Vastgesteld 22 december 2017
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 10 oktober 2017 over het rapport van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: Inspectie) inzake een incidenteel onderzoek bij de IUE1 (Kamerstuk 34 775 VIII, nr. 10).
De vragen en opmerkingen zijn op 31 oktober 2017 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 21 december 2017 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
Inhoud
I |
Vragen en opmerkingen uit de fracties |
2 |
||
– |
Algemeen |
2 |
||
– |
Aanbiedingsbrief inzake Inspectierapport IEU |
3 |
||
– |
Inspectierapport IUE |
4 |
||
Samenvatting |
4 |
|||
1. |
De Organisatie |
4 |
||
1.1 |
Aanleiding |
4 |
||
1.2 |
De inrichting van de organisatie |
4 |
||
1.3 |
Tijdlijn |
5 |
||
2. |
Financiële continuïteit |
5 |
||
2.1 |
Compleetheid jaarrekeningen |
5 |
||
2.2 |
Financiële continuïteit |
6 |
||
2.3 |
Kwaliteit van de jaarrekeningen |
6 |
||
2.4 |
Conclusie: financiële continuïteit is onzeker |
6 |
||
3. |
Bestuurlijke continuïteit |
7 |
||
3.1 |
Bestendig bestuur |
7 |
||
3.2 |
Gevolgen voor het onderwijs |
7 |
||
4. |
Eindconclusie |
7 |
||
II |
Reactie Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
8 |
Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben met ontsteltenis kennisgenomen van het inspectierapport over de IUE Deze instelling voldoet op geen enkele wijze aan de basale wettelijke eisen van bestuurlijke en financiële continuïteit. De leden vinden het onbegrijpelijk en ongewenst dat de IUE onder deze omstandigheden nog mag opereren als instelling van hoger onderwijs. Kan de Minister uitleggen waarom de bevindingen van de Inspectie haar, dan wel haar voorganger weliswaar «ernstige zorgen baren», maar zij geen gebruik maakt van haar bevoegdheden ex art. 6.10 WHW2 en de bevoegdheid om graden te verlenen intrekt? Overweegt de Minister een andere koers ten opzichte van haar voorgangster door wél in te grijpen? Wat zijn de escalatiemaatregelen die Minister en Inspectie nemen, en in welke volgorde, zo vragen deze leden.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister met als bijlage het Inspectierapport naar de bevindingen van de IUE. Deze leden hebben nog wel een aantal vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met zorg kennisgenomen van het Inspectierapport over de IUE en willen de Minister een aantal vragen voorleggen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Inspectierapport over de IUE. Deze leden zijn bezorgd over de bevindingen van de Inspectie en hebben nog een aantal vragen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over het Inspectierapport IUE. Zij hebben daarover nog enkele vragen en opmerkingen. De leden vinden de door de Inspectie geconstateerde tekortkomingen bij de IUE betreurenswaardig. Zij hebben sterke twijfel of de IUE haar accreditatie zou moeten behouden.
Aanbiedingsbrief inzake Inspectierapport IUE
De leden van de VVD-fractie merken op dat de situatie des te meer klemt omdat de IUE ook begonnen is aan een bachelorprogramma, waarmee studenten zich voor lange tijd verbinden aan de instelling, in de verwachting daarmee een diploma te behalen. Bovendien merkt de Minister terloops in haar begeleidende brief op dat ook de kwaliteit van het «primaire proces» dit collegejaar ter discussie staat. De leden willen weten of het onderzoek daarnaar inmiddels is afgerond, wat de uitkomsten zijn en welke consequenties de Minister daaraan verbindt.
Voorts vragen de genoemde leden of de Minister kan ingaan op de vraag waarom de IUE blijkbaar nog steeds de naam «Nederlandse Universiteit» voert, terwijl ze hiertoe niet bevoegd is. Denk bijvoorbeeld aan het citaat op haar website: «De Islamic University of Applied Sciences Europe (IUE) is een Nederlandse Universiteit met een Islamitische grondslag.» Op welke termijn gaat de Minister hieraan een einde maken, zo vragen de leden van de genoemde fractie.
De leden van de CDA-fractie lezen in de bovengenoemde brief dat de Minister melding maakt van recente signalen dat er problemen zouden zijn bij de start van het collegejaar 2017/2018. Deze leden vragen of deze signalen zodanig zijn dat de Inspectie en de NVAO3 dit signaal gezamenlijk oppakken en wat de stand van zaken is op dit moment. Verder vragen deze leden, gezien de optelsom van de geconstateerde tekortkomingen, als er in dit geval vooralsnog geen reden is tot ingrijpen, wanneer dan wel? Deze leden willen graag van de Minister weten wanneer de Minister wel maatregelen gaat treffen, van welke situatie moet dan sprake zijn. Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting.
Volgens de leden geeft het Inspectierapport een helder beeld van institutionele wanorde. Is dit ook de opvatting van de Minister? Is het uitblijven van maatregelen tegen de IUE alleen ingegeven door het enkele feit dat in juni 2017 een nieuw bestuur is aangetreden? Of zijn er andere redenen waarom de Minister (nog) geen maatregelen treft? De leden vragen de Minister in haar antwoord de vaststelling van de Inspectie in haar rapport mee te nemen dat de solvabiliteit van de IUE in 2014 en volgende jaren zeer laag was waardoor de IUE nauwelijks financiële buffers had om tegenslagen op te vangen en de overige zorgpunten die de Inspectie noemt in haar rapport4. Dat er verder onvoldoende toezicht is gehouden op het financiële beleid van de IUE en dat de Inspectie betwijfelt of de randvoorwaarden aanwezig zijn waarbij de Minister voldoende kan worden geïnformeerd 5. En dan tot slot de Inspectie concludeert dat in de onderzochte periode van eind 2016 tot eind juni 2017 de bestuurlijke continuïteit bij de IUE niet op orde was.
De leden vragen voorts aan de Minister wat zij vindt van de constatering van de Inspectie dat één van de verdachte bestuursleden (persoon A) nog steeds lid is van het CvB6 van de IUE en zijn functie nog steeds uitvoert. Deze leden vragen de Minister of zij of haar voorganger ook gesproken heeft met het CvB waarom deze persoon nog steeds in functie is en wat de reden is dat deze persoon, hangende het onderzoek, niet tijdelijk uit zijn functie is ontheven. Graag ontvangen deze leden een toelichting.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister waarom wordt gekozen om pas als het verscherpt toezicht daartoe aanleiding geeft, in te grijpen bij de IUE. Kan de Minister toelichten hoe zij tot dit besluit is gekomen, zo vragen deze leden.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de Inspectie na vaststelling van het rapport het ernstige signaal heeft ontvangen dat bij de IUE geen sprake is van een goede start van het primaire proces in het collegejaar 2017–2018. De Inspectie zal in nauwe samenwerking met de NVAO dit signaal onderzoeken. De leden vragen of de Minister nader in kan gaan op wat dit signaal behelst. Kan de Minister aangeven of en wanneer zij de Kamer over de uitkomst van dit signaal informeert, zo vragen zij.
De leden van de SP-fractie merken op dat op 4 oktober 2016 de wet Bescherming namen en graden hoger onderwijs7 is aangenomen, die als doel had het tegengaan van misleiding van studenten en werknemers en het borgen van het Nederlands hoger onderwijs. Mag de IUE zich wel universiteit noemen nu deze wet is aangenomen? Kan de Minister haar antwoord toelichten, zo vragen de leden.
Inspectierapport IUE
Samenvatting
De leden van de CDA-fractie lezen dat het bestuur van de IUE drie zienswijzen heeft ingediend op het conceptrapport, maar dat deze niet tot wijzigingen hebben geleid. Deze leden vragen de Minister op welke punten deze zienswijzen betrekking hadden die door het bestuur van de IUE zijn ingediend. Kan de Minister verder nog iets aangeven over de inhoud van deze zienswijzen, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie lezen dat in 2015 de masteropleiding van de IUE toestemming heeft verkregen om graden uit te delen. Nu blijkt dat er in de jaarrekeningen tot en met 2014 geen sluitend verband tussen de balans en de staat van baten en lasten is. Hoe kan dan toch accreditatie zijn verleend, zo vragen de leden.
