Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 december 2017
Tijdens de regeling van werkzaamheden van 5 december jl. (Handelingen II 2017/18, nr. 30, Regeling van werkzaamheden) heeft uw Kamer om een brief verzocht naar aanleiding van een bericht in de media1 over een 74-jarige demente man wiens strafzaak is geschorst door de rechter. Uw Kamer heeft gevraagd om toelichting over het schorsen van strafzaken van verdachten met een geestesziekte en de mogelijkheden om deze personen anders dan door een vrijheidsstraf toch vast te kunnen houden. In deze brief wordt op basis van de geldende wetgeving op beide punten ingegaan.
De rechter schorst ingevolge artikel 16 Wetboek van Strafvordering, de vervolging van een verdachte indien de verdachte aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt, dat hij niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. De gedachte hierachter is dat een verdachte als hij berecht wordt in staat en in de gelegenheid moet zijn om de verdediging te voeren of te laten voeren door een raadsman. Het getuigt niet van een eerlijk proces (artikel 6 EVRM) verdachten te vervolgen die niet in staat zijn de tegen hen ingestelde vervolging te begrijpen. Zij begrijpen immers niet waartegen zij zich moeten verdedigen of zelfs waarom zij zich moeten verdedigen. Zodra van voldoende herstel van de verdachte is gebleken, wordt de schorsing opgeheven en kan de strafzaak inhoudelijk (verder) behandeld worden. De schorsing kan ambtshalve door de rechter worden opgeheven, op vordering van het Openbaar Ministerie of op verzoek van de verdachte of zijn advocaat.
Bij een schorsing van de vervolging kan de rechter ingevolge artikel 17, tweede lid, Wetboek van Strafvordering bepalen dat die schorsing zich niet uitstrekt tot de voorlopige hechtenis. De verdachte blijft in dat geval in voorlopige hechtenis zitten zolang als wordt voldaan aan de gronden en gevallen voor voorlopige hechtenis zoals opgenomen in de artikelen 67 en 67a Wetboek van Strafvordering. Ook in deze situatie moet de voortzetting van voorlopige hechtenis periodiek worden getoetst aan deze gronden en gevallen.
Als een verdachte wiens zaak is geschorst lijdt aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, waardoor hij een gevaar vormt voor zichzelf of anderen kan de officier van justitie ervoor kiezen een machtiging op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wbopz) aan te vragen. Een dergelijke rechterlijke machtiging strekt tot een gedwongen opname in een zorginstelling. Bij voornoemd verzoek van de officier van justitie dient een medische verklaring van een onafhankelijk arts te worden overlegd. Deze verklaring verschaft inzicht in de actuele situatie van verdachte. De rechter oordeelt of aan de criteria van die wet wordt voldaan en daarmee of opname de enige wijze is om gevaar dat de stoornis veroorzaakt, af te wenden.
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker