Ontvangen ter Griffie op 13 september 2018.
De Tweede Kamer kan zich over de voorgenomen vaststelling van gelijkwaardige inspanning uitspreken tot en met 11 oktober 2018.
De vaststelling van de gelijkwaardige inspanning kan niet eerder worden gedaan dan op 12 oktober 2018.
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 september 2018
Op 23 mei jl. hebben het Rijk en de koepelorganisaties van decentrale overheden, VNG, IPO en UvW, in lijn met het Regeerakkoord en de afspraken in het Interbestuurlijk programma (IBP), overeenstemming bereikt over hun aandeel in het EMU-tekort. In het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen zijn we een EMU-norm van –0,4 procent van het bruto binnenlands product (bbp) overeengekomen voor de periode 2019–2022. Bijgevoegd treft u de concept regeling «EMU-tekort norm decentrale overheden 2019–2022»1 en conform artikel 3 van de Wet houdbare overheidsfinanciën (Wet hof) hang ik deze bij u voor. Graag geef ik u via deze brief een nadere toelichting op de gemaakte afspraak.
In het bestuurlijk overleg is stilgestaan bij het feit dat wij als overheidslagen een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben om te investeren in tal van maatschappelijke opgaven om noodzakelijke transities te realiseren. Veel van deze opgaven zijn ook benoemd in het IBP2. Iedere overheidslaag is daarbij verantwoordelijk voor een gezonde financiële ontwikkeling binnen de specifieke kaders die daarvoor gelden, zoals het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) en het nationale begrotingsbeleid. Samen zijn de overheden verantwoordelijk voor gezonde overheidsfinanciën van Nederland als geheel.
De EMU-norm die ik ben overeengekomen met de decentrale overheden is gebaseerd op de definities uit de Wet hof, inclusief onderverdeling naar overheidslaag en het volgen van het correctiemechanisme. In het bestuurlijk overleg hebben we op een constructieve manier invulling kunnen geven aan de balans tussen gezonde overheidsfinanciën en ruimte voor investeringen. Of zoals in de Wet hof benoemd: de invulling van een «gelijkwaardige bijdrage» door de decentrale overheden aan het EMU-saldo van de collectieve sector».
Een meerjarige afspraak tot en met 2022 creëert bestuurlijke rust en duidelijkheid voor alle partijen inzake de EMU-norm. Het cijfermatige vertrekpunt voor de EMU-norm is het geraamde tekort van decentrale overheden zoals opgenomen in het Regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34), namelijk –0,2 procent van het bbp. Daarbovenop hebben we een buffer afgesproken van –0,2 procent van het bbp, zodat bij afwijkingen in de realisatie er niet direct sprake is van een overschrijding. Tevens er is in deze buffer rekening gehouden met de ruimte die nodig is voor investeringen, zoals onder andere afgesproken in het IBP.
Bij de voorhangprocedure rondom de EMU-tekort norm 2018 zijn er door uw Kamer vragen gesteld over het ontbreken van een uitsplitsing naar overheidslaag. Ik heb toen in mijn beantwoording aangegeven hier aandacht voor te hebben in de te maken afspraken (Kamerstuk 34 775 IX, nr. 11). In overleg met de koepelorganisaties van de decentrale overheden ben ik tot een onderverdeling naar overheidslaag voor de periode 2019–2022 gekomen. Deze onderverdeling is opgenomen in de bijgevoegde concept regeling en wordt in de septembercirculaire van het gemeentefonds en provinciefonds doorvertaald naar individuele referentiewaarde per individuele gemeenten en provincies. De Unie van Waterschappen zal dit doen voor de individuele waterschappen.
Het Rijk en de koepelorganisaties hebben afgesproken dat wij periodiek een dialoog zullen voeren vanuit de gedeelde investeringsopgave en tegelijkertijd de verantwoordelijkheid voor gezonde overheidsfinanciën. Hierbij kunnen belangrijke ontwikkelingen in de financiële positie van zowel het Rijk als decentrale overheden en in het bijzonder het EMU-saldo worden besproken. Om dit gesprek zo goed mogelijk te kunnen voeren heb ik met de decentrale overheden afgesproken dat het belangrijk is dat we een beter inzicht krijgen in de ontwikkeling van het EMU-saldo van decentrale overheden. Daarom gaan we de komende periode verschillende sporen verkennen zoals een experiment met een aantal provincies, gemeenten en waterschappen om het EMU-saldo op een alternatieve manier te ramen, mogelijke aanpassingen in het BBV en het gebruik van de beschikbare informatie voor derden (IV3) en de EMU-enquête decentrale overheden.
Ik vertrouw erop uw Kamer hiermee voldoende te hebben geïnformeerd en zie met vertrouwen de uitkomst van de voorhangprocedure tegemoet. Uiteraard zal ik uw Kamer blijven informeren over relevante ontwikkelingen op dit terrein.
Mede namens de Minister van BZK en de Minister van I&W,
De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel