Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 juni 2018
De overheid heeft de opgave zich in te spannen om seksueel misbruik en seksueel geweld waar mogelijk te voorkomen. Als iemand toch slachtoffer is geworden van seksueel misbruik moet dit slachtoffer erkenning krijgen en zo goed mogelijk worden ondersteund. In de meerjarenagenda slachtofferbeleid 2018–2021 (Kamerstuk 33 552, nr. 43) worden slachtoffers van zedenmisdrijven ook genoemd als een groep die vanwege de verhoogde kwetsbaarheid extra aandacht verdient.
Met deze brief doe ik een aantal moties en toezeggingen gestand die betrekking hebben op seksueel misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk (RKK):
1. de motie van het lid Van Toorenburg c.s. waarin gevraagd wordt de Kamer jaarlijks te informeren over hoe de RKK omgaat met nagekomen meldingen van slachtoffers van seksueel misbruik («schrijnende gevallen»);1
2. de motie van het lid Volp c.s. waarin wordt verzocht aan de heer Deetman in overweging te geven het Nationaal Archief te kiezen als locatie voor het archief van de voormalige Commissie Deetman;2
3. mijn toezegging tijdens het Voortgezet Algemeen Overleg Kinderporno en Kindermisbruik op 27 maart 2018 (Handelingen II 2017/18, nr. 65, item 40) om in te gaan op de vraag om subsidie voor een initiatief van een aantal slachtofferorganisaties ten behoeve van het Koershuis;
4. de brief van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid met het verzoek om een reactie op het bericht van het Vrouwenplatform Kerkelijk Kindermisbruik;3
5. mijn toezegging tijdens het Algemeen Overleg Zeden op 23 mei 2018 (Kamerstuk 29 279, nr. 441) om u te informeren over de uitkomsten van het gesprek met de RKK over de mediaberichten inzake dwangarbeid door meisjes bij de Zusters van de Goede Herder. Hiermee wordt tevens een reactie gegeven op de aangehouden motie van het lid Van Nispen waarin wordt verzocht om een onafhankelijk onderzoek naar uitbuiting en dwangarbeid in katholieke gestichten tussen 1860 en 1973;4
6. mijn toezegging naar aanleiding van de aangehouden motie van de leden Kuiken en Van Nispen ingediend tijdens het voortgezet algemeen overleg van 6 juni 2018 (Handelingen II 2017/18, nr. 90, VAO Zeden) waarin wordt gevraagd om tevens te bezien hoe organisaties strafrechtelijk aangesproken kunnen gaan worden indien zij bij signalen van seksueel misbruik onvoldoende doen om daders van seksueel misbruik aan te pakken.5
Ad. 1. Informatie Rooms-Katholieke Kerk over afhandeling van meldingen
Ik ontving van de RKK een jaarverslag over 2017 dat u bijgaand aantreft6. Het jaarverslag is gepubliceerd op www.RKKerk.nl en www.KNR.nl. Het verslag geeft inzicht in hoe de RKK vorig jaar meldingen heeft behandeld en hoe zij het preventiebeleid vorm heeft gegeven. Ik heb over de uitvoering van de werkzaamheden op 28 mei jl. met vertegenwoordigers van de kerk gesproken. Het jaarverslag en het gesprek hebben informatie opgeleverd die ik graag met u deel.
a. Afspraak voor schrijnende gevallen:
In het gesprek is mij duidelijk geworden op welke wijze de RKK uitvoering geeft aan deze afspraak. Er is een speciale regeling in het leven geroepen die het mogelijk maakt om meldingen te behandelen van (1) seksueel misbruik tegen aangeklaagden die zijn overleden, (2) van misbruik dat is verjaard en (3) van misbruik dat is gemeld na de sluitingsdatum van de Klachtenregeling 2011 van de onafhankelijke Stichting Beheer & Toezicht. Deze stichting is door de RKK opgericht op advies van de Commissie Deetman. Vanaf 2015 hebben zich in het kader van deze regeling circa 120 slachtoffers gemeld. Aan alle melders is een gesprek aangeboden. In 2017 hebben zo’n 20 slachtoffers van dit aanbod gebruik gemaakt. Het gesprek wordt gevoerd door een onafhankelijk team van deskundigen. Op basis van dit gesprek ontvangt de betreffende bisschop of hogere overste een bindend advies om erkenning, een financiële genoegdoening en hulpverlening aan te bieden.7 Dit wordt vervolgens verwoord in een uitgebreide brief aan de melder. Soms doen slachtoffers alleen een melding, maar alle reacties worden geregistreerd. De uitvoering van de afspraak kent geen einddatum. Slachtoffers kunnen zich dus blijven melden.
b. Meldpunt Grensoverschrijdend Gedrag:
Dit meldpunt is op 1 mei 2015 opgericht. Slachtoffers kunnen hier persoonlijk, digitaal en telefonisch meldingen doen. Het Meldpunt heeft een duidelijk herkenbare website met een korte beschrijving van meldingen en de wijze van afhandeling. Er is professionele hulpverlening beschikbaar, slachtoffers kunnen ook worden doorverwezen. Als er sprake is van strafbare feiten wordt conform de Gedragscode aangifte gedaan bij Openbaar Ministerie of politie. Naast het Meldpunt Grensoverschrijdend Gedrag beschikken zowel de bisdommen als de Konferentie Nederlandse Religieuzen vertrouwenspersonen.
c. Preventiebeleid:
De RKK heeft het preventiebeleid aangescherpt. Er is een Gedragscode opgesteld die breed is verspreid en besproken. Daarbij wordt expliciet aandacht besteed aan de thematiek in opleidingen van geestelijken die door externe professionele trainers worden verzorgd. De RKK meldde ook dat het beleid rond antecedentenonderzoeken en de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) is verscherpt: bij iedere benoeming wordt een VOG aangevraagd. Bij priesters van buiten het bisdom en Nederlandse priesters van ordes en/of congregaties wordt daarnaast een antecedentenverklaring geëist. Van priesters uit het buitenland wordt zowel een antecedentenverklaring gevraagd als ook het buitenlandse equivalent van een VOG.
Ad. 2. Uitkomsten gesprek met dhr. Deetman over het archief
Op 13 april jl. voerde ik, ter uitvoering van de motie van het lid Volp c.s. (Kamerstuk 34 550 VI, nr. 97), overleg met dhr. Deetman om hem te bewegen het archief van de voormalige commissie, die onder zijn leiding onderzoek verrichtte, over te dragen aan het Nationaal Archief. Leidend is daarbij de gedachte dat het archiefmateriaal goed bewaard blijft en in de toekomst toegankelijk is voor wetenschappelijk onderzoek.
In het gesprek heeft dhr. Deetman aangegeven dat hij alle slachtoffers die zich bij zijn commissie hebben gemeld de absolute toezegging heeft gedaan dat niets van hetgeen aan de commissie werd gemeld openbaar zou worden. Alle commissieleden hebben absolute geheimhouding toegezegd en alle documenten waarover zij zelf beschikten laten vernietigen. Dhr. Deetman heeft dit ook publiekelijk gemeld bij het begin van zijn onderzoek, tijdens zijn onderzoek en bij de presentatie van zijn eindrapport en ook meegedeeld aan de lotgenotenorganisaties. Hij heeft in het gesprek aangegeven deze toezegging tot vertrouwelijkheid nooit te zullen schenden.
Dhr. Deetman is met medewerkers van het Nationaal Archief in gesprek geweest over de voorwaarden waaronder het archief zou kunnen worden overgedragen. Zij konden het echter niet eens worden over die voorwaarden. Daarbij ging het vooral om de vraag hoe lang de door slachtoffers gedane meldingen vertrouwelijk zouden blijven.
Ik heb respect voor de zuiverheid en standvastigheid waarmee dhr. Deetman omgaat met de vertrouwelijkheid. Deze belofte heeft er naar mijn idee mede aan bijgedragen dat slachtoffers de stap hebben durven zetten om zich bij de commissie te melden. Ik betreur het echter dat ik dhr. Deetman niet heb kunnen overreden om nogmaals met het Nationaal Archief in gesprek te gaan, te meer omdat de RKK zelf en ook lotgenotenorganisatie KLOKK wel gesprekken over de overdracht van hun archieven voeren. Ik heb echter geen zeggenschap over dit particuliere archief en overdracht naar het Nationaal Archief kan alleen op vrijwillige basis. Ik vertrouw erop dat de integere werkwijze waarvan dhr. Deetman blijk heeft gegeven er uiteindelijk ook toe zal leiden dat het archief een bewaarplaats krijgt waarbij zowel het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers wordt gewaarborgd, als het doen van wetenschappelijk onderzoek mogelijk is, hetgeen evenzeer een in de kring van slachtoffers levende wens is.
Ad. 3. Subsidie Koershuis
Het Ministerie van VWS heeft in de periode van 2014 tot en met 2017 lotgenotenorganisaties de stichting Koepel Landelijk Overleg Kerkelijk Kindermisbruik (KLOKK) en SKIP gesubsidieerd in het kader van de onderzoeken van de commissies Deetman en Samson. In de jaren daarvoor is een aanloopsubsidie verstrekt. In totaal heeft het Ministerie van VWS aan deze lotgenotenorganisaties € 3.9 miljoen toegekend.8 Deze tijdelijke projectsubsidies waren bedoeld voor belangenbehartiging, ondersteuning en begeleiding van slachtoffers en de organisatie van lotgenotenbijeenkomsten.
Een aantal lotgenotenorganisaties voor slachtoffers van mishandeling en seksueel misbruik gedurende hun jeugd, waaronder de Stichting Kindermisbruik Instellingen Pleeggezinnen (SKIP) en Vrouwenplatform Kerkelijk Kindermisbruik (VPKK), heeft het initiatief genomen om de krachten te bundelen en het Koershuis op te richten. Doel van het Koershuis is dat slachtoffers elkaar nog beter kunnen steunen, informatie kunnen uitwisselen en elkaar kunnen adviseren en begeleiden.
Ik heb van het plan tot oprichting van dit Koershuis vernomen. Ik acht het van belang dat slachtoffers elkaar beter weten te vinden zodat zij steun van elkaar kunnen ervaren. Tegelijkertijd ben ik van mening dat voor hulpverlening aan deze kwetsbare en specifieke groep slachtoffers professionals moeten worden ingeschakeld. Het Ministerie van JenV financiert daarvoor Slachtofferhulp Nederland (SHN) die zowel juridische als psychosociale begeleiding biedt, maar ook kan doorverwijzen naar gespecialiseerde hulpverleners. Voor deze kwetsbare en specifieke groep slachtoffers kan ook professionele psychische hulp bij traumaverwerking nodig zijn. Om deze reden is aan de commissie de Winter gevraagd om bij hun onderzoek in beeld te brengen of deze specialistische hulpverlening in Nederland voldoende beschikbaar is.
Ik kan mij voorstellen dat, met het verschijnen van het rapport van de commissie De Winter volgend jaar, lotgenotenorganisaties de behoefte voelen om slachtoffers te ondersteunen en te begeleiden. Van een subsidieverzoek van bijvoorbeeld het Koershuis ten bate van dergelijke activiteiten is tot op heden niets bekend. Zowel het Ministerie van VWS als het Ministerie van JenV zijn bereid tot een gesprek met de betrokken lotgenotenorganisaties over hun behoefte en de wijze waarop deze ondersteund zou kunnen worden.
Ad. 4. Reactie op het bericht van het Vrouwenplatform Kerkelijk Kindermisbruik
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid vroeg mij om een reactie op de brief aan hen van het Vrouwenplatform Kerkelijk Kindermisbruik (VPKK) van 26 maart jl.
De VPKK stelt dat nagekomen melders van misbruik geen erkenning zouden krijgen en dat er nog steeds een cultuur van geheimhouding in de RKK zou heersen. Zij stelt daarnaast dat er geen transparantie is over overplaatsing van plegers van gegrond verklaarde klachten en dat deze plegers hun VOG behouden. Verder stelt zij vragen over het archief van de heer Deetman en subsidiëring van het Koershuis. Zij acht het gewenst dat er een onafhankelijk meldpunt komt voor alle voormalige slachtoffers van kindermishandeling en seksueel misbruik in alle domeinen van de samenleving.
Ik heb geschetst hoe de RKK heeft aangegeven erkenning te blijven bieden, ook aan de nagekomen melders, dat slachtoffers zich kunnen blijven melden, en hoe de RKK het preventiebeleid en de regels rondom antecedentenonderzoek en VOG verder heeft aangescherpt en iedereen verplicht is zich aan de Gedragscode te houden.
De RKK onderhield in het verleden vooral contact met KLOKK, als vertegenwoordiger van de lotgenotenorganisaties. Met de VPKK, Mea Culpa United en KLOKK is jaarlijks een gezamenlijk overleg geweest en verder voor zover nodig. En de RKK blijft bereid tot overleg met slachtofferorganisaties. Daarnaast heeft er frequent contact plaatsgevonden met een contactgroep waarin naast vertegenwoordigers van de RKK ook slachtoffergroepen vertegenwoordigd waren. In het gesprek op 28 mei jl. heeft de RKK bereidheid getoond om opnieuw met de VPKK in gesprek te gaan. De RKK wil graag de vrees wegnemen dat meldingen worden toegedekt. Zij wil transparant zijn over de werkwijze en draagt er zorg voor dat alle melders een antwoord ontvangen en worden geregistreerd. Tevens memoreerde de RKK in het gesprek op 28 mei dat meerdere malen aan de VPKK zonder resultaat is gevraagd om de bij hen bekende potentiële meldingen via het (onafhankelijke) Meldpunt kenbaar te maken.
Ik constateer dat er in diverse domeinen aandacht wordt besteed aan seksueel misbruik en seksueel overschrijdend gedrag. Voor het melden van seksueel misbruik staan naar mijn inzicht voldoende mogelijkheden open binnen deze domeinen, naast de mogelijkheden voor slachtoffers om zich te melden bij de overheid, waaronder Veilig Thuis, de Centra voor Seksueel Geweld en natuurlijk de politie. Opvolging van meldingen kan ook het beste gebeuren in het domein waarin het zich heeft voorgedaan. Ik ben geen voorstander van een centraal meldpunt voor alle domeinen zoals dat door de VPKK wordt voorgesteld.
Ad. 5. Zusters van de Goede Herder
Ik wil in deze brief ook mijn toezegging gestand doen uit het Algemeen Overleg Zeden op 23 mei jl. (Kamerstuk 29 279, nr. 441) en het voortgezet algemeen overleg van 6 juni jl. (Handelingen II 2017/18, nr. 90, VAO Zeden) over de omstandigheden waaronder meisjes bij de kloosterorde van de Zusters van de Goede Herder arbeid hebben verricht. Tijdens het VAO is daarbij een motie ingediend (Kamerstuk 29 270, nr. 130) waarvan het dictum vraagt om een onafhankelijk onderzoek naar de uitbuiting en dwangarbeid in de katholieke gestichten tussen 1860 en 1973 en de wijze waarop de overheid en de volksvertegenwoordiging destijds de rol en verantwoordelijkheid ten aanzien van het voorkomen en tegengaan van dergelijke uitbuiting hebben ingevuld.
Ik heb de berichten die hierover in de media verschenen, besproken met de RKK. Wij hebben gedeeld dat naar seksueel misbruik binnen deze groep slachtoffers zowel door de Commissie Samson als de Commissie Deetman onderzoek is gedaan. Ook heeft de Commissie Deetman een vervolgonderzoek gedaan naar seksueel misbruik van en geweld tegen meisjes binnen de RKK (2013). In dat onderzoek is ook aandacht besteed aan fysiek en psychisch (excessief) geweld tegen minderjarigen vrouwen en kwam de aard, duur en zwaarte van de arbeid die zij moesten verrichten ook ter sprake. Aan de vrouwen die zich als slachtoffer hebben gemeld is door de onafhankelijke commissie Hulp, erkenning en genoegdoening voor geweld tegen minderjarigen in de Rooms-Katholieke Kerk (Commissie HEG) een financiële tegemoetkoming verstrekt.
Ook hier biedt de RKK de mogelijkheid voor slachtoffers om zich ook te melden bij het Meldpunt Grensoverschrijdend gedrag van de RKK, zodat hun klacht kan worden behandeld. Daarnaast is de RKK bereid om ook met deze groep slachtoffers in gesprek te gaan en waar mogelijk erkenning en financiële tegemoetkoming te bieden.
De commissie de Winter heeft daarnaast aangegeven dat deze slachtoffers zich kunnen melden wanneer de tewerkstelling het karakter had van fysiek en psychisch geweld. De commissie de Winter heeft tevens te kennen gegeven dat ook de meldingen van slachtoffers die onder verantwoordelijkheid van de overheid in deze kloosterorde waren geplaatst in behandeling worden genomen. De RKK wil hier ook zijn medewerking aan verlenen. Het rapport van de commissie De Winter verschijnt in 2019.
Het is belangrijk dat slachtoffers van uitbuiting en dwangarbeid in de katholieke kloosterorden kunnen rekenen op erkenning. Daarom constateer ik met instemming dat waar sprake is geweest van uitbuiting en dwangarbeid en dit kan worden beschouwd als een vorm van geweld, de slachtoffers hiervan zich kunnen melden bij instellingen van de RKK en erkenning en financiële compensatie kunnen krijgen. Voor slachtoffers die menen dat de instelling waar zij verbleven onrechtmatig heeft gehandeld vanwege de verplichting tot het verrichten van arbeid zonder dat daar bezoldiging tegenover stond, staat daarnaast ook een civiele procedure open bij de burgerlijk rechter. Ik heb begrepen dat een aantal slachtoffers een dergelijke procedure overweegt.
Ad. 6. Onderzoek verruiming aangifteplicht
Tot slot doe ik ook mijn toezegging gestand tijdens het voortgezet algemeen overleg zeden van 6 juni jl. (Handelingen II 2017/18, nr. 90, VAO Zeden) aan het lid Kuiken om inzicht te geven in de opzet van het onderzoek naar verruiming van de aangifteplicht. Een verruimde aangifteplicht bij wetenschap van gevallen van seksueel misbruik kan mogelijk een bijdrage leveren aan de aanpak van seksueel misbruik door organisaties of gesloten gemeenschappen. Op dit moment geldt wel een aangifteplicht voor het delict verkrachting, maar niet voor andere ernstige zedendelicten (art. 160 Sv). Bovendien is het niet-nakomen van de aangifteplicht alleen strafbaar als het feit nog kan worden voorkomen (art. 136 Sr). Het onderzoek moet een actueel en specifiek afwegingskader opleveren waarmee de mogelijkheid en wenselijkheid van het verruimen van de aangifteplicht in voornoemde gevallen kan worden beoordeeld. Het onderzoek behelst deels een rechtsvergelijkende studie naar een of meer buitenlandse rechtstelsels. Daarnaast zal worden gekeken naar aangifteverplichtingen in Nederland op relevante terreinen zoals het onderwijs en de zorg. Mede met het oog op het belang van slachtoffers en verschoningsgerechtigden zal ook worden gekeken naar randvoorwaarden waarmee averechtse effecten van de aangifteplicht kunnen worden voorkomen. Om te beantwoorden aan het verzoek, zoals gedaan door de leden Kuiken en Van Nispen in hun motie (Kamerstuk 29 270, nr. 125), wordt daarnaast een aanvullende onderzoeksvraag opgenomen naar de mogelijke strafrechtelijke aansprakelijkheid van organisaties als zij voornoemde aangifteverplichting niet nakomen.
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker