Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 december 2017
Tijdens de regeling van werkzaamheden van donderdag 14 december jl. heeft de Kamer gevraagd om een brief naar aanleiding van de vernieling van een Joods restaurant op 7 december jongstleden (Handelingen II 2017/18, nr. 35).
In de Joodse gemeenschap bestaat bezorgdheid over zowel de vernielingen, als over de aanklacht die het Openbaar Ministerie (OM) tegen de verdachte heeft geformuleerd.
Vooropgesteld; ik spreek mij krachtig uit tegen elke vorm van antisemitisme en discriminatie van bevolkingsgroepen. Discriminatie van welke aard dan ook past op geen enkele manier in onze rechtsstaat. Op 12 december jongstleden heb ik met diverse Joodse organisaties, waaronder het Centraal Joods Overleg, gesproken over onder andere de vernieling van het Joodse restaurant en over de veiligheid van de Joodse gemeenschap. Zoals ik ook in dat overleg heb aangegeven, neem ik de veiligheid van de Joodse gemeenschap zeer serieus. Ik heb toen gezegd, zoals is ook uw Kamer meldde tijdens het Algemeen Overleg Terrorismebestrijding van 14 december jl., dat ik dit geweld ten zeerste veroordeel.
Het is voor mij als Minister niet mogelijk om in te gaan op zaken die nog onder de rechter zijn. Graag wijs ik u erop dat de tenlastelegging en strafeis van het OM in beginsel een discretionaire bevoegdheid betreft. Daarbij is het OM gebonden aan het strafrecht, maar betrekt het uiteraard alle omstandigheden. Ik kom daar verderop in deze brief op terug. De rechter is in zijn strafoplegging volstrekt onafhankelijk. Het hoort bij onze rechtsstaat dat het strafproces zijn loop heeft. Ik wil dit proces op geen enkele manier beïnvloeden.
Wel kan ik u melden, zoals het OM ook reeds berichtte, dat op woensdag 20 december verdachte voor de politierechter staat op verdenking van vernieling en diefstal. Tijdens de openbare zitting op 20 december zal de officier van justitie het standpunt van het OM uiteenzetten en een eis formuleren. Hierbij zal de context waarbinnen de feiten zijn gepleegd worden meegenomen. De hoofdofficier van Justitie te Amsterdam heeft mij gemeld dat de context en aard van de handelingen, gericht tegen een Joods restaurant, ter zitting zullen worden ingebracht.
Vanwege de ontstane onrust en om mijn betrokkenheid met de Joodse gemeenschap kenbaar te maken, zal ik zondag 17 december a.s., tezamen met Minister Schouten, aanwezig zijn bij een bijzondere Chanoeka viering in Amsterdam. Ook zal ik een bezoek brengen aan een Amsterdamse synagoge.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus