Ontvangen 20 november 2017
Inleiding
De regering is de vaste commissie voor Financiën erkentelijk voor de aandacht die zij aan het onderhavige wetsvoorstel heeft geschonken en voor de door haar daarover gestelde vragen. De vragen worden zo veel mogelijk beantwoord in de volgorde van het door de commissie uitgebrachte verslag. Voor zover vragen vanwege overeenkomst in onderwerp gezamenlijk beantwoord zijn, is dit vermeld.
Algemeen
De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de Vrijstellingsregeling Wft (Wet op financieel toezicht), het Besluit Markttoegang financiële onderondernemingen Wft en het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen (Bgfo) worden aangepast, hoe de betreffende sectoren worden betrokken bij de totstandkoming en op welke wijze de Tweede Kamer hierover wordt geïnformeerd.
Het Besluit implementatie richtlijn verzekeringsdistributie is op donderdag 19 oktober gepubliceerd ter openbare consultatie (https://www.internetconsultatie.nl/verzekeringsdistributie). De consultatietermijn eindigde op vrijdag 17 november jl. Voorafgaand aan de consultatie heeft overleg plaatsgevonden over de inhoud van het concept-besluit met de Autoriteit Financiële Markten (AFM), het Verbond van Verzekeraars, Adfiz en de Organisatie van Financiële Dienstverleners (OvFD). In het Implementatiebesluit wordt niet meer geregeld dan de richtlijn verzekeringsdistributie voorschrijft. Het streven is de Vrijstellingsregeling Wft voor het eind van het jaar te consulteren, zodat de richtlijn verzekeringsdistributie is geïmplementeerd voor 23 februari 2018.
De leden van de VVD-fractie vragen verder wanneer de technische reguleringsnormen en voorschriften van de Europese pensioen- en verzekeraarstoezichthouder (EIOPA) duidelijk zijn en wat daar nog in geregeld gaat worden.
Bij de richtlijn verzekeringsdistributie worden drie verordeningen vastgesteld. De uitvoeringsverordening met betrekking tot het informatiedocument voor schadeverzekeringen is in augustus jl. gepubliceerd.1 De andere twee verordeningen zullen naar verwachting in december worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. Deze verordeningen bevatten gedragsregels voor verzekeraars en bemiddelaars in verzekeringen (onder andere over het productontwikkelingsproces en gedragsregels met betrekking tot verzekeringen met een beleggingscomponent). Aanbieders van schadeverzekeringen dienen een informatiedocument op te stellen over schadeverzekeringen. Dit informatiedocument dient voorafgaand aan de overeenkomst aan de cliënt te worden verstrekt. De Europese Commissie heeft op 11 augustus 2017 de door EIOPA opgestelde technische reguleringsnormen met betrekking tot het standaardinformatiedocument vastgesteld. De technische reguleringsnormen zijn opgenomen in de uitvoeringsverordening met betrekking tot het gestandaardiseerde informatiedocument. In de uitvoeringsverordening is een gestandaardiseerde vorm van het informatiedocument opgenomen. Het informatiedocument bevat een samenvatting van de verzekeringsdekking, de wijze en duur van betaling van premies, de belangrijkste uitsluitingen en verplichtingen die uit de overeenkomst voortvloeien, de looptijd en wijze van beëindiging van de overeenkomst.
De leden van de VVD-fractie vragen wat het betekent dat de financiële dienstverlener kan afgaan op de informatie die door de cliënt zelf is verstrekt en geen aanvullende vragen hoeft te stellen.
Bij het vaststellen van de wensen en behoeften van de cliënt kan de financiëledienstverlener afgaan op de informatie die door de cliënt zelf is verstrekt. Hij hoeft geen aanvullende vragen te stellen aan de cliënt. De informatie die de financiëledienstverlener over de desbetreffende verzekering(en) aan de cliënt dient te verstrekken is afhankelijk van de complexiteit van de verzekering en het soort klant. De financiëledienstverlener zorgt ervoor dat uitsluitend informatie wordt verstrekt over verzekeringen die aansluiten bij de wensen en behoeften van de cliënt zodat de cliënt met kennis van zaken zelf een beslissing kan nemen. Indien de cliënt een autoverzekering wil afsluiten en bijvoorbeeld aangeeft dat hij de auto alleen WA wil verzekeren, betekent dit dat de financiëledienstverlener informatie verstrekt over verzekeringen die aansluiten bij de door de klant aangegeven wens. Het inventariseren van de wensen en behoeften van de cliënt leidt niet tot het geven van advies.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de richtlijn een aantal definities wijzigt en dat ook de reikwijdte wordt aangepast. Zij vragen voor welke (deel-) sectoren er aanzienlijke gevolgen voortvloeien uit de nieuwe richtlijn en wat die gevolgen zijn.
De richtlijn verzekeringsbemiddeling2 (de voorganger van de richtlijn verzekeringsdistributie) was qua reikwijdte beperkt tot adviseurs, bemiddelaars in verzekeringen, herverzekeringsbemiddelaars, gevolmachtigde agenten en ondergevolmachtigde agenten. Onder de richtlijn verzekeringsdistributie vallen ook verzekeraars die rechtstreeks verzekeringen aanbieden (directe aanbieders). Directe aanbieders dienen ook te voldoen aan de gedragsregels zoals opgenomen in de richtlijn verzekeringsdistributie. De gevolgen voor directe aanbieders zijn echter beperkt omdat in de Wet op het financieel toezicht (Wft) al veel gedragsregels zijn opgenomen die ook gelden voor directe aanbieders. Bijvoorbeeld de regels voor adviseren en execution only dienstverlening. Ook marktpartijen die bemiddelen in verzekeringen in aanvulling op een zaak of de verlening van een dienst, zoals reisbureaus en autoverhuurbedrijven vallen onder de richtlijn verzekeringsdistributie, tenzij deze marktpartijen aan de voorwaarden voor vrijstelling voldoen. Nevenverzekeringstussenpersonen die straks niet meer onder de vrijstelling van de Wft vallen, dienen aan de informatieverplichtingen en adviesregels van de Wft te voldoen. Bovendien dienen zij ook te voldoen aan de vakbekwaamheidseisen.
Wat zijn de hoogtes van de sancties die de Autoriteit Financiële Markten (AFM) op kan leggen voor overtredingen op basis van deze richtlijn, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
De voorschriften uit de richtlijn verzekeringsdistributie worden geïmplementeerd in de Wft en de daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur. Bij overtreding van de desbetreffende artikelen beschikt de AFM over het handhavingsinstrumentarium van de Wft. Voor wat betreft het opleggen van bestuurlijke boetes betekent dit dat de normen zijn ingedeeld in drie boetecategorieën, waarbij voor elke boetecategorie een bepaald maximum geldt. De boetecategorieën sluiten aan bij de boetecategorieën die thans gelden voor soortgelijke overtredingen. In grote lijnen worden voorschriften die zien op de relatie tussen de toezichthouder en de financiëledienstverlener (bijvoorbeeld rapportageverplichtingen) ingedeeld in boetecategorie 1, voorschriften die zien op de relatie tussen de financiëledienstverlener en de cliënt (bijvoorbeeld informatieverplichtingen) in boetecategorie 2 en voorschriften met betrekking tot de vergunningeisen (zoals geschiktheid van de dagelijks beleidsbepalers) in boetecategorie 3. Bij de zwaarste overtredingen (categorie 3) kan de AFM een boete van maximaal € 5 miljoen of 10% van de netto jaaromzet opleggen, als die omzet meer dan € 100 miljoen is.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering de opvatting deelt dat het voorgestelde doel en de inhoud van de richtlijn in belangrijke mate overlappen met de bestaande Nederlandse wetgeving en of de regering de belangrijkste verschillen met de bestaande Nederlandse wetgeving op een rij kan zetten.
Het klopt dat het doel en de inhoud van de richtlijn in belangrijke mate overlapt met de huidige regels in de Wft. De belangrijkste verschillen zijn:
1) de reikwijdte van de eisen omtrent vakbekwaamheid wordt uitgebreid naar de feitelijk leidinggevenden van degenen die adviseren;
2) er zijn nieuwe regels omtrent koppelverkoop;
3) bij schadeverzekeringen dient aan cliënten een informatiedocument te worden verstrekt.
De reikwijdte van personen die dienen te voldoen aan eisen omtrent vakbekwaamheid wordt in het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo) uitgebreid. Naast werknemers die adviseren, moeten nu ook feitelijk leidinggevenden van de personen die zich rechtstreeks bezighouden met het verlenen van financiële diensten met betrekking tot verzekeringen of herverzekeringen aan cliënten voldoen aan de minimum kennis- en vakbekwaamheidsvereisten van bijlage I bij de richtlijn verzekeringsdistributie. Verder zijn regels omtrent koppelverkoop opgenomen. Een financiëledienstverlener die een verzekering aanbiedt of bemiddelt in een verzekering als aanvulling op de levering van een roerende zaak of de verlening van een dienst, als onderdeel van een pakket of van dezelfde overeenkomst, dient de cliënt de mogelijkheid te geven de roerende zaak of de dienst afzonderlijk aan te schaffen. Indien een verzekering wordt aangeboden samen met een aanvullend product of aanvullende dienst, als onderdeel van een pakket of van dezelfde overeenkomst, deelt de financiëledienstverlener de cliënt mede of de verschillende financiële producten of diensten afzonderlijk kunnen worden aangeschaft en zo ja, verstrekt de financiëledienstverlener een beschrijving van de verschillende financiële producten of diensten die deel uitmaken van het pakket of de overeenkomst en informatie over de kosten en bijbehorende lasten van elk financieel product respectievelijk elke dienst.
Verder dient een aanbieder van schadeverzekeringen een informatiedocument voor de desbetreffende schadeverzekering op te stellen. Dit informatiedocument dient aan de cliënt te worden verstrekt voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst. Een verzekeraar die een verzekering aanbiedt of een bemiddelaar in verzekeringen die een verzekering samenstelt en in de markt beschikbaar stelt, dient de bemiddelaar in verzekeringen te informeren over de kenmerken van de verzekering, de doelgroep en de distributiestrategie. De financiëledienstverlener dient als distributeur te beschikken over adequate procedures en maatregelen om de relevante informatie over de desbetreffende verzekering van de verzekeraar te verkrijgen en de kenmerken van de verzekering en de beoogde doelmarkt te begrijpen. Tevens dient de financiëledienstverlener over procedures en maatregelen te beschikken die waarborgen dat de verzekeringen die zij distribueert, voldoen aan de behoeften, kenmerken en doelstellingen van de doelgroep en de distributiestrategie aansluit bij de desbetreffende doelgroep. Indien een financiëledienstverlener een cliënt adviseert, over een verzekering met een beleggingscomponent dient de financiëledienstverlener een geschiktheidsverklaring aan de cliënt te verstrekken voorafgaand aan het sluiten van de verzekeringsovereenkomst. In de geschiktheidsverklaring is opgenomen hoe het advies aan de voorkeuren, beleggingsdoelstellingen en andere kenmerken van de cliënt beantwoordt. Indien het gaat om de distributie van verzekeringen met een beleggingscomponent dient de financiëledienstverlener de cliënt te informeren over zijn dienstverlening, de verzekering met een beleggingscomponent, voorgestelde beleggingsstrategieën en alle kosten. Alle kosten in verband met de financiële dienst en de verzekering met een beleggingscomponent worden samengevoegd zodat de cliënt inzicht krijgt in de totale kosten en het cumulatieve effect op het rendement van de belegging.
De leden van de SP-fractie vragen hoe wordt voorkomen dat onder de werking van de richtlijn wordt uitgekomen door het creëren van nieuwe functies en/of terminologie en of voldoende rekening is gehouden met algeheel werkende principes waar nieuw gecreëerde functies of producten automatisch onder vallen. Deze leden merken voorts op dat in het verleden vormen om het provisieverbod te ontwijken, zoals een provisietransparantie, niet hebben gefunctioneerd. Zij vragen hoe dit wordt voorkomen.
Ter voorkoming van misselling is het provisieverbod en eerdere provisieregelgeving steeds gericht geweest op bemiddelen. Dit begrip is ruim gedefinieerd waardoor nieuwe functies of het bemiddelen in nieuwe producten al snel onder het begrip «bemiddelen» vallen.
De leden van de VVD-fractie vragen van welke lidstaatopties andere EU-lidstaten gebruik maken en hoe de richtlijn verzekeringsdistributie in andere EU-lidstaten wordt uitgevoerd. Voorts vragen diezelfde leden hoever andere EU-lidstaten zijn en in hoeverre daar de werking van de regelgeving en/of delen c.q. lagere regelgeving wordt uitgesteld. Zij vragen in hoeverre dit mag en wat daarvan de gevolgen zijn.
Op dit moment is nog niet duidelijk hoe andere lidstaten omgaan met de lidstaatopties omdat de richtlijn verzekeringsdistributie nog niet is geïmplementeerd in de nationale wetgeving van de verschillende lidstaten. Lidstaten die nu al een provisieverbod kennen voor bepaalde verzekeringen (zoals het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Finland) zullen naar verwachting gebruik maken van de lidstaatoptie om het provisieverbod te handhaven. Het is lidstaten niet toegestaan de inwerkingtreding van de nationale wetgeving ter implementatie van de richtlijn verzekeringsdistributie uit te stellen. Op grond van artikel 42 van de richtlijn verzekeringsdistributie dient de nationale wetgeving ter implementatie van de richtlijn verzekeringsdistributie op 23 februari 2018 in werking te treden. Overigens heeft het Europees Parlement de Europese Commissie gevraagd de datum waarop marktpartijen de richtlijn dienen toe te passen met een half jaar uit te stellen tot 1 oktober 2018. Om aan de oproep van het Europees Parlement gehoor te geven is een wijzigingsvoorstel van de Europese Commissie nodig.
De leden van de VVD-fractie vragen wat het verschil is tussen de gebruikte lidstaatoptie van de verbonden bemiddelaar en de niet gebruikte lidstaatoptie voor de samenwerking voor de registerinschrijving van bemiddelaars en waarom gekozen wordt voor de eerste optie.
Gekozen is voor de lidstaatoptie van de verbonden bemiddelaar en niet voor de samenwerking met bemiddelaars voor de registerinschrijving van bemiddelaars omdat het regime van de verbonden bemiddelaar reeds is geregeld in de Wft en in de praktijk ook goed blijkt te werken. Artikel 2:81, tweede lid, Wft bepaalt dat een bemiddelaar die uitsluitend in naam en voor rekening van één aanbieder of meerdere aanbieders (indien het niet om onderling concurrerende financiële producten gaat) bemiddelt, niet hoeft te beschikken over een vergunning. De verzekeraar is dan volledig verantwoordelijk voor de bemiddelaar en dient er zorg voor te dragen dat de bemiddelaar voldoet aan de Wft. Aan artikel 2:81 Wft wordt een lid toegevoegd waarin wordt bepaald dat een bemiddelaar in verzekeringen ook kan bemiddelen voor een bemiddelaar in verzekeringen met een vergunning op grond van artikel 2:80 Wft. De verzekeraar respectievelijk bemiddelaar met een vergunning dient de verbonden bemiddelaar aan te melden bij de AFM. De verbonden bemiddelaar wordt vervolgens in het openbaar register geregistreerd.
De leden van de VVD-fractie merken op dat bij de Hypothekenrichtlijn (Mortgage Credit Directive – MCD) ook een discussie heeft plaatsgevonden over onafhankelijk advies en het gebruik van de naam «onafhankelijk adviseur». De leden van de VVD vragen verder hoe dit ten opzichte van elkaar moet worden gezien. Voorts vragen deze leden wat het verschil is tussen de term «onafhankelijk advies», zoals opgenomen in de implementatiewet en het nu reeds geldende «objectieve analyse» uit het Bgfo en welke gevolgen het gebruik van het begrip «onafhankelijk advies» heeft voor financieel adviseurs en voor het verplichte dienstverleningsdocument. Tevens vragen deze leden in hoeverre een en ander wordt meegenomen in de lopende evaluatie van het provisieverbod.
De leden van de CDA-fractie vragen of straks de Wft naast het bestaande begrip onafhankelijke analyse ook spreekt over onafhankelijk advies en of de regering kan aangeven welk verschil hiermee wordt beoogd aan te geven. Tevens vragen deze leden naar de redenatie achter het introduceren van een nieuwe term. Tenslotte vragen de leden van de SP-fractie naar een analyse van de huidige situatie met betrekking tot de term objectieve analyse en de term onafhankelijk advies (en de begrijpelijkheid van het dienstverleningsdocument) en roepen de regering op de optie, om wettelijk vast te leggen dat een onafhankelijke adviseur ook echt onafhankelijk de markt onderzoekt, te implementeren.
Artikel 22, vierde lid, van de richtlijn hypothecair krediet bepaalt dat lidstaten het gebruik van de termen «advies» en «adviseurs» door kredietgevers en verbonden bemiddelaars mogen verbieden. Een lidstaat die het gebruik van de termen niet verbiedt moet regels stellen aan het gebruik van «onafhankelijk advies» en «onafhankelijk adviseurs». De richtlijn verzekeringsdistributie verbiedt het gebruik van de termen «advies» en «adviseurs» niet. In artikel 29, derde lid, vierde alinea, van de richtlijn verzekeringsdistributie is een lidstaatoptie opgenomen. Lidstaten kunnen voorschrijven dat indien een adviseur of bemiddelaar een cliënt adviseert over een verzekering met een beleggingscomponent en de cliënt mededeelt dat hij onafhankelijk adviseert de adviseur of bemiddelaar een toereikend aantal op de markt verkrijgbare verzekeringen dient te beoordelen. Dit betekent dat de verzekeringen die worden vergeleken voldoende divers zijn wat soort en aanbieders betreft om te waarborgen dat de verzekering aan de doelstellingen van de cliënt beantwoord. Tevens mag in een dergelijk geval het advies niet beperkt blijven tot verzekeringen die worden aangeboden door aanbieders waarmee de adviseur of bemiddelaar nauwe banden heeft. In artikel 86f BGfo is opgenomen dat een financiëledienstverlener voorafgaand aan het verlenen van een financiële dienst inzake een complex product (=verzekering met een beleggingscomponent) een dienstverleningsdocument (dvd) aan de cliënt dient te verstrekken. Daarin dient de financiëledienstverlener aan te geven of hij adviseert, en zo ja, of dit geschiedt op basis van een objectieve analyse en of hij een contractuele verplichting heeft om uitsluitend voor een of meerdere aanbieders te bemiddelen. Op deze manier maakt een financiëledienstverlener zijn (on)afhankelijkheid via het dvd transparant richting de klant. De manier waarop in artikel 86f BGfo invulling is gegeven aan het begrip «objectieve analyse» komt overeen met de invulling van het begrip «onafhankelijk advies» zoals opgenomen in artikel 29, derde lid, vierde alinea, van de richtlijn verzekeringsdistributie. Op dit moment wordt de regelgeving omtrent het provisieverbod geëvalueerd. Onderdeel van deze evaluatie is een beoordeling van de effectiviteit van het dvd. In vervolg op de evaluatie van het provisieverbod zal de relatie tussen de term objectieve analyse en onafhankelijk advies nader worden bezien.
De leden van de PVV-fractie vragen of de regering per gekozen lidstaatoptie kan motiveren waarom hiervan gebruik zal worden gemaakt. Tevens vragen deze leden om een overzicht waarin vermeld wordt van welke lidstaatopties de ons omringende landen gebruik zullen maken en in hoeverre dit een concurrentienadeel voor Nederland met zich meebrengt. De leden van de CDA-fractie vragen of er materieel iets verandert aan het provisieverbod zoals dat reeds in de wet is vastgelegd indien gebruik wordt gemaakt van de lidstaatoptie met betrekking tot het verbod op het verstrekken van provisies of andere vergoedingen. De leden van D66-fractie vragen voorts welke andere EU-lidstaten, in het kader van een gelijk speelveld, een provisieverbod voornemens zijn te handhaven of in te voeren.
In het wetsvoorstel wordt gebruik gemaakt van de volgende drie lidstaatopties.
1) artikel 3, eerste lid, vijfde en zesde alinea, van de richtlijn bepaalt dat de bemiddelaar onder verantwoordelijkheid van een verzekeraar of andere bemiddelaar mag handelen. De lidstaten kunnen in een dergelijk geval bepalen dat de verzekeraar respectievelijk de andere bemiddelaar met een vergunning ervoor zorgt dat de bemiddelaar aan de voorwaarden van registratie voldoet en de bemiddelaar wordt geregistreerd bij de toezichthoudende instantie. Van deze lidstaatoptie is gebruik gemaakt zodat Nederlandse bemiddelaars gebruik kunnen (blijven) maken van artikel 2:81, tweede lid van de Wft (de zogenaamde verbonden bemiddelaar).
2) artikel 22, derde lid, bepaalt dat lidstaten provisies of andere vergoedingen, die worden verstrekt door een derde partij aan een adviseur of bemiddelaar, kunnen verbieden of beperken. Van deze lidstaatoptie wordt gebruik gemaakt door het provisieverbod in artikel 86c, eerste lid, van het BGfo te handhaven. In aanvulling hierop bepaalt artikel 29, derde lid, eerste alinea, dat een lidstaat het aanbieden of aanvaarden van provisies, commissies of niet-geldelijke vergoedingen van derden in verband met het verstrekken van verzekeringsadvies inzake verzekeringen met een beleggingscomponent kan verbieden of verder beperken. In het wetsvoorstel is ervoor gekozen om het provisieverbod te handhaven voor complexe producten zoals verzekeringen met een beleggingscomponent. De wet zal met betrekking tot het provisieverbod niet worden aangepast.
3) op basis van artikel 29, derde lid, vierde alinea, van de richtlijn verzekeringsdistributie kunnen lidstaten voorschrijven dat in het geval een adviseur of bemiddelaar de cliënt meedeelt dat het advies op een onafhankelijk basis wordt verstrekt, de adviseur of bemiddelaar een toereikend aantal op de markt verkrijgbare verzekeringen dient te beoordelen die voldoende gediversifieerd zijn wat soort verzekeringen en aanbieders betreft. Van deze lidstaatoptie zal gebruik worden gemaakt. In artikel 86f BGfo is bepaald dat een financiëledienstverlener voorafgaand aan het verlenen van een financiële dienst inzake een complex product (= onder andere een verzekering met een beleggingscomponent) of een individuele arbeidsongeschiktheidsverzekering een dvd aan de cliënt dient te verstrekken. In het dvd dient de financiëledienstverlener aan te geven of hij al dan niet adviseert op grond van een objectieve analyse. De financiëledienstverlener dient in een dergelijk geval een analyse te maken van een toereikend aantal op de markt verkrijgbare vergelijkbare verzekeringen van verschillende aanbieders. Een dergelijke objectieve analyse komt overeen met onafhankelijk advies. Het voorschrift in artikel 86f BGfo zal worden gehandhaafd.
Op dit moment is nog niet duidelijk van welke lidstaatopties de ons omringende landen gebruik zullen maken. De richtlijn verzekeringsdistributie is nog niet geïmplementeerd in nationale wetgeving. De verwachting is dat Denemarken, Finland en het Verenigd Koninkrijk ook gebruik zullen maken van de lidstaatoptie om het provisieverbod te handhaven. Het gebruik maken van deze lidstaatopties leidt niet tot een nadelige concurrentiepositie ten opzichte van verzekeraars en bemiddelaars met zetel in een andere lidstaat omdat alleen gebruik wordt gemaakt van de lidstaatopties om het huidige niveau van consumentenbescherming in Nederland te handhaven en niet om nieuwe regels te introduceren.
De leden van de SP-fractie vragen wat er tegen een verplicht advies is bij producten waarbij sprake is van een beleggingselement, maar bijvoorbeeld ook bij producten die wettelijk verplicht zijn (aansprakelijkheid, zorgverzekering) of zeer noodzakelijk zijn voor bijvoorbeeld de inkomenspositie (arbeidsongeschiktheid) en vragen of de regering bereid is haar keuze om deze lidstaatoptie niet in te vullen, te herzien.
Voorafgaand aan «execution only» dienstverlening (dat wil zeggen dat de cliënt zonder advies een verzekering wil afsluiten) met betrekking tot een verzekering met een beleggingscomponent of een individuele arbeidsongeschiktheidsverzekering dient de financiëledienstverlener vast te stellen of de desbetreffende verzekering en de dienstverlening passend is voor de cliënt. Hiertoe beoordeelt de financiëledienstverlener of de cliënt over voldoende kennis en ervaring beschikt om te begrijpen welke risico’s zijn verbonden aan de desbetreffende verzekering en execution only dienstverlening. Indien blijkt dat de cliënt over onvoldoende kennis of ervaring beschikt, dient de financiëledienstverlener de cliënt te waarschuwen dat het verstandig is om advies in te winnen. Hierdoor wordt de cliënt bewust gemaakt van de vraag of hij in staat is een afgewogen keuze te maken voor een bepaalde verzekering. Daarmee is er geen aanleiding om verplicht advies te introduceren voor de genoemde verzekeringen. Het is belangrijk dat de cliënt de keuze heeft om al dan niet advies in te winnen. Bij het maken van die keuze dient de cliënt zich bewust te zijn van de risico’s van het afsluiten van een verzekering via het execution only kanaal.
Voorts vragen de leden van de SP-fractie of het mogelijk is om – zonder het activeren van deze lidstaatoptie – in te grijpen als een verzekeraar of adviseur evident de positie misbruikt ten opzichte van de klant teneinde zelf meer producten te verkopen.
De AFM heeft op grond van de Wft de mogelijkheid om handhavend op te treden indien een verzekering wordt aangeboden in aanvulling op de levering van een roerende zaak of de verlening van een dienst, als onderdeel van een pakket of van dezelfde overeenkomst, en de klant niet de mogelijkheid wordt geboden de roerende zaak of dienst afzonderlijk aan te schaffen.
Tevens kan de AFM op grond van de Wft handhavend optreden indien een verzekering wordt aangeboden samen met een aanvullend product of aanvullende dienst en de financiëledienstverlener de klant niet mededeelt of de verschillende financiële producten of diensten afzonderlijk kunnen worden aangeschaft. Indien de producten of diensten afzonderlijk kunnen worden aangeschaft dient de financiëledienstverlener de klant een beschrijving te verstrekken van de verschillende financiële producten of diensten die deel uitmaken van het pakket of de overeenkomst en informatie te geven over de kosten en bijbehorende lasten van elk financieel product respectievelijk elke dienst. Indien de financiëledienstverlener nalaat deze informatie aan de klant te verstrekken kan de AFM eveneens handhavend optreden. Op grond van artikel 8.8. van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) is het een handelaar (in casu de verzekeraar of de bemiddelaar in verzekeringen) bovendien niet toegestaan oneerlijke handelspraktijken te verrichten. De AFM is op grond van artikel 3.1, eerste lid, van de Whc bevoegd om hiertegen op te treden omdat het om een financiële dienst gaat (namelijk het aanbieden respectievelijk bemiddelen in verzekeringen). De AFM kan dan onder meer een bestuurlijke boete opleggen. Op dit moment ziet de regering dan ook geen toegevoegde waarde om gebruik te maken van de lidstaatoptie om het aanbieden van een verzekering samen met een aanvullend product of aanvullende dienst te verbieden.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering erkent dat de toegang tot financieel advies voor essentiële verzekeringen voor burgers met een laag inkomen en/of zonder vermogen ook toegankelijk moet zijn. Deze leden vragen voorts of de regering bereid is – binnen de huidige kaders van het provisieverbod en de Wet implementatie richtlijn verzekeringsdistributie – te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om deze drempels weg te nemen en of er wellicht mogelijkheden zijn van gespreid betalen van de advieskosten of dat een gemeente via armoedegelden iets kan betekenen voor mensen.
Deze leden stellen een aantal vragen over de toegankelijkheid van financieel advies vooral voor mensen met een laag inkomen of zonder vermogen. Het is van belang dat financieel advies toegankelijk is. Op dit moment kunnen advieskosten al gespreid worden betaald, binnen een periode van twee jaar. Of het betalen voor advies een drempel is, is een van de onderzoeksvragen die in het kader van de evaluatie van het provisieverbod wordt onderzocht. Voor het eind van het jaar zal uw Kamer worden geïnformeerd over de uitkomsten van de evaluatie. Daarbij zal de toegankelijkheid van advies ook aan de orde komen. Als de uitkomsten van de evaluatie van het provisieverbod laten zien dat er problemen zijn met de toegankelijkheid van advies voor mensen met een laag inkomen of zonder vermogen, zal worden bezien wat daaraan gedaan kan worden. Naar verwachting zal het overigens door innovatie (bijvoorbeeld via (gedeeltelijk) geautomatiseerd advies) ook mogelijk zijn om tegen lagere kosten in een eventuele adviesbehoefte te voorzien.
Deze leden vragen verder of gemeenten via armoedegelden iets kunnen betekenen. Het is aan gemeenten om te bepalen hoe zij armoedegelden besteden en of zij de kosten voor financieel advies voor essentiële verzekeringen via bijvoorbeeld de bijzondere bijstand willen vergoeden. Een gemeente kan aan iemand bijzondere bijstand verstrekken voor bijzondere noodzakelijke kosten die niet via een andere regeling worden vergoed (het gaat dan om bijvoorbeeld om kosten in verband met ziekte of verhuizing). Het moet gaan om noodzakelijke kosten waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de draagkracht van de aanvrager te boven gaan.
De leden van de VVD-fractie vragen wat voor «direct writers» het verschil is tussen de huidige regelgeving en de nieuwe regelgeving en wat daarvan de gevolgen zijn. Zij vragen verder waarom «direct writers» vroeger niet vielen onder de regelgeving en willen dezelfde vragen ook voor de vergelijkingssites beantwoord zien.
De richtlijn verzekeringsbemiddeling was alleen gericht op adviseurs en bemiddelaars in verzekeringen. Op verzekeraars («direct writers») waren met name organisatorische en prudentiële eisen van toepassing op grond van richtlijn Solvabiliteit II.3 Vanwege de bescherming van de consument is het toepassingsgebied van de richtlijn verzekeringsbemiddeling uitgebreid tot alle distributiekanalen. Verzekeraars die financiële diensten verlenen dienen nu aan dezelfde gedragsregels te voldoen als adviseurs en bemiddelaars in verzekeringen. De gedachte hierachter is dat consumenten hetzelfde niveau van bescherming dienen te genieten ondanks de verschillen tussen de distributiekanalen. Overigens vielen «direct writers» in Nederland al op grond van de Wft onder dezelfde gedragsregels als adviseurs en bemiddelaars en dat blijft ook zo na de implementatie. Het gaat dan bijvoorbeeld om vakbekwaamheidseisen voor adviseurs, regels omtrent informatieverstrekking en advisering. In 2013 is het provisieverbod voor het adviseren en bemiddelen in verzekeringen met een beleggingscomponent, individuele arbeidsongeschiktheidsverzekeringen en natura-uitvaartverzekeringen opgenomen in de Wft. Verder dient een financiële onderneming die een verzekering aanbiedt of samenstelt en in de markt verkrijgbaar stelt, te beschikken over een productontwikkelingsproces. De meeste onderwerpen zijn derhalve niet nieuw voor «direct writers» met zetel in Nederland. Hierdoor zal de impact van de richtlijn verzekeringsdistributie voor financiëledienstverleners die verzekeringen aanbieden of bemiddelen in verzekeringen beperkt zijn.
De richtlijn verzekeringsbemiddeling is in 2005 geïmplementeerd in nationale wetgeving. De digitalisering van de financiële dienstverlening is voor de AFM aanleiding geweest om te verduidelijken wanneer er sprake is van bemiddelen bij online dienstverlening.4 De werkzaamheden van vergelijkingssites kwalificeren in bepaalde gevallen als bemiddelen. In de richtlijn verzekeringsdistributie worden vergelijkingssites expliciet onder de definitie van «verzekeringsdistributie» gebracht. De definitie van bemiddelen in artikel 1:1 van de Wft wordt in de implementatiewet aangepast zodat wordt verduidelijkt dat ook aanbieders van vergelijkingssites onder bepaalde omstandigheden vallen onder de definitie van bemiddelen.
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre gevolmachtigden, onderlinge verzekeraars, worden geraakt en in hoeverre aan de bezwaren van het Verbond van Verzekeraars op dit punt tegemoet is gekomen.
Onderlinge verzekeraars vallen onder de definitie van verzekeraar en dienen derhalve aan dezelfde gedragsregels te voldoen als verzekeraars. Waar relevant zijn de artikelen ter implementatie van de richtlijn ook van toepassing verklaard op gevolmachtigde agenten en ondergevolmachtigde agenten. Er is derhalve volledig tegemoet gekomen aan de bezwaren die het Verbond van Verzekeraars heeft aangedragen in de consultatie.
De leden van de VVD-fractie vragen onder welke voorwaarden gebruik kan worden gemaakt van de vrijstellingen en wat hierover opgenomen wordt in het Vrijstellingsbesluit Wft.
De richtlijn verzekeringsdistributie kent een vrijstelling voor nevenverzekeringstussenpersonen die in de Vrijstellingsregeling Wft wordt opgenomen. Artikel 1, derde lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie bepaalt dat de richtlijn alleen onder bepaalde voorwaarden niet van toepassing is op het bemiddelen in verzekeringen in aanvulling op een zaak of dienst («nevenverzekeringstussenpersonen»). Het dient te gaan om een verzekering die het risico dekt van een defect, verlies van of beschadiging van de door die aanbieder geleverde roerende zaak of het niet-gebruik maken van een dienst die door die aanbieder wordt geleverd. Tevens kan het gaan om een verzekering die beschadiging of verlies van bagage en andere risico’s dekt die verbonden zijn aan een bij een reisbureau of reisorganisatie geboekte reis. De premie mag in beide gevallen niet hoger zijn dan € 600 pro rata per jaar. Indien de verzekering een aanvulling is op een dienst en de duur van de dienst gelijk is aan of minder dan drie maanden dan mag het premiebedrag per persoon niet hoger zijn dan € 200. Indien aan deze voorwaarden is voldaan, valt de nevenverzekeringstussenpersoon niet onder de richtlijn verzekeringsdistributie. Dit zal worden vastgelegd in de Vrijstellingsregeling Wft. Nevenverzekeringstussenpersonen die onder de vrijstelling vallen, dienen wel aan bepaalde regels te voldoen. Zo moeten zij de cliënt informeren over de identiteit van de verzekeraar en de wijze waarop een klacht kan worden ingediend. Verder dienen zij een informatiedocument over de schadeverzekering te verstrekken en rekening te houden met de wensen en behoeften van de cliënt. Een verzekeraar die verzekeringen aanbiedt via een nevenverzekeringstussenpersoon die is vrijgesteld van de vergunningplicht dient ervoor te zorgen dat de nevenverzekeringstussenpersoon aan deze regels voldoet.
De leden van de CDA-fractie vragen of onderhavige richtlijn ook van toepassing is op autobedrijven en hun verkopers die een garantietermijn aanbieden bij verkoop van een auto, aangezien recent in het nieuws5 was dat dit ook als een verzekeringsproduct gezien moet worden.
De richtlijn verzekeringsdistributie is ook van toepassing op autobedrijven die een garantietermijn aanbieden bij de verkoop van een auto. Het is echter mogelijk dat een autobedrijf valt onder de vrijstelling van artikel 1, derde lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie. Dit is het geval indien de jaarpremie voor de (garantie)verzekeringen waarin wordt bemiddeld niet hoger is dan 600 euro pro rata per jaar.
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre er sprake is van proportionaliteit in de regelgeving van de richtlijn verzekeringsdistributie voor bijvoorbeeld het mkb en welke mogelijkheden de richtlijn biedt om proportionaliteit in de implementatie aan te brengen (bijvoorbeeld door een vrijstellingsgrens en/of vrijstellingsbesluit) want op grond van de vrijstellingsregeling Wft worden ziektekostenverzekeraars vrijgesteld van de artikelen die betrekking hebben op informatievoorziening. Deze leden willen graag weten van welke mogelijkheden wel wordt gebruik gemaakt en van welke niet, en waarom.
In algemene zin wordt opgemerkt dat kleinere ondernemingen relatief meer inspanningen dienen te leveren en kosten moeten maken om aan bepaalde wettelijke verplichtingen te voldoen. De richtlijn verzekeringsdistributie houdt hier rekening mee. Bepaalde artikelen met betrekking tot de bedrijfsvoering hebben alleen betrekking op verzekeraars (doorgaans grotere ondernemingen dan bemiddelaars). In artikel 10, achtste lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie is bijvoorbeeld bepaald dat verzekeraars interne procedures dienen op te stellen en toe te passen en deze procedures regelmatig dienen te evalueren zodat kan worden aangetoond dat de werknemers vakbekwaam zijn. Deze normen worden geïmplementeerd in het BGfo en zullen ook alleen van toepassing zijn op verzekeraars. Verder zal in de Vrijstellingsregeling Wft vrijstelling worden geregeld voor nevenverzekeringstussenpersonen die aan bepaalde voorwaarden voldoen (zie artikel 1, derde en vierde lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie). Bij het toepassen van proportionaliteit is het wel van belang dat consumenten altijd hetzelfde beschermingsniveau genieten. De gedragsregels zoals het verstrekken van informatie over verzekeringen of de dienstverlening zijn normen die niet kunnen worden afgestemd op de grootte van de onderneming.
Overigens gelden voor ziektekostenverzekeraars dezelfde informatieverplichtingen als voor schadeverzekeraars maar zijn de informatieverplichtingen opgenomen in de Wet marktordening gezondheidszorg. Dit is de reden waarom ziektekostenverzekeraars in artikel 44 van de Vrijstellingsregeling zijn vrijgesteld van de informatieverplichtingen in de Wft.
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre een (her-) verzekeringsbemiddelaar met een zetel in Nederland maar een hoofdvestiging in een andere EU-lidstaat, waarvan de AFM heeft toegestaan dat de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat het toezicht zal uitoefenen, moet voldoen aan alle eisen die in Nederland gelden.
De AFM kan met een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat overeenkomen dat die toezichthoudende instantie het toezicht uitoefent op bemiddelaars in verzekeringen met zetel in Nederland, maar met hoofdvestiging in die andere lidstaat. De artikelen 4:8 en 4:9 van de Wft (betrouwbaarheid en vakbekwaamheid) zijn dan niet van toepassing. Hetzelfde geldt voor de artikelen 4:13, 4:15, 4:15a en 4:17 van de Wft (organisatorische vereisten). De eisen omtrent betrouwbaarheid, vakbekwaamheid en de organisatorische eisen van de lidstaat waar de hoofdvestiging is gelegen, zijn dan van toepassing. De bemiddelaar in verzekeringen met een hoofdvestiging in een andere lidstaat dient wel te voldoen aan de Nederlandse gedragsregels (zoals de regels omtrent informatieverstrekking en advies) zoals opgenomen in afdeling 4.2.3 van de Wft en de daarop gebaseerde regels in het BGfo.
De leden van de PVV-fractie vragen de regering de notificatieprocedure voor bemiddelaars in verzekeringen in Nederland en voor bemiddelaars met een zetel in een andere lidstaat die voornemens zijn diensten te verlenen via een in Nederland gelegen bijkantoor toe te lichten. Deze leden vragen verder wat er verandert voor deze verzekeraars en bemiddelaars als gevolg van dit wetsvoorstel.
Bemiddelaars die over een vergunning beschikken, kunnen diensten verlenen naar een andere lidstaat via een bijkantoor of via het verrichten van diensten indien aan de voorgeschreven notificatieprocedures wordt voldaan. De bemiddelaar in verzekeringen met zetel in Nederland en met een vergunning dient daartoe de AFM op de hoogte te stellen van zijn voornemen om in een andere lidstaat diensten te verlenen via dienstverrichting of een bijkantoor (= lidstaat van ontvangst). De AFM dient de gegevens door te sturen aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de bemiddelaar in verzekeringen voornemens is te bemiddelen in verzekeringen. Deze notificatieprocedure wordt door de implementatiewet op verschillende punten verduidelijkt. De richtlijn verzekeringsdistributie schrijft voor welke gegevens de bemiddelaar aan de toezichthouder dient te verstrekken. De AFM kan besluiten de gegevens niet naar de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat te sturen indien de AFM van mening is dat de organisatiestructuur of financiële positie van de bemiddelaar niet toereikend is. De bemiddelaar wordt in voorkomend geval door de AFM geïnformeerd over de website waar informatie is te vinden over de voorwaarden om redenen van algemeen belang die van toepassing zijn op het bemiddelen in verzekeringen in de lidstaat van ontvangst. Op deze manier kan de bemiddelaar in verzekeringen eenvoudig nagaan aan welke regels in aanvulling op de richtlijn verzekeringsdistributie hij moet voldoen.
De leden van de CDA-fractie vragen aan welke regels verzekeraars en bemiddelaars uit derde landen van buiten de EU zijn gebonden en wat er wijzigt voor hen met de implementatie van deze richtlijn.
De richtlijn verzekeringsdistributie kent geen apart regime voor bemiddelaars in verzekeringen met zetel in een derde land. Verzekeraars of bemiddelaars in verzekeringen met zetel in een derde land dienen een vergunning aan te vragen voordat zij hun bedrijf in Nederland kunnen uitoefenen. Bovendien dienen zij aan dezelfde prudentiële regels en gedragsregels te voldoen als verzekeraars en bemiddelaars in verzekeringen met zetel in Nederland. Dit betekent dat financiëledienstverleners uit een derde land dienen te voldoen aan de regels omtrent het productontwikkelingsproces, advies en de informatieverplichtingen die voortvloeien uit de richtlijn verzekeringsdistributie.
De leden van de VVD-fractie vragen welke vakbekwaamheidseisen voor verzekeraars nieuw zijn en nog niet eerder waren gecodificeerd en wat daarvan de consequentie is. Voorts vragen de leden van de CDA-fractie of het klopt dat met de implementatie van onderhavige richtlijn, ook leidinggevenden die zelf niet direct klanten adviseren onder dezelfde vakbekwaamheidseisen vallen als medewerkers die wel direct klanten adviseren en of de regering vindt dat dit een wenselijk effect is.
De reikwijdte qua personen die dienen te voldoen aan eisen omtrent vakbekwaamheid wordt in het BGfo uitgebreid. Naast personen die zich rechtstreeks bezighouden met het verlenen van financiële diensten aan cliënten met betrekking tot verzekeringen dienen ook de feitelijk leidinggevenden van deze personen aan vakbekwaamheidseisen te voldoen. Werknemers die adviseren dienen op grond van artikel 6 BGfo te beschikken over een diploma. Feitelijk leidinggevenden van de personen die zich rechtstreeks bezighouden met het verlenen van financiële diensten met betrekking tot verzekeringen aan cliënten dienen straks te voldoen aan de minimum kennis- en vakbekwaamheidsvereisten van bijlage I bij de richtlijn verzekeringsdistributie. Er geldt derhalve geen diplomaplicht voor feitelijk leidinggevenden. Het is een bedoeld effect van de richtlijn verzekeringsdistributie dat zowel personen die zich rechtstreeks bezighouden met het verlenen van financiële diensten aan cliënten met betrekking tot verzekeringen als de feitelijk leidinggevenden van deze personen aan vakbekwaamheidseisen dienen te voldoen. Op grond van de richtlijn hypothecair krediet dienen feitelijk leidinggevenden ook aan bepaalde vakbekwaamheidseisen te voldoen. De regering is van mening dat het wenselijk is dat feitelijk leidinggevenden aan een bepaald minimum vakbekwaamheidsniveau voldoen mede gelet op het feit dat zij verantwoordelijk zijn voor de adviezen die de medewerkers geven.
De leden van de CDA-fractie vragen voorts of bemiddelaars en werknemers van bedrijven die een vergunning hebben buiten Nederland, maar die onder onderhavige richtlijn actief worden in Nederland, aan exact dezelfde eisen voor vakbekwaamheid moeten voldoen als bemiddelaars en werknemers die actief zijn onder een Nederlandse vergunning en, zo ja, hoe dit wordt gehandhaafd. Zij vragen of de AFM dan bevoegd is om bijvoorbeeld ten aanzien van Belgische adviseurs die ook in Nederland bemiddelen in verzekeringen te handhaven. Verder vragen de leden van de CDA-fractie hoe de regering een gelijk speelveld garandeert tussen Nederlandse bemiddelaars en verzekeraars en niet-Nederlandse bemiddelaars en verzekeraars indien de eisen voor vakbekwaamheid verschillen.
In artikel 4 van de richtlijn verzekeringsbemiddeling was voorgeschreven dat bemiddelaars in verzekeringen vakbekwaam dienen te zijn. De verdere invulling van de vakbekwaamheidseisen werd overgelaten aan de lidstaten. De vakbekwaamheidseisen zijn door de richtlijn verzekeringsdistributie meer geharmoniseerd doordat adviseurs en hun feitelijk leidinggevenden aan minimum vakbekwaamheidseisen dienen te voldoen. Medewerkers van een verzekeraar of bemiddelaar in verzekeringen met zetel in een andere lidstaat die via een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland in Nederland actief zijn, dienen aan de vakbekwaamheidseisen te voldoen van de lidstaat van herkomst. De vakbekwaamheidseisen in de verschillende lidstaten zullen niet exact hetzelfde zijn, maar dienen wel te voldoen aan de minimum kennis- en vakbekwaamheidsvereisten zoals die zijn vastgelegd in bijlage I bij de richtlijn verzekeringsdistributie. Hiermee wordt beoogd een gelijk speelveld te creëren. De AFM is niet bevoegd om handhavend op treden ten aanzien van Belgische bemiddelaars die in Nederland bemiddelen en zich niet houden aan de vakbekwaamheidseisen. Indien de AFM van mening is dat een Belgische adviseur of bemiddelaar niet vakbekwaam is, dient zij de Belgische toezichthouder hiervan op de hoogte te stellen. De Belgische toezichthouder kan vervolgens handhavend optreden. Alleen in het geval dat de Belgische toezichthouder niet voldoende maatregelen neemt of onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk is om de rechten van cliënten te beschermen kan de AFM het besluit nemen dat de betrokken bemiddelaar niet meer mag bemiddelen in Nederland.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe wordt voorkomen dat veranderingen in het Bgfo tot onvoorziene risico’s leiden en hoe beoogde effecten op de marktpartijen en de maatschappij worden geïdentificeerd en de risico’s worden gewogen.
Het wetsvoorstel Wet implementatie richtlijn verzekeringsdistributie betreft de implementatie van een Europese richtlijn. De Europese Commissie heeft een impact assessment uitgevoerd naar de beoogde effecten van de richtlijn verzekeringsdistributie.6 De Europese Commissie heeft de effecten voor marktpartijen en de nalevingskosten in kaart gebracht en eveneens een inschatting gemaakt van de voordelen voor consumenten en marktpartijen. De Europese Commissie geeft aan dat consumenten in Europa beter in staat zullen zijn verzekeringen met elkaar te vergelijken. Hierdoor zullen consumenten naar verwachting een verzekering afsluiten die beter past bij hun behoeften en financiële situatie. Voor marktpartijen zullen de kosten van grensoverschrijdende dienstverlening dalen. De Europese Commissie verwacht bovendien dat door de geharmoniseerde regels het consumentenvertrouwen toeneemt en daardoor de vraag. De aanpassingen in het BGfo zullen derhalve niet tot onvoorziene risico’s leiden. Op grond van artikel 41 van de richtlijn verzekeringsdistributie dient de Europese Commissie voor 24 februari 2021 onder meer de reikwijdte (inclusief de vrijstelling voor nevenverzekeringstussenpersonen) en de gedragsregels die gelden voor verzekeringen met een beleggingscomponent te evalueren.
§ 4.4.1. Belangenconflicten en transparantie
De leden van de D66-fractie vragen hoe een adviseur, bemiddelaar, gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent de cliënt het objectieve karakter van zijn of haar advies moet vaststellen en of hier objectieve criteria voor worden ontwikkeld.
De adviseur, bemiddelaar, gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent dient voorafgaand aan de totstandkoming van een verzekeringsovereenkomst aan de cliënt kenbaar te maken of sprake is van een bepaalde eigendomsverhouding met de aanbieder of de moedermaatschappij van de aanbieder. Het gaat hier om een eventuele gekwalificeerde deelneming van tien procent of meer van de stemrechten of van het kapitaal in elkaars onderneming, zoals gedefinieerd in artikel 1:1 van de Wft. Tevens dient richting de cliënt te worden aangegeven of hij al dan niet adviseert op basis van een objectieve analyse en of hij al dan niet een contractuele verplichting heeft uitsluitend voor een of meer aanbieders te adviseren. De AFM heeft het begrip «objectieve analyse» nader ingevuld voor financiëledienstverleners die een financiële dienst verlenen met betrekking tot een complex product (bijvoorbeeld verzekering met een beleggingscomponent). De AFM heeft voor het opstellen van een dienstverleningsdocument aangegeven dat er sprake is van een objectieve analyse als er een analyse wordt gemaakt van meer dan 50% van in de markt verkrijgbare vergelijkbare verzekeringen.7 De AFM heeft aangegeven ook voor het adviseren over schadeverzekeringen het begrip «objectieve analyse» op deze wijze in te vullen. De AFM zal hierover binnenkort communiceren op haar website.
§ 4.4.2. Pre-contractuele informatie: Informatiedocument schadeverzekeringen
De leden van het CDA-fractie vragen of toekomstige Nederlandse uitgevers van het informatiedocument zijn of worden betrokken bij de totstandkoming van het document en hoe de regering garandeert dat betreffende partijen – en in navolging daarvan consumenten – niet worden geconfronteerd met een document dat zeer onduidelijk is.
In de uitvoeringsverordening met betrekking tot het gestandaardiseerde informatiedocument (PbEU 2017, L 209) is uitgewerkt hoe het informatiedocument eruit dient te zien. De uitvoeringsverordening is gebaseerd op ontwerp-technische uitvoeringsnormen die EIOPA heeft opgesteld en ingediend bij de Europese Commissie. EIOPA heeft consumententesten uitgevoerd voor het informatiedocument en heeft ook nationale toezichthouders geraadpleegd. Ook heeft EIOPA publieke consultaties gehouden over de ontwerp-technische uitvoeringsnormen en heeft zij advies ingewonnen bij een opgerichte Stakeholdergroep verzekeringen en herverzekeringen. Gelet op de betrokkenheid van een groot aantal partijen heeft de regering het vertrouwen dat het informatiedocument de consument een goed inzicht geeft in de belangrijkste kenmerken van de schadeverzekering.
De leden van de CDA-fractie vragen welke eisen er materieel anders zijn voor zorgverzekeringen dan voor andere verzekeringen, anders dan de reeds in de memorie van toelichting genoemde vrijstelling voor de verstrekking van het informatiedocument.
Zorgverzekeraars moeten net als andere verzekeraars aan regels omtrent informatieverstrekking voldoen. Zorgverzekeraars moeten ook een informatiedocument over een zorgverzekering opstellen. De regels over informatieverstrekking zijn voor zorgverzekeraars echter opgenomen in de Wet marktordening gezondheidszorg omdat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hierop toezicht houdt. Derhalve zal in de Vrijstellingsregeling Wft worden opgenomen dat bepaalde artikelen van de Wft (met betrekking tot informatieverstrekking) niet van toepassing zijn op zorgverzekeraars. Op deze manier wordt voorkomen dat een verplichting dubbel wordt opgelegd aan zorgverzekeraars.
De leden van de SP-fractie vragen de regering of vergelijkingssites voor zorgverzekeringen onder de werking van dit wetsvoorstel vallen en of het vergelijken onder advies of onder informatie valt. Zij vragen verder of de vergelijkingssite transparanter dient aan te geven dat zij verdient aan eenieder die via hen overgaat tot het afsluiten van een zorgverzekering.
Vergelijkingssites voor zorgverzekeringen vallen onder dit wetsvoorstel indien er sprake is van adviseren of bemiddelen. Op grond van artikel 1:1 van de Wft is hiervan sprake indien de aanbieder van een vergelijkingssite op basis van door de cliënt gekozen criteria informatie over een of meer zorgverzekeringen verstrekt, of een rangorde van zorgverzekeringen op basis van product- of prijsvergelijkingen of een korting op de premie van de zorgverzekering verstrekt. De cliënt moet daarnaast aan het eind van het proces de mogelijkheid hebben om direct of indirect via de vergelijkingssite of bijvoorbeeld een vergelijkingsapp de zorgverzekering af te sluiten. Met andere woorden de vergelijkingssite moet erop zijn gericht om een overeenkomst inzake een zorgverzekering tot stand te brengen. Een vergelijkingssite die adviseert of bemiddelt, dient op grond van artikel 86i de cliënt te informeren over de wijze waarop de vergelijkingssite wordt beloond. Vergelijkingssites die niet bemiddelen of adviseren en dus niet vallen onder de Wft maar wel zijn aangesloten bij het keurmerk «Objectief vergelijken» dienen te voldoen aan een gedragscode voor het vergelijken van zorgverzekeringen.8 Deze vergelijkingssites dienen op hun website te vermelden wat hun verdienmodel is en wat de gemiddelde ontvangen provisie per productgroep is.
De leden van de SP-fractie vragen hoe het betalen van provisies door zorgverzekeraars voor klanten die via een website of een website-advertentie binnenkomen zich verhoudt tot het provisieverbod.
Vergelijkingssites mogen een vergoeding ontvangen van een zorgverzekeraar indien een consument via de vergelijkingssite een zorgverzekering afsluit. Zorgverzekeringen vallen namelijk niet onder het provisieverbod. De redenen hiervoor zijn uitgebreid opgenomen in een brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 12 februari 2015.9
De leden van de PVV-fractie vragen welke nieuwe taken EIOPA met dit wetsvoorstel erbij krijgt en welke consequenties dit heeft. Tevens vragen diezelfde leden of er een overdracht plaatsvindt van bepaalde bevoegdheden die de AFM heeft naar EIOPA en, zo ja, om welke bevoegdheden het dan gaat.
De bevoegdheden en taken die EIOPA op grond van de richtlijn verzekeringsdistributie heeft, vloeien grotendeels reeds voort uit de verordening tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen).10 Dit geldt bijvoorbeeld voor de bevoegdheid van EIOPA om technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen vast te stellen die vervolgens door de Europese Commissie worden vastgesteld en de bevoegdheid om richtsnoeren op te stellen over koppelverkoop en het bepalen of verzekeringen met een beleggingscomponent complex of niet-complex zijn. De taken van EIOPA zijn voornamelijk faciliterend van aard voor onder toezicht staande instellingen en de nationale toezichthouders. Het gaat om taken zoals het aanhouden van een centraal elektronisch register en het opnemen van hyperlinks op haar website naar de websites van de nationale toezichthouders. Er is dan ook geen sprake van overdracht van bevoegdheden van de AFM (of andere nationale toezichthouders) naar EIOPA. EIOPA heeft op grond van de richtlijn verzekeringsdistributie de volgende taken. In de eerste plaats dient EIOPA bepaalde informatie op haar website beschikbaar te houden. Zo dient EIOPA een centraal elektronisch register aan te houden op haar website waarin de verzekeraars en bemiddelaars zijn opgenomen die het voornemen kenbaar hebben gemaakt om grensoverschrijdende diensten te verlenen. EIOPA dient verder een website op te zetten met links naar een register (of informatieloket) van elke lidstaat waarin alle verzekeraars en bemiddelaars met zetel in die desbetreffende lidstaat zijn geregistreerd. Voorts dient EIOPA op haar website hyperlinks op te nemen naar de websites van de betrokken toezichthoudende instanties waar informatie over de regels van algemeen belang die in de desbetreffende lidstaat gelden, worden bekendgemaakt.
EIOPA ontvangt verder informatie van de toezichthoudende instanties van de lidstaat van ontvangst over de opgelegde maatregelen indien in het kader van het verlenen van grensoverschrijdende diensten (via dienstverrichting of via een bijkantoor) regels uit de richtlijn niet in acht zijn genomen. Daarnaast ontvangt EIOPA informatie van lidstaten over strengere regels die een lidstaat handhaaft of opstelt met betrekking tot het verstrekken van informatie zoals opgenomen in hoofdstuk V van de richtlijn. Tenslotte dient EIOPA uiterlijk op 23 februari 2020 en daarna tenminste om de twee jaar een verslag op te stellen over de toepassing van de richtlijn verzekeringsdistributie.
De leden van de VVD-fractie merken op dat het totaal aantal neventussenpersonen dat onder de richtlijn verzekeringdistributie valt, wordt geschat op 5000, waarvan waarschijnlijk 2500 vallen onder de vrijstellingsregeling. De leden van de VVD-fractie vragen wat de gevolgen zijn voor deze bedrijven en om hoeveel motor- en fietsenzaken en reisbureaus het gaat. Zij vragen verder welk type bedrijven wel en niet onder de vrijstellingsregeling vallen en wat de gevolgen zijn voor deze bedrijven, ook als het gaat om administratieve lasten.
Het is moeilijk om een inschatting te maken hoeveel reisbureaus of motor- en fietszaken uiteindelijk onder de vrijstelling zullen vallen. Dat hangt ervan af hoe hoog de premie is voor de verzekeringen waarin zij bemiddelen. De verwachting is dat de meeste motor- en fietsenzaken gebruik kunnen maken van de vrijstelling. Nevenverzekeringstussenpersonen die onder de vrijstelling vallen dienen bepaalde informatie aan de klant te verstrekken. Het gaat om informatie over de verzekeraar (naam en adres), de klachtenregeling en het informatiedocument over de schadeverzekering. Tevens dient de nevenverzekeringstussenpersoon rekening te houden met de wensen en behoeften van de klant voordat een verzekering wordt voorgesteld. De nalevingskosten voor deze bedrijven zullen minimaal zijn aangezien het gaat om het verstrekken van informatie die door de verzekeraar beschikbaar wordt gesteld.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een reactie kan geven op het artikel op AmWeb d.d. 14 juli 2017 dat de financieel adviseurs gebukt gaan onder de regeldruk vanuit Europa, waaronder de richtlijn verzekeringsdistributie.
Financiëledienstverleners krijgen vanaf volgend jaar inderdaad te maken met nieuwe regelgeving ter implementatie van Europese regelgeving. Er zullen naar verwachting maar weinig financieel adviseurs zijn die te maken krijgen met zowel de richtlijn markten voor financiële instrumenten 201411, Verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (PRIIPS)12 en de richtlijn verzekeringsdistributie. De verschillende richtlijnen hebben betrekking op verschillende dienstverleners en producten. Bovendien komen de gedragsregels die gelden voor verzekeringen met een beleggingscomponent overeen met de gedragsregels zoals opgenomen in MiFID II. PRIIPS is voornamelijk gericht tot aanbieders van verpakte retailproducten zoals verzekeringen met een beleggingscomponent. De regeldruk voor financieel adviseurs op grond van PRIIPS is beperkt aangezien zij uitsluitend het essentieel informatiedocument voor verpakte retailproducten dienen te verstrekken aan hun cliënten. De regeldruk die voortvloeit uit de richtlijn verzekeringsdistributie is eveneens beperkt aangezien wij in Nederland reeds een hoog niveau van consumentenbescherming kennen en de meeste regels overeenkomen met de huidige regels of een nadere uitwerking zijn van de huidige regels in de Wft.
De leden van de VVD-fractie vragen welke waarborgen er zijn dat de implementatiewet «techniekneutraal» is en dus niet aangepast moet worden bij technologische vernieuwingen in de sector. Deze leden vragen voorts in hoeverre dit wetsvoorstel effecten heeft voor de mogelijkheden voor de sector om te innoveren en vragen of de regering kan reageren op de opmerkingen van de voorzitter van de Europese Verzekeringskoepel Insurance Europe dat door de IDD de innovatie geschaad wordt. De leden van de PVV-fractie vragen of het wetsvoorstel ertoe leidt dat de ontwikkeling van nieuwe producten die aan de veranderende klantwens voldoen, wordt geblokkeerd.
De normen in de implementatiewet zijn technologieneutraal opgesteld, zodat de normen toekomstbestendig zijn en niet hoeven te worden aangepast indien sprake is van technologische vernieuwingen. De implementatiewet staat de ontwikkeling van nieuwe producten en innovatie hierdoor niet in de weg. De informatie die dient te worden verstrekt aan cliënten kan bovendien op een andere duurzame drager dan papier of via een website worden verstrekt. Ook kan het informatiedocument schadeverzekering digitaal beschikbaar worden gesteld.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een reactie kan geven op het artikel op AmWeb d.d. 5 december 2015 dat consumenten verzuipen in de informatie. Daarnaast vragen diezelfde leden of het klopt dat consumenten niet beter maar slechter geïnformeerd worden door Insurance Distribution Directive (IDD), en zo nee, waarom niet. Tevens vragen de leden van de VVD-fractie of kan worden ingegaan op de opmerkingen dat de IDD ervoor zorgt dat «consumenten chocola moeten maken van 161 papieren documenten».
De richtlijn verzekeringsdistributie schrijft onder andere voor dat een informatiedocument dient te worden verstrekt aan de cliënt over een schadeverzekering. Het informatiedocument mag maximaal twee A4-tjes beslaan. Dit informatiedocument biedt de cliënt de mogelijkheid om schadeverzekeringen eenvoudig met elkaar te vergelijken en de cliënt te voorzien van de essentiële informatie zodat de cliënt het verzekeringsproduct adequaat kan beoordelen. Het verstrekken van informatie over verzekeringen met een beleggingscomponent is inderdaad opgenomen in verschillende Europese regelgeving (richtlijn verzekeringsdistributie, PRIIPS en de richtlijn Solvabiliteit II13). Voor zover informatie over de risico’s, beleggingsstrategieën en kosten al is opgenomen in het essentiële informatiedocument dat op basis van PRIIPS aan de cliënt dient te worden verstrekt, hoeft dergelijke informatie vanzelfsprekend niet nogmaals apart aan de cliënt te worden verstrekt. Bij de implementatie van Europese regelgeving in nationale wetgeving zal altijd worden bezien of er mogelijk overlap bestaat met reeds bestaande normen in wet- en regelgeving. Zo nodig worden normen samengevoegd of geschrapt om overlap in nationale wetgeving te voorkomen. In de nationale wet- en regelgeving is derhalve geen sprake van overlap. De opmerking dat consumenten chocola zouden moeten maken van 161 papieren documenten wordt dan ook niet herkend.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de Europese Commissie de gemiddelde structurele nalevingskosten op 730 euro per onderneming schatte. In de wet wordt gesproken over 5.000 euro per onderneming. De leden van de VVD-fractie vragen waardoor dit grote verschil wordt verklaard en of er zicht is op wat de uiteindelijke nalevingskosten in andere EU-lidstaten is.
In de memorie van toelichting bij de Wet implementatie richtlijn verzekeringsdistributie is aangegeven dat de structurele nalevingskosten voor het opstellen van het informatiedocument voor schadeverzekeringen (o.a. het opstellen van informatiedocumenten voor nieuwe schadeverzekeringen en het aanpassen van de informatiedocumenten) naar schatting € 5.000 (incidenteel) per verzekeraar zal bedragen. De Europese Commissie heeft het bedrag van € 730 structureel per onderneming waarschijnlijk gebaseerd op de regelgeving zoals opgenomen in de richtlijn verzekeringsdistributie.
De meeste nalevingskosten zullen echter voortvloeien uit de verordeningen zoals de regels met betrekking tot het informatiedocument voor schadeverzekeringen en het productontwikkelingsproces (de zogenaamde level 2 regelgeving). Bij de berekening van de nalevingskosten in onze wetgeving is uitgegaan van de nalevingskosten die voortvloeien uit zowel de wet als de lagere regelgeving (o.a. het BGfo). Dit kan de reden zijn dat de nalevingskosten per onderneming zoals opgenomen in de Implementatiewet hoger zijn dan de schatting van de Europese Commissie. Er is geen zicht op de nalevingskosten in andere EU-lidstaten aangezien de richtlijn verzekeringsdistributie nog niet in de lidstaten is geïmplementeerd.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts in hoeverre de informatie-eisen op een gelijke wijze worden vormgegeven in de Wft, de Pensioenwet en de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg).
De informatie-eisen zullen voor financiëledienstverleners gelijk zijn op grond van de Wft, de Pensioenwet en de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg).
De leden van de PVV-fractie vragen hoe de regering voorkomt dat de hogere administratieve lasten en nalevingskosten worden doorberekend aan de klant en vragen voorts naar een overzicht van de cumulatieve effecten van de stapeling van Europese maatregelen op de verzekeringssector. Tevens vragen diezelfde leden met welke Europese wet- en regelgeving de verzekeringssector te maken heeft en wat de kosten zijn die dit jaarlijks met zich meebrengt tot en met het jaar 2021.
De verzekeringssector heeft te maken met nalevingskosten in verband met de richtlijn Solvabiliteit II, PRIIPS (alleen voorzover het gaat om verzekeringen met een beleggingscomponent) en de richtlijn verzekeringsdistributie. De jaarlijkse nalevingskosten voor verzekeraars die samenhangen met de richtlijn Solvabiliteit II bedragen naar schatting € 21 miljoen (zie blz 23 van de memorie van toelichting bij de Implementatiewet richtlijn Solvabiliteit II en blz 41 van het Implementatiebesluit richtlijn en verordening solvabiliteit II). De nalevingskosten voor PRIIPS zullen beperkt zijn omdat voor verzekeringen met een beleggingscomponent niet meer een financiële bijsluiter hoeft te worden opgesteld maar het essentiële-informatiedocument. De eenmalige nalevingskosten voor 2018 die voortvloeien uit de richtlijn verzekeringsdistributie voor de verzekeringssector worden geschat op 5,5 miljoen. De structurele nalevingskosten die voortvloeien uit de richtlijn verzekeringsdistributie hebben met name betrekking op het opstellen van een informatiedocument voor schadeverzekeringen indien een nieuw product op de markt wordt gebracht. De totale structurele nalevingskosten voor aanbieders van schadeverzekeringen voor het opstellen van informatiedocumenten worden geschat op € 800.000. De jaarlijkse structurele nalevingskosten voor de gehele verzekeringssector bedragen naar schatting € 21,8 miljoen (€ 21 miljoen + € 800.000).
De leden van de VVD-fractie merken op dat een reisbureau bijvoorbeeld een annuleringsverzekering of een reisverzekering kan verkopen bij een reis. Dat kan op zich ook handig zijn voor de consument. Deze leden vragen welke gevolgen de voorliggende regelgeving heeft voor deze praktijk. Voorts merken de leden van de VVD-fractie op dat de premie niet hoger mag zijn dan 600 euro pro rata per jaar en het premiebedrag niet hoger mag zijn dan 200 euro per persoon. Deze leden vragen waar dat is bepaald c.q. vastgelegd. Deze leden vragen verder of in het geval van een reis, de annuleringsverzekering plus de reisverzekering niet meer mag zijn dan 200 euro per persoon of dat elke verzekering maximaal 200 euro per persoon mag zijn en hoe dit uitpakt bij het boeken voor grotere groepen.
De huidige bepaling in artikel 1:21 Wft dat de Wft niet van toepassing is op het bemiddelen in verzekeringen in aanvulling op het leveren van een goed of het verrichten van een dienst door de betreffende bemiddelaar indien de jaarlijkse premie niet hoger is dan € 500 en de looptijd van de verzekering niet langer is dan vijf jaar vervalt. Ook zal de vrijstelling van de vergunningplicht en de vrijstelling van het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de Wft vervallen voor reisbureaus of reisorganisaties die bemiddelen in annuleringsverzekeringen of verzekeringen die met het oog op een reis worden afgesloten indien tenminste één medewerker beschikt over een in de Vrijstellingsregeling Wft genoemd diploma (artikel 7 en 47 van de Vrijstellingsregeling Wft). Artikel 1, derde lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie bepaalt dat de richtlijn alleen onder bepaalde voorwaarden niet van toepassing is op het bemiddelen in verzekeringen in aanvulling op een zaak of dienst (bijvoorbeeld een reis). Het dient te gaan om een verzekering die het risico dekt van een defect, verlies of beschadiging van de geleverde zaak of het niet gebruik van de geleverde dienst (bijvoorbeeld een annuleringsverzekering). Tevens kan het gaan om een verzekering die beschadiging of verlies van bagage en andere risico’s dekt die verbonden zijn aan een bij een reisbureau of reisorganisatie geboekte reis. Op grond van artikel 1, derde lid, onderdelen b en c, van de richtlijn verzekeringsdistributie mag de premie van de verzekering bovendien niet hoger zijn dan € 600 pro rata per jaar of indien de verzekering een aanvulling is op een dienst (bijvoorbeeld een reis) en de dienst drie maanden of korter duurt, mag de premie maximaal € 200 per persoon bedragen. Dit zal worden vastgelegd in de Vrijstellingsregeling Wft. Reisbureaus en reisorganisaties kunnen derhalve zonder vergunning blijven bemiddelen in annuleringsverzekeringen of reisverzekeringen indien de premie per verzekering niet hoger is dan € 600 pro rata per jaar. Indien de reis korter duurt dan drie maanden mag de premie voor de annuleringsverzekering niet hoger zijn dan € 200 per persoon. Hetzelfde geldt voor de reisverzekering. Voor groepsreizen geldt eveneens dat de premie per persoon per verzekering niet hoger mag zijn dan € 200 per persoon. Indien de reisduur langer is dan drie maanden mag de premie, ongeacht het aantal personen, niet hoger zijn dan € 600 pro rata per jaar. Indien de premie van de annuleringsverzekering of reisverzekering hoger is dan de hierboven aangegeven premiebedragen dient het reisbureau of de reisorganisatie een vergunning voor het bemiddelen in verzekeringen aan te vragen.
De leden van de CDA-fractie vragen of de implementatie van onderhavige EU-richtlijn ook leidt tot meer toezichtlasten die de AFM zal doorberekenen aan het bedrijfsleven en of de AFM een eventuele toename in de kosten dekt binnen de bestaande kaders.
De AFM zal nader bezien in hoeverre de implementatie van de richtlijn verzekeringsdistributie leidt tot een toename van de toezichtslasten en of deze kosten binnen het bestaande kader kunnen worden opgevangen.
De leden van de VVD-fractie vragen welke sectoren worden geraakt door de regelgeving met betrekking tot de nevenverzekeringstussenpersonen en hoe dit is geregeld in de huidige wet en regelgeving. Voorts vragen deze leden welke problemen en/of knelpunten er zijn op dit moment met deze nevenverzekeringstussenpersonen. Deze leden constateren verder dat voor nevenverzekeringstussenpersonen geldt dat deze personen die verantwoordelijk zijn voor het als nevenactiviteit distribueren van verzekeringen over voldoende kennis en vakbekwaamheid moeten beschikken en vragen in hoeverre dit ook geldt als de nevenverzekeringstussenpersonen onder de vrijstelling vallen.
Reisbureaus, reisorganisaties, autoverhuurbedrijven en motor- en fietsenzaken worden onder andere geraakt door onderhavige regelgeving. Op dit moment is de Wft niet van toepassing op het bemiddelen in verzekeringen in aanvulling op het leveren van een goed of het verrichten van een dienst door de betreffende bemiddelaar indien de jaarlijkse premie niet hoger is dan € 500 en de looptijd van de verzekering niet langer is dan vijf jaar. Indien reisbureaus en autoverhuurbedrijven bemiddelen in verzekeringen en voldoen aan artikel 1:21 Wft is de Wft derhalve niet van toepassing. Deze vrijstellingsmogelijkheid wordt door de richtlijn verzekeringsdistributie aangescherpt en zal worden geïmplementeerd in de Vrijstellingsregeling Wft. In de artikelen 5, eerste lid, onderdeel e, en 7, aanhef en onderdeel c, van de Vrijstellingsregeling Wft is vrijstelling geregeld van de vergunningplicht voor het adviseren en bemiddelen in hagelschadeverzekeringen, paarden- en veeverzekeringen of glasverzekeringen (met uitzondering van broeiglasverzekeringen). Deze vrijstellingen komen te vervallen. Daarnaast zijn reisbureaus en reisorganisaties die adviseren of bemiddelen in annuleringsverzekeringen of reisverzekeringen expliciet vrijgesteld van de Wft op grond van de artikelen 5, eerste lid, onderdeel e, en 7, aanhef en onderdeel d, van de Vrijstellingregeling Wft indien zij beschikken over bepaalde diploma’s. Deze vrijstelling komt eveneens te vervallen. Bepaalde nevenverzekeringstussenpersonen (bijvoorbeeld reisorganisaties, autoverhuurbedrijven of fietsenhandelaren) kunnen nog steeds in aanmerking komen voor vrijstelling van de Wft. De voorwaarden waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor een vrijstelling worden aangescherpt.
Indien nevenverzekeringstussenpersonen vallen onder de vrijstelling dan dienen zij over voldoende kennis te beschikken over de dekking van het desbetreffende product. In Nederland zijn op dit moment geen problemen met nevenverzekeringstussenpersonen bekend.
Z (artikel 4:23)
De leden van de VVD-fractie vragen wat wordt verstaan onder een «duurzame drager».
Op grond van artikel 1:1 van de Wft wordt onder een duurzame drager verstaan: een hulpmiddel dat een persoon in staat stelt om aan hem persoonlijk gerichte informatie op te slaan op een wijze die deze informatie toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik gedurende een periode die is afgestemd op het doel waarvoor de informatie kan dienen, en die een ongewijzigde reproductie van de opgeslagen informatie mogelijk maakt. Gedacht kan worden aan de harde schijf van de computer (voor het opslaan van emails). De verzekeraar of bemiddelaar in verzekeringen kan de informatie per email sturen aan de cliënt zodat de cliënt die informatie kan opslaan op de harde schijf van zijn computer. Een persoonlijke berichtenbox op de website van de online financiëledienstverlener kan ook kwalificeren als een duurzame drager.14
AE
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre, hoe en wanneer gebruik gaat worden gemaakt van de mogelijkheid om bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur (AMvB) in artikel 4:93 nadere regels te stellen. Idem voor de AMvB in artikel 47b van de Pensioenwet.
In artikel 4:93 Wft is een grondslag opgenomen om regels te stellen met betrekking tot de wijze waarop de aanbieder of de bemiddelaar in verzekeringen met een vergunning er zorg voor draagt dat de verbonden bemiddelaar voldoet aan de Wft. Vooralsnog zal geen gebruik worden gemaakt van deze mogelijkheid om nadere regels te stellen. Artikel 47b van de Pensioenwet bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de informatieverstrekking door een verzekeraar over een overeenkomst inzake een pensioenuitkering en de dienstverlening. In het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling zullen regels worden opgenomen over de informatie die de verzekeraar (die bereid is op te treden als ontvangend uitvoerder) dient te verstrekken aan een betrokkene die het uit een kapitaalovereenkomst dan wel kapitaalregeling of een premieovereenkomst dan wel premieregeling voortvloeiende kapitaal op de pensioendatum wenst aan te wenden voor een pensioenuitkering.
ARTIKEL VI
De leden van de VVD-fractie merken op dat het de bedoeling is de wet op 23 februari 2018 in werking te laten treden en vragen in hoeverre dit een realistische en haalbare termijn, ook voor het bedrijfsleven, is.
De uiterste implementatiedatum voor de richtlijn verzekeringsdistributie is 23 februari 2018. Mede gelet op het technische karakter van de implementatie is dit haalbaar. Aangezien de meeste onderwerpen niet nieuw zijn voor financiëledienstverleners met zetel in Nederland, wordt ook voor het bedrijfsleven verwacht dat zij op tijd aan de nieuwe regelgeving kunnen voldoen.
De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra