Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 mei 2018
In het ordedebat van 11 april 2018 is op initiatief van het lid Özütok (GroenLinks) mij verzocht om een reactie op het onderzoeksrapport «Burgerinitiatief: waar een wil is ...», dat de Nationale ombudsman op 11 april heeft uitgebracht (Handelingen II 2017/18, nr. 72, Regeling van Werkzaamheden). Het onderzoek betreft de rol van overheidsinstanties op burgerinitiatieven, en is gebaseerd op de reactie van ruim honderd initiatieven op een vragenlijst van de Nationale ombudsman. 33% van de respondenten is (zeer) tevreden over het contact met overheidsinstanties, maar 44% is er (zeer) ontevreden over.
Ik ben de Nationale ombudsman erkentelijk voor dit onderzoek, omdat het een indicatie geeft van de verwachtingen die burgers rondom hun participatie hebben en hoe de overheid daarmee omgaat. Steeds meer burgers willen zelf maatschappelijke vraagstukken oppakken, maar menen dat de ondersteuning die overheden daaraan kunnen geven nog te kort schiet. De Nationale ombudsman somt verschillende knelpunten (en succesfactoren) op, die nagenoeg allemaal raken aan verbetering van het communicatieproces tussen burger en overheid. Het gaat dan om meedenken en meewerken in oplossingen, de burger serieus nemen, hen door de ambtelijke bureaucratie leiden.
Conform de afspraken in het Regeerakkoord ga ik de komende jaren inzetten op betere samenwerking tussen overheid en burger, om zo ruimte te maken voor nog meer burgerinitiatieven. In het Actieprogramma Versterking lokale democratie en bestuur dat vóór de zomer naar de Tweede Kamer gaat, werk ik dit nader uit. Samenwerking en versterking van de responsiviteit van de overheid, en stimulering van twee bijzondere vormen van bewonersinitiatief: right to challenge en right to bid (recht op overname) zijn daar onderdeel van.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren