnen openbaren, hangt af van het type aandoening.

  • Uit het onderzoek is gebleken dat Defensie vanaf 1973 bekend was met het feit dat in verfmaterialen die bij Defensie werden gebruikt, stoffen zaten die gezondheidsrisico’s met zich meebrachten. Defensie heeft verzuimd om werknemers te informeren over deze risico’s ondanks dat de risico’s in verschillende interne documenten en memo’s destijds aan de orde zijn gesteld. Defensie heeft eveneens verzuimd om de kennis over de risico’s rond het werken met chroom-6 te delen met bedrijfsartsen en arbodiensten en om toezicht te houden op het goed (kunnen) functioneren van deze diensten. Het arbobeleid op de POMS-locaties was, zeker in de eerste jaren, ontoereikend. Tot medio jaren negentig ontbrak het aan tijdige aandacht voor beheersmaatregelen, zorgvuldige registratie van het gebruik van gevaarlijk stoffen, voldoende kwaliteit en beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen, effectief toezicht op naleving van de gebruiksvoorschriften en periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek voor medewerkers die risico’s liepen in hun werk. De zorg voor een veilige werkplek voldeed bij Defensie destijds niet aan de wettelijke verplichtingen. Daarbij is Defensie tekortgeschoten en heeft als werkgever toen niet voldaan aan haar zorgplicht. Daarvoor bied ik mijn excuses aan.

Aanbevelingen paritaire commissie

De paritaire commissie doet op basis van de bevindingen en conclusies uit het RIVM-rapport, de volgende aanbevelingen:

  • 1. kom tot een collectieve Regeling uitkering chroom-6 Defensie voor de (oud-) medewerkers of hun nabestaanden;

  • 2. continueer de nazorg voor (oud-)medewerkers;

  • 3. investeer in preventie;

  • 4. laat de twee aanvullende onderzoeken over het gebruik van chroom-6 verf op andere defensielocaties én het gebruik van CARC op de POMS-locaties op eenzelfde wijze begeleiden als het huidige, met een paritaire commissie van werkgever en bonden, aangevuld met externe adviseurs en onder leiding van een onafhankelijke voorzitter.

Deze conclusies en aanbevelingen van de paritaire commissie neem ik onverkort over.

Aan de eerste aanbeveling om te komen tot een collectieve regeling is voldaan (zie bijlage Regeling uitkering chroom-6 Defensie met toelichting2). Om zoveel mogelijk recht te doen aan het leed dat ziek geworden (oud-)medewerkers (hebben) ondergaan hebben Defensie en de centrales afspraken gemaakt over een collectieve rechtspositionele regeling voor smartengeld. Aanknopingspunten voor de regeling zijn gevonden in het RIVM-rapport. Voor het vaststellen van het recht op een uitkering wordt gebruik gemaakt van een RIVM-matrix die een relatie legt tussen functies en aandoeningen. Omdat tot op heden alleen functies bij de POMS-sites door het RIVM zijn onderzocht, staat de regeling op dit moment alleen open voor (oud-)medewerkers die werkzaam zijn geweest op de POMS-sites. Nadat het RIVM ook andere functies en locaties bij Defensie heeft onderzocht zal de regeling ook opengesteld worden voor andere functies waarbij blootstelling aan chroom-6 aan de orde is. Bij het bepalen van de hoogte van de uitkering spelen factoren als duur van blootstelling, aard van de aandoening en risico’s in relatie tot multicausaliteit een rol. Een uitkering uit deze regeling laat onverlet dat een (oud-)medewerker een letselschadeclaim kan indienen bij Defensie.

Ik zal toezien op een goede, en voor de (oud-)medewerkers van de POMS-locaties en hun nabestaanden toegankelijke en soepel verlopende uitvoering van de overeengekomen regeling uitkering chroom-6. Ik zal ervoor zorgdragen dat zij ondersteuning kunnen krijgen bij het aanvragen van de uitkering. Hiertoe zal het loket bij het Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (CAOP) beschikbaar blijven voor het beantwoorden van vragen en bieden van ondersteuning. Daarbij ben ik mij volledig bewust van het feit dat geen enkele financiële uitkering het leed, de onzekerheid en het verdriet bij betrokkenen, familieleden of nabestaanden kan wegnemen. Met de centrales voor overheidspersoneel is eerder al overeengekomen dat het bedrag dat verkregen is op basis van de bestaande coulanceregeling die sinds 2015 is ingesteld, niet hoeft te worden terugbetaald indien op basis van het nu voltooide onderzoek blijkt dat betrokkene geen recht zou hebben op de uitkering.

De tweede aanbeveling heeft betrekking op de nazorg voor de (oud-)medewerkers van de POMS-locaties en hun nabestaanden. Er is bij hen veel leed en verdriet. Ook acht ik het van groot belang om de nazorg goed in te vullen en te organiseren. De nazorg die nu al wordt geboden wordt gehandhaafd en indien nodig aangepast. Hiervoor zijn onder andere de bedrijfsmaatschappelijke dienst, bedrijfsartsen en geestelijke verzorging beschikbaar. (Oud-)medewerkers en nabestaanden kunnen ook een gesprek voeren met een leidinggevende vertegenwoordiger van Defensie, een bedrijfsarts of bijvoorbeeld een onderzoeker van het RIVM. Indien gewenst zal Defensie bemiddelen bij de inzet van een externe hulpinstantie.

De derde aanbeveling richt zich op preventie. Ik onderschrijf de noodzaak voor optimale aandacht voor veiligheid op de werkplek, de manier waarop in de toekomst wordt omgegaan met gevaarlijke stoffen bij Defensie en de aandacht voor veiligheid, veiligheidsrisico’s en veiligheidsbewustzijn in het algemeen. De ontwikkelingen op het gebied van veiligheid die, mede naar aanleiding van recente rapporten, binnen Defensie al in gang zijn gezet, sluiten aan op deze aanbeveling. Met de maatregelen in het plan van aanpak «Een veilige defensieorganisatie» (Kamerstuk 34 919, nr. 4) wordt aan deze aanbeveling uitvoering gegeven. Conform dit plan zal er vooral worden geïnvesteerd in capaciteit, toezicht, veiligheidscultuur en de veiligheidsstructuur. Een belangrijk punt hierbij is dat het lerende vermogen van de organisatie wordt versterkt, mede door het uitvoeren van onderzoeken en controles.

Daarnaast zijn voor het veilig werken met chroom-6 door Defensie concrete maatregelen genomen voor de korte en lange termijn, waarin ook de maatregelen die volgen uit de recente verlaging van de grenswaarde voor chroom-6 zijn verwerkt. Deze maatregelen zijn gericht op verbetering van voorlichting, registratie, beheersmaatregelen, toezicht, opleiding en preventief medisch onderzoek. Er is een arbocatalogus voor het werken met gevaarlijke stoffen, waaronder chroom-6, opgesteld die voor instemming wordt aangeboden aan de centrales voor overheidspersoneel en de Inspectie SZW.

Defensie erkent de constatering van de voorzitter van de onafhankelijke klankbordgroep, prof.dr. J.A. Knottnerus, dat de chroom-6 problematiek verder strekt dan Defensie en een breder maatschappelijk probleem betreft. Defensie zal blijven participeren in de landelijke- en EU-ontwikkelingen met betrekking tot het veilig kunnen werken met chroom-6 en indien nodig de maatregelen en de arbocatalogus aanpassen aan externe regelgeving.

In de afgelopen periode heb ik laten onderzoeken of we op de goede weg zijn voor het veilig kunnen werken met chroom-6 (zie bijlagen: CEAG- en ADR-rapport). Hieruit blijkt dat de genomen maatregelen afdoende zijn om veilig te kunnen werken met chroom-6. Uit metingen naar de luchtconcentraties chroom-6 bij de huidige werkzaamheden blijkt dat de grenswaardes nauwelijks worden overschreden. Waar de grenswaardes nog incidenteel overschreden worden, worden persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt om er voor te zorgen dat er veilig wordt gewerkt. Tevens blijkt dat er daadkracht nodig is om de structurele bron- en technisch gerichte maatregelen te realiseren.

Van de ruim dertig maatregelen chroom-6 is iets meer dan de helft gerealiseerd. Dit zijn vooral maatregelen die door de specialisten konden worden uitgevoerd, zoals het maken van regelgeving/werkinstructies, het invoeren van een detectiepen of het voorzien in juiste bescherming. Aanpakken van de structurele bron- en technisch gerichte maatregelen (zoals het vervangen van chroom-6 in het materieel, het plaatsen van state-of-the-art spuitcabines en het aanschaffen van beter gereedschap om het vrijkomen van stof te reduceren) heeft de volle aandacht, maar de uitvoering vergt naast tijd een betere belegging en prioritering van de acties bij betrokkenen lijnfunctionaris (eigenaarschap), het beschikbaar stellen van (financiële) middelen en strakkere aansturing vanuit de lijn. De verbeteracties hiervoor zijn al opgestart met als achterliggend oogmerk dat we de toepassing van chroom-6 houdende producten zo veel mogelijk trachten uit te bannen of te reduceren en dat eventuele nieuwe instroom aan chroom-6 houdende producten alleen gebeurt indien het niet anders kan. Omdat we hierbij afhankelijk zijn van onder andere buitenlandse leveranciers van materieel zullen we bezien of gezamenlijk met bondgenoten naar oplossingen kan worden gezocht. Daar waar vervanging in bestaand materieel niet mogelijk is (bijvoorbeeld bij luchtvaartsystemen) of dat het pas op termijn mogelijk is, zijn risico mitigerende maatregelen getroffen om tot die tijd veilig te kunnen werken met chroom-6.

De vierde aanbeveling gaat over de opzet en uitvoering van de aanvullende onderzoeken die zich richten op de gezondheidsrisico’s door het gebruik van chroom-6 op andere defensielocaties en het gebruik van Chemical Agent Resistant Coating (CARC) op de POMS-locaties waarover voormalig Minister Hennis-Plasschaert uw Kamer eerder heeft geïnformeerd (Kamerstuk 34 550 X, nr. 25). De opdracht tot het uitvoeren van deze aanvullende onderzoeken is reeds aan het RIVM gegeven. Momenteel is het RIVM bezig met het opstellen van de onderzoeksvragen en uitwerken van de onderzoeksopzet voor advies en goedkeuring door de paritaire commissie. De paritaire commissie zal in de bestaande samenstelling ook voor de aanvullende onderzoeken verantwoordelijk zijn voor de inhoudelijke aansturing van de onderzoeken. Naar verwachting zullen deze aanvullende onderzoeken in 2019 worden voltooid. Ik zal uw Kamer op de gebruikelijke manier informeren over de voortgang van beide aanvullende onderzoeken en onderzoeksresultaten.

Tot slot

Ik deel de door de paritaire commissie uitgesproken waardering voor het werk van het RIVM en alle aan het onderzoek verbonden onderzoeksinstellingen en wetenschappers. Ik dank en spreek mijn waardering uit voor het werk van de paritaire commissie onder voorzitterschap van de heer R.L. Vreeman voor de wijze waarop de commissie, in unieke samenstelling en constructieve samenwerking, het onderzoek inhoudelijk heeft aangestuurd en heeft begeleid.

Ik onderschrijf de conclusies zoals opgesteld en gerapporteerd door de paritaire commissie op basis van de wetenschappelijke rapportage en samenvatting van het RIVM. Ik neem de aanbevelingen van de paritaire commissie ter harte en zal hier voortvarend invulling aan geven.

Tot slot wil ik mij graag richten tot (oud-)defensiemedewerkers die op de POMS-locaties hebben gewerkt. Ik weet dat velen van hen met ziekteverschijnselen lang in onzekerheid hebben geleefd. Ik hoop dat met dit RIVM-rapport een groot gedeelte van deze onzekerheid wordt weggenomen. Het is nu duidelijk dat Defensie in het verleden verzuimde om deze (oud-)collega’s voldoende te beschermen en ook niet als werkgever heeft voldaan aan haar zorgplicht. Dit betreur ik ten zeerste en bied ik mijn excuses voor aan. De tijd kan ik niet terugdraaien maar Defensie zal, zoals vanaf het begin van het RIVM-onderzoek is aangegeven, zijn verantwoordelijkheid nemen en onze (oud-)collega’s nazorg blijven bieden waar nodig.

De Staatssecretaris van Defensie, B. Visser