De leden van de VVD-fractie lezen in het rapport dat de IUE een nieuwe bacheloropleiding heeft voorgelegd aan de NVAO. De onderwijsinstelling weet nog niet of de ontwikkelingen van 2016 van invloed zullen zijn op de inschrijving van studenten bij deze opleiding. Weet de Minister dit al wel? Neemt de NVAO de huidige financiële en bestuurlijke situatie ook mee in haar beoordeling op de aanvraag, zo vragen zij.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de NVAO nog geen besluit heeft genomen op het door de IUE ingediende verzoek een geaccrediteerde bacheloropleiding aan te bieden. Wat is de reden dat de NVAO nog geen besluit heeft genomen? Kan de Minister aangeven of zij het onder de huidige omstandigheden aannemelijk vindt dat de IUE op goede wijze een bacheloropleiding kan aanbieden gezien de bestuurlijke situatie en precaire financiële situatie? Deze leden vragen de Minister tevens in haar beantwoording de conclusie van de Inspectie mee te nemen dat het huidige onderwijs doorgang heeft gevonden, maar dat studenten zich benadeeld voelen. Het is immers de vraag in hoeverre deze studenten de opleiding, binnen de geldende studieduur, kunnen afmaken. Deze leden vragen de Minister hoe zij het actuele risico voor studenten aan de IUE beoordeelt? Wat is het actuele aantal ingeschreven studenten, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister waarom de marge voor het stichtingsbestuur zo groot is (twee tot 11 leden), en vragen voorts hoe de Minister het maximale aantal van 11 leden ziet in verhouding tot een studentenpopulatie op de IUE van circa 33 studenten, wat dus één op drie is, en wanneer de gehele organisatie van de stichting wordt meegenomen mogelijk twee op drie is.
Hoe kijkt de Minister aan tegen de wijziging van de statuten begin 2015 waardoor het mogelijk is geworden voor leden van het stichtingsbestuur om ook lid zijn van het CvB, terwijl ditzelfde stichtingsbestuur tevens de verantwoordelijkheid draagt voor het benoemen en schorsen van het CvB, zo vragen de leden. Ook vragen deze leden in hoeverre de Minister denkt dat op deze manier tot eerlijke besluitvorming over bijvoorbeeld schorsing van leden van het CvB gekomen kan worden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de accreditatie van de masteropleiding Islamitisch Geestelijk Verzorger is gegaan. Zijn hier onderwijsinhoudelijke punten van zorg naar voren gekomen? Kan de Minister toelichten hoe het staat met de besluitvorming rondom de accreditatie van de bacheloropleiding, zo vragen deze leden.
De leden van de SP-fractie merken op dat op de website van de IUE staat dat de islamitische universiteit een hbo-masteropleiding aanbiedt die in 2015 geaccrediteerd is door de NVAO en dat de IUE een hbo-bacheloropleiding aanbiedt waarvan de NVAO een positief advies heeft verleend ter accreditatie van deze opleiding. In het rapport is te lezen dat de IUE voor deze bacheloropleiding in 2016 een toets nieuwe opleiding heeft ingediend bij de NVAO, waarover nog geen besluit is genomen door de NVAO. Is de Minister het met de leden eens dat informatie op de website van de IUE misleidend is voor studenten en werknemers, aangezien de hbo-bacheloropleiding nog niet geaccrediteerd is, zo vragen zij.
De leden van de CDA-fractie lezen dat ook de FIOD8 een onderzoek is gestart naar fraude waarvan in juni van dit jaar de uitkomsten nog niet bekend waren. Zijn deze uitkomsten inmiddels wel bekend? Zo nee, wanneer kunnen we de resultaten tegemoet zien? Indien de uitkomsten wel bekend zijn, geeft dit nog aanleiding tot het nemen van verdere maatregelen, zo vragen deze leden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister weet wanneer het FIOD-onderzoek is afgerond. Kan de uitkomst van het genoemde onderzoek invloed hebben op besluitvorming van de Minister over verscherpt toezicht en andere mogelijke maatregelen, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie merken op dat de inspecteurs over de jaarrekening van 2014 rapporteren dat positieve resultaten niet of soms maar ten dele aan het eigen vermogen worden toegevoegd, en dat het onduidelijk is waar het resultaat van € 39.398 gebleven is. Kan de Minister hier nadere toelichting over geven, zo vragen de leden. Voorts vragen zij of dit destijds is meegenomen in de beoordeling voor de accreditatie van de masteropleiding van de IUE. Zo ja, waarom is toen besloten tot het verlenen van toestemming, terwijl de jaarrekening niet op orde was?
De leden vragen of de Minister ervan op de hoogte was, dat de jaarrekeningen van 2011 tot met 2014 niet door een accountant zijn gecontroleerd noch dat er een controleverklaring is afgegeven, en dat enkel een samenstellingsverklaring werd afgegeven terwijl deze minder zekerheid biedt dat een jaarrekening juist en volledig is, en bovendien ook nog afgegeven werd door een administratiekantoor dat niet staat ingeschreven bij de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants, op het moment dat toestemming werd verleend voor accreditatie. Zo nee, is de Minister van mening dat de correctheid van de jaarrekeningen meegenomen zou moeten worden wanneer wordt besloten over toestemming tot het verlenen van graden? Daarnaast vragen de bovengenoemde leden of de Minister in het algemeen actief controleert op indiening en de correctheid van jaarverslagen van instellingen in het hoger onderwijs. Zo nee, in hoeverre acht de Minister dit nodig, zo vragen zij.
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister op de hoogte was van het feit dat de IUE de afgelopen jaren niet tot nauwelijks een financiële buffer heeft gehad om aan haar verplichtingen te voldoen. Zo ja, waarom heeft dit niet geleid tot het niet verlenen van toestemming voor het uitdelen van graden? Zo nee, waarom niet?
De tabel in paragraaf 3.3 laat zien dat de baten van collegegelden geen verband tonen met het (beperkt) aantal ingeschreven studenten en de leden vragen de Minister daarom om een nadere toelichting hierover. Daarnaast vragen de leden wat het oordeel is van de Minister betreffende het zeer geringe eigen vermogen ten opzichte van het vreemd vermogen.
De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre de Minister van plan is om accreditatie van de masteropleiding in te trekken dan wel te bevriezen zolang er geen begrotingen en meerjarenbegrotingen bekend zijn en een continuïteitsparagraaf in het jaarverslag ontbreekt.
Voorts vragen de leden of de Minister van plan is om de accreditatie van de master opleiding in te trekken op basis van de conclusie van de inspecteurs dat de IUE geen financiële continuïteit kan waarborgen in de toekomst.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de financiële situatie van de IUE «onzeker» is. Is het waar, zo vragen deze leden, dat deze conclusie uitsluitend berust op het ontbreken van betrouwbare informatie over de financiële bedrijfsvoering en verantwoording. Of, zo vragen deze leden, heeft de Inspectie ook anderszins twijfel over de financiële bestendigheid van de instelling. Kortom, houdt de Inspectie een slag om de arm bij het concluderen dat de financiële continuïteit niet gewaarborgd is, omdat zij niet over alle gegevens kan beschikken? Zijn het ontbreken van de financiële informatie, de constateringen dat begrotingen in eerdere jaren bedragen bevatten die «onwaarschijnlijk» zijn en de kritiekpunten één tot en met zeven niet voldoende om te besluiten dat de financiële continuïteit onvoldoende gewaarborgd is? Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de Minister het feit beoordeelt dat een verdacht bestuurslid (persoon A) terugtreedt als stichtingsbestuurslid, maar naderhand aangebleven blijkt te zijn als lid van het CvB.
Voorst vragen deze leden hoe zij de familiebanden van drie leden van het stichtingsbestuur beoordelen (persoon A, B, E). Twee van de drie stichtingsbestuursleden die een familieband hebben, kwamen onder verdenking van fraude te staan. Hoe kijkt de Minister in dit licht naar het bestaan van meerdere familiebanden binnen een stichtingsbestuur, waarvan ook een persoon lid van het CvB is, zo vragen deze leden de Minister.
De leden vragen de Minister tevens of het gebruikelijk is dat de verantwoordelijkheid voor de financiën alleen en geheel onder het stichtingsbestuur van de IUE valt, en of zij dit wenselijk acht.
Hoe oordeelt de Minister over de constatering van de inspecteurs dat het CvB niet separaat op alleen de geaccrediteerde masteropleiding kon sturen, zo vragen de leden. In hoeverre is de Minister bereid hier consequenties aan te verbinden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De IUE heeft een toets nieuwe opleiding ingediend bij de NVAO voor een bacheloropleiding. Gezien de huidige omstandigheden bij de IUE, vragen bovengenoemde leden in hoeverre de Minister iets kan zeggen over eventuele toestemming voor deze bacheloropleiding. Daarnaast vragen de leden in hoeverre de Minister het niet wenselijk acht dat de IUE toestemming krijgt voor een geaccrediteerde bacheloropleiding gezien de huidige omstandigheden en voortbordurend op de conclusies van dit rapport van de Inspectie.
Voorts vragen deze leden de Minister of zij consequenties zal verbinden aan de conclusie van de inspecteurs dat de continuïteit van deze rechtspersoon voor hoger onderwijs zeer fragiel is. Is de Minister bereid om de accreditatie voor de masteropleiding in te trekken, of anders tijdelijk de «bevriezen», zo vragen de leden. Tot slot vragen deze leden of er andere maatregelen zijn die de Minister nodig acht naar aanleiding van dit rapport. Zo ja, wat voor maatregelen zouden dit dan moeten zijn, zo vragen de leden.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de onderwijsinstelling suggereert studenten die vertraging oplopen door deze wantoestanden een deel van hun collegegeld terug te geven. Hoe verenigt de Minister dit aanbod met de uiterst beperkte middelen op de balans? Is er mogelijk sprake van financiële middelen van de onderwijsinstelling die niet gedeeld zijn met de Inspectie, zo vragen de leden.
De leden van de SP-fractie vragen, als de IUE haar bevoegdheid een geaccrediteerde master aan te bieden verliest, wat voor financiële compensatiemogelijkheden er dan voor de studenten zijn. Is de Minister eventueel in dit geval bereid de betreffende getroffen studenten te adviseren of te ondersteunen, zo vragen zij.
De leden van de SP-fractie merken op dat de conclusies van het rapport duidelijk zijn: de financiële en bestuurlijke continuïteit zijn niet gewaarborgd. Uit het eerdere accreditatierapport van de hbo-masteropleiding van de NVAO bleek al een en ander onduidelijk over met name de financiering van de opleiding. Hadden naar de mening van de Minister op dat moment niet al meer alarmbellen moeten zijn gaan rinkelen? Is deze casus voor de Minister aanleiding om bij toekomstige accreditaties voor opleidingen van instellingen die niet eerder zijn geaccrediteerd scherper naar financiële – en bestuurlijke kwaliteit te kijken, zo vragen zij.
Allereerst wil ik de leden van de VVD-fractie, de CDA-fractie, de D66-fractie, de GroenLinks-fractie en de SP-fractie danken voor hun inbreng. Na een algemene inleiding waarin ik kort de formele eisen en procedures voor niet-bekostigde instellingen schets, zal ik de vragen van de leden beantwoorden. De beantwoording van de vragen volgt de indeling van het verslag.
Inleiding
De Islamic University of Applied Sciences Europe is een rechtspersoon voor hoger onderwijs. Daarmee heeft het de status van niet-bekostigde instelling binnen het stelsel voor hoger onderwijs. Niet-bekostigde instellingen hebben de bevoegdheid om wettelijke graden te verlenen. Deze instellingen ontvangen geen bekostiging van de overheid voor het verzorgen van het geaccrediteerde onderwijs, maar de status van niet-bekostigde instelling geeft studenten wel het recht om studiefinanciering aan te vragen. Niet-bekostigde hoger onderwijsinstellingen mogen de naam «hogeschool» en vertalingen daarvan, zoals «university of applied sciences» voeren. De Islamic University of Applied Sciences Europe stond voorheen bekend onder de naam «Islamitische Universiteit Europa» en de afkorting «IUE». De instelling heeft naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet bescherming namen en graden hoger onderwijs de naam onlangs gewijzigd. In het vervolg zal ik daarom de nieuwe naam «Islamic University of Applied Sciences» hanteren, met als afkorting «IUASE».
Er bestaat een toetredingsprocedure om de status van niet-bekostigde hoger onderwijsinstelling te krijgen. Allereerst moet de eerste opleiding van de verzoekende instelling worden beoordeeld door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (hierna: NVAO) met een zogenaamde verzwaarde uitgebreide toets nieuwe opleiding (TNO). Na een positief besluit van de NVAO, onderzoekt de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) conform de Beleidsregel bevoegdheid graadverlening hoger onderwijs (hierna: beleidsregel) of de instelling voldoet aan de voor niet-bekostigde instellingen geldende onderdelen van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). De bestuurlijke en financiële continuïteit van de instelling vormen hier onderdeel van, omdat deze randvoorwaarden zijn van waaruit kan worden gegarandeerd dat de studenten aan de instelling hun opleiding kunnen afronden en de kwaliteit van het onderwijs kan worden geborgd. De inspectie adviseert de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister) op basis van dit onderzoek. De Minister neemt een besluit over het toekennen van de status van niet-bekostigde instelling. Deze status kan de Minister weer ontnemen indien de instelling niet meer voldoet aan de voor niet-bekostigde instellingen geldende onderdelen van de WHW, waaronder ook de bestuurlijke en financiële continuïteit. De Minister baseert zich bij een dergelijk besluit op de vaststelling van de inspectie dat van een dergelijke situatie sprake is. Het verliezen van de status van niet-bekostigde instelling kan ook het gevolg zijn van het besluit van de Minister tot intrekking van de accreditatie van een opleiding. De Minister baseert zich bij een dergelijk besluit op een advies van de NVAO waarin wordt aangegeven dat zij een bepaalde opleiding niet meer accreditatiewaardig acht. Indien de betreffende instelling slechts één geaccrediteerde opleiding aanbiedt, verliest de instelling automatisch de status van niet-bekostigde instelling.
Algemeen
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister om uit te leggen waarom de bevindingen van de inspectie haar, dan wel haar voorganger weliswaar «ernstige zorgen baren», maar zij geen gebruik maakt van haar bevoegdheden ex art. 6.10 WHW en de bevoegdheid om graden te verlenen intrekt. De leden vragen of de Minister een andere koers ten opzichte van haar voorgangster overweegt.
De inspectie concludeert in haar rapport van bevindingen dat de bestuurlijke en financiële continuïteit van de IUASE zeer fragiel is.9 Ik benadruk dat deze bevindingen mij, net als mijn ambtsvoorganger, ernstige zorgen baren. Echter, met deze conclusie heeft de inspectie niet vastgesteld dat de bestuurlijke en/of financiële continuïteit niet gewaarborgd en dus onvoldoende is. De zeer fragiele situatie die de inspectie schetst is serieus en volgens de inspectie zullen op korte termijn grote verbetering moeten optreden om te voorkomen dat onvoldoende waarborging van de bestuurlijke en financiële continuïteit ontstaat. Onvoldoende waarborgen ten aanzien van de bestuurlijke en financiële continuïteit maken het aannemelijk dat deze niet-bekostigde hoger onderwijsinstelling maatschappelijk niet goed kan functioneren, dat de voortgang van het primaire proces (het verzorgen van onderwijs) niet goed is geborgd en dat onvoldoende waarborgen bestaan zodat de instelling de wettelijke bepalingen ten aanzien van de kwaliteitszorg, de registratie, het onderwijs, de examens en/of de vooropleidingseisen na kan leven. Eerst nadat onvoldoende waarborging van de bestuurlijke en/of financiële continuïteit is vastgesteld en is geconstateerd dat hierdoor de eerdergenoemde wettelijke bepalingen niet zijn geborgd, kan ik gebruikmaken van mijn door de leden van de VVD-fractie genoemde bevoegdheid tot ontnemen van de graadverlenende bevoegdheid waardoor de instelling de status van niet-bekostigde instelling binnen het stelsel van hoger onderwijs verliest. Er is geen grond om hierin af te wijken van de koers van mijn ambtsvoorganger. Bij het gebruikmaken van een dergelijke bevoegdheid dient altijd de proportionaliteit in acht te worden genomen. Hiermee wordt geborgd dat met alle omstandigheden rekening wordt gehouden en dat de rechtsbescherming van niet-bekostigde instellingen is gewaarborgd. In de bezwaarprocedure als ook in een beroepsprocedure bij een rechtbank, zal een besluit van het bestuursorgaan hierop, en daarmee op de rechtmatigheid van het besluit, worden getoetst. De situatie bij de IUASE is dusdanig ernstig dat de inspectie verscherpt toezicht op de instelling zal blijven uitoefenen en de ontwikkelingen ten aanzien van de bestuurlijke en financiële continuïteit actief en nauwgezet zal blijven volgen. Daarnaast zal de NVAO naar aanleiding van een combinatie aan signalen de accreditatiewaardigheid van de hbo-masteropleiding Islamitische Geestelijke Verzorging onderzoeken en mij al dan niet adviseren om de accreditatie in te trekken. Ik zal de ontwikkelingen bij de IUASE de komende periode nauwgezet volgen via de inspectie en de NVAO. Indien ik daar een grond voor heb, zal ik niet aarzelen om in te grijpen.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de escalatiemaatregelen zijn die Minister en inspectie nemen, en in welke volgorde.
Zoals in het antwoord op de vraag hierboven is aangegeven zal de inspectie de ontwikkelingen ten aanzien van de bestuurlijke en financiële continuïteit bij de IUASE actief en nauwgezet blijven volgen in het traject van verscherpt toezicht. In dit traject zal de inspectie verschillende acties ondernemen, waaronder een nader onderzoek naar de bestuurlijke en financiële continuïteit waarover in een rapport van bevindingen zal worden gerapporteerd. De inspectie zal als eerste onderdeel van het verscherpt toezicht een beeld vormen van de actuele financiële situatie bij de IUASE. Belangrijk gegeven in dit verband is dat het Openbaar Ministerie (hierna: OM) in het kader van het strafrechtelijk onderzoek conservatoir beslag heeft gelegd op een bankrekening van de instelling. Voor het inspectieonderzoek naar de gevolgen van dit beslag is het nodig dat de inspectie de beschikking krijgt over een aantal financiële gegevens, eventuele claims van het OM en een financiële verantwoording van de IUASE. De inspectie zal tevens toezien op de uitvoering van een door het bestuur van de instelling op te stellen plan van aanpak om op korte termijn verbeteringen door te voeren die leiden tot bestendig bestuur en een bestendig financieel beleid. Indien er een grond is om de IUASE de graadverlenende bevoegdheid te ontnemen, krijgt de instelling eerst een waarschuwing als bedoeld in artikel 6.10, vierde lid, van de WHW. De termijn waarbinnen de instelling aan deze waarschuwing gevolg moet geven, is ten minste drie maanden. Indien de instelling binnen deze termijn niet aan de waarschuwing voldoet, zal ik het recht van de instelling om wettelijke graden te verlenen ontnemen, wat als gevolg heeft dat deze instelling geen deel meer uitmaakt van het stelsel. De instelling kan tegen dit besluit in bezwaar en beroep gaan. Zoals in het antwoord hierboven is aangegeven zal de NVAO, naast het verscherpt toezicht door de inspectie, onderzoek doen naar de accreditatiewaardigheid van de hbo-masteropleiding. De NVAO zal mij op basis van dit onderzoek adviseren om al dan niet de accreditatie in te trekken.
Aanbiedingsbrief inzake Inspectierapport IUASE
De leden van de VVD-fractie vragen of het onderzoek naar het signaal over de start van het «primaire proces» in het collegejaar 2017–2018 zoals genoemd in de begeleidende brief van de Minister inmiddels is afgerond, wat de uitkomsten van het onderzoek zijn en welke consequenties de Minister daaraan verbindt.
Zoals in de aanbiedingsbrief is aangegeven heeft de inspectie het signaal ontvangen dat de start van het «primaire proces» in het collegejaar 2017–2018 niet goed is verlopen. De inspectie heeft het betreffende signaal aan de NVAO doorgegeven. Een combinatie van signalen, waaronder ook de bevindingen van de inspectie, zijn voor de NVAO reden om mij volgens de gebruikelijke procedure te adviseren een nader onderzoek naar de accreditatiewaardigheid van de hbo-masteropleiding in te stellen. Ik heb naar aanleiding van het desbetreffende signaal, overeenkomstig mijn wettelijke bevoegdheden, de NVAO verzocht mij hierover te adviseren. De NVAO verwacht mij in het voorjaar van 2018 te kunnen adviseren over het al dan niet intrekken van de accreditatie. Ik kan niet vooruitlopen op de resultaten van dit onderzoek, maar als het advies van de NVAO aanleiding geeft tot ingrijpen zal ik dat niet nalaten.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister kan ingaan op de vraag waarom de IUASE nog steeds de naam «Nederlandse Universiteit» voert, terwijl ze hiertoe niet bevoegd is. De leden vragen op welke termijn de Minister hieraan een einde gaat maken.
De Wet bescherming namen en graden hoger onderwijs is op 1 juni jl. in werking getreden. Het doel van deze wet is het tegengaan van misleiding van studenten en werkgevers en in het verlengde daarvan het borgen van het aanzien van het Nederlandse hoger onderwijs met betrekking tot het voeren van de naam universiteit en hogeschool. Met de inwerkingtreding van deze wet is de IUASE inderdaad niet meer gerechtigd tot het op enigerlei wijze voeren van de naam «universiteit». De inspectie heeft de instelling hierop gewezen. De IUASE heeft in de zomer van 2017 haar logo op de website aangepast en voert daar de naam «Islamic University of Applied Sciences Europe». Op andere delen van de website blijkt de instelling zich echter nog steeds «Nederlandse universiteit» te noemen. Dit is niet conform de huidige regels. De inspectie zal de instelling hierop aanspreken en vervolgens aan de hand van een escalatieladder opereren. Indien de waarschuwingen van de inspectie uiteindelijk niet tot de gewenste aanpassing leiden, is een bestuurlijke boete gerechtvaardigd.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de stand van zaken is van het onderzoek van de Inspectie en de NVAO naar aanleiding van het signaal over de start van het primaire proces. De leden vragen, als er in dit geval vooralsnog geen reden is tot ingrijpen, wanneer dit dan wel het geval is en van welke situatie dan sprake moet zijn.
De inspectie zal verscherpt toezicht uitoefenen op de financiële en bestuurlijke continuïteit van de instelling. De NVAO zal een onderzoek doen naar de accreditatiewaardigheid van de hbo-masteropleiding. Zowel de NVAO als de inspectie zullen binnen de grenzen van de rechtsbescherming van niet-bekostigde instellingen, zo snel mogelijk handelen. Een rapport van bevindingen van de inspectie en een advies van de NVAO zijn voorzien in het voorjaar van 2018. Als het verscherpt toezicht van de inspectie of het advies van de NVAO daartoe aanleiding geven, zal ik niet aarzelen om in te grijpen. Via de inspectie en de NVAO zal ik de ontwikkelingen bij de IUASE de komende periode nauwgezet blijven volgen.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister het met hen eens is dat het inspectierapport een beeld van institutionele wanorde schept.
Ik ben het met de leden van de CDA-fractie eens dat het inspectierapport een zeer zorgwekkend beeld schept van de situatie op de IUASE. Zoals in de aanbiedingsbrief is aangegeven zal de instelling op korte termijn verbeteringen moeten laten zien. Via de inspectie en de NVAO zal ik de ontwikkelingen bij de instelling nauwgezet volgen.
De leden van de CDA-fractie vragen of het uitblijven van maatregelen is ingegeven door het enkele feit dat in juni 2017 een nieuw bestuur is aangetreden of dat er andere redenen zijn waarom de Minister (nog) geen maatregelen treft.
Mijn besluit om op dit moment geen maatregel te treffen is gebaseerd op de hele context die in het rapport wordt weergegeven. De inspectie beoordeelt de situatie bij de IUASE als zeer fragiel en stelt dat verbeteringen noodzakelijk zijn om te komen tot een bestendig bestuur en een solide financiële positie. Met deze conclusie heeft de inspectie (nog) niet vastgesteld dat de bestuurlijke en/of financiële continuïteit niet gewaarborgd is waardoor ook de naleving van wettelijke bepalingen niet langer is geborgd. De IUASE zal op korte termijn grote verbeteringen moeten laten zien om te voorkomen dat onvoldoende waarborging van de bestuurlijke en financiële continuïteit ontstaat. De inspectie zal daarom verscherpt toezicht uitoefenen.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de Minister vindt van de constatering van de inspectie dat een van de verdachte bestuursleden nog steeds lid is van het CvB van de IUASE en zijn functie nog steeds uitvoert. De leden vragen of de Minister gesproken heeft met het CvB waarom deze persoon nog steeds in functie is en wat de reden is dat deze persoon hangende het onderzoek niet tijdelijk uit zijn functie is ontheven.
Als Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ben ik verantwoordelijk voor de continuïteit van en naleving van de WHW door niet-bekostigde instellingen binnen het stelsel voor hoger onderwijs. Mijn bevoegdheden liggen vanuit deze verantwoordelijkheid op het niveau van de instelling, niet op het niveau van personen. Optreden naar aanleiding van mogelijk strafbare gedragingen van personen binnen niet-bekostigde instellingen valt niet binnen mijn verantwoordelijkheid. Hier is het OM aan zet. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid maak ik mij ernstige zorgen over de continuïteit van de IUASE. Omdat het aanblijven van deze persoon als bestuurslid invloed zou kunnen hebben op de fragiele situatie bij de instelling, zal diens rol onderwerp zijn van het verscherpt toezicht van de inspectie.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister waarom wordt gekozen om pas als het verscherpt toezicht daartoe aanleiding geeft, in te grijpen bij de IUASE en of de Minister kan toelichten hoe zij tot dit besluit is gekomen.
Zoals ik in antwoord op vragen van de leden van de VVD- en CDA-fractie heb aangegeven, baren de bevindingen van de inspectie mij ernstige zorgen. De IUASE zal op korte termijn grote verbeteringen moeten laten zien om te voorkomen dat onvoldoende waarborging van de bestuurlijke en financiële continuïteit ontstaat. De inspectie zal hierop actief toezien in het kader van het verscherpt toezicht. Ik zal de ontwikkelingen via de inspectie nauwgezet volgen. Ik zal zeker van mijn bevoegdheid bij de instelling om in te grijpen gebruikmaken als het verscherpt toezicht van de inspectie daartoe aanleiding geeft.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister kan ingaan op wat het signaal over de start van het primaire proces in het collegejaar 2017–2018 behelst en of de Minister kan aangeven of en wanneer zij de Kamer over de uitkomst van het onderzoek informeert.
De NVAO acht een combinatie van een aantal signalen voldoende aanleiding voor een nader onderzoek naar de accreditatiewaardigheid van de hbo-masteropleiding, waaronder de bevindingen van de inspectie ten aanzien van de bestuurlijke en financiële continuïteit, klachten over de organisatie van het onderwijs en klachten over het vertrek van docenten en de opleidingscoördinator. Ik heb de NVAO naar aanleiding daarvan verzocht de accreditatiewaardigheid van de opleiding te onderzoeken. Het advies van de NVAO is voorzien voor het voorjaar van 2018. Als het advies van de NVAO aanleiding geeft tot ingrijpen zal ik dat niet nalaten. Ik zal uw Kamer in dat geval informeren over de intrekking van de accreditatie.
De leden van de SP-fractie vragen of de IUASE zich universiteit mag noemen nu de wet Bescherming namen en graden hoger onderwijs in werking is getreden.
Zoals in antwoord op vragen van leden van de VVD-fractie is aangegeven, mag de IUASE op geen enkele wijze de naam «universiteit» voeren. De inspectie zal de instelling hierop nogmaals aanspreken.
Inspectierapport IUASE
Samenvatting
De leden van de CDA-fractie vragen op welke punten de drie zienswijzen betrekking hadden die door het bestuur van de IUASE zijn ingediend en of de Minister verder nog iets kan aangeven over de inhoud van deze zienswijzen.
In de eerste fase van hoor- en wederhoor heeft de inspectie drie reacties van twee stichtingsbestuursleden ontvangen. Deze reacties bevatten geen voorstellen tot wijzigingen van het ontwerprapport en bevestigden de inhoud van het inspectierapport. In de tweede fase, bij het definitieve rapport, heeft de inspectie twee reacties ontvangen. Beide reacties gaan niet in op de inhoud van het rapport en zijn dus geen «zienswijze». De ontwikkelingen die in alle reacties zijn geschetst worden meegenomen in het verscherpt toezicht van de inspectie.
De leden van de D66-fractie vragen hoe accreditatie kan zijn verleend nu blijkt dat er in de jaarrekeningen tot en met 2014 geen sluitend verband tussen de balans en de staat van baten en lasten is geweest.
In 2015 is de opleiding hbo-master Islamitische Geestelijke Verzorging beoordeeld en heeft het door de NVAO ingestelde panel van deskundigen de opleiding op alle standaarden als voldoende beoordeeld. De NVAO heeft het advies van het panel overgenomen en een positief besluit tot accreditatie genomen. De IUASE heeft vervolgens een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van de status van niet-bekostigde hoger onderwijsinstelling. De inspectie heeft volgens de – in de inleiding beschreven procedure – onderzocht of de instelling voldeed aan de daarvoor geldende onderdelen van de WHW en heeft de Minister hierover geadviseerd. Ten aanzien van de financiële continuïteit van de instelling heeft de inspectie toen meegewogen of de masterstudenten hun opleiding zouden kunnen afronden als de organisatie financieel in zwaar weer zou komen. De inspectie heeft geconcludeerd dat de kosten van de masteropleiding gedragen konden worden door het volume van het andere niet-geaccrediteerde onderwijs dat de IUASE verzorgt en dat, net als de op dat moment nieuw geaccrediteerde masteropleiding, al een aantal jaren werd verzorgd. Deze casus benadrukt het belang van een stevige toets op de financiële continuïteit van de instelling. Bij nieuwe aanvragen voor toetreding tot het stelsel als niet-bekostigde instelling zal de inspectie op basis van de beleidsregel beoordelen of de instelling in staat is niet alleen de kosten van die eenjarige maar ook die van meerjarige opleidingen te dragen. Hiertoe werd bij aanvragen nog geen aanleiding gezien, maar de huidige omstandigheden hebben dit inzicht doen wijzigen. De status van niet-bekostigde instelling geeft desbetreffende instellingen immers het recht om ook ander geaccrediteerd onderwijs te gaan verzorgen zonder een nieuwe toets op de vraag of de kosten daarvan door de instelling gedragen kunnen worden.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister weet of de ontwikkelingen van 2016 van invloed zullen zijn op de inschrijving van studenten bij de bacheloropleiding.
De bacheloropleiding van de IUASE is niet geaccrediteerd en is daarmee geen opleiding in de zin van de WHW. Het is daarom niet bekend hoeveel studenten zich inschrijven bij deze opleiding en of de ontwikkelingen van 2016 hier invloed op hebben. Voorheen leverden niet-bekostigde instellingen deze informatie niet aan. Met de wijziging die is meegenomen in de Wet invoering associate degree-opleiding moeten ze dit in de toekomst wel doen. Indien de NVAO een positief besluit neemt op de aanvraag voor een toets nieuwe opleiding voor de bacheloropleiding zal de IUASE dus informatie over het aantal inschrijvingen moeten aanleveren voor het Basisregister Onderwijs (BRON).
De leden van de VVD-fractie vragen of de NVAO de huidige financiële en bestuurlijke situatie meeneemt in de beoordeling van de TNO-aanvraag.
In ons stelsel voor hoger onderwijs heeft de NVAO als taak de kwaliteit van opleidingen te beoordelen en is het een taak voor de inspectie om bij een aanvraag voor toetreding tot het stelsel als niet-bekostigde instelling te onderzoeken of de bestuurlijke en financiële continuïteit van de instelling voldoende is geborgd. Na toetreding houdt de inspectie vanuit de brandweerfunctie toezicht op de naleving van wet- en regelgeving. De taken van de NVAO en inspectie zijn van elkaar onderscheiden en overlappen niet. De NVAO doet daarom geen onderzoek naar de bestuurlijke situatie. De NVAO neemt in een toets nieuwe opleiding de vraag mee of de instelling aan studenten de garantie geeft dat het programma volledig doorlopen kan worden en daarvoor toereikende financiële voorzieningen beschikbaar stelt. Hierbij moet de instelling aannemelijk maken dat die voorzieningen er zijn.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de reden is dat de NVAO nog geen besluit heeft genomen over de TNO voor de bacheloropleiding en of de Minister het onder de huidige omstandigheden aannemelijk vindt dat de IUASE op goede wijze een bacheloropleiding kan aanbieden gezien de bestuurlijke situatie en precaire financiële situatie.
De NVAO heeft besluitvorming over de aangevraagde TNO voor de hbo-bacheloropleiding Islamitische Theologie aangehouden, omdat problemen met betrekking tot de bestuurlijke en financiële continuïteit van de instelling aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor de kwaliteit van het door die instelling verzorgde onderwijs. De NVAO zal zelf onderzoek doen naar de accreditatiewaardigheid van de hbo-masteropleiding Het onderzoek van de FIOD en het OM en het onderzoek van de inspectie geven het beeld van een ernstige situatie. De NVAO heeft de besluitvorming over de aangevraagde TNO daarom aangehouden totdat de uitkomsten van beide trajecten bekend zijn.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Minister het actuele risico voor studenten aan de IUASE beoordeelt en wat het actuele aantal ingeschreven studenten is.
Het verscherpt toezicht door de inspectie en het onderzoek van de NVAO zullen er mede op gericht zijn meer helderheid te krijgen over het risico voor studenten dat zij hun opleiding niet kunnen afronden. Het uitgangspunt van de WHW is dat in het geval de accreditatie wordt ingetrokken of wanneer de instelling de status van niet-bekostigde instelling verliest, de desbetreffende instelling ervoor zorgt dat de studenten die het aangaat hun opleiding kunnen voltooien aan een andere instelling. In het geval dat er studenten zijn voor wie dat niet mogelijk is, wordt de opleiding tijdelijk voortgezet. Omdat het bij de IUASE om een eenjarige masteropleiding gaat is deze periode beperkt tot maximaal twee jaar minus het deel dat de studenten er al op hebben zitten. Er kunnen zich in die periode geen nieuwe studenten inschrijven. De IUASE heeft in juni jl. bij de inspectie gemeld dat er 27 masterstudenten stonden ingeschreven. Het actuele aantal studenten is niet bekend omdat, zoals toegelicht in antwoord op eerdere vragen van de leden van VVD-fractie, niet-bekostigde instellingen op dit moment nog niet verplicht zijn deze informatie in BRON aan te leveren.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister waarom de marge voor het stichtingsbestuur zo groot is en hoe de Minister het maximale aantal van 11 leden ziet in verhouding tot de studentenpopulatie op de IUASE van circa 33 studenten. De leden van de D66-fractie vragen voorts hoe de Minister aankijkt tegen de wijziging van de statuten begin 2015 waardoor het mogelijk is geworden voor leden van het stichtingsbestuur om ook lid te zijn van het CvB terwijl ditzelfde stichtingsbestuur de verantwoordelijkheid draagt voor het benoemen en schorsen van het CvB. De leden vragen in hoeverre de Minister denkt dat op deze manier tot eerlijke besluitvorming over bijvoorbeeld schorsing van leden van het CvB gekomen kan worden.
Niet-bekostigde instellingen hebben een andere positie in het hoger onderwijsstelsel dan bekostigde instellingen voor hoger onderwijs. Voor beide typen instellingen gelden dezelfde eisen ten aanzien van de kwaliteit van het onderwijs en andere wettelijke vereisten die direct raken aan het onderwijs, zoals de vooropleidingseisen en registratie. Voor niet-bekostigde instellingen worden in de WHW, anders dan voor de bekostigde instellingen, geen eisen gesteld ten aanzien van het bestuur en de inrichting van de organisatie en dus ook niet voor het aantal bestuursleden, de statuten en «dubbelfuncties». Op de vormgeving en invulling van bestuur en intern toezicht binnen niet-bekostigde instellingen is het burgerlijk recht van toepassing. De situatie die door de leden van de D66-fractie wordt genoemd is toegestaan onder het rechtspersonenrecht.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de accreditatie van de masteropleiding Islamitisch Geestelijk Verzorger is gegaan en of hier onderwijsinhoudelijke punten van zorg naar voren zijn gekomen.
Het panel van deskundigen dat door de NVAO is ingesteld om de beoordeling van de verzwaarde uitgebreide toets nieuwe opleiding van de hbo-master Islamitische geestelijke verzorger uit te voeren, had enkele aandachtspunten maar deze waren niet van zodanige aard dat het panel heeft getwijfeld aan de basiskwaliteit van de opleiding. De NVAO heeft destijds een positief besluit genomen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de stand van zaken ten aanzien van de besluitvorming rondom de accreditatie van de bacheloropleiding.
Zoals hierboven in antwoord op vragen van de leden van de VVD- en CDA-fractie is aangegeven, heeft de NVAO de besluitvorming over de aangevraagde TNO aangehouden tot de uitkomsten van het traject van verscherpt toezicht van de inspectie en het traject van de FIOD en het OM bekend zijn.
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister het met hen eens is dat informatie op de website van de IUASE over de hbo-bacheloropleiding misleidend is voor studenten en werknemers, aangezien de hbo-bacheloropleiding nog niet geaccrediteerd is.
Ik ben het met de leden van de SP-fractie eens dat de informatie op de website van de IUASE misleidend is. De NVAO heeft naar aanleiding van de uitingen van de IUASE op de website op 19 december 2016 en 20 juni 2017 nog aan de instelling bericht dat de betreffende opleiding niet is geaccrediteerd. Ook de inspectie heeft de instelling hierop gewezen. De inspectie zal de instelling hier nogmaals streng op aanspreken.
De leden van de CDA-fractie vragen of de uitkomsten van het FIOD onderzoek inmiddels bekend zijn. Zo nee, wanneer kunnen zij de resultaten tegemoet zien vragen de leden. En zo ja, geven de uitkomsten nog aanleiding tot het nemen van verdere maatregelen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister weet wanneer het FIOD onderzoek is afgerond en of de uitkomst van dit onderzoek invloed kan hebben op besluitvorming van de Minister over verscherpt toezicht en andere mogelijke maatregelen.
Het is niet aan de Minister van OCW om maatregelen te nemen naar aanleiding van onderzoek door de FIOD. Het functioneel parket van het OM heeft mij laten weten dat het onderzoek door de FIOD is afgerond. Verdachten zullen strafrechtelijk worden vervolgd. Voor het verscherpt toezicht van de inspectie op de bestuurlijke en financiële continuïteit van de IUASE is van belang dat door de FIOD conservatoir beslag is gelegd op een bankrekening van de instelling omdat dit gevolgen kan hebben voor de financiële continuïteit.
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister de constatering van de inspecteurs over de jaarrekening van 2014 dat positieve resultaten niet of soms maar ten dele aan het eigen vermogen worden toegevoegd en dat onduidelijk is waar het resultaat van € 39.398 gebleven is, nader kan toelichten. De leden vragen voorts of dit destijds is meegenomen in de beoordeling voor de accreditatie van de masteropleiding van de IUASE en zo ja, waarom toen is besloten tot het verlenen van toestemming terwijl de jaarrekening niet op orde was.
De inspectie heeft in het rapport van bevindingen, dat uw Kamer heeft ontvangen, gesteld dat onduidelijk is waar het resultaat van € 39.398 is gebleven omdat de jaarrekening 2014 hierover geen informatie verstrekt. Over de boekjaren 2015 en 2016 zijn (nog) geen jaarrekeningen opgesteld. Zoals in antwoord op eerdere vragen van de leden van uw fractie is aangegeven, heeft de inspectie bij de aanvraag van de IUASE om de status van niet-bekostigde instelling te verkrijgen destijds onderzocht of de instelling voldeed aan de daarvoor geldende onderdelen van de WHW. De inspectie heeft toen geoordeeld dat de kosten van de masteropleiding gedragen konden worden door het volume van het andere niet-geaccrediteerde onderwijs dat al een aantal jaren door de IUASE werd verzorgd.
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister ervan op de hoogte was dat de jaarrekeningen van 2011 tot en met 2014 niet door een accountant zijn gecontroleerd noch dat er een controleverklaring is afgegeven, en dat enkel een samenstellingsverklaring werd afgegeven terwijl deze minder zekerheid biedt dat een jaarrekening juist en volledig is, en bovendien ook nog afgegeven werd door een administratiekantoor dat niet staat ingeschreven bij de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants, op het moment dat toestemming werd verleend voor accreditatie. Zo nee, vragen de leden of de Minister van mening is dat de correctheid van de jaarrekeningen meegenomen zou moeten worden wanneer wordt besloten over toestemming tot het verlenen van graden. Daarnaast vragen de leden of de Minister in het algemeen actief controleert op indiening en de correctheid van jaarverslagen van instellingen in het hoger onderwijs. Zo nee, vragen de leden in hoeverre de Minister dit nodig acht.
Niet-bekostigde instellingen vallen niet onder de verantwoordingsplicht van hoofdstuk 2 van de WHW en evenmin onder de controleplicht van de jaarrekening volgens Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek voor een controleverklaring van een accountant. Bekostigde instellingen vallen wel onder de verantwoordingsplicht van hoofdstuk 2 van de WHW en zijn verplicht hun jaarrekening te laten controleren door een bij het NBA ingeschreven accountant. De inspectie houdt toezicht op de uitvoering van deze accountantscontrole door bekostigde instellingen. Deze casus benadrukt het belang van een stevige toets door de inspectie op de financiële continuïteit bij de toetredingsaanvraag als een niet-bekostigde instelling. Zoals in antwoord op eerdere vragen van uw fractie is aangegeven, zal de inspectie daarom niet alleen beoordelen of de instelling in staat is de kosten van de op dat moment nieuw te accrediteren opleiding te dragen, maar ook of dat het geval is voor kosten van andere typen opleidingen. Daarbij acht ik het wenselijk dat de correctheid van jaarrekeningen wordt meegenomen in de beoordeling.
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister op de hoogte was van het feit dat de IUASE de afgelopen jaren niet tot nauwelijks een financiële buffer heeft gehad om aan haar verplichtingen te voldoen. Zo ja, vragen de leden waarom dit niet heeft geleid tot het niet verlenen van toestemming voor het uitdelen van graden. Zo nee, vragen de leden waarom niet.
Ik verwijs u voor het antwoord naar de antwoorden op eerdere vragen van uw fractie.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister om een toelichting op de tabel in paragraaf 3.3. die laat zien dat de baten van collegegelden geen verband tonen met het (beperkt) aantal ingeschreven studenten.
Aan niet-bekostigde instellingen worden geen eisen gesteld ten aanzien van de hoogte van het collegegeld voor geaccrediteerde opleidingen. De IUASE verzorgt, net als veel andere niet-bekostigde instellingen, ook veel niet-geaccrediteerd onderwijs. Voor al het onderwijs dat de IUASE verzorgt, kan de instelling dus zelf het inschrijvingstarief bepalen.
De leden van de D66-fractie vragen wat het oordeel is van de Minister betreffende het zeer geringe eigen vermogen ten opzichte van het vreemd vermogen.
De IUASE is als niet-bekostigde instelling voor hoger onderwijs een organisatie die valt onder het rechtspersonenrecht. Als niet-bekostigde hoger onderwijsinstelling moet de IUASE voldoende financiële en bestuurlijke continuïteit kennen. Bij de toetredingsaanvraag is dit onderzocht door de inspectie. Dit onderzoek strekt zich niet uit tot de vraag of de instelling veel of weinig eigen vermogen had. Uit het rapport van bevindingen van de inspectie blijkt dat de IUASE over de afgelopen vijf jaar weliswaar een gering eigen vermogen had ten opzichte van het vreemd vermogen, maar dat de instelling er telkens in geslaagd lijkt de jaarlijkse kosten te dekken.
De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre de Minister van plan is om accreditatie van de masteropleiding in te trekken dan wel te bevriezen zolang er geen begrotingen en meerjarenbegrotingen bekend zijn en een continuïteitsparagraaf in het jaarverslag ontbreekt. Voorts vragen de leden of de Minister van plan is om de accreditatie van de masteropleiding in te trekken op basis van de conclusie van de inspecteurs dat de IUASE geen financiële continuïteit kan waarborgen in de toekomst.
De accreditatie van opleidingen kan alleen worden ingetrokken indien de NVAO de accreditatiewaardigheid van de opleiding onvoldoende acht bij een ingelast onderzoek naar aanleiding van een signaal of meerdere signalen dat de wettelijke kwaliteitsaspecten van de opleiding zodanig zijn gewijzigd dat deze beoordeling van die aspecten tot een afwijzing van de aanvraag om accreditatie of toets nieuwe opleiding zou leiden. De NVAO zal een dergelijk onderzoek bij hbo-masteropleiding van de IUASE de komende periode uitvoeren naar aanleiding van hierboven bij het antwoord op vragen van de leden van de GroenLinks-fractie toegelichte signalen. Indien het advies van de NVAO daartoe aanleiding geeft, zal ik niet aarzelen om in te grijpen. Overigens biedt de WHW niet de mogelijkheid de accreditatie te bevriezen.
De leden van de CDA-fractie vragen of de conclusie dat de financiële situatie van de IUASE «onzeker» is, uitsluitend berust op het ontbreken van betrouwbare informatie over de financiële bedrijfsvoering en verantwoording of dat de inspectie ook anderszins twijfel heeft over de financiële bestendigheid van de instelling. De leden vragen of de inspectie een slag om de arm houdt bij het concluderen dat de financiële continuïteit niet gewaarborgd is omdat zij niet over alle gegevens kan beschikken en of het ontbreken van financiële informatie, de constateringen dat begrotingen in eerdere jaren bedragen bevatten die «onwaarschijnlijk» zijn en de genoemde kritiekpunten niet voldoende zijn om te besluiten dat de financiële continuïteit onvoldoende gewaarborgd is.
De conclusie van de inspectie dat de financiële situatie van de IUASE onzeker is, berust inderdaad op het ontbreken van actuele en betrouwbare informatie. Andere zaken, zoals de kwaliteit van de jaarrekening en het onderzoek van de FIOD, bevestigen deze conclusie. De inspectie was op basis van de informatie waarover zij beschikt niet tot de conclusie gekomen dat de financiële continuïteit bij de IUASE onvoldoende is gewaarborgd, wel dat de situatie onzeker is. De inspectie duidt dit met «zeer fragiel».
De leden van de D66-fractie vragen hoe de Minister het feit beoordeelt dat een verdacht bestuurslid terugtreedt als stichtingsbestuurslid, maar naderhand aangebleven blijkt te zijn als lid van het CvB. De leden vragen voorts hoe de Minister de familiebanden van drie leden van het stichtingsbestuur beoordeelt.
Ik heb er bedenkingen bij dat een verdacht persoon aanblijft als bestuurslid van een onderwijsorganisatie. Hoewel de WHW niets voorschrijft over de inrichting van bestuur en organisatie van niet-bekostigde instellingen, dient met de door de instelling gekozen constructie de bestuurlijke en financiële continuïteit te zijn gewaarborgd.
De leden van de D66-fractie vragen of het gebruikelijk is dat de verantwoordelijkheid voor de financiën alleen en geheel onder het stichtingsbestuur van de IUASE valt, en of de Minister dit wenselijk acht.
Ik verwijs naar het antwoord op voorgaande vraag. De inspectie heeft mij aangegeven dat de inrichting van bestuur en organisatie zoals bij de IUASE niet ongebruikelijk is.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de Minister oordeelt over de constatering van de inspecteurs dat het College van Bestuur niet separaat op alleen de geaccrediteerde masteropleiding kon sturen. De leden vragen in hoeverre de Minister bereid is hier consequenties aan te verbinden. Zo ja, welke vragen de leden. En zo nee, waarom niet vragen zij.
De constatering dat het College van Bestuur niet separaat op alleen de geaccrediteerde masteropleiding kon sturen baart mij, net als de algemene conclusie van de inspectie, ernstige zorgen. De recente signalen die aanleiding vormen tot het onderzoek van de NVAO naar de accreditatiewaardigheid van de hbo-masteropleiding van de IUASE versterken deze zorgen. Indien het advies van de NVAO daartoe aanleiding geeft, zal ik niet aarzelen om in te grijpen.
De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre de Minister iets kan zeggen over eventuele toestemming voor de bacheloropleiding waarvoor de IUASE een toets nieuwe opleiding heeft ingediend bij de NVAO. De leden vragen in hoeverre de Minister het wenselijk acht dat de IUASE toestemming krijgt voor een geaccrediteerde bacheloropleiding gezien de huidige omstandigheden en voortbordurend op de conclusies van dit rapport van de inspectie.
De NVAO heeft besluitvorming over de aangevraagde toets nieuwe opleiding voor de hbo-bacheloropleiding Islamitische Theologie aangehouden tot de uitkomsten van het traject van verscherpt toezicht van de inspectie en het traject van de FIOD en het OM bekend zijn. Het is aan de NVAO om een besluit te nemen over de accreditatiewaardigheid van de bacheloropleiding. De NVAO zal hier alleen toe overgaan bij een duidelijk en volledig beeld van de kwaliteit van de opleiding. Ik kan als Minister niet vooruit lopen op het besluit van de NVAO.
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister consequenties zal verbinden aan de conclusie van de inspecteurs dat de continuïteit van deze rechtspersoon voor hoger onderwijs zeer fragiel is. De leden vragen of de Minister bereid is de accreditatie voor de masteropleiding in te trekken, of anders tijdelijk te «bevriezen». De leden vragen of de Minister andere maatregelen nodig acht naar aanleiding van dit rapport en zo ja, wat voor maatregelen dat zouden moeten zijn.
Het rapport van bevindingen dat uw Kamer heeft ontvangen, heeft ertoe geleid dat de IUASE onder verscherpt toezicht van de inspectie is gesteld. Daarnaast zal de NVAO naar aanleiding van een aantal signalen onderzoek doen naar de accreditatiewaardigheid van de hbo-masteropleiding van deze instelling. Als het verscherpt toezicht van de inspectie of het onderzoek van de NVAO daartoe aanleiding geven zal ik niet aarzelen om maatregelen te treffen. Voorts verwijs ik naar mijn eerdere antwoord op een vraag van uw fractie ten aanzien van de mogelijkheid tot intrekken of bevriezen van de accreditatie.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Minister het aanbod van de onderwijsinstelling om studenten die vertraging oplopen een deel van hun collegegeld terug te geven verenigt met de uiterst beperkte middelen op de balans en of mogelijk sprake is van financiële middelen van de onderwijsinstelling die niet gedeeld zijn met de inspectie.
Er is onvoldoende zekerheid over de huidige financiële positie van de IUASE om deze vraag te beantwoorden. Het is niet onmogelijk dat de onderwijsinstelling niet alle informatie over beschikbare financiële middelen met de inspectie heeft gedeeld. Er kan niet bij voorbaat worden uitgesloten dat de instelling in staat is aan deze toezegging richting de studenten te voldoen. Het tegendeel is evenmin uitgesloten.
De leden van de SP-fractie vragen wat de financiële compensatiemogelijkheden zijn voor studenten als de IUASE haar bevoegdheid een geaccrediteerde master aan te bieden verliest. De leden vragen of de Minister eventueel in dit geval bereid is de betreffende getroffen studenten te adviseren of te ondersteunen.
In de WHW is geregeld dat in het geval dat de accreditatie wordt ingetrokken of wanneer een instelling de status verliest, de desbetreffende hoger onderwijsinstelling er zorg voor draagt dat studenten die aan de opleiding zijn ingeschreven, de gelegenheid wordt geboden deze opleiding te voltooien aan een andere instelling. Als er studenten zijn voor wie dat niet mogelijk is, wordt de opleiding tijdelijk voortgezet. Eventueel kan de inspectie de betreffende studenten in dit traject wijzen op de verschillende mogelijkheden. Studenten van niet-bekostigde instellingen hebben, net als studenten van bekostigde instellingen, de mogelijkheid om een schadevergoeding te eisen bij de burgerlijke rechter.
De leden van de SP-fractie vragen of bij het eerdere accreditatierapport van de hbo-masteropleiding van de NVAO al meer alarmbellen hadden moeten zijn gaan rinkelen en of deze casus voor de Minister aanleiding is om bij toekomstige accreditaties voor opleidingen van instellingen die niet eerder zijn geaccrediteerd scherper naar financiële en bestuurlijke kwaliteit te kijken.
In het stelsel voor hoger onderwijs hebben de inspectie en de NVAO elk hun onderscheiden rollen en taken. Dit geldt ook voor de procedure van toetreding van niet-bekostigde instellingen. Deze rolverdeling is onder andere in de inleiding beschreven. Het past in de verdeling van rollen en verantwoordelijkheden tussen inspectie en NVAO niet om de opdracht van de NVAO te verbreden door financiële en bestuurlijke continuïteit te bekijken in het kader van de accreditatie anders dan ten aanzien van een aannemelijke afstudeergarantie. Dit zou leiden tot een stapeling zowel in het toezicht op instellingen als van de externe beoordeling van opleidingen. Dit acht ik onwenselijk.