Dit wetsvoorstel strekt tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht (Wft) ter implementatie van de richtlijn nr. 2016/97 van het Europees Parlement en de Raad van 20 januari 2016 betreffende verzekeringsdistributie (herschikking) (PbEU 2016, L 26) (hierna: richtlijn verzekeringsdistributie). De richtlijn verzekeringsdistributie dient op 23 februari 2018 te zijn geïmplementeerd in nationale wetgeving. Hiertoe dient de Wet op het financieel toezicht (Wft) en een aantal van de daarbij behorende besluiten te worden aangepast. Tevens voorziet dit wetsvoorstel in aanpassing van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
De richtlijn verzekeringsdistributie vervangt de richtlijn verzekeringsbemiddeling uit 2002.1 De richtlijn verzekeringsdistributie heeft tot doel het creëren van een gelijk speelveld voor alle marktpartijen die bij de verkoop van verzekeringen zijn betrokken, het verbeteren van de bescherming van de consument en het bevorderen van een interne markt voor financiële diensten. Tevens heeft de richtlijn als doel de sancties in geval van overtredingen van de richtlijn te harmoniseren.
De richtlijn verzekeringsbemiddeling had uitsluitend betrekking op bemiddelaars in verzekeringen. De richtlijn verzekeringsdistributie breidt het toepassingsgebied van de richtlijn uit naar verzekeraars die direct verzekeringen aanbieden («direct writers»). In de richtlijn verzekeringsdistributie is de te volgen notificatieprocedure verduidelijkt wanneer een bemiddelaar in verzekeringen het voornemen heeft zijn werkzaamheden via een bijkantoor of via het verrichten van diensten uit te oefenen in een andere lidstaat, alsook de bevoegdheden van de toezichthoudende autoriteiten in de lidstaat van herkomst en de lidstaat van ontvangst in dit verband. Verder zijn de regels over vakbekwaamheid en de regels omtrent advisering en informatieverstrekking (zowel over de dienstverlening als over het verzekeringsproduct) aangescherpt. Voorts stelt de richtlijn verzekeringsdistributie regels met betrekking tot transparantie over de beloning en het voorkomen en beheersen van belangenconflicten. De richtlijn verzekeringsdistributie bevat eveneens aanvullende gedragsregels met betrekking tot verzekeringen met een beleggingscomponent. Ten slotte bepaalt de richtlijn verzekeringsdistributie dat de lidstaten ervoor dienen te zorgen dat bestuursrechtelijke sancties en andere maatregelen doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn. In verband daarmee is in de richtlijn een artikel opgenomen met de voornaamste inbreuken en zijn administratieve sancties en maatregelen opgenomen die de toezichthouders bij belangrijke inbreuken minimaal moeten kunnen opleggen.
De richtlijn verzekeringsdistributie is gericht op minimumharmonisatie. Dit betekent dat lidstaten aanvullende regels kunnen stellen en een onderwerp uitgebreider kunnen reguleren dan de desbetreffende bepaling(en) in de richtlijn. Bovendien bevat de richtlijn verzekeringsdistributie op verschillende plaatsen zogenaamde lidstaatopties. Het gaat om de volgende lidstaatopties:
– De richtlijn bevat in artikel 3, eerste lid, derde en vierde alinea, de mogelijkheid dat verzekeraars, bemiddelaars of andere lichamen kunnen samenwerken met de bevoegde autoriteiten voor de registerinschrijving van bemiddelaars alsmede voor het toepassen van de in artikel 10 bepaalde vereisten. Bemiddelaars kunnen worden ingeschreven door een verzekeraar, andere bemiddelaar of door een branchevereniging onder toezicht van een bevoegde autoriteit. Van deze lidstaatoptie wordt geen gebruik gemaakt. Voorgesteld wordt om gebruik te maken van de optie van de verbonden bemiddelaar. De verzekeraar of andere bemiddelaar dient de verbonden bemiddelaar te registreren bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Het is daarom overbodig om ook van de in artikel 3, eerste lid, derde en vierde alinea, opgenomen lidstaatoptie gebruik te maken.
– Artikel 3, eerste lid, vijfde en zesde alinea, van de richtlijn bepaalt dat de bemiddelaar onder verantwoordelijkheid van een verzekeraar of andere bemiddelaar mag handelen. De lidstaten kunnen in een dergelijk geval bepalen dat de verzekeraar respectievelijk de andere bemiddelaar ervoor zorgt dat de bemiddelaar aan de voorwaarden van registratie voldoet en de bemiddelaar wordt geregistreerd bij de toezichthoudende instantie. Van deze lidstaatoptie is gebruik gemaakt zodat de bemiddelaar gebruik kan (blijven) maken van artikel 2:81, tweede lid (de zogenaamde verbonden bemiddelaar).
– Artikel 10, derde lid, van de richtlijn biedt de mogelijkheid dat de verzekeraar of bemiddelaar de betrouwbaarheid van zijn werknemers en, in voorkomend geval, van zijn bemiddelaar verifieert bij de vergunningverlening. Van deze lidstaatoptie wordt geen gebruik gemaakt. De AFM is de aangewezen instantie om te toetsen of aan de voorwaarden voor vergunningverlening is voldaan.
– Artikel 22, tweede lid, eerste alinea, van de richtlijn bepaalt dat lidstaten strengere regels mogen handhaven of opstellen ten aanzien van informatieverstrekking en gedragsregels die zijn opgenomen in hoofdstuk V van de richtlijn. Hiervan wordt geen gebruik gemaakt.
– De richtlijn biedt in de artikelen 22, tweede lid, derde alinea, en 29, derde lid, derde alinea, de mogelijkheid om voor bepaalde verzekeringen advies verplicht te stellen. Van deze lidstaatoptie wordt geen gebruik gemaakt omdat de cliënt de keuze dient te hebben om al dan niet advies in te winnen.
– Verder bepaalt artikel 22, derde lid, dat lidstaten provisies of andere vergoedingen, die worden verstrekt door een derde partij aan een adviseur of bemiddelaar, kunnen verbieden of beperken. Van deze lidstaatoptie wordt gebruik gemaakt door het provisieverbod in artikel 86c, eerste lid, van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (Bgfo) te handhaven. In aanvulling hierop bepaalt artikel 29, derde lid, eerste alinea, dat een lidstaat het aanbieden of aanvaarden van provisies, commissies of niet-geldelijke vergoedingen van derden in verband met het verstrekken van verzekeringsadvies inzake verzekeringen met een beleggingscomponent kan verbieden of verder beperken. Nederland kiest ervoor om het provisieverbod te handhaven voor complexe producten zoals verzekeringen met een beleggingscomponent.
– Op basis van artikel 29, derde lid, vierde alinea, van de richtlijn kunnen lidstaten voorschrijven dat in het geval een adviseur of bemiddelaar de cliënt meedeelt dat het advies op een onafhankelijk basis wordt verstrekt, de adviseur of bemiddelaar een toereikend aantal op de markt verkrijgbare verzekeringen dient te beoordelen die voldoende gediversifieerd zijn wat soort verzekeringen en aanbieders betreft. Van deze lidstaatoptie zal gebruik worden gemaakt omdat het bij onafhankelijk advies belangrijk is dat de adviseur of de bemiddelaar een toereikend aantal verzekeringen met elkaar vergelijkt van verschillende verzekeraars. Het Bgfo zal op dit punt worden aangepast.
– De richtlijn biedt in artikel 30, derde lid, de mogelijkheid om bepaalde verzekeringen met een beleggingscomponent via «het execution only kanaal» aan te bieden zonder de zogenaamde passendheidstoets uit te voeren. Een financiëledienstverlener die, zonder daarbij te adviseren, een complex product (dat wil zeggen een verzekering met een beleggingscomponent) aanbiedt of bemiddelt, dient op grond van artikel 80e Bgfo de kennis en ervaring van de cliënt met betrekking tot het complex product te toetsen opdat zij kan beoordelen of het complex product passend is voor de cliënt. Door het uitvoeren van de passendheidstoets wordt de cliënt bewust van zijn financiële inzicht en de vraag of hij in staat is een afgewogen keuze te maken voor een verzekering met een beleggingscomponent. Aangezien verzekeringen met een beleggingscomponent in het algemeen ingewikkeld zijn voor een cliënt is er geen reden om onderscheid te maken in het soort verzekeringen met een beleggingscomponent waarvoor een passendheidstoets is voorgeschreven. Van de lidstaatoptie in artikel 30, derde lid, wordt daarom geen gebruikt gemaakt.
De richtlijn verzekeringsdistributie introduceert een aantal nieuwe definities. Een aantal begrippen zijn nieuw maar komen inhoudelijk overeen met bestaande definities in de Wft. Het gaat onder meer om de definitie van verzekeringsdistributie, nevenverzekeringstussenpersoon en verzekeringsdistributeur. Voorgesteld wordt om bij de implementatie van de richtlijn verzekeringsdistributie in de Wft waar mogelijk aan te sluiten bij de reeds bestaande definities van bemiddelen, bemiddelaar, herverzekeraar en verzekeraar zoals opgenomen in artikel 1:1 van de Wft. Het begrip verzekeringstussenpersoon en nevenverzekeringstussenpersoon wordt in onderhavig wetsvoorstel niet gebruikt aangezien onder de definitie van bemiddelaar in verzekeringen in de Wft zowel de verzekeringstussenpersoon als de nevenverzekeringstussenpersoon valt. De definitie van verzekeringsdistributie in artikel 2 van de richtlijn verzekeringsdistributie valt samen met de definitie van aanbieden en bemiddelen zoals opgenomen in de Wft. Daarom is geen aparte definitie van verzekeringsdistributie opgenomen in onderhavig wetsvoorstel. Een verzekeringstussenpersoon, een nevenverzekeringstussenpersoon en een verzekeringsonderneming kwalificeren als verzekeringsdistributeur zoals opgenomen in de richtlijn verzekeringsdistributie. In onderhavig wetsvoorstel is ervoor gekozen om het begrip verzekeringsdistributeur niet te gebruiken maar per voorschrift aan te geven of het desbetreffende voorschrift van toepassing is op een bemiddelaar in verzekeringen (hieronder begrepen de nevenverzekeringstussenpersoon) of een verzekeraar (indien de verzekeraar rechtstreeks verzekeringen aanbiedt aan cliënten).
Consumenten moeten hetzelfde beschermingsniveau genieten ondanks de verschillen in distributiekanalen. Een gelijk speelveld tussen marktpartijen die bij de distributie van verzekeringen zijn betrokken is essentieel om ervoor te zorgen dat hetzelfde beschermingsniveau geldt en dat de consument erop kan vertrouwen dat de verschillende marktpartijen dienen te voldoen aan dezelfde regels inzake consumentenbescherming (zie overwegingen 6 en 16 van de preambule bij de richtlijn verzekeringsdistributie). Verschillende marktpartijen kunnen verzekeringen distribueren. Naast adviseurs, bemiddelaars in verzekeringen, herverzekeringsbemiddelaars, gevolmachtigde agenten en ondergevolmachtigde agenten vallen ook verzekeraars die rechtstreeks verzekeringen aanbieden («direct writers») onder de richtlijn verzekeringsdistributie. Evenals vergelijkingssites en marktpartijen die verzekeringen in aanvulling op een zaak of de verlening van een dienst verkopen, zoals reisbureaus en autoverhuurbedrijven, tenzij deze marktpartijen aan de voorwaarden voor vrijstelling voldoen.
De richtlijn verzekeringsdistributie is niet van toepassing op personen met een andere hoofdberoepswerkzaamheid, zoals belastingadviseurs, accountants of advocaten, die in het kader van die andere beroepswerkzaamheid incidenteel adviseren over verzekeringen, zonder daarbij de klant te willen assisteren bij de sluiting of uitvoering van de verzekeringsovereenkomst.
Verder is de richtlijn niet van toepassing op het beroepshalve afhandelen van schadegevallen voor een verzekeraar of herverzekeraar, schaderegeling en schade-expertise (zie ook overweging 14 van de preambule bij de richtlijn).
De richtlijn verzekeringsdistributie is onder bepaalde voorwaarden niet van toepassing op personen die verzekeringen verkopen in aanvulling op de levering van een zaak of de verlening van een dienst («nevenverzekeringstussenpersonen»). De verzekering dient het risico te dekken van een defect, verlies van of beschadiging van het door die aanbieder geleverde zaak of het niet-gebruik maken van een dienst die door die aanbieder wordt geleverd. De verzekering kan ook risico’s dekken die verband houden met reizen, zoals een annuleringsverzekering of een verzekering tegen verlies van bagage. De premie mag in beide gevallen niet hoger zijn dan € 600 pro rata per jaar. Indien de verzekering een aanvulling is op een dienst en de duur van de dienst gelijk is aan of minder dan drie maanden dan mag het premiebedrag per persoon niet hoger zijn dan € 200. Indien aan deze voorwaarden is voldaan, valt de nevenverzekeringstussenpersoon niet onder de richtlijn. Een verzekeraar die verzekeringen aanbiedt via een nevenverzekeringstussenpersoon die is vrijgesteld van de vergunningplicht dient er echter voor te zorgen dat de nevenverzekeringstussenpersoon aan bepaalde basisregels voldoet, zoals het bekendmaken van de identiteit van de verzekeraar en de wijze waarop een klacht kan worden ingediend, het verstrekken van een informatiedocument over de schadeverzekering en dat de nevenverzekeringstussenpersoon rekening houdt met de wensen en behoeften van de cliënt.
In de artikelsgewijze toelichting worden de regels die worden gesteld gedetailleerd uitgewerkt. Dit hoofdstuk van de algemene toelichting geeft de hoofdpunten van het implementatiewetsvoorstel weer.
Nevenverzekeringstussenpersonen dienen evenals verzekeraars en bemiddelaars in verzekeringen en gevolmachtigde agenten over een vergunning te beschikken tenzij wordt voldaan aan artikel 2:81, tweede lid, van de Wft. Vrijgestelde verzekeringstussenpersonen hoeven geen vergunning aan te vragen. Dit zal volgen uit de Vrijstellingsregeling Wft.
Verzekeraars en bemiddelaars die over een vergunning beschikken, kunnen diensten verlenen naar een andere lidstaat via een bijkantoor of via het verrichten van diensten indien aan de voorgeschreven notificatieprocedures wordt voldaan. De notificatieprocedure voor bemiddelaars in verzekeringen met zetel in Nederland, zoals opgenomen in de artikelen 2:125 en 2:125a, zal worden verduidelijkt. Hetzelfde geldt voor de notificatieprocedure voor bemiddelaars met zetel in een andere lidstaat die voornemens zijn diensten te verlenen via een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland (artikel 2:84 Wft). Ook bemiddelaars die bemiddelen in verzekeringen als aanvulling op de levering van een zaak of de verlening van een dienst en geregistreerd zijn in het register bij de AFM kunnen grensoverschrijdende diensten verlenen.
Om een hoge mate van professionaliteit en vakbekwaamheid te garanderen bij bemiddelaars en bij werknemers van (her)verzekeringsbemiddelaars die zich bezighouden met het aanbieden, bemiddelen of adviseren van verzekeringen aan klanten, bevat de richtlijn verzekeringsdistributie regels ten aanzien van het niveau van vakbekwaamheid waar zij over dienen te beschikken.
Bij verzekeraars en bemiddelaars dienen leidinggevenden en werknemers die direct betrokken zijn bij de distributie van verzekeringen over voldoende kennis en vakbekwaamheid te beschikken voor het uitoefenen van die werkzaamheden. De vakbekwaamheid dient te beantwoorden aan de mate van complexiteit van de dienstverlening. Bovendien dienen bemiddelaars en werknemers van verzekeraars permanent vakbekwaam te zijn. Het huidige vakbekwaamheidsregime en het regime voor permanente educatie in de Wft zal gehandhaafd kunnen blijven. Voor nevenverzekeringstussenpersonen geldt dat die personen die verantwoordelijk zijn voor het als nevenactiviteit distribueren van verzekeringen over voldoende kennis en vakbekwaamheid moeten beschikken.
Een adviseur, bemiddelaar, gevolmachtigde agent, ondergevolmachtigde agent of verzekeraar zorgt ervoor dat hij of zijn werknemers niet zodanig worden beloond of beoordeeld dat er conflicten ontstaan om in het belang van de klant te handelen. Een verzekeraar dient de cliënt voorafgaand aan de totstandkoming van een verzekeringsovereenkomst te informeren over de aard van de vergoeding die haar werknemers ontvangen met betrekking tot de desbetreffende verzekering. Een adviseur, bemiddelaar, gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent dient de cliënt voorafgaand aan de totstandkoming van een schadeverzekeringsovereenkomst te informeren over de wijze waarop hij wordt beloond. Dat wil zeggen hij informeert de cliënt of hij werkt op basis van een rechtstreeks door de cliënt betaalde provisie, op basis van provisie betaalt door de aanbieder of op basis van een andere soort vergoeding inclusief economische voordelen van welke aard dan ook. Indien een provisie rechtstreeks door de cliënt wordt betaalt, doet de adviseur of bemiddelaar mededeling van de hoogte van het bedrag of, indien het bedrag niet kan worden achterhaald, de wijze van berekening van de provisie. Indien de cliënt uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst na het sluiten van de overeenkomst andere betalingen dient te verrichten dan de geplande betalingen, deelt de adviseur, bemiddelaar, gevolmachtigde agent, ondergevolmachtigde agent of de verzekeraar voor elk van die betalingen mee wat de aard en hoogte van het te betalen bedrag is. Deze regels omtrent transparantie zullen worden opgenomen in het Bgfo.
Daarnaast moet de adviseur, bemiddelaar, gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent voorafgaand aan de totstandkoming van een verzekeringsovereenkomst kenbaar maken of sprake is van een bepaalde eigendomsverhouding met de aanbieder of de moedermaatschappij van de aanbieder. Het gaat hier om een eventuele gekwalificeerde deelneming van tien procent of meer van de stemrechten of van het kapitaal in elkaars onderneming, zoals gedefinieerd in artikel 1:1 van de Wft. Tevens informeert de adviseur de cliënt met betrekking tot de geadviseerde overeenkomst of hij al dan niet adviseert op basis van een objectieve analyse en of hij al dan niet een contractuele verplichting heeft uitsluitend voor een of meer aanbieders te adviseren.
De verzekeraar, gevolmachtigde agent, ondergevolmachtigde agent of bemiddelaar die een schadeverzekering ontwikkelt, dient straks een informatiedocument op te stellen. Hierin dient een samenvatting te worden opgenomen over de verzekeringsdekking, de wijze en duur van betaling van de premies, de belangrijkste uitsluitingen, de verplichtingen die uit de overeenkomst voortvloeien, de looptijd en wijze van beëindiging van de overeenkomst. De European Insurance and Occupational Pensions Authority (hierna: EIOPA) ontwikkelt een gestandaardiseerde presentatievorm van het informatiedocument. Het standaardinformatiedocument dient door de verzekeraar, gevolmachtigde agent of de bemiddelaar voor het sluiten van de verzekeringsovereenkomst aan de consument te worden verstrekt. Regels omtrent het informatiedocument zullen worden opgenomen in het Bgfo.
Koppelverkoop is het aangaan of aanbieden van een verzekering als onderdeel van een pakket met andere producten of diensten waarbij de verzekering ook afzonderlijk aan de cliënt wordt aangeboden. Koppelverkoop kan voor cliënten voordelen hebben, maar kan er ook toe leiden dat onvoldoende rekening wordt gehouden met de belangen van de cliënt. Dit is niet het geval indien de onderdelen van het pakket ook apart of van andere aanbieders kunnen worden gekocht. Daarom wordt in de artikelen 4:63a en 4:75a van de wet bepaald dat indien een verzekering wordt aangeboden of wordt geadviseerd als aanvulling op de levering van een roerende zaak of de verlening van een dienst, als onderdeel van een pakket of dezelfde overeenkomst, de desbetreffende verzekeraar respectievelijk bemiddelaar de cliënt de mogelijkheid dient te bieden de roerende zaak of dienst afzonderlijk aan te schaffen. Indien een verzekeraar of een bemiddelaar deze verplichting niet nakomt, handelt de verzekeraar respectievelijk bemiddelaar onrechtmatig. Er is dan sprake van een oneerlijke handelspraktijk. Naast de Wft is de AFM daarom ook op grond van artikel 3.1, eerste lid, van de Whc bevoegd om hiertegen op te treden omdat het om een financiële dienst gaat (namelijk het aanbieden van respectievelijk bemiddelen in verzekeringen).
Verzekeraars, gevolmachtigde agenten en bemiddelaars die verzekeringen ontwikkelen dienen te beschikken over een productontwikkelingsproces. Tijdens het productontwikkelingsproces wordt een beoogde doelmarkt bepaald en wordt gewaarborgd dat de geplande distributiestrategie aansluit op de beoogde doelmarkt. De verzekeraar, gevolmachtigde agent of bemiddelaar dient bovendien redelijke stappen te nemen om ervoor te zorgen dat de verzekering wordt gedistribueerd op de beoogde doelmarkt. Verzekeraars, gevolmachtigde agenten en bemiddelaars die verzekeringen ontwikkelen, verstrekken aan de distributeurs alle relevante informatie over de desbetreffende verzekering en het productontwikkelingsproces, inclusief de beoogde doelmarkt. Wanneer een distributeur een cliënt adviseert over een verzekering die hij niet zelf heeft ontwikkeld of dergelijke producten aanbiedt, beschikt de distributeur over adequate procedures en maatregelen om de relevante informatie over de desbetreffende verzekering van de verzekeraar te verkrijgen en de kenmerken van de verzekering en de beoogde doelmarkt te begrijpen. De Europese Commissie heeft de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het productontwikkelingsproces. Het productontwikkelingsproces zal worden uitgewerkt in het Bgfo.
Verzekeringen met een beleggingscomponent worden vaak gedistribueerd aan consumenten als alternatief voor financiële instrumenten die onder MiFID II vallen. Daarom is het van belang een gelijk speelveld te creëren tussen verzekeraars, gevolmachtigde agenten, ondergevolmachtigde agenten en bemiddelaars/adviseurs die verzekeringen met een beleggingscomponent distribueren en beleggingsondernemingen. Om te zorgen dat consumenten op vergelijkbare wijze worden beschermd, gelden voor verzekeringen met een beleggingscomponent naast de gedragsregels die gelden voor verzekeringen ook de regels die betrekking hebben op financiële instrumenten zoals regels omtrent informatieverstrekking en advisering. Daarnaast dienen de hiervoor genoemde financiëledienstverleners procedures en maatregelen te treffen om belangenconflicten te voorkomen en gelden er regels omtrent de informatieverstrekking aan cliënten. De financiëledienstverlener dient de cliënt te waarschuwen over de risico’s verbonden aan de verzekering en informatie te verstrekken over de totale kosten, alsook over het cumulatieve effect op het rendement op de belegging. Indien wordt geadviseerd dient te worden beoordeeld of de desbetreffende verzekering met een beleggingscomponent geschikt is voor de desbetreffende klant. Daartoe wint de verzekeraar, gevolmachtigde agent, ondergevolmachtigde agent, bemiddelaar of adviseur informatie in bij de cliënt over zijn financiële positie, kennis en ervaring op beleggingsgebied, doelstellingen en risicobereidheid, voor zover dit relevant is voor het advies. De verzekeraar, gevolmachtigde agent, ondergevolmachtigde agent of adviseur dient tevens richting de klant aan te geven of periodiek de geschiktheid van de verzekering zal worden beoordeeld. Indien een cliënt via verkoop zonder advies («execution only») een verzekering met een beleggingscomponent wil afsluiten, dient de financiëledienstverlener informatie in te winnen over de kennis en ervaring van de cliënt met betrekking tot de financiële dienst respectievelijk het financieel product zodat zij kan beoordelen of deze dienst of het product passend is voor de cliënt. Deze gedragsregels voor verzekeraars, gevolmachtigde agenten, ondergevolmachtigde agenten en adviseurs/bemiddelaars die verzekeringen met een beleggingscomponent distribueren, zullen worden uitgewerkt in het Bgfo.
Verder zal het provisieverbod zoals opgenomen in artikel 86c Bgfo van toepassing blijven op de financiëledienstverleners die diensten verlenen met betrekking tot verzekeringen met een beleggingscomponent.
De richtlijn verzekeringsdistributie is ook van toepassing op ziektekostenverzekeraars en bemiddelaars in ziektekostenverzekeringen. De AFM is de bevoegde toezichthouder op grond van de Wft en de Nederlandse Zorgautoriteit houdt toezicht op ziektekostenverzekeraars op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg). Op grond van de Vrijstellingsregeling Wft zullen ziektekostenverzekeraars als bedoeld in de Wmg worden vrijgesteld van de artikelen uit de Wft die betrekking hebben op informatieverstrekking. Deze vrijstelling van de Wft zal betrekking hebben op alle ziektekostenverzekeringsovereenkomsten onafhankelijk van de vraag of die overeenkomsten worden gesloten op afstand. De Nederlandse Zorgautoriteit zal toezicht houden op de informatievereisten (onder meer het verstrekken van het informatiedocument door de verzekeraar aan de cliënt over de desbetreffende ziektekostenverzekering). Daarom wordt in de Wmg opgenomen dat het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4:20, eerste en tweede lid, en artikel 4:22 van de Wft (voor zover van toepassing op schadeverzekeraars) van overeenkomstige toepassing is op ziektekostenverzekeraars. De AFM zal toezicht blijven houden op de bemiddelaars in ziektekostenverzekeringen.
De Wet op het financieel toezicht (Wft) is, op grond van artikel 6 van de Pensioenwet en artikel 4 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb), niet van toepassing op de verhouding tussen een verzekeraar en een aanspraak- of pensioengerechtigde. Derhalve worden de artikelen uit de richtlijn verzekeringsdistributie die betrekking hebben op de informatieverstrekking en de dienstverlening van de verzekeraar aan de aanspraak- of pensioengerechtigde eveneens geïmplementeerd in de Pensioenwet en de Wvb.
De artikelen uit de richtlijn verzekeringsdistributie die betrekking hebben op de bedrijfsvoering (waaronder het productontwikkelingsproces) worden niet geïmplementeerd in de Pensioenwet en de Wvb. Deze artikelen zullen worden geïmplementeerd in de Wft en het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft en zullen ook van toepassing zijn op de verzekeraar.
De richtlijn verzekeringsdistributie bevat bepalingen op grond waarvan toezichthoudende autoriteiten van de verschillende lidstaten samenwerken wanneer dat voor de vervulling van hun taken uit hoofde van de richtlijn nodig is. Dergelijke samenwerking is met name van belang bij grensoverschrijdende dienstverlening. Bovendien is in de richtlijn verzekeringsdistributie een rol voor EIOPA opgenomen om de grensoverschrijdende dienstverlening te vergemakkelijken en de transparantie te vergroten.
In de richtlijn zijn taken voor EIOPA opgenomen. In de eerste plaats dient EIOPA bepaalde informatie op haar website beschikbaar te houden. Zo dient EIOPA een centraal elektronisch register aan te houden op haar website waarin de verzekeraars en bemiddelaars zijn opgenomen die het voornemen kenbaar hebben gemaakt om grensoverschrijdende diensten te verlenen. EIOPA dient verder een website op te zetten met links naar een register (of informatieloket) van elke lidstaat waarin alle verzekeraars en bemiddelaars met zetel in die desbetreffende lidstaat zijn geregistreerd. Voorts dient EIOPA op haar website hyperlinks op te nemen naar de websites van de betrokken bevoegde autoriteiten waar informatie over de regels van algemeen belang die in de desbetreffende lidstaat gelden, worden bekendgemaakt (artikel 11, derde lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie).
Ten tweede ontvangt EIOPA informatie van de bevoegde toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van ontvangst over de opgelegde maatregelen indien in het kader van het verlenen van grensoverschrijdende diensten (via dienstverrichting of via een bijkantoor) regels uit de richtlijn niet in acht zijn genomen (artikelen 5, derde lid, en 8, vijfde lid). Ten derde dient EIOPA concept technische reguleringsnormen vast te stellen. Zo dient EIOPA regelmatig het basisbedrag voor de beroepsaansprakelijkheidsverzekering aan te passen aan het Europees prijsindexcijfer van de consumentenprijzen (artikel 10, zevende lid). Verder stelt EIOPA concept technische uitvoeringsnormen vast betreffende een gestandaardiseerde presentatievorm van het informatiedocument over verzekeringsproducten (artikel 20, negende lid). De Europese Commissie kan vervolgens deze door EIOPA ontworpen technische voorschriften vaststellen. Ten vierde ontvangt EIOPA informatie van lidstaten over strengere regels die een lidstaat handhaaft of opstelt met betrekking tot het verstrekken van informatie zoals opgenomen in hoofdstuk V van de richtlijn (artikel 22, tweede lid, eerste alinea). Ten vijfde heeft EIOPA ook de bevoegdheid om richtsnoeren op te stellen. Zo heeft zij de bevoegdheid om richtsnoeren op te stellen voor de beoordeling van en het toezicht op koppelverkoop, waarin wordt aangegeven in welke situaties koppelverkoop in strijd is met de richtlijn (artikel 24). Tevens dient EIOPA voor 23 augustus 2017 richtsnoeren op te stellen voor de beoordeling van verzekeringen met een beleggingscomponent die een structuur hebben die zodanig is dat klanten de daaraan verbonden risico’s moeilijk kunnen beoordelen (artikel 30, zevende lid) en heeft zij de bevoegdheid om richtsnoeren te ontwikkelen om te bepalen wanneer verzekeringen met een beleggingscomponent als niet-complex kunnen worden beschouwd (artikel 30, achtste lid).
Ten slotte ontvangt EIOPA informatie van bevoegde autoriteiten over administratieve maatregelen en sancties die zijn opgelegd vanwege overtreding van in de richtlijn opgenomen regels (artikelen 32, derde lid, en 36). EIOPA publiceert in haar jaarverslag deze opgelegde administratieve maatregelen en sancties.
Artikel 31 van de richtlijn verzekeringsdistributie schrijft voor dat de lidstaten ervoor zorgen dat de toezichthoudende autoriteiten passende maatregelen en sancties kunnen opleggen wanneer de artikelen die de richtlijn implementeren worden overtreden. Hierdoor wordt handhaving van de normen gewaarborgd. De maatregelen moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De maatregelen en sancties op grond van de Wft voldoen aan deze criteria. Op overtreding van de artikelen die ter de implementatie van de richtlijn worden opgenomen in de Wft, zullen sancties worden gesteld door het opnemen van de desbetreffende artikelen in de bijlagen bij de artikelen 1:79 en 1:80. De artikelen 1:97 en 1:98 van de Wft regelen daarnaast reeds dat sancties openbaar gemaakt kunnen worden. Hiermee wordt recht gedaan aan artikel 32 van de richtlijn verzekeringsdistributie.
In deze paragraaf worden de administratieve lasten en de nalevingskosten voor het bedrijfsleven weergegeven als gevolg van de implementatie van de richtlijn verzekeringsdistributie in dit wetsvoorstel en de daarop gebaseerde lagere regelgeving. Onder administratieve lasten worden verstaan de kosten die een onderneming moet maken om te voldoen aan informatieverplichtingen die zich richten tot de overheid. Het betreft verplichtingen tot het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren, rapporteren en ter beschikking stellen van informatie om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid voortvloeiend uit wet- en regelgeving. De inhoudelijke nalevingskosten bestaan uit de kosten voor ondernemingen om te kunnen voldoen aan informatieverplichtingen ten aanzien van derden.
Dit voorstel van wet is onder meer van toepassing op verzekeraars, gevolmachtigde agenten, herverzekeraars, bemiddelaars, adviseurs en nevenverzekeringstussenpersonen. De gehanteerde cijfers zijn gebaseerd op basis van gegevens uit de openbare Wft-registers met betrekking tot onder toezicht staande ondernemingen.
In Nederland hebben 8.043 bemiddelaars (inclusief gevolmachtigde agenten) in verzekeringen een vergunning voor het bemiddelen in verzekeringen. Er zijn 4.800 bemiddelaars met zetel in een andere lidstaat die via dienstverrichting naar Nederland bemiddelen in verzekeringen. Dertig bemiddelaars met zetel in een andere lidstaat bemiddelen via een in Nederland gelegen bijkantoor.
De richtlijn verzekeringsdistributie heeft verder betrekking op verzekeraars en herverzekeraars. Het gaat hier om 160 verzekeraars. Naar schatting zal de richtlijn verzekeringsdistributie van toepassing zijn op 5.000 nevenverzekeringstussenpersonen die nu als verbonden bemiddelaar zijn opgenomen in het register van de AFM. Waarschijnlijk zullen 2.500 nevenverzekeringstussenpersonen (veelal motor- en fietsenzaken) vallen onder de vrijstellingsregeling.
De eenmalige nalevingskosten voor het aanpassen van ICT-systemen (o.a. websites) bedragen naar schatting € 10.000 per verzekeraar. De kosten voor het opstellen van een informatiedocument per schadeverzekering is naar verwachting € 1.500. De totale eenmalige nalevingskosten voor het aanpassen van ICT-systemen worden geschat op 160 * € 10.000 = € 1.600.000. De structurele nalevingskosten (o.a. aanpassen van informatiedocumenten) bedragen naar schatting € 5.000 per verzekeraar. De totale structurele nalevingskosten worden geschat op 160 * € 5.000 = € 800.000.
Verzekeraars dienen reeds op grond van artikel 32 Bgfo over een productontwikkelingsproces te beschikken dus de nalevingskosten voor verzekeraars zullen beperkt zijn. Verzekeraars dienen wel na te gaan of hun productontwikkelingsproces voldoet aan de regels die voortvloeien uit de richtlijn verzekeringsdistributie. Een hoogopgeleide medewerker zal 40 uur nodig hebben om dit na te gaan en eventueel het productontwikkelingsproces aan te passen. Uitgaande van een uurtarief van € 55 worden de eenmalige nalevingskosten per verzekeraar geschat op € 2.200 (40 * € 55 (uurtarief)). De totale eenmalige nalevingskosten komen naar schatting uit op 160 * € 2.200 = € 352.000.
Wanneer een adviseur of bemiddelaar in verzekeringen een cliënt adviseert over een verzekering die hij niet zelf heeft ontwikkeld (= distributeur), beschikt hij over adequate procedures en maatregelen om de relevante informatie over de desbetreffende verzekering van de verzekeraar te verkrijgen en de kenmerken van de verzekering en de beoogde doelmarkt te begrijpen.
Hiertoe dient de bemiddelaar interne processen te hebben. Een hoogopgeleide medewerker zal 8 uur nodig hebben om dit proces goed in te richten voor de bemiddelaar. De eenmalige nalevingskosten per bemiddelaar worden geschat op € 440 (8 * € 55 (uurtarief). Uitgaande van 8.043 bemiddelaars in verzekeringen worden de totale eenmalige nalevingskosten geschat op € 3.538.920 (8.043 * € 440).
Neventussenpersonen die zijn vrijgesteld van de Wft dienen wel informatie over de schadeverzekering, de verzekeraar en de klachtenregeling te verstrekken aan de consument. Dit is al de bestaande praktijk maar wordt nu wettelijk geregeld zodat deze voorschriften tot nalevingskosten leiden. Echter deze nalevingskosten zullen zeer beperkt zijn.
Tijdens het opstellen van het concept-wetsvoorstel en de memorie van toelichting is gesproken met de AFM, de branchevereniging voor onafhankelijk adviseurs (Adfiz), de organisatie voor reisondernemers (ANVR), de Vereniging van Financieringsondernemingen in Nederland (VFN), Vereniging van Nederlandse Autoleasemaatschappijen (VNA) en het Verbond van Verzekeraars. Naar aanleiding van deze gesprekken is de memorie van toelichting op een aantal punten verduidelijkt. Het concept-wetsvoorstel Wet implementatie richtlijn verzekeringsdistributie is ter consultatie voorgelegd op de website: www.internetconsultatie.nl. De consultatietermijn liep van 23 december 2016 tot en met 31 januari 2017. Er zijn consultatiereacties ontvangen van ABN AMRO Bank N.V. en Volksbank N.V., Adfiz, Autoriteit Financiële Markten (AFM), Algemene Nederlandse Vereniging van Reisondernemingen (ANVR), AON Groep Nederland, mr. dr. C.J. de Jong Consultancy & Support, Organisatie van Financiële Dienstverleners (OvFD), Verbond van Verzekeraars, Vereniging van Nederlandse autoleasemaatschappijen (VNA), en de Vereniging van Financieringsondernemingen in Nederland (VFN).
De AFM geeft in haar consultatiereactie aan dat artikel 4:90 Wft beter zou aansluiten bij de inhoud en strekking van artikel 17, eerste lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie dan artikel 4:24a Wft. Daarbij geeft de AFM aan dat zij bij overtreding van artikel 4:24a Wft slechts kan handhaven indien sprake is van een evidente misstand. Artikel 4:90 kent niet een dergelijke clausulering. Deze clausulering van de handhaving tot evidente misstanden is in artikel 4:24a Wft opgenomen via een amendement van Aukje de Vries/Koolmees2. Er zijn goede redenen om deze clausulering te handhaven. Dit volgt uit de recente evaluatie naar de doeltreffendheid en effecten van artikel 4:24a Wft (de algemene zorgplicht) in de praktijk.3 Er is geen aanleiding om voor verzekeraars en bemiddelaars in verzekeringen hiervan af te wijken. Voor de volledigheid wordt hierbij opgemerkt dat is toegezegd om een nieuwe evaluatie van de algemene zorgplicht, zoals neergelegd in artikel 4:24a Wft, uit te voeren en uiterlijk op 1 januari 2022 een verslag met de bevindingen van deze evaluatie aan de Staten-Generaal te sturen.4
Voorts is naar aanleiding van de opmerkingen van de AFM en het Verbond van Verzekeraars artikel 1:21 Wft aangepast. Artikel 2, tweede lid, onderdelen c en d, van de richtlijn verzekeringsdistributie zijn in artikel 1:21 Wft geschrapt omdat reeds uit de definitie van bemiddelen in artikel 1:1 volgt dat er geen sprake is van bemiddelen indien degene die uitsluitend gegevens verstrekt over een potentiële verzekeringnemer (zoals naam, adres woonplaats, telefoonnummer en emailadres) geen verdere stappen onderneemt om te assisteren bij de sluiting van een verzekeringsovereenkomst.
Vanuit het oogpunt van een level playing field stelt Adfiz in haar consultatiereactie dat vrijstelling van de verplichtingen van de Wft niet gerechtvaardigd is voor marktpartijen die verzekeringen in aanvulling op een zaak of de verlening van een dienst verkopen. Op dit moment vallen dergelijke marktpartijen op grond van artikel 1:21 Wft niet onder de Wft. Op grond van de richtlijn verzekeringsdistributie dienen marktpartijen die zijn vrijgesteld wel te voldoen aan bepaalde gedragsregels (onder meer het verstrekken van een standaardinformatiedocument en rekening houden met de wensen en behoeften van de klant). De regels voor marktpartijen die verzekeringen in aanvulling op een zaak of de verlening van een dienst verkopen zijn derhalve wel degelijk aangescherpt. De ANVR merkt in haar reactie op dat verduidelijkt zou moeten worden dat de vrijstellingsgrens van € 600 per jaar per verzekerde persoon zou moeten gelden omdat anders een scheve verhouding ontstaat tussen aflopende en doorlopende reisverzekeringen. Voor verzekeringen in aanvulling op een dienst waarvan de duur gelijk is aan of minder is dan drie maanden ligt de vrijstellingsgrens bij € 200 per persoon. Deze opmerking van de ANVR is niet overgenomen omdat de richtlijn verzekeringsdistributie wel een dergelijk onderscheid maakt en dit anders een afwijking van de richtlijn zou betekenen.
Door verschillende partijen is opgemerkt dat het niet duidelijk is wat de verhouding is tussen de huidige adviesregels en het voorgestelde artikel 4:22a Wft over het vaststellen van de wensen en behoeften van de cliënt. Op grond van artikel 4:22a dient de financiëledienstverlener ervoor te zorgen dat uitsluitend informatie wordt verstrekt over verzekeringen die aansluiten bij de wensen en behoeften van de cliënt. In de artikelsgewijze toelichting is verduidelijkt dat de financiëledienstverlener kan afgaan op de informatie die door de cliënt zelf is verstrekt en geen aanvullende vragen hoeft te stellen. Bij advies dient de financiëledienstverlener wel actief informatie in te winnen bij de cliënt. Tevens is artikel 4:22a, derde lid, geschrapt omdat dit overeenkomt met artikel 4:23, eerste lid, aanhef en onderdeel c, Wft. Artikel 4:23 Wft is echter niet van toepassing op het verlenen van financiële diensten met betrekking tot alle verzekeringen. Op grond van artikel 41 Vrijstellingsregeling Wft is artikel 4:23, eerste lid, Wft bijvoorbeeld niet van toepassing op het adviseren over schadeverzekeringen. In artikel 41 zal daarom worden opgenomen dat voor het adviseren over verzekeringen waarop artikel 4:23 Wft niet van toepassing is, dient te worden voldaan aan artikel 20, derde lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie. Dit betekent dat indien de financiëledienstverlener adviseert, aan de consument dient uit te leggen waarom een bepaalde verzekering aansluit bij de wensen en behoeften van de klant. Adfiz, OvFD en de VFN merken verder terecht op dat de richtlijn verzekeringsdistributie niet voorschrijft dat de bemiddelaar de doelgroep dient te bepalen, dient te evalueren of de verzekering passend is voor de doelgroep en relevante informatie voor het productontwikkelingsproces dient te delen met de bemiddelaar of verzekeraar die de verzekering heeft ontwikkeld. De Europese Commissie zal gedelegeerde handelingen vaststellen met betrekking tot het productontwikkelingsproces maar op dit moment is niet duidelijk wat daarin zal worden geregeld. De algemene toelichting is op dit punt aangepast. Verder maakt het OvFD uit de transponeringstabel op dat Nederland geen gebruik maakt van de lidstaatoptie zoals opgenomen in artikel 29, derde lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie. Echter dit is een onjuiste interpretatie van de transponeringstabel. Voorgesteld wordt wel gebruik te maken van de lidstaatoptie dat in het geval een adviseur of bemiddelaar de cliënt meedeelt dat het advies op een onafhankelijk basis wordt verstrekt, de adviseur of bemiddelaar een toereikend aantal op de markt verkrijgbare verzekeringen dient te beoordelen. Naar aanleiding van opmerking van de OvFD is de transponeringstabel verduidelijkt en in paragraaf 1.2. over minimumharmonisatie en lidstaatopties expliciet opgenomen dat van deze lidstaatoptie gebruik zal worden gemaakt. Zoals opgemerkt door C.J. de Jong en het Verbond van Verzekeraars was de positie van de gevolmachtigde agent niet duidelijk. Waar relevant zijn de artikelen ter implementatie van de richtlijn ook van toepassing verklaard op gevolmachtigde agenten en ondergevolmachtigde agenten. Ten slotte zijn enkele technische wijzigingen en verduidelijkingen doorgevoerd naar aanleiding van de consultatiereacties.
Implementatie van richtlijn nr. 2016/97/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 januari 2016 betreffende verzekeringdistributie (herschikking) (PbEU 2016, L 26).
Afkortingen
Awb: |
Algemene wet bestuursrecht |
Bgfo: |
Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft |
Besluit uitvoering PW en Wvb: |
Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling |
PW: |
Pensioenwet |
Regeling grensoverschrijdende samenwerking: |
Regeling grensoverschrijdende samenwerking en taakuitoefening |
Wft: |
Wet op het financieel toezicht |
Wvb: |
Wet verplichte beroepspensioenregeling |
Richtlijn 2016/97/EU |
Wft |
Omschrijving beleidsruimte |
Toelichting op de keuze bij de invulling van de beleidsruimte |
---|---|---|---|
Artikel 1 lid 1 |
Behoeft geen implementatie (vanwege de aard van de bepaling) |
||
Artikel 1 lid 2 |
Behoeft geen implementatie (volgt uit de systematiek van de wet) |
||
Artikel 1 lid 3 |
Artikel 47 Vrijstellingsregeling Wft |
||
Artikel 1 lid 4 |
Vrijstellingsregeling Wft |
||
Artikel 1 lid 5 |
Artikel 1:25 |
||
Artikel 1 lid 6 |
Artikel 1:21 onderdeel b |
||
Artikel 2 lid 1 |
Artikel 1:1 |
||
Artikel 2 lid 2 onderdelen a en b |
Artikel 1:21 onderdeel a |
||
Artikel 2 lid 2 onderdeel c en d |
Artikel 1:1 (definitie bemiddelen) |
||
Artikel 3 lid 1, eerste alinea |
Artikel 1:107 lid 2, onderdeel a, onder 1 |
||
Artikel 3 lid 1, tweede alinea |
Behoeft geen implementatie (vanwege de aard van de bepaling) |
||
Artikel 3 lid 1, derde en vierde alinea |
Behoeft geen implementatie (betreft een lidstaatoptie) |
Verzekeraars en tussenpersonen andere lichamen kunnen met toezichthouders samenwerken voor de registerinschrijving van tussenpersonen c.q. nevenverzekeringstussenpersonen. |
Van deze lidstaatoptie is geen gebruik gemaakt. Gebruik is gemaakt van de optie van verbonden bemiddelaar waardoor het overbodig is om van deze optie gebruikt te maken. |
Artikel 3 lid 1, vijfde en zesde alinea |
Artikel 2:81 lid 2 |
Lidstaten kunnen bepalen dat tussenpersonen of nevenverzekeringstussenpersonen onder verantwoordelijkheid van een verzekeraar of andere tussenpersoon kunnen bemiddelen. De verzekeraar moet er dan voor zorgen dat de tussenpersoon of nevenverzekeringstussenpersoon aan de voorwaarden voor registratie voldoet. De lidstaten kunnen tevens bepalen dat de verzekeraar of de andere tussenpersoon die tussenpersoon of nevenverzekerings- tussenpersoon inschrijft in het register. |
Van deze lidstaatoptie is gebruik gemaakt zodat nevenverzekerings-tussenpersonen die bemiddelen in verzekeringen voor een aanbieder of andere bemiddelaar door de desbetreffende verzekeraar of andere bemiddelaar kunnen worden aangemeld bij de AFM en niet apart een vergunning hoeven aan te vragen als de verzekeraar resp. andere bemiddelaar volledig verantwoordelijk is voor de desbetreffende bemiddelaar. |
Artikel 3 lid 1, zevende alinea |
Behoeft geen implementatie (bepaling richt zich tot de lidstaten) |
||
Artikel 3 lid 1, achtste en negende alinea |
Artikel 1:107 lid 3 |
||
Artikel 3 lid 2, eerste alinea |
Behoeft geen implementatie (bepaling richt zich tot de lidstaten) |
||
Artikel 3 lid 2, tweede alinea |
Artikel 1:107 lid 1 |
||
Artikel 3 lid 3 |
Behoeft geen implementatie (bepaling richt zich tot de lidstaten) |
||
Artikel 3 lid 4, eerste en tweede alinea |
Behoeft geen implementatie (bepaling richt zich tot EIOPA) |
||
Artikel 3 lid 4, derde alinea |
Behoeft geen implementatie (bepaling richt zich tot EIOPA) |
||
Artikel 3 lid 4, vierde alinea |
Artikelen 1:107 lid 2, onderdeel a, onder 1, en 2:80 jo. 2:83 lid 1, 4:9 leden 1 tot en met 3 |
||
Artikel 3 lid 4, vijfde alinea |
Artikel 1:107 lid 1 en 2:80 jo. 2:83 lid 1 en 4:9, leden 1 tot en met 3 |
||
Artikel 3 lid 4, zesde alinea |
Artikelen 1:104 lid 1, onderdeel d, en 1:107 lid 1 en Regeling grensoverschrijdende samenwerking |
||
Artikel 3 lid 5 |
Artikel 1:102 lid 3 |
||
Artikel 3 lid 6, eerste alinea |
Artikelen 38 t/m 40 Besluit markttoegang financiële ondernemingen Wft |
||
Artikel 3 lid 6, tweede alinea |
Artikel 4:26 lid 1 |
||
Artikel 3 lid 7 |
Artikelen 2:83 lid 1, onderdeel d, en 4:13 |
||
Artikel 4 lid 1 |
Artikelen 2:125a leden 1 en 2 en 2:126 en Besluit markttoegang financiële ondernemingen Wft |
||
Artikel 4 lid 2 |
Artikelen 2:84 lid 2, 2:90, 2:125a leden 3 t/m 5 en 2:126 |
||
Artikel 4 lid 3 |
Artikel 2:125a leden 6 en 7 en 2:126 |
||
Artikel 5 lid 1, eerste t/m derde alinea |
Artikel 1:58 lid 1, 2, 5, onderdelen a en e |
||
Artikel 5 lid 1, vierde alinea |
Behoeft geen implementatie (vanwege de aard van de bepaling) |
||
Artikel 5 lid 2 |
Artikel 1:58 lid 7 |
||
Artikel 5 lid 3 |
Regeling grensoverschrijdende samenwerking |
||
Artikel 6 lid 1 |
Artikelen 2:125 lid 1 en 2 en 2:126 en Besluit markttoegang financiële ondernemingen Wft |
||
Artikel 6 lid 2 |
Artikelen 2:84 lid 1, 2:90, 2:125 leden 3 t/m 6 en 2:126 |
||
Artikel 6 lid 3 |
Artikelen 1:3 Awb, 3:46 Awb, 8 lid 1 Awb |
||
Artikel 6 lid 4 |
Artikel 2:125 leden 7 en 8 |
||
Artikel 7 lid 1 |
Artikelen 4:8 leden 7 en 8 en 4:12 leden 10 en 11 |
||
Artikel 7 lid 2, eerste en tweede alinea |
Volgt uit de systematiek van de Wft |
||
Artikel 8 lid 1 |
Volgt uit de systematiek van de Wft (afdeling 4.2.3 is van toepassing) en artikelen 1:75 lid 1, 1:79 en 1:80 |
||
Artikel 8 lid 2 |
Artikelen 1:58 leden 1 en 5, onderdelen a en e, en 1:59, leden 1 en 3 |
||
Artikel 8 lid 3 |
Artikelen 1:58 leden 2 en 5, onderdelen a en e, en 1:59, lid 2 |
||
Artikel 8 lid 4 |
Artikel 1:58 lid 7 |
||
Artikel 8 lid 5 |
Regeling grensoverschrijdende samenwerking |
||
Artikel 9 lid 1 |
Artikelen 2:84 en 2:90 |
||
Artikel 9 lid 2 |
Artikelen 2:84 en 2:90 en Regeling grensoverschrijdende samenwerking |
||
Artikel 10 lid 1 |
Artikel 4:9 lid 2 |
||
Artikel 10 lid 2 |
Artikel 4:9 lid 3 en Bgfo |
||
Artikel 10 lid 3 |
Artikelen 4:11 leden 2 en 3 en 4:15 lid 2, aanhef en onderdeel a en artikel 28 Bgfo |
||
Artikel 10 leden 4 en 5 |
Artikel 4:75 en 159 Bgfo |
||
Artikel 10 lid 6 |
Artikel 7:936 lid 1 BW |
||
Artikel 10 lid 7 |
Behoeft geen implementatie (bepaling richt zich tot EIOPA) |
||
Artikel 10 lid 8 |
Artikelen 3:17 lid 2 onderdeel a en 4:15 lid 1 en Bgfo |
||
Artikel 11 lid 1 |
Regeling grensoverschrijdende samenwerking |
||
Artikel 11 lid 2 |
Behoeft geen implementatie (bepaling richt zich tot de lidstaten) |
||
Artikel 11 leden 3 en 5 |
Behoeft geen implementatie (bepaling richt zich tot EIOPA) |
||
Artikel 11 lid 4 |
Regeling grensoverschrijdende samenwerking |
||
Artikel 12 lid 1 |
Artikel 1:25 lid 2 |
||
Artikel 12 leden 2 en 3 |
Behoeft geen implementatie (bepaling richt zich tot de lidstaten) |
||
Artikel 13 leden 1 t/m 3 |
Artikel 1:51 lid 1 en Regeling grensoverschrijdende samenwerking |
||
Artikel 13 lid 4 |
Artikel 1:89 |
||
Artikel 14 |
Artikel 4:17 en 1:2 lid 3 Awb |
||
Artikel 15 lid 1 |
Artikel 4:17 lid 3 en Bgfo |
||
Artikel 15 lid 2 |
Behoeft geen implementatie (samenwerking bestaat reeds middels het grensoverschrijdend buitengerechtelijke klachtennetwerk voor financiële diensten (FIN-NET)) |
||
Artikel 16 |
Artikelen 4:92, 4:93 en 4:94 |
||
Artikel 17 lid 1 |
Artikelen 4:24a leden 1 en 2, 47a lid 3 PW en 58a lid 3 Wvb |
||
Artikel 17 lid 2 |
Artikelen 4:19 lid 2 en 3, 48 PW en 59 Wvb |
||
Artikel 17 lid 3 |
Artikel 1:119 lid 1, 4:25a en Bgfo |
||
Artikel 18 |
Artikel 4:22 lid 1 en artikel 57 Bgfo, artikelen 47b PW en 58b PW, Besluit uitvoering PW en Wvb |
||
Artikel 19 |
Artikel 4:25b en Bgfo, artikelen 47b PW en 58b Wvb en Besluit uitvoering PW en Wvb |
||
Artikel 20 lid 1 |
Artikelen 4:19 lid 2, 4:22a en 4:23 lid 1 onderdeel c, artikelen 47c PW en 58c Wvb |
||
Artikel 20 lid 2 |
Artikel 4:22a en artikelen 47a PW en 58a Wvb |
||
Artikel 20 lid 3 |
Artikel 4:25 en Bgfo |
||
Artikel 20 lid 4 |
Artikelen 4:19 en 4:20 lid 1, artikelen 47b PW en 58b Wvb en Besluit uitvoering PW en Wvb |
||
Artikel 20 lid 5 |
Artikel 4:22 lid 1 en Bgfo |
||
Artikel 20 lid 6 tot en met 8 |
Artikel 4:22 lid 1 en Bgfo |
||
Artikel 20 lid 9 |
Behoeft geen implementatie (bepaling richt zich tot EIOPA en de Europese Commissie) |
||
Artikel 21 |
Bgfo |
||
Artikel 22 lid 1, eerste alinea |
Artikel 4:18 lid 1, onderdeel b |
||
Artikel 22 lid 2, eerste en tweede alinea |
Behoeft geen implementatie (vanwege de aard van de bepaling) |
Deze bepaling geeft lidstaten de mogelijkheid om strengere eisen te stellen op het gebied van informatieverstrekking. |
Van deze lidstaatoptie is geen gebruik gemaakt omdat er geen aanleiding is om strengere regels te stellen m.b.t. informatieverstrek-king. |
Artikel 22 lid 2, derde alinea |
Behoeft geen implementatie (vanwege de aard van de bepaling) |
Deze bepaling geeft lidstaten de mogelijkheid om verplicht advies voor te schrijven voor bepaalde verzekeringen. |
Van deze lidstaatoptie is geen gebruik gemaakt. De cliënt dient de keuze te hebben om al dan niet advies in te winnen. |
Artikel 22 lid 3 |
artikel 86c Bgfo |
Deze bepaling geeft lidstaten de mogelijkheid om het aanbieden of aanvaarden van provisies te verbieden of te beperken. |
Van deze lidstaatoptie is gebruik gemaakt voor individuele arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, overlijdensrisicoverzekeringen en uitvaartverzekeringen (artikel 86c Bgfo) teneinde de bescherming van beleggers te handhaven. |
Artikel 22 lid 4 |
Behoeft geen implementatie (bepaling richt zich tot EIOPA) |
||
Artikel 22 lid 5 |
Artikel 21 Pensioenwet |
||
Artikel 23 lid 1 onderdelen a, c en d |
Artikel 4:22 lid 1 en Bgfo, artikelen 47b en 49 PW en 58b en 60 Wvb en Besluit uitvoering PW en Wvb |
||
Artikel 23 lid 1, onderdeel b |
Artikel 4:19 lid 2 en artikelen 48 lid 1 PW en 59 lid 1 Wvb |
||
Artikel 23 lid 2 |
Artikel 4:22 lid 1 en Bgfo en artikelen 47b PW en 58b Wvb en Besluit uitvoering PW en Wvb |
||
Artikel 23 lid 3 tot en met 6 |
Artikel 4:22 lid 1 en Bgfo en artikelen 47b PW en 58b Wvb en Besluit uitvoering PW en Wvb |
||
Artikel 23 lid 7 |
Artikel 4:20 leden 1 en 2 en artikelen 77 en 78 Bgfo |
||
Artikel 24 leden 1 en 2 |
Artikel 4:22 en Bgfo |
||
Artikel 24 lid 3 |
Artikelen 4:63a en 4:75a |
||
Artikel 24 lid 4 |
Behoeft geen implementatie (bepaling richt zich tot EIOPA) |
||
Artikel 24 lid 5 |
Behoeft geen implementatie |
||
Artikel 24 lid 6 |
Artikel 4:22a lid 4 |
||
Artikel 24 lid 7 |
Behoeft geen implementatie (bepaling bevat een lidstaatoptie) |
Lidstaten hebben de mogelijkheid om strengere regels aan te nemen of te handhaven m.b.t. koppelverkoop of producten te verbieden indien de praktijken nadelig zijn voor de consument. |
Van deze lidstaatoptie is geen gebruik gemaakt. |
Artikel 25 lid 1 |
Artikel 4:15 leden 1 en 2 aanhef en onderdeel b, onder 2, en 3, Bgfo |
||
Artikel 25 lid 2 |
Behoeft geen implementatie (bepaling richt zich tot Europese Commissie) |
||
Artikel 25 lid 3 |
Behoeft geen implementatie (volgt uit de systematiek van de wet) |
||
Artikel 25 lid 4 |
Bgfo |
||
Artikel 26 |
Behoeft geen implementatie (volgt uit de systematiek van de wet) |
||
Artikel 27 |
Artikel 4:15 leden 3 en 5 |
||
Artikel 28 leden 1 t/m 3 |
Artikelen 4:91q en 4:88, lid 1 t/m 3, en artikel 167b Bgfo |
||
Artikel 28 lid 4 |
Behoeft geen implementatie (bepaling richt zich tot de Europese Commissie) |
||
Artikel 29 lid 1 |
Artikel 4:20 lid 1, 4:22 lid 1 en Bgfo |
||
Artikel 29 lid 2 |
Artikel 4:25a lid 1 jo. artikel 86c Bgfo |
||
Artikel 29 lid 3 |
Artikel 86c Bgfo (provisieverbod); Artikel 86f Bgfo (dienstverleningsdocument: onafhankelijk advies: beoordeling van een toereikend aantal verzekeringen) |
Betreft lidstaatopties: (1) provisieverbod (86c Bgfo); (2) verplicht advies voor verzekeringen met een beleggingscomponent; (3) onafhankelijk advies alleen op basis van objectieve analyse. |
(1) voor verzekeringen met een beleggingscomponent geldt een provisieverbod; (2) geen gebruik van gemaakt. De cliënt dient de keuze te hebben om al dan niet advies in te winnen; (3) van deze optie zal gebruik worden gemaakt. Transparantie over de reikwijdte van de dienstverlening is belangrijk uit oogpunt van consumentenbe-scherming. |
Artikel 29 lid 4 |
Behoeft geen implementatie (bepaling richt zich tot de Europese Commissie) |
||
Artikel 29 lid 5 |
Behoeft geen implementatie (bepaling richt zich tot Europese Commissie) |
||
Artikel 30 lid 1 |
Artikel 4:23 leden 1 en 3 |
||
Artikel 30 lid 2 |
Artikel 4:24 lid 1 tot en met 3 |
||
Artikel 30 lid 3 |
Artikel 4:24 lid 1 jo. artikel 80e lid 1 Bgfo |
Betreft een lidstaatoptie: geen passendheidstoets bij execution only dienstverlening indien het een niet-complex product betreft. |
Van deze lidstaatoptie wordt geen gebruik gemaakt. Huidige regels voor execution only m.b.t. complexe producten blijven gehandhaafd. |
Artikel 30 lid 4 |
Artikelen 4:91q en 4:89, lid 1 en 5. |
||
Artikel 30 lid 5, eerste alinea |
Artikel 4:20 lid 3, onderdeel b, jo. artikel 68c Bgfo |
||
Artikel 30 lid 5, tweede en derde alinea |
Artikel 4:23 lid 7 en Bgfo |
||
Artikel 30 lid 5, vierde alinea |
Artikel 4:20 lid 3 en Bgfo |
||
Artikel 30 lid 6 |
Behoeft geen implementatie (bepaling richt zich tot de Europese Commissie) |
||
Artikel 30 lid 7 |
Behoeft geen implementatie (bepaling richt zich tot EIOPA) |
||
Artikel 30 lid 8 |
Behoeft geen implementatie (bepaling richt zich tot EIOPA) |
||
Artikel 31 lid 1 |
Behoeft geen implementatie (volgt reeds uit de systematiek van de wet) |
||
Artikel 31 lid 2 |
Behoeft geen implementatie (bepaling bevat een lidstaatoptie) |
Deze bepaling geeft lidstaten de mogelijkheid om geen bestuursrechtelijke sancties in nationale wet- en regelgeving op te nemen, wanneer voor inbreuken reeds strafrechtelijke sancties bestaan. |
Van deze optie wordt geen gebruik gemaakt: in Nederland is het mogelijk om inbreuken op de Wft bestuursrechtelijk of strafrechtelijk te handhaven volgens het una via-beginsel. |
Artikel 31 lid 3 |
Behoeft geen implementatie (volgt reeds uit de systematiek van de wet) |
||
Artikel 31 lid 4 |
Artikel 5:1 lid 3 Awb, jo 51 Sr. |
||
Artikel 31 lid 5 |
Artikel 8:1 van de Awb |
||
Artikel 31 lid 6 |
Titel 5.2 Awb Artikel 1:74 Wft, 166 PW en 163 Wvb |
||
Artikel 32 lid 1 |
Artikelen 1:97 en 1:98 Artikel 188 PW en 183 Wvb |
||
Artikel 32 lid 2 |
Artikel 1:97 lid 5 |
||
Artikel 32 lid 3 |
Regeling taakuitoefening en grensoverschrijdende samenwerking, artikelen 205 PW en 199a Wvb |
||
Artikel 33 lid 1 |
Behoeft geen implementatie (volgt reeds uit de systematiek van de wet) |
||
Artikel 33 lid 2 onderdeel a |
Artikel 1:94a |
||
Artikel 33 lid 2 onderdeel b |
Artikelen 1:75 en 1:79 |
||
Artikel 33 lid 2 onderdeel c |
Artikel 1:104 |
||
Artikel 33 lid 2 onderdeel d |
Artikel 1:87 leden 1 en 2 |
||
Artikel 33 lid 2 onderdeel e |
Artikelen 1:80 t/m 1:83 jo. Besluit bestuurlijke boetes |
||
Artikel 33 lid 2 onderdeel f |
Artikelen 1:80 t/m 1:83 jo. Besluit bestuurlijke boetes |
||
Artikel 33 lid 3 |
Artikelen 1:75 en 1:104 en artikelen 171 PW en 166 Wvb |
||
Artikel 33 lid 4 |
Behoeft geen implementatie (vanwege de aard van de bepaling) |
||
Artikel 34 |
Artikel 3:4 Awb |
||
Artikel 35 |
Regeling taakuitoefening en grensoverschrijdende samenwerking + Wet Huis voor klokkenluiders |
||
Artikel 36 |
Regeling taakuitoefening en grensoverschrijdende samenwerking |
||
Artikel 37 lid 1 |
Wet bescherming persoonsgegevens |
||
Artikel 37 lid 2 |
Behoeft geen implementatie (bepaling richt zich tot EIOPA) |
||
Artikel 38 |
Behoeft geen implementatie (bepaling richt zich tot de Europese Commissie) |
||
Artikel 39 |
Behoeft geen implementatie (bepaling richt zich tot de Europese Commissie) |
||
Artikel 40 |
Overgangsrecht |
||
Artikel 41 |
Behoeft geen implementatie (bepaling richt zich tot Europese Commissie en EIOPA) |
||
Artikel 42 |
Artikel III Inwerkingtreding |
||
Artikel 43 |
Behoeft geen implementatie |
||
Artikel 44 |
Behoeft geen implementatie |
||
Artikel 45 |
Behoeft geen implementatie |
||
Artikel 46 |
Behoeft geen implementatie |
||
Bijlage I |
Bgfo |
||
Bijlage II |
Behoeft geen implementatie |
||
Bijlage III |
Behoeft geen implementatie |
A (artikel 1:1)
De wijziging van de definitie van bemiddelen verwerkt artikel 2, eerste lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie. Aan de definitie van bemiddelen wordt een onderdeel toegevoegd waardoor wordt verduidelijkt dat aanbieders van vergelijkingssites onder bepaalde omstandigheden ook vallen onder de definitie van bemiddelen. Er is sprake van bemiddelen indien de aanbieder van een vergelijkingssite op basis van door de cliënt gekozen criteria informatie over een of meer financiële producten (met uitzondering van een financieel instrument) verstrekt, of een rangorde van financiële producten op basis van product- of prijsvergelijkingen of een korting op de prijs van het financieel product verstrekt. De cliënt moet daarnaast aan het eind van het proces de mogelijkheid hebben om direct of indirect via de vergelijkingssite of bijvoorbeeld een vergelijkingsapp het financieel product af te sluiten. Met andere woorden de vergelijkingssite moet erop zijn gericht om een overeenkomst inzake een financieel product tot stand te brengen. De voorgestelde wijziging van de definitie van bemiddelen komt overeen met de huidige praktijk. De werkzaamheden van vergelijkingssites kwalificeren nu ook al snel als bemiddelen indien zij relevante informatie bij de cliënt inwinnen (meer dan naam, adres, woonplaats, telefoonnummer, emailadres) en mede op basis hiervan een productvergelijking maken (zie publicatie van de AFM van 9 september 2014).5 Om te voorkomen dat de indruk wordt gewekt dat in de toekomst alleen nog vergelijkingssites voor verzekeringen onder de definitie van bemiddelen zouden vallen, wordt voorgesteld onderdeel e op vergelijkingssites voor alle financiële producten (met uitzondering van financiële instrumenten6) van toepassing te verklaren.
B (artikel 1:21)
Artikel 1:21 implementeert artikel 2, tweede lid, onderdelen a en b, van de richtlijn verzekeringsdistributie. Artikel 1:21 bevat een aantal specifieke uitzonderingen van de reikwijdte van de Wet op het financieel toezicht (Wft) met betrekking tot verzekeringen. In artikel 1:21, onderdeel a, onder 1°, wordt bepaald dat de wet niet van toepassing is op personen met een andere beroepswerkzaamheid dan bemiddelen in verzekeringen, zoals belastingadviseurs, accountants of advocaten, die in het kader van die andere hoofdberoepswerkzaamheid incidenteel hun klanten adviseren over verzekeringen. Daarbij mogen zij niet de intentie hebben om een verzekeringsovereenkomst tot stand te brengen of het oogmerk hebben om de klant te assisteren bij het beheer en de uitvoering van de desbetreffende verzekering. In artikel 1:21, onderdeel a, onder 2° en 3°, wordt verder bepaald dat de wet eveneens niet van toepassing is op het beroepshalve afhandelen van schadegevallen voor een verzekeraar, de schaderegeling en schade-expertise. Onderdeel b verwerkt artikel 1, zesde lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie. Op de in onderdeel b bedoelde verzekeringen zal de regelgeving van de staten, waar de risico’s of verplichtingen gelegen zijn, van toepassing zijn. In de Vrijstellingsregeling Wft zal worden opgenomen dat de Wft onder bepaalde voorwaarden niet van toepassing op personen die verzekeringen verkopen in aanvulling op de levering van een zaak of de verlening van een dienst («nevenverzekeringstussenpersonen»). Deze vrijgestelde nevenverzekeringstussenpersonen dienen wel aan bepaalde artikelen van de Wft te voldoen zoals het verstrekken van een informatiedocument over de schadeverzekering en het vaststellen van de wensen en behoeften van de cliënt. Het huidige artikel 1:20, onderdeel a, dat regelt dat de Wft onder bepaalde voorwaarden in zijn geheel niet van toepassing is op nevenverzekeringstussenpersonen zal daarom vervallen.
Overigens valt het verstrekken van informatie over potentiële verzekeringnemers (het introduceren van een potentiële verzekeringnemer door het verstrekken van uitsluitend naam, adres woonplaats, telefoonnummer en emailadres) aan bemiddelaars in verzekeringen, gevolmachtigde agenten of verzekeraars en het verstrekken van algemene informatie over een verzekering of financiëledienstverlener aan een potentiële verzekeringnemer niet onder de Wft indien degene die de informatie verstrekt niet de intentie heeft om een verzekeringsovereenkomst tot stand te brengen. Het verstrekken van dergelijke informatie valt niet onder de definitie van bemiddelen (zie artikel 1:1 van de Wft).
C (artikel 1:58)
Aan artikel 1:58 van de Wft wordt een zevende lid toegevoegd ter implementatie van artikel 5, tweede lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie. Artikel 1:58 ziet onder meer op de situatie waarin een bemiddelaar in verzekeringen, herverzekeringsbemiddelaar, levensverzekeraar, of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die vanuit een bijkantoor in Nederland zijn onderscheidenlijk haar bedrijf uitoefent of diensten verricht naar Nederland en deze financiële onderneming de bij of krachtens de Wft gegeven voorschriften overtreedt.
Als door de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat geen maatregelen zijn getroffen of de getroffen maatregelen onvoldoende effect sorteren dan kan de toezichthouder (de Autoriteit Financiële Markten (AFM) of de Nederlandsche Bank (DNB)) een zogeheten transactieverbod opleggen (1:58, tweede lid). De betrokken financiële onderneming mag dan in Nederland geen nieuwe overeenkomsten meer afsluiten of diensten verlenen in Nederland. Voordat de toezichthouder een dergelijk besluit neemt, dient de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de desbetreffende financiële onderneming haar zetel heeft daarvan in kennis te worden gesteld. In artikel 1:58, zevende lid, wordt bepaald dat de toezichthouder onmiddellijk het besluit kan nemen dat de betrokken bemiddelaar niet meer mag bemiddelen in Nederland indien de desbetreffende bemiddelaar de Wft heeft overtreden en onmiddellijk optreden noodzakelijk is ter bescherming van de rechten van cliënten. Dit betekent dat de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de financiële onderneming haar zetel heeft niet vooraf hiervan in kennis hoeft te worden gesteld en niet hoeft te worden gewacht tot die toezichthoudende instantie een maatregel heeft getroffen.
D (artikel 1:59)
Artikel 1:59, eerste tot en met derde lid, implementeert artikel 8, tweede en derde lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie. Dit artikel vormt het spiegelbeeld van artikel 1:58. De aanpassing van artikel 1:59 bewerkstelligt dat artikel 1:59 van toepassing is indien een bemiddelaar in verzekeringen of een herverzekeringsbemiddelaar met zetel in Nederland in een andere lidstaat een wettelijk voorschrift overtreedt. De overtreding kan voortkomen uit handelingen vanuit een bijkantoor dat in de andere lidstaat is gelegen of uit werkzaamheden die verband houden met diensten die door de verzekeringsbemiddelaar of herverzekeringsbemiddelaar worden verleend. De toezichthoudende instantie van de andere lidstaat dient bij een overtreding eerst zelf de bemiddelaar ertoe aan te zetten om de strijdige situatie te beëindigen. Levert dit niet het gewenste resultaat dan kan zij hiervan de AFM in kennis stellen. De AFM dient, als vergunningverlenende instantie, vervolgens zo spoedig mogelijk de nodige maatregelen te nemen om de strijdigheid met de in die andere lidstaat geldende wettelijke voorschriften te beëindigen (artikel 1:59, eerste lid). Deze maatregelen bestaan in eerste instantie uit het geven van een aanwijzing om een bepaalde gedragslijn te volgen. Mocht de aanwijzing niet het gewenste effect hebben dan bestaat op grond van het tweede lid de mogelijkheid voor de AFM om een transactieverbod ten aanzien van de activiteiten in de andere lidstaat op te leggen.
E (artikel 1:94)
Artikel 1:94, derde lid (nieuw), implementeert artikel 33, tweede lid, onderdeