Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 oktober 2017
Met deze brief ontvangt u enkele aandachtspunten bij de ontwerpbegroting 2018 (hoofdstuk X) van het Ministerie van Defensie. De begroting omvat € 9.204,0 miljoen aan uitgaven, € 9.429,6 miljoen aan verplichtingen en € 420,3 miljoen aan ontvangsten.
Wij gaan in op enkele aandachtspunten voortkomend uit ons onderzoek, die relevant kunnen zijn voor de begrotingsbehandeling dit najaar, te weten:
• balans tussen ambities, middelen en budget;
• transparantie en verantwoording NAVO-uitgaven;
• navolgbaarheid financiële meerjarencijfers bij kabinetswisseling.
We sluiten de brief af met een overzicht van nog te publiceren onderzoeken van de Algemene Rekenkamer en een verwijzing naar de Opvolgmonitor op het terrein van het Ministerie van Defensie.
Het Ministerie van Defensie kampt al jaren met een spanning tussen ambities enerzijds, en personeel, materieel en geld anderzijds. De te leveren prestaties van de krijgsmacht en het daarvoor beschikbare budget zijn veelvuldig onderwerp van politieke discussie, mede door de veranderde veiligheidssituatie in de wereld en de verhoogde eisen vanuit de NAVO.
Wij gaven in ons Verantwoordingsonderzoek over 2015 en 2016 aan, dat een belangrijke sleutel voor herstel van de inzetbaarheid van de krijgsmacht ligt in de bedrijfsvoering van het ministerie. De Minister van Defensie heeft het afgelopen jaar belangrijke stappen gezet om de bedrijfsvoering op orde te brengen, vooral ten aanzien van de problemen in de logistieke keten voor reserveonderdelen. Het ministerie is echter nog niet in staat om de huidige ambities te realiseren, zoals die in 2013 zijn vastgesteld in de nota In het belang van Nederland. Wanneer het ministerie met het nieuwe regeerakkoord extra budget krijgt voor 2018 en verder, is het zaak om voorrang te geven aan investeringen die nodig zijn om de huidige ambities waar te kunnen maken. Pas daarna zouden nieuwe ambities aan bod moeten komen.
Om de huidige ambities van het Ministerie van Defensie te realiseren, is ook tijdige vervanging van kapot en verouderd materieel noodzakelijk. Hiervoor zijn investeringen in nieuw materieel nodig. Door een gebrek aan beheersbaarheid van het projectenportfolio is bij het ministerie al jaren sprake van onderrealisatie op het investeringsbudget.1 Hierdoor blijft materieel dat aan het einde van zijn levensduur is, noodgedwongen nog in gebruik. De Minister heeft in juni 2016 een brief naar de Tweede Kamer gestuurd over de maatregelen die worden genomen om hier verbetering in te brengen.2
In de ontwerpbegroting 2018 heeft de Minister toegelicht welke verplichtingen voor 2018 zijn geraamd voor investeringen in nieuw materieel, zoals de vervanging van wielvoertuigen en de verwerving van de F-35. Daarbij wordt een aantal risico’s genoemd die zich kunnen voordoen bij het voorzien in nieuw materiaal, zoals internationale projecten waarbij de doorlooptijd van nationale en internationale besluitvorming langer kan duren dan verwacht. Wij willen aanvullend op de risico’s die de Minister in de ontwerpbegroting 2018 noemt, ook wijzen op onze conclusies over het inkoopbeheer in ons Verantwoordingsonderzoek over 2016. Wij constateerden toen dat het doorlopen van de vereiste aanbestedingsprocedures onder druk stond, onder andere door de toenemende omvang van budgetten waarvoor aanbestedingsprocedures van toepassing zijn. Wanneer het ministerie met het nieuwe regeerakkoord nog meer budget voor nieuw materieel tot zijn beschikking krijgt, kan dit wederom tot extra druk op het aanbestedingsproces leiden. De Minister dient daarom te zorgen dat de organisatie nu voldoende in staat is om het inkoopproces beheerst te doorlopen.
In de nota In het belang van Nederland heeft de Minister van Defensie vier inzetbaarheidsdoelstellingen geformuleerd. De inzetbaarheidsdoelstellingen voor de krijgsmacht staan in de begroting en omvatten het volgende:
1. verdediging van het eigen en het bondgenootschappelijke grondgebied;
2. deelname aan operaties wereldwijd;
3. bijdragen aan de nationale veiligheid onder civiel gezag;
4. permanente militaire presentie in het Caraïbisch gebied.
Om deze doelstellingen te kunnen realiseren, moet de Minister van Defensie ervoor zorgen dat te allen tijde een minimaal aantal capaciteiten (eenheden en wapensystemen) operationeel gereed is. Dat wil zeggen, het ministerie heeft minimale aantallen eenheden en wapensystemen nodig die in staat zijn om de taken uit te voeren waarvoor ze zijn ingericht en opgezet. De normen voor het aantal operationeel gerede eenheden en wapensystemen dat nodig is voor de inzetbaarheidsdoelstellingen staan in de beleidsartikelen van de verschillende operationele commando’s (beleidsartikelen 2 tot en met 5).
Bepalend voor de operationele gereedheid is de beschikbaarheid en geschiktheid van materieel en personeel, en de mate waarin zij geoefend zijn voor de taken die zij moeten uitvoeren. Het Ministerie van Defensie kampt met problemen op het gebied van zowel materieel als personeel. Deze problemen leveren beperkingen op in de mate waarin het ministerie aan de inzetbaarheidsdoelstellingen kan voldoen. Ook de intensieve inzet in missies heeft negatieve gevolgen voor de inzetbaarheid van de krijgsmacht.
We hebben de afgelopen jaren geconstateerd dat de materiële gereedheid beperkt wordt door tekortkomingen in de logistieke keten voor reserveonderdelen. Het ministerie had bijvoorbeeld onvoldoende inzicht in het verbruik en de levertijden van reserveonderdelen om zijn wapensystemen goed te kunnen onderhouden. In 2016 heeft de Minister de problematiek in de logistieke keten voortvarend aangepakt met een meerjarig plan van aanpak. In de ontwerpbegroting 2018 licht de Minister toe met welke maatregelen het ministerie komend jaar aan de slag gaat om de materiële gereedheid te verbeteren. Wij zullen in het Verantwoordingsonderzoek 2017 de voortgang en de resultaten van het verbetertraject volgen.
In de ontwerpbegroting 2018 geeft de Minister aan dat een te lage instroom en een te hoge uitstroom van personeel het herstel van de basisgereedheid negatief beïnvloeden. Het ministerie heeft een plan van aanpak «behoud en werving» opgesteld. Ook het concept van de adaptieve krijgsmacht, waarover de Minister in januari 2017 een brief aan de Tweede Kamer heeft gestuurd, zal volgens de Minister (op de langere termijn) daarbij helpen.3 Bovendien geeft de Minister aan dat bezien wordt, conform onze aanbeveling in het Verantwoordingsonderzoek 2016, hoe de kwaliteit van de managementinformatie over de personele gereedheid verbeterd kan worden. Wij concludeerden in dit onderzoek dat het Ministerie van Defensie nog maar beperkt criteria heeft ontwikkeld voor het beoordelen van de personele gereedheid. De managementinformatie is sterk afhankelijk van de (veelvormige) oordelen van de commandanten van de eenheden. We hebben de Minister aanbevolen ervoor te zorgen dat het ministerie op korte termijn beschikt over een eenduidige en beter navolgbare manier om informatie over de gereedheid van de krijgsmacht en de eenheden daarin te verzamelen, te registreren en te rapporteren. De Minister heeft in reactie hierop toegezegd om nog in 2017 te starten met de uitwerking van onze aanbeveling. In het Verantwoordingsonderzoek over 2017 zullen wij nagaan in hoeverre de managementinformatie over personele gereedheid is verbeterd. Daarnaast zullen we onderzoeken hoe het staat met de vulling van het personeelsbestand op functieniveau, met name in de functiecategorieën waar de schaarste sterk voelbaar is.
Het Ministerie van Defensie voert vele missies en operaties over de hele wereld uit. Hierbij gaat het om missies zoals de Nederlandse bijdrage aan de VN-missie in Mali, maar ook om steun bij onverwachte rampen, zoals recentelijk de inzet van militairen en materieel op Sint Maarten en overige getroffen eilanden in het Caraïbisch gebied. Dit legt een groot beslag op het personeel en materieel van de krijgsmacht, dat hierdoor minder beschikbaar is voor oefening en training. De operationele gereedheid van eenheden komt hierdoor onder druk te staan, want om de status «operationeel gereed» te bereiken is voldoende oefening en training nodig. Een voorbeeld hiervan is de inzet van Chinook bemanningen in de missie in Mali. Door deze inzet waren er in Nederland onvoldoende Chinook bemanningen aanwezig voor de luchtmobiele brigade om te oefenen. Hierdoor ontstonden beperkingen in de operationele gereedheid van de luchtmobiele brigade.
In onze brief bij de ontwerpbegroting 2017 bevalen wij kabinet en parlement aan om bij politieke besluitvorming over het toevoegen, uitbreiden of verlengen van militaire missies, van tevoren expliciet rekening te houden met de gevolgen ervan voor de krijgsmacht.4 De Minister gaf hierop aan dat inzet tot de kerntaken van het Ministerie van Defensie behoort. Daarnaast wees ze erop dat de gevolgen van onttrekking van personeel en materieel aan het generieke gereedstellingsproces omschreven worden in de artikel 100-brieven, evenals de maatregelen die zij neemt om deze gevolgen te beperken.5 In het interdepartementale beleidsonderzoek Zicht op gereedheid, wordt geconstateerd dat het ministerie in de artikel 100-brieven weliswaar ingaat op de gevolgen van een voorgenomen inzet op gereedstelling, maar dat de invloed van een inzet op het gereedstellingsproces groter is dan tot nog toe werd ingeschat.6 Doordat er geen volledig inzicht is in de effecten van inzet op de gereedstelling, was ook bij politieke besluitvorming over (verlenging van) inzet de daadwerkelijke invloed op de gereedheid niet geheel duidelijk, zo luidt de conclusie in het rapport.
De Minister heeft onlangs een brief naar de Tweede Kamer gestuurd over de besluitvorming over een aantal missies.7 Wij willen kabinet en parlement nogmaals aanbevelen bij de politieke besluitvorming over de verlenging van deze missies van tevoren expliciet rekening te houden met de bredere gevolgen ervan voor de krijgsmacht.
De gevolgen van inzet op de gereedheid is één van de onderwerpen waar wij ons op richten in een onderzoek dat wij momenteel uitvoeren naar de Nederlandse bijdrage aan de VN-missie in Mali. Ook kijken we naar de mate waarin de kosten van de missie door de financieringsregelingen worden gedekt. Dit onderzoek zal naar verwachting in 2018 gepubliceerd worden.
Onder artikel 6 van de begroting staan bijdragen van Nederland aan de NAVO. We hebben uw Kamer er de laatste jaren per brief op gewezen dat er op het gebied van transparantie van en verantwoording over de uitgaven van de NAVO nog terrein te winnen is. Ons uitgangspunt hierbij is dat besteding van publiek geld vraagt om publieke verantwoording. Ook voor de NAVO geldt dit uitgangspunt, zij het uitsluitend ten aanzien van die uitgaven van de NAVO die niet door militaire geheimhouding geraakt worden. Een voorbeeld daarvan zijn uitgaven voor de bedrijfsvoering.
Sinds 2014 laat de NAVO op dat vlak verbetering zien.8 Sindsdien heeft de NAVO een aantal documenten over financiën en bedrijfsvoering openbaar gemaakt. Zo zijn samenvattingen van het militair en civiel budget beschikbaar alsmede de interne financiële regelgeving. De International Board of Auditors for NATO (IBAN) deelt in die transparantie door rapporten en bijbehorende jaarrekeningen online te zetten. Er is echter meer mogelijk. We steunen de IBAN onder meer in het pleidooi voor een geconsolideerd jaarverslag van de NAVO. De verantwoording van de tientallen NAVO-entiteiten is gefragmenteerd en met een geconsolideerd jaarverslag kan de NAVO voor de organisatie als geheel haar financiële transparantie vergroten en geleverde prestaties inzichtelijk maken.
De ruimte voor verbetering blijkt ook uit de resultaten van het meest recente IBAN-jaarverslag. Het laatste openbaar gemaakte IBAN-verslag betreft het jaarverslag 2015. Daaruit blijkt dat ongeveer een derde van de oordelen over door de IBAN gecontroleerde jaarrekeningen, niet goedkeurend was. Sommige NAVO-entiteiten krijgen al jaren geen goedkeurend oordeel. Een sprekend voorbeeld is de Allied Command Operations, waarbij dat al sinds 1989 het geval is.9
Meer informatie over de door ons uitgevoerde werkzaamheden ten aanzien van de NAVO-uitgaven is te vinden in ons webdossier.10
We hebben onderzoek gedaan naar de navolgbaarheid van de financiële meerjarencijfers in opeenvolgende financiële en begrotingsstukken bij de kabinetswisseling van 2012 (Rutte/Asscher). Uit ons onderzoek blijkt dat onduidelijk is op welke gegevens de financiële meerjarencijfers in de startnota zijn gebaseerd. Ook is de aansluiting van de financiële meerjarencijfers tussen de verschillende financiële en begrotingstukken bij de wisseling van het kabinet-Rutte/Verhagen naar het kabinet-Rutte/Asscher lastig te maken. Om beter gebruik te kunnen maken van hun budgetrecht adviseren wij de Tweede Kamer om met de nieuwe Minister van Financiën duidelijke afspraken te maken over onder andere het type informatie dat in de startnota wordt opgenomen. Specifieke aandacht vragen we voor de informatie over de onderbouwing van de financiële meerjarencijfers en een verwijzing naar de artikelnummers van de begrotingen bij voorgenomen maatregelen. Meer informatie over de uitkomsten van ons onderzoek is opgenomen in de bijlage.
Overig te publiceren onderzoek van de Algemene Rekenkamer
Naast de al genoemde publicaties van ons Verantwoordingsonderzoek over 2017 op 16 mei 2018 en de resultaten van ons onderzoek naar de Nederlandse bijdrage aan de VN-missie in Mali, doen wij momenteel een audit naar de financiële processen in het JSF-programma. Hiervoor wordt onderzoek gedaan in de Verenigde Staten en in Nederland. Het onderdeel van dit onderzoek in de Verenigde Staten is als gezamenlijke audit met de Noorse rekenkamer uitgevoerd. We verwachten in 2018 over dit onderzoek een publicatie uit te brengen.
Opvolging aanbevelingen Algemene Rekenkamer
Ten slotte wijzen wij u op onze Opvolgmonitor. Hier is terug te vinden hoe de Minister van Defensie opvolging heeft gegeven aan onze aanbevelingen, die voortkomen uit onze onderzoeken over de afgelopen vijf jaren. U vindt de resultaten gerangschikt per ministerie en per onderzoek op: http://www.rekenkamer.nl/opvolging-aanbevelingen.
We gaan graag met u in gesprek over onze aandachtspunten bij de ontwerpbegroting 2018.
Algemene Rekenkamer
drs. A.P. (Arno) Visser, president
drs. C. (Cornelis) van der Werf, wnd. secretaris
In de factsheet Begroten en verantwoorden van onze publicatie Rijk in uitvoering11 gingen we in op de wijze waarop het regeerakkoord wordt verwerkt in de reguliere begrotingscyclus en hoe dat zich verhoudt tot het budgetrecht van de Tweede Kamer. Hierbij gaven we aan dat bij het uitoefenen van het budgetrecht Kamerleden zich moeten kunnen baseren op financiële informatie die navolgbaar is. Onder navolgbaarheid verstaan we dat duidelijk is waarop financiële meerjarencijfers zijn gebaseerd (de onderbouwing) en hoe ze worden verwerkt in de reguliere begrotingsstukken (de aansluiting).
We hebben onderzoek gedaan naar de navolgbaarheid van de financiële meerjarencijfers in opeenvolgende financiële en begrotingsstukken bij de kabinetswisseling van 2012 waaruit we vervolgens een aantal lessen trekken voor de aanstaande kabinetswisseling.12
Meerjarencijfers nauwelijks onderbouwd
Er bestaan geen formele afspraken over de informatie die opgenomen wordt in de financiële bijlage bij het regeerakkoord en de daaropvolgende startnota. Uit ons onderzoek komt naar voren dat het vaak onduidelijk is op welke gegevens de financiële meerjarencijfers van de maatregelen in het regeerakkoord Rutte/Asscher en de verwerking daarvan in de startnota zijn gebaseerd. De mutaties in de financiële bijlage van het regeerakkoord en de startnota zijn niet of nauwelijks onderbouwd.
Ook bij de verwerking van de mutaties in de nota’s van wijziging en de 1e suppletoire begroting van 2013 ontbreekt een duidelijke onderbouwing. Volgens de Rijksbegrotingsvoorschriften zou er, voor zover mogelijk, informatie over de prijs (P) en de hoeveelheid (Q)13 in begrotingsstukken moeten worden opgenomen. Deze voorschriften zijn in eerste instantie echter opgesteld voor (ontwerp)begrotingen en gelden in mindere mate voor nota´s van wijziging of suppletoire begrotingen.
Voorbeeld 1: ontbreken van onderbouwing kostprijs asielzoekersplaats in bijdrage Centraal Orgaan opvang Asielzoekers
Het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) wordt bekostigd op basis van het aantal verwachte op te vangen asielzoekers (gemiddelde bezetting in de opvang) in een jaar vermenigvuldigd met de integrale kostprijs. In het regeerakkoord, de startnota én de begroting 2014 van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ) was de kostprijs van een asielzoekersplaats niet onderbouwd. Sinds 2015 is de onderbouwing en toelichting in de begrotingsstukken verbeterd.
De onderbouwing van meerjarencijfers uit het regeerakkoord Rutte/Asscher was ook niet af te leiden uit het zogenoemde informatiedossier, een overzicht van relevante stukken uit het informatieproces.14 Over de inhoud van het informatiedossier van de lopende kabinetsformatie zijn overigens vooraf geen formele afspraken gemaakt tussen de Tweede Kamer en de (in)formateur(s).
Meerjarencijfers lastig op elkaar aan te sluiten
De aansluiting van de financiële meerjarencijfers tussen de verschillende financiële en begrotingstukken bij de wisseling van het kabinet-Rutte/Verhagen naar het kabinet-Rutte/Asscher is lastig te maken. De financiële bijlage bij het regeerakkoord en de startnota bevatten bij de presentatie van de maatregelen uit het regeerakkoord geen verwijzing naar de begrotingsartikelen. De beperkte toelichting op de maatregelen maakt evenmin duidelijk wat een bepaalde maatregel precies omvat en op welk(e) artikel(en) de maatregel betrekking kan hebben.
Voorbeeld 2: ontbreken van verwijzing naar artikel in begroting en onderbouwing van maatregel Huishouduitkeringstoets in regeerakkoord
In de financiële bijlage bij het regeerakkoord Rutte/Asscher is in de paragraaf F Sociale Zekerheid de maatregel F76 Huishouduitkeringstoets opgenomen. Deze maatregel moest vanaf 2015 jaarlijks € 80 miljoen aan besparingen opleveren. De toelichting bij de maatregel luidt: «Een huishouduitkeringstoets wordt ingevoerd per 2015. Het normbedrag voor de WBB (Wet Werk en Bijstand) wordt verlaagd naarmate in een huishouden meer inwonende volwassenen aanwezig zijn.» De toelichting vermeldt niet op welk artikel in de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of op welk fonds deze maatregel betrekking heeft. Ook zijn de besparingen niet onderbouwd: op hoeveel huishoudens de maatregel betrekking zal hebben en hoeveel de gemiddelde verlaging van de uitkering zal zijn.
Bij de kabinetswisseling in 2012 zijn de meeste mutaties als gevolg van het regeerakkoord meerjarig verwerkt in de nota’s van wijziging op de begroting van 2013 of de 1e suppletoire begroting van 2013. In deze begrotingsstukken zijn doorgaans alleen mutaties gegeven en geen standen. Hierdoor was het lastig om een goed beeld van de (destijds) actuele situatie te krijgen.
Ook een zogenoemde herverkaveling van verantwoordelijkheden over Ministers kan de navolgbaarheid van meerjarencijfers bemoeilijken. Dit bleek bijvoorbeeld uit de casus huurtoeslag.
Voorbeeld 3: mutaties huurtoeslag in regeerakkoord niet zichtbaar bij herverkaveling
Met de benoeming van een Minister voor Wonen en Rijksdienst (WenR) in het kabinet-Rutte/Asscher werden onder andere de uitgaven aan huurtoeslag (€ 2.773 miljoen) afgesplitst binnen het begrotingshoofdstuk van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). De uitgaven werden uiteindelijk ondergebracht bij de begroting van WenR. Bij de overgang van de huurtoeslag van BZK naar WenR zijn de mutaties uit het regeerakkoord gelijktijdig met de overheveling in de nota van wijziging verwerkt. Hierdoor waren ze niet meer afzonderlijk zichtbaar.
Adviezen voor verbetering navolgbaarheid financiële meerjarencijfers
Om de navolgbaarheid van de financiële meerjarencijfers bij de aanstaande kabinetswisseling te verbeteren, adviseren we de Tweede Kamer duidelijke afspraken te maken met de Minister van Financiën van het nieuwe kabinet over:
• het type informatie dat wordt opgenomen in de startnota. Speciale aandacht kan daarbij worden geschonken aan de onderbouwing van de financiële meerjarencijfers en de verwijzing naar artikelnummers van de begrotingen bij de voorgenomen maatregelen;
• verbetering van de navolgbaarheid van de verwerking van de financiële meerjarencijfers uit de startnota in de begrotingsstukken 2018. Als nota´s van wijziging tot omvangrijke wijzigingen in de ontwerpbegroting hebben geleid, is het een optie om in de vastgestelde begrotingsstaten de standen op artikelniveau op te nemen. Dit zou de Kamer beter in staat stellen een volledig beeld te verkrijgen van de bijgestelde begroting.