Kamerstuk 34775-IX-23

Lijst van vragen en antwoorden over transparantie rond de eindejaarsmarges, het uitkeren van middelen op de aanvullende post naar de begrotingen en onderuitputting

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiƫn (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2018

Gepubliceerd: 5 april 2018
Indiener(s): Johannes Sibinga Mulder
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34775-IX-23.html
ID: 34775-IX-23

Nr. 23 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 6 april 2018

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 24 januari 2018 inzake transparantie rond de eindejaarsmarges, het uitkeren van middelen op de aanvullende post naar de begrotingen en onderuitputting (Kamerstuk 34 775 IX, nr. 15).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 5 april 2018. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Anne Mulder

Adjunct-griffier van de commissie, Freriks

Vraag 1

Hoe beoordeelt u de huidige werking van het budgetrecht van de Kamer?

Vraag 2

Bent u bereid het eenvoudiger te maken voor de Kamer om de begroting te amenderen?

Antwoord op vraag 1 en 2

De Kamers oefenen het budgetrecht uit via het beoordelen en daarna goedkeuren of verwerpen van de rijksbegroting en door de dechargeverlening over het gevoerde financieel beheer aan de hand van de jaarverslagen. De werking van het budgetrecht van de Kamer beoordeel ik als goed. De Comptabiliteitswet 2016 heeft de mogelijkheden voor de Kamer om haar budgetrecht uit te oefenen op de begrotingsgefinancierde uitgaven versterkt. Voorbeelden daarvan zijn de artikelen 2.25 en 2.27. Deze artikelen regelen dat – zolang een begrotingswet of een suppletoire begrotingswet niet is vastgesteld – lopend beleid met terughoudendheid in uitvoering wordt genomen en nieuw beleid niet in uitvoering wordt genomen tenzij uitstel niet in het belang is van het Rijk en de Staten-Generaal daarover geïnformeerd is. Een ander voorbeeld is dat aangenomen meerjarige begrotingsamendementen met een deugdelijke dekking meerjarig verwerkt worden in de begroting.

De Tweede Kamer maakt gebruik van haar budgetrecht door de begroting te amenderen. Uit de cijfers blijkt dat bij de begrotingen 2016, 2017 en 2018 respectievelijk 127, 121 en 57 amendementen zijn ingediend. Een cijfermatige analyse van de amendementen die door Kamer op de ontwerpbegrotingen 2002–2015 zijn ingediend en aangenomen, laat zien dat de Tweede Kamer jaarlijks gemiddeld 0,11% van de totale rijksbegroting verschuift. Het niet juridisch verplichte deel van de kasuitgaven is groter (in de begroting 2015: 2,88%, in de begroting 2016: 2,86%) en daarmee amendeerbaar. In de begrotingen is de afgelopen jaren steeds meer informatie opgenomen over het juridisch verplichte deel van de kasuitgaven waardoor het voor de Kamer eenvoudiger is geworden om te amenderen. Sinds de begroting 2017 is daarnaast na de beleidsagenda een overzicht opgenomen van de geraamde uitgaven die op 1 januari niet juridisch verplicht zijn.

De Tweede Kamer kan naast het kasbudget ook het verplichtingenbudget amenderen. De ontwerpbegrotingen geven inzicht in het totaal aan verplichtingenbudget per artikel. In het Financieel Jaarverslag van het Rijk 2017 zal ik op uw verzoek het focusonderwerp verplichtingen behandelen. Daarbij komt ook het budgetrecht bij verplichtingen aan bod. Voor de Kamer liggen met name bij verplichtingen mogelijkheden om haar budgetrecht uit te oefenen.

Vraag 3

In hoeverre kan de Kamer gebruikmaken van de eindejaarsmarge ter dekking van amendementen op de begroting?

Vraag 4

In hoeverre kan de Kamer gebruikmaken van onderuitputting ter dekking van amendementen op de begroting?

Vraag 5

In hoeverre kan de Kamer gebruikmaken van middelen op de aanvullende post ter dekking van amendementen op de begroting?

Antwoord op vraag 3, 4 en 5

De eindejaarsmarge is bedoeld om ondoelmatige besteding van middelen aan het einde van het jaar te voorkomen. De definitief gehanteerde eindejaarsmarges en inzet hiervan zijn zoals gebruikelijk onderdeel van de voorjaarsbesluitvorming. De Kamer krijgt van het kabinet informatie over deze eindejaarsmarges en de inzet ervan via de eerste suppletoire begrotingswetten.

De onderuitputting komt pas in beeld na de Miljoenennota en de Tweede Kamer wordt hierover bij het eerst volgende begrotingsmoment bij Najaarsnota geïnformeerd. De ruimte om deze middelen dan nog (effectief) in te zetten voor dat jaar zijn zeer beperkt. Eventuele structurele onderuitputting is onderdeel van de reguliere begrotingsvoorbereiding in het voorjaar en kan door de Tweede Kamer geamendeerd worden bij de behandeling van de eerste suppletoire begrotingswetten of ontwerpbegrotingswetten.

Op de aanvullende post worden middelen die nog concrete uitwerking behoeven gereserveerd. Er kunnen geen verplichtingen worden aangegaan of uitgaven worden gedaan vanuit de aanvullende post. De aanvullende post zelf kent dan ook geen begrotingswetten en is dus niet amendeerbaar. Wanneer de middelen vanaf de aanvullende post worden toegevoegd aan een departementale begroting is het volledige budgetrecht van de kamer van toepassing. De Kamer wordt geïnformeerd over de reserveringen op de aanvullende post Algemeen in budgettaire nota’s (internetbijlagen Verticale Toelichting en Horizontale Toelichting. Zodra deze middelen van de aanvullende post zijn overgeheveld naar een begroting kan de Tweede Kamer deze middelen amenderen via de desbetreffende begrotingswetten.

Vraag 6

Welke departementen hebben afwijkende afspraken met betrekking tot de eindejaarsmarges? Waaruit bestaan deze afspraken?

Antwoord op vraag 6

Zie het antwoord op vraag 28–32.

Vraag 7

Wat is het percentage (kleiner dan 1%) dat gemiddeld genomen wordt ingeboekt voor de eindejaarsmarge?

Vraag 8

Hoe is de ontwikkeling geweest van de reële eindejaarsmarge, te weten wat daadwerkelijk aan middelen is toegevoegd en niet wat potentieel aan middelen toegevoegd had kunnen worden, sinds 2012?

Vraag 10

Hoe is de afgelopen jaren omgegaan met de eindejaarsmarge? Hoe vaak is afgeweken van de maximale eindejaarsmarge? Wat is hierover de regel en wat is de afweging om al bij Najaarsnota budget te gebruiken om de schuld af te bouwen?

Antwoord op vraag 7, 8 en 10

Tabel 1 laat de uitgekeerde eindejaarsmarges sinds 2012 zien. Deze is in de regel maximaal 1% van het begrotingstotaal. Onder andere de begrotingsfondsen kennen een aparte afspraak waarbij er geen sprake is van een maximale eindejaarsmarge en middelen ongelimiteerd mogen worden toegevoegd aan het volgende jaar. Negatieve eindejaarsmarges worden ook betrokken bij voorjaarsbesluitvorming en dienen te worden gecompenseerd door het vakdepartement.

Eventuele onderuitputting komt pas in beeld na de Miljoenennota en de Kamer wordt hier bij Najaarsnota een eerste keer over geïnformeerd. De ruimte om deze middelen dan nog (effectief) in te zetten voor dat jaar zijn zeer beperkt. Daarom worden deze middelen gebruikt voor het aflossen van de staatsschuld. Structurele onderuitputting wordt betrokken bij voorjaarsbesluitvorming.

Tabel 1. Uitgekeerde middelen («+» is een positief eindejaarsmarge, in mln.)
 

2012

2013

2014

2015

2016

Algemene Zaken incl. de Koning en Staten-Generaal

3

3

4

0

3

Veiligheid en Justitie

94

75

79

– 59

– 91

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

21

8

14

4

20

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

227

237

– 57

326

128

Financiën

40

36

84

73

57

Defensie

121

– 31

41

129

166

Infrastructuur en Milieu (incl. Infrastructuurfonds & Deltafonds)

234

19

12

295

736

Economische Zaken

125

108

216

47

18

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

3

17

52

15

43

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

40

39

39

46

80

Wonen & Rijksdienst

– 86

– 231

– 102

65

Gemeente- en provinciefonds

30

36

22

41

59

HGIS1

131

168

643

112

325

Totaal

1.069

629

917

927

1.607

Percentage EJM dat is uitgekeerd

0,9%

0,5%

0,8%

0,8%

1,43%

X Noot
1

De eindejaarsmarge HGIS mag worden verspreid over 3 jaar

Vraag 9

Wat is de ratio van de eindejaarsmarge van 1% en waarom is deze niet hoger of lager?

Vraag 13

Is er ondanks de eindejaarsmarge toch nog sprake van een «decemberkoorts» bij de departementen? Worden er jaarlijks in december per departement meer uitgaven verricht dan in de andere maanden?

Vraag 14

Kan met terugwerkende kracht aangetoond worden dat de uitgaven per departement gelijkmatiger zijn geworden sinds de introductie van de eindejaarsmarge?

Antwoord op vraag 9, 13 en 14

De eindejaarsmarge is in 1992 geïntroduceerd in de nota «Verder Bouwen aan Beheer» (Kamerstuk 22 300, nr. 1). De maximale eindejaarsmarge bedroeg aanvankelijk 0,25% van het (gecorrigeerde) begrotingstotaal. Met de brief «Begrotingsproces en -systematiek» van 2 maart 1995 (Kamerstuk 23 900, nr. 21), wordt de maximale eindejaarsmarge verhoogd naar 1,0%, omdat bleek dat het voorzichtige begin van de eindejaarsmarge met 0,25% soms te beperkt was. De omvang van 1% functioneert in de praktijk.

De eindejaarsmarge heeft als doel om te voorkomen dat departementen middelen aan het einde van het jaar mogelijk ondoelmatig besteden om onderuitputting te voorkomen. Pas na de Miljoenennota kan de onderuitputting in beeld worden gebracht. Uiteraard sturen departementen vanaf de Najaarsnota op zo min mogelijk onderuitputting en het ligt in de verwachting dat de eindejaarsmarge een remmend effect hierop heeft. Gelijkmatigere overheidsuitgaven is niet een doel op zich. Hier wordt dan ook niet op gestuurd. Een analyse waarbij gelijkmatiger uitgaven worden gekoppeld aan de eindejaarsmarge is dan ook niet zinvol.

Vraag 11

Waarom wordt de eindejaarsmarge pas bij Voorjaarsnota aan de individuele begrotingen toegevoegd?

Antwoord op vraag 11

Er is geen eerdere mogelijkheid. Bij Financieel Jaarverslag Rijk wordt de hoogte van het feitelijk gebruik van de eindejaarsmarge door departementen in eerste instantie bepaald. Bij het eerstvolgende begrotingsmoment – de Voorjaarsnota en de bijbehorende 1e suppletoire wetten – wordt de eindejaarsmarge aan de departementale begrotingen toegevoegd. De definitieve omvang van de eindejaarsmarge wordt bepaald op basis van Slotwet.

Vraag 12

Leidt het toevoegen van de eindejaarsmarge bij Voorjaarsnota tot minder efficiënte besteding, doordat de middelen in de eerste maanden niet kunnen worden aangewend?

Antwoord op vraag 12

Departementen zijn vrij om de uitgekeerde eindejaarsmarge in te zetten voor incidentele uitgaven in het lopende jaar. Vaak wordt de eindejaarsmarge gebruikt om incidentele problematiek of vertraagde uitgaven in het lopende jaar op te lossen. Het toevoegen van de eindejaarsmarge bij Voorjaarsnota leidt dan ook niet tot minder efficiënte besteding van de middelen.

Vraag 13

Is er ondanks de eindejaarsmarge toch nog sprake van een «decemberkoorts» bij de departementen? Worden er jaarlijks in december per departement meer uitgaven verricht dan in de andere maanden?

Antwoord op vraag 13

Zie het antwoord op vraag 9.

Vraag 14

Kan met terugwerkende kracht aangetoond worden dat de uitgaven per departement gelijkmatiger zijn geworden sinds de introductie van de eindejaarsmarge?

Antwoord op vraag 14

Zie het antwoord op vraag 9.

Vraag 15

Hoe vaak is er sprake van negatieve eindejaarsmarges?

Vraag 16

Zijn er bepaalde departementen waar de afgelopen jaren relatief vaak sprake was van een negatieve eindejaarsmarge?

Vraag 17

Wat zijn de regels die gelden bij negatieve eindejaarsmarges?

Antwoord op vraag 15, 16 en 17

In de onderstaande tabel vindt u de negatieve eindejaarsmarges sinds 2012 die in het desbetreffende jaar zijn ingeboekt in de deze begrotingen. Andere begrotingen hebben in deze periode geen negatieve eindejaarsmarge gekend.

Negatieve eindejaarsmarges worden betrokken bij voorjaarsbesluitvorming en dienen specifiek door het vakdepartement te worden gecompenseerd.

Tabel 2. Overzicht negatieve eindejaarsmarges
 

2012

2013

2014

2015

2016

Hoge Colleges van Staat

– 1

Veiligheid en Justitie

– 59

– 91

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

– 57

Defensie

– 31

Wonen & Rijksdienst

– 86

– 231

– 102

Vraag 18

Zijn de begrotingsregels rond de eindejaarsmarge in deze kabinetsperiode hetzelfde als die van het vorige kabinet? Zo nee, waaruit bestaan de verschillen?

Antwoord op vraag 18

De begrotingsregels van dit kabinet welke betrekking hebben op de eindejaarsmarge kennen dezelfde inhoud als de regels van het vorige kabinet en zijn in de Begrotingsregels 2018–2022 aks volgt geformuleerd:

Eindejaarsmarge

  • Voor de bepaling van het gecorrigeerde begrotingstotaal wordt uitgegaan van de brutouitgaven stand Ontwerpbegroting. Voor de begrotingsfondsen geldt deze eindejaarsmarge niet. In overleg met Financiën kan een hogere eindejaarsmarge worden vastgesteld.

  • De hoogte van het feitelijk gebruik door de departementen van de eindejaarsmarge wordt in eerste instantie bepaald bij Voorlopige Rekening. De overgehevelde bedragen worden bij de Voorjaarsnota aan de begrotingen toegevoegd. De definitieve omvang van het feitelijk gebruik wordt bepaald op basis van de Slotwet.

  • Gelijktijdig met het toevoegen bij Voorjaarsnota wordt, onder de veronderstelling dat ook het komende jaar gebruik zal worden gemaakt van de eindejaarsmarge, op een aanvullende post een ramingstechnische veronderstelling opgenomen (de zogenoemde in=uit-taakstelling). De combinatie van de toevoeging aan de begrotingen en de ramingstechnische veronderstelling, bewerkstelligt dat het totale uitgavenbeeld niet wijzigt. Onderuitputting die optreedt na de Voorjaarsnota kan worden aangewend ter realisatie van de taakstelling.

Vraag 19

Kennen decentrale overheden en zelfstandige bestuursorganen ook de systematiek van een eindejaarsmarge van 1%?

Vraag 26

Wat betekent het wanneer gemeenten of het UWV bijvoorbeeld onderuitputting kennen van door het Rijk overgemaakte middelen? Komen die middelen terug naar het Rijk of blijven die middelen beschikbaar voor decentrale overheden of zbo’s?

Antwoord op vraag 19 en vraag 26

Decentrale overheden en zelfstandige bestuursorganen kennen in het sturen op hun begroting niet de systematiek van een eindejaarsmarge. Zij hanteren een baten-lasten administratie en geen kas-verplichtingenadministratie.

Wanneer middelen overblijven die vanuit het Rijk zijn toegevoegd aan het Gemeentefonds en het Provinciefonds, blijven die middelen in principe beschikbaar voor decentrale overheden. Een uitzondering hierop zijn de specifieke uitkeringen. Dit betreft geoormerkt geld, waarbij de omvang van het bedrag en het bestedingsdoel vooraf door het Rijk worden bepaald. De middelen moeten aan de desbetreffende (medebewinds)taak worden uitgegeven. Om de betrokken ministeries op de hoogte te stellen van de besteding zijn medeoverheden verplicht daarover aan het Rijk verantwoording afleggen in de Sisa-bijlage (Single Information Single Audit) in de jaarrekening. Middelen die voorlopig toegekend waren maar die niet volledig of niet aan het juiste doel besteed zijn, moeten terugbetaald worden aan het desbetreffende ministerie. Hierop is een klein aantal uitzonderingen gemaakt waar gemeenten de overschotten mogen houden, waaronder de Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten (BUIG = bijstandsuitkeringen) vanuit de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Zbo’s kunnen middelen meenemen naar het volgende jaar via het eigen vermogen, bijvoorbeeld een egalisatiereserve. De wijze waarop wordt omgegaan met niet bestede middelen hangt af van de afspraken met het departement. Zo hebben verschillende zbo’s afspraken dat niet bestede middelen die zbo’s krijgen om opdrachten uit te voeren terugkomen bij het Rijk.

Vraag 20

Hoe vaak wordt bij het gebruik van de eindejaarsmarge het jaar daarop de inuittaakstelling voor hetzelfde bedrag (binnen hetzelfde ministerie) ingeboekt?

Vraag 21

Hoe vaak komt het voor dat de eindejaarsmarge wordt gedekt door onderuitputting of meevallers van andere departementen?

Antwoord op vraag 20 en 21

De in=uittaakstelling is de tegenhanger van de eindejaarsmarge. Met de eindejaarsmarge worden middelen toegevoegd aan het volgende jaar, wat leidt tot uitgaven bovenop het afgesproken plafond. De in=uittaakstelling wordt geboekt om te voorkomen dat het plafond door het toevoegen van de eindejaarsmarge wordt overschreden. De in=uittaakstelling fungeert daarmee in beginsel niet als sluitpost, maar volgt uit de eindejaarsmarge.

De in=uittaakstelling is een taakstelling op de aanvullende post en wordt in beginsel ingevuld zodra dat mogelijk is. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt naar de bron; naast de onderuitputting op de departementale begrotingen kunnen dat ook andere meevallers zijn, bijvoorbeeld op generale dossiers en onderschrijdingen onder de plafonds Zorg en Sociale Zekerheid.

Vraag 22

Wat is de ontwikkeling van de totale onderuitputting sinds 2012 en de eindejaarsmarge?

Antwoord op vraag 22

Zie voor de ontwikkeling van de eindejaarsmarge het antwoord op vraag 7 en 8. De onderuitputting kan groter zijn dan de maximale eindejaarsmarge van 1%. In dat geval wordt de maximale eindejaarsmarge uitgekeerd en niet de volledige onderuitputting.

Tabel 3. Departementale onderuitputting 2012–2016 («-« is onderuitputting, in mln.)

Departementen

2012

2013

2014

2015

2016

Algemene Zaken incl. de Koning en Staten-Generaal

– 13

– 14

– 12

– 3

– 8

Veiligheid en Justitie

– 55

– 75

– 79

59

91

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

80

– 19

– 15

– 4

– 20

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

– 227

– 237

57

– 326

– 128

Financiën

– 168

– 147

– 68

– 88

– 155

Defensie

– 121

31

– 41

– 129

– 166

Infrastructuur en Milieu (incl. Infrastructuurfonds & Deltafonds)

– 172

– 32

– 12

– 300

– 738

Economische Zaken

– 134

– 13

– 33

– 47

– 18

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

– 29

– 68

– 94

– 52

– 72

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

– 62

– 75

– 103

– 146

– 168

Wonen & Rijksdienst

86

231

102

– 62

Gemeente- en provinciefonds

– 31

– 37

– 22

– 42

– 60

HGIS

– 131

– 168

– 643

– 70

– 306

Totaal

– 1.064

– 768

– 832

– 1.046

– 1.809

Vraag 23

Welke structurele meevallers zijn er? Kunt u een overzicht geven van de onderuitputting die zich op dezelfde post op verschillende jaren heeft voorgedaan, per post (in de afgelopen 5 jaren)?

Vraag 24

Welke patronen kunnen uit het beeld van structurele meevallers worden gedestilleerd en hoe worden deze inzichten gebruikt om realistisch te ramen? Tot welke ramingsbijstellingen heeft dat geleid?

Antwoord op vraag 23 en 24

De onderuitputting wordt in het Financieel Jaarverslag Rijk inzichtelijk gemaakt per begroting. De posten waarop onderuitputting plaatsvindt worden daarin separaat toegelicht. Op basis van de onderuitputting wordt gekeken of deze onderuitputting structureel is. In de Voorjaarsnota en de begrotingen wordt u hierover geïnformeerd.

Naast de onderuitputting wordt de meest actuele informatie, bijvoorbeeld van uitvoeringsorganisaties, gebruikt om realistisch te ramen. De ramingen worden regelmatig bijgesteld op basis van deze uitvoeringsinformatie. Over deze bijstellingen wordt u in de verschillende nota’s van Financiën en begrotingen geïnformeerd.

Vraag 25

Zijn er begrotingen die steevast een grotere onderuitputting en hogere reële eindejaarsmarge kennen dan de 1%-grens van de eindejaarsmarge? Zo ja, welke begrotingen zijn dat?

Antwoord op vraag 25

Departementen hebben maximaal 1% eindejaarsmarge. Als departementen een grotere onderuitputting hebben dan 1%, dan worden deze middelen afgeroomd voor het generale beeld. Zie het antwoord op vraag 28–32 voor de uitzonderingen op de eindejaarsmarge. In tabel 1 (antwoord op vraag 7) en tabel 3 (antwoord op vraag 22) zijn de onderuitputting en eindejaarsmarge per departement opgenomen.

Vraag 26

Wat betekent het wanneer gemeenten of het UWV bijvoorbeeld onderuitputting kennen van door het Rijk overgemaakte middelen? Komen die middelen terug naar het Rijk of blijven die middelen beschikbaar voor decentrale overheden of zbo’s?

Antwoord op vraag 26

Zie het antwoord op vraag 19.

Vraag 27

Hoeveel is er jaarlijks afgelost aan staatsschuld vanwege onderuitputtingen?

Antwoord op vraag 27

Een onderuitputting draagt bij aan ruimte onder het uitgavenkader (een onderschrijding). Een onderschrijding van het totale uitgavenkader leidt tot een lagere financieringsbehoefte en een lagere belasting van de overheidsschuld dan vooraf, in dit geval in het regeerakkoord Rutte II, geraamd. In de onderstaande tabel zijn de jaarlijkse gerealiseerde onderschrijdingen van het uitgavenkader uit de periode 2013–2016 weergegeven.

Onderschrijding op het uitgavenkader (in miljarden euro; – is onderschrijding)
 

2013

2014

2015

2016

Onderschrijding

– 1,4

– 2,6

– 0,5

– 1,1

Vraag 6

Welke departementen hebben afwijkende afspraken met betrekking tot de eindejaarsmarges? Waaruit bestaan deze afspraken?

Vraag 28

Wordt er per begroting onderscheid gemaakt tussen investeringsuitgaven en consumptieve uitgaven van die begroting?

Vraag 29

Wordt in het totaal van de uitgaven van de overheid een onderscheid gemaakt tussen investeringsuitgaven en consumptieve uitgaven?

Vraag 30

Is er een onderscheid in omvang tussen de eindejaarsmarge van een meer consumptieve begroting en een meer op investeringen gerichte begroting?

Vraag 31

Bestaan er begrotingen die een grotere potentiële eindejaarsmarge kennen dan andere begrotingen? Zo ja, wat is daarvoor de reden?

Vraag 32

Waarom worden niet-uitgegeven investeringsuitgaven uit het jaar t niet volledig toegevoegd aan de begroting van het jaar t+1?

Antwoord op vraag 6, 28, 29, 30, 31 en 32

Alle departementen krijgen maximaal 1% eindejaarsmarge op hun begroting. Als de onderuitputting lager is dan de maximale eindejaarsmarge, dan krijgen ze het bedrag aan onderuitputting als eindejaarsmarge.

Voor een aantal onderdelen op de begroting zijn aparte regels omtrent de maximale eindejaarsmarge. In beginsel kan worden gezegd dat de begrotingsfondsen en het investeringsartikel op de begroting van Defensie een investeringskarakter hebben en de andere begrotingen een consumptief karakter. Vanwege het investeringskarakter van de fondsen (o.a. Gemeentefonds, Provinciefonds, Infrastructuurfonds en Deltafonds) geldt dat deze geen maximale eindejaarsmarge hebben. Hetzelfde geldt voor het investeringsartikel op de begroting van Defensie (Beleidsartikel 6 Investeringen Krijgsmacht). Niet uitgegeven investeringsuitgaven uit het jaar t worden bij deze onderdelen dan ook volledig toegevoegd aan de begroting van het jaar t+1.

Voor HGIS geldt een maximale eindejaarsmarge van 181,5 mln euro, die over drie jaar uitgekeerd mag worden. Daarnaast gelden er aparte afspraken omtrent enkele dossiers. Het gaat hier bijvoorbeeld om de sectorplannen en de aanschaf van het regeringsvliegtuig. Middelen voor deze dossiers worden bij overschrijding van de maximale eindejaarsmarge meegenomen.

Voorts zijn er middelen waarvan is afgesproken dat deze van 2017 naar 2018 worden geschoven buiten de reguliere systematiek van de eindejaarsmarge. De middelen voor directe noodhulp en wederopbouw als gevolg van orkaan Irma en liquiditeitssteun Sint Maarten die niet geheel tot besteding zijn gekomen worden doorgeschoven. De middelen voor wederopbouw Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten en de Investeringsagenda Belastingdienst staan op de aanvullende post. De aanvullende post kent geen eindejaarsmarge, waardoor eventueel niet uitgegeven middelen in 2017 via een schuif naar 2018 meegenomen kunnen worden. Over Thermphos is afgesproken dat deze een generale behandeling heeft. Verder zijn er specifieke fondsen op de begroting van BZK en EZK zoals het Revolverend fonds Energiebesparing en het Toekomstfonds waarvan de middelen bij onderuitputting doorgeschoven kunnen worden naar 2018.

Vraag 33

Kunt u een overzicht sturen van de huidige stand van zaken van de middelen uit het regeerakkoord die nu nog op de aanvullende post?

Vraag 34

Kunt u een overzicht geven per post en per Ministerie van de middelen die sinds het regeerakkoord zijn overgeboekt van de aanvullende post naar de verschillende ministeries?

Antwoord op vraag 33 en 34

Tabel X geeft een totaaloverzicht van de stand van de RA-middelen op de aanvullende post bij Startnota, de aanpassingen a.g.v. Nota’s van Wijzigingen en Incidentele Suppletoire begrotingen en de huidige stand van de RA-middelen op de aanvullende post. Tabel 5 geeft een gedetailleerd overzicht per post van de diverse overhevelingen en kasschuif a.g.v. Nota’s van Wijzigingen en Incidentele Suppletoire begrotingen. De meeste aanpassingen betreffen overhevelingen naar begrotingen. Per overheveling wordt aangegeven naar welk departement de middelen zijn overgeheveld.

Naast uitkering van middelen zijn er een reeds een aantal kasschuiven gedaan op de aanvullende post. De kasschuiven voor OCW worden beschreven in de vierde nota van wijziging (Kamerstuk 34 775 VIII, nr. 35) en de incidentele suppletoire begroting OCW (inzake werkdruk)(Kamerstuk 34 886, nr. 1) en zijn gedaan om het kasritme van de maatregelen omtrent VVE en werkdruk te optimaliseren. Op de aanvullende post zijn even zo grote kasschuiven in de tegengestelde richting gedaan om het kasritme van de Staat jaarlijks gelijk te houden. Ook bij bereikbaarheid zijn kasschuiven gedaan om het kasritme van de Staat jaarlijks gelijk te houden.

Tabel 4. Overzicht RA-middelen aanvullende post

(in mln.)

2018

2019

2020

2021

2022

Totaal reserveringen Regeerakkoord

4.203

6.023

6.227

5.806

5.534

Totaal Nota’s van wijziging

– 631

– 610

– 733

– 789

– 801

Totaal incidentele suppletoire begrotingen

– 433

– 334

– 327

– 279

– 279

Totaal resterende reserveringen

3.138

5.079

5.167

4.738

4.454

Tabel 5. Overzicht aanpassingen RA- middelen aanvullende post (in mln.)

Wet

Dep.

 

2018

2019

2020

2021

2022

 

Openbaar bestuur (RA)

25

250

350

200

200

 

         

 

Veiligheid (RA)

307

372

420

455

454

NvW

JenV

B5 Politie

– 100

– 100

– 100

– 100

– 100

NvW

JenV

B6 Digitalisering werkprocessen strafrechtketen

– 15

       

NvW

AZ

B8 Cybersecurity

– 3

– 3

– 3

– 3

– 3

NvW

JenV

B9 Contraterrorisme

– 8

– 13

– 13

– 13

– 13

NvW

JenV

B13 Terugdringen recidive

– 10

– 15

– 20

– 20

– 20

NvW

JenV

B15 Voorkomen vechtscheidingen

– 2

– 3

     

NvW

JenV

B16 Vrijwilligerswerk gedetineerden

– 1

– 1

– 1

– 1

– 1

NvW

JenV

B17 Regionaal Uitstapprogramma Prostituees

– 2

– 3

– 3

– 3

– 3

NvW

JenV

L110 Meerjarenprogramma werven en opleiden brandweer-  en politie

– 1

– 1

– 1

– 1

0

 

Resterende reservering Veiligheid

166

234

280

315

314

           

 

Defensie (RA)

910

1210

1410

1510

1510

NvW

Def

C18 Ondersteuning krijgsmacht

– 179

– 253

– 328

– 383

– 387

NvW

Def

C20 Uitbreiding slagkracht, cyber en werkgeverschap

– 20

– 20

– 20

– 20

– 20

 

Resterende reservering Defensie

711

937

1.062

1.107

1.103

           

 

Bereikbaarheid (RA)

500

1.000

500

100

100

ISB

 

Kasschuif

43

– 23

– 19

 

 

Resterende reservering Bereikbaarheid

543

977

481

100

100

           

 

Milieu (RA)

350

425

716

908

830

ISB

BZK

E23 Envelop klimaat

– 95

     

ISB

EZK

E23 Envelop klimaat

– 117

     

ISB

IenW

E23 Envelop klimaat

– 39

     

ISB

LNV

E23 Envelop klimaat

– 45

     

ISB

VWS

E23 Envelop klimaat

– 5

     

 

Resterende reservering Milieu

50

425

716

908

830

           

 

Landbouw (RA)

130

160

15

15

20

           

 

Onderwijs, onderzoek en innovatie (RA)

513

997

1.181

1.282

1.256

NvW

 

Kasschuif G32 VVE

40

– 40

     

NvW

 

Kasschuif G43 Erfgoed en monumenten

– 40

40

     

NvW

OCW

G32 Voor- en vroegschoolse educatie

– 40

– 130

– 170

– 170

– 170

NvW

OCW

G40 Cultuur (en historisch democratisch bewustzijn)

– 10

– 10

– 10

– 10

– 10

ISB

 

Kasschuif G33 aanpak werkdruk primair onderwijs

98

82

– 68

– 112

ISB

 

Tegengestelde kasschuif

– 98

– 82

68

112

ISB

OCW

G33 Aanpak werkdruk primair onderwijs

– 98

– 237

– 237

– 237

– 237

   

Resterende reservering Onderwijs, onderzoek en innovatie

365

620

764

865

839

             

 

Zorg (RA)

208

247

272

221

217

NvW

VWS

H61 Waardig ouder worden

– 8

– 8

– 8

– 8

– 8

NvW

VWS

H62 Onafhankelijke cliëntondersteuning

– 15

       

NvW

VWS

H64 Brede aanpak LVB, daklozen en zwerfjongeren

– 2

– 2

– 2

– 2

– 1

NvW

VWS

H65 Belonen van uitkomsten

– 10

– 15

– 15

– 12

– 9

NvW

VWS

H68 Sport

 

– 5

– 5

– 5

– 5

NvW

VWS

H69 Q– koorts

– 3

– 3

– 3

   

ISB

VWS

H57 Bevorderen digitaal ondersteunende zorg

– 10

– 10

– 6

0

0

ISB

VWS

H59 Preventiemaatregelen

– 14

– 12

– 12

– 10

– 10

ISB

VWS

H61 Waardig ouder worden

– 42

– 42

– 42

– 22

– 22

ISB

VWS

H68 Sport

– 12

– 10

– 10

– 10

– 10

 

Resterende reservering Zorg

92

140

168

151

152

             

 

Sociale zekerheid (RA)

43

170

296

288

300

NvW

SZW

I89 Extra budget voor inspectie SZW

– 13

– 25

– 31

– 38

– 50

 

Resterende reservering Sociale zekerheid

30

145

265

250

250

           

 

Overdrachten bedrijven (RA)

500

500

500

500

500

           

 

Internationale samenwerking (RA)

410

320

230

140

40

NvW

BZ

K103 Intensivering OS/ODA

– 190

     

 

Resterende reservering Internationale samenwerking

220

320

230

140

40

           

 

Overige uitgaven (RA)

307

372

337

187

107

Vraag 35

Wat zijn de gevolgen voor het bbp, de staatsschuld, het handelsoverschot en het EMU-saldo wanneer de zorgkosten uit de Rijksbegroting worden gehaald en in een aparte begroting worden opgenomen.

Antwoord op vraag 35

Dit heeft geen gevolgen. De aard en omvang van de zorgkosten veranderen niet wanneer deze kosten in een aparte begroting worden opgenomen. Daarom zijn er geen gevolgen voor het bbp, de staatschuld, het handelsoverschot en het EMU-saldo.

Vraag 36

Wat zijn de verschillen tussen de gebruikte kostenramingen bij het ziekenfonds en later de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de werkelijke uitgaven?

Antwoord op vraag 36

De Ziekenfondswet (Zfw) heeft tot en met 2005 bestaan en de AWBZ tot en met 2014. In de afzonderlijke jaarverslagen van VWS is weergegeven wat de verschillen zijn tussen de bij het opstellen van de begroting over dat jaar geraamde uitgaven en de werkelijke uitgaven. Dit gebeurt op dezelfde manier voor de respectievelijke opvolgers, de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz).