Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 december 2017
Middels deze brief voorzie ik uw Kamer van een inhoudelijke reactie op de motie van het lid Kuzu over de Oeigoeren in China (Kamerstuk 34 775 V, nr. 31), ingediend tijdens de begrotingsbehandeling op 15 november 2017 (Handelingen II 2017/18, nr. 22, item 8).
De motie verzoekt de regering om de mensenrechtensituatie van de Oeigoeren te blijven adresseren en China te wijzen op het grote belang van concrete verbeteringen van de mensenrechtensituatie van de Oeigoeren.
Graag verwijs ik uw Kamer naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Kuzu over Chinese moslims die hun korans moeten inleveren van 10 oktober 2017 (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 354). In die antwoorden geef ik aan dat dit kabinet de zorgen over de mensenrechtensituatie in Xinjiang deelt en dat dit kabinet zowel in bilateraal, EU- als VN-verband de situatie in Xinjiang blijft aankaarten.
In oktober 2015 en in april 2017 heeft de Mensenrechtenambassadeur in het kader van de bilaterale mensenrechtendialoog met China zijn zorgen geuit over maatregelen die de vrijheden van de bevolking in Xinjiang inperken. Hij drong erop aan de onderliggende oorzaken aan te pakken, zorg te dragen voor gelijkwaardige economische ontwikkeling van minderheden, de participatie van minderheden in het besluitvormingsproces te bevorderen en de culturele en religieuze identiteit te respecteren.
Zolang de mensenrechtensituatie voor de Oeigoeren in Xinjiang niet verbetert, verandert er niets aan de bereidheid van het kabinet om China volgens deze lijnen in internationaal en bilateraal verband te wijzen op het grote belang van het waarborgen van de mensenrechten van Oeigoeren in Xinjiang.
Ik vertrouw u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Buitenlandse Zaken, H. Zijlstra