Gepubliceerd: 19 februari 2018
Indiener(s): Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34775-VII-53.html
ID: 34775-VII-53

Nr. 53 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 februari 2018

Door het vorige kabinet is een Experimentenwet gemeenten aangekondigd in onder andere de Agenda Lokale Democratie.* De wet was bedoeld om een aantal gemeenten voor een specifieke periode in de gelegenheid te stellen om, bij wijze van experiment, af te wijken van wettelijke bepalingen, teneinde op een vernieuwende wijze maatschappelijke opgaven beter aan te kunnen pakken.

In de aanloopfase tot het wetsvoorstel is in het voorjaar van 2015 een oproep gedaan aan gemeenten om voorstellen voor experimenten in te dienen. Dit heeft geleid tot 75 voorstellen uit 35 gemeenten. In de tweede helft van 2015 heeft een zorgvuldige beoordeling van de ingediende voorstellen plaatsgevonden met de betrokken gemeenten en ministeries. Het overleg over de ingediende voorstellen heeft als positief resultaat gehad dat veel van de door de betrokken gemeenten geconstateerde belemmeringen op een andere manier en vaak sneller dan via een wettelijk experiment bleken te kunnen worden opgelost. Alle betrokken gemeenten zijn door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in samenspraak met de betrokken bewindspersonen, in november 2015 geïnformeerd over de uitkomsten van de beoordeling. Twee voorstellen zijn overgenomen door opneming in het betreffende wetsvoorstel: 1. een experiment waarbij het mogelijk wordt gemaakt dat een raadscommissie (ex artikel 82 Gemeentewet) wordt voorgezeten door een niet-raadslid en 2. een experiment met betrekking tot het registreren van adviesvragen over huiselijk geweld en kindermishandeling bij een Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK).

Behoefte aan innovatieve werkwijzen en maatwerk

Er is bij gemeenten – zoveel is duidelijk – belangstelling voor innovatieve werkwijzen op het terrein van bestuurlijke en democratische vernieuwing. Het gaat dan bijvoorbeeld om werkwijzen met betrekking tot het beter (of anders) betrekken van burgers bij de democratische besluitvorming en het beproeven van nieuwe werkwijzen van de gemeenteraad, raadscommissies, bestuurscommissies en adviescommissies, alsook de positie van gemeenteraden bij de besluitvorming in intergemeentelijke samenwerking. Dat zijn onderwerpen die mij als verantwoordelijk Minister voor de inrichting van het lokaal bestuur en de organieke wetgeving in het bijzonder ter harte gaan.

Dergelijke wensen en initiatieven hebben raakvlakken met een aantal rapporten uit 2016 die de aandacht richten op de noodzaak tot een versterking van de democratie op lokaal, regionaal en provinciaal niveau: het rapport «Op weg naar een meervoudige democratie» van de Commissie Toekomstgericht lokaal bestuur, het rapport «Maatwerkdemocratie» van de VNG Denktank 2016 en de Vierde periodieke beschouwing van de Raad van State over interbestuurlijke verhoudingen. Ook het rapport «Maak verschil» van de Studiegroep Openbaar Bestuur reikt vernieuwende concepten voor de inrichting van het openbaar bestuur aan.2

In de praktijk worden veel van deze innovatieve werkwijzen aangeduid als «experimenten». Gemeentebestuurders spreken over «de behoefte om te experimenteren» en «het uitvoeren van experimenten». Ook bij andere overheden en hun bestuurders komen we deze wensen tegen.

Als de bonte verzameling voorstellen vanuit de praktijk wordt getoetst aan de bestaande juridische kaders, levert dat de volgende ordening op:

  • 1. Er zijn veel vernieuwende werkwijzen, aangeduid als «experimenten» die passen binnen de bestaande juridische kaders. Gemeenten (en andere overheden) zijn creatief en kunnen veel vernieuwing toepassen in hun werkwijze, het betrekken van burgers, enz. binnen de organieke wetgeving.

  • 2. Er zijn ook vernieuwende werkwijzen, aangeduid als «experimenten», die in strijd zijn met de organieke wetgeving.

Om overheden de gewenste ruimte voor een eigen of nieuwe aanpak te bieden is een van de opties dat wordt overgegaan tot een aantal aanpassingen van de organieke wetgeving om dit voor alle overheden mogelijk te maken. Ik ga daarom in gesprek met gemeenten (en andere overheden) om gezamenlijk te bezien op welke punten onder andere de Gemeentewet en de Provinciewet herzien kunnen worden, mede gericht op het vergroten van de ruimte voor lokaal maatwerk en innovatie. Indien de Gemeentewet meer ruimte creëert voor lokaal maatwerk en dit daarmee mogelijk wordt voor alle gemeenten, is het ook minder noodzakelijk om hier experimenten voor in te richten. Dit geldt bijvoorbeeld voor het in het wetsvoorstel beoogde experiment met het voorzitten van een raadscommissie ex artikel 82 Gemeentewet door een niet-raadslid.

Het doel van de Experimentenwet gemeenten was gemeenten ruimte te bieden voor lokaal maatwerk en innovatie. Ik stel concluderend vast dat dit doel voor wat betreft de organieke wetgeving deels ook op andere wijzen kan worden bereikt. Vanwege dit nieuwe perspectief ziet de regering af van indiening van het wetsvoorstel Experimentenwet gemeenten.

Daarnaast onderzoek ik nog wel of experimenteerruimte alsnog noodzakelijk zou zijn voor het mogelijk maken van substantiële, meer ingrijpende nieuwe werkwijzen waarvan op voorhand niet helder is of de betreffende werkwijze in alle gemeenten mogelijk zou moeten worden. Dergelijke experimenten zouden in een paar gevallen eerst kunnen worden uitgeprobeerd, waarna evaluatie een oordeel kan opleveren over de vraag of een bredere regeling gewenst en noodzakelijk is. Slechts voor dergelijke categorieën van experimenten zou dan wellicht wettelijke experimenteerruimte gewenst zijn. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de op de Grondwet gebaseerde normatieve uitgangspunten voor het stelsel van openbaar bestuur, zoals geregeld in de organieke wetten. De constitutionele randvoorwaarden voor en mogelijke vormgeving van dergelijke experimenteerruimte worden in de komende tijd nader verkend.

Ten slotte stel ik vast dat de werkwijze – zoals gehanteerd in 2015 – om met gemeenten en ministeries in gesprek te gaan over voorstellen van gemeenten voor experimenten en het beoordelen daarvan door de diverse betrokken ministeries, als zodanig succesvol is gebleken. Ook in de toekomst kan mijn ministerie een loket- en platformfunctie vervullen als het gaat om de wensen van overheden om met de ministeries in gesprek te gaan over (vermeende) belemmeringen in regelgeving en de behoefte tot experimenteren.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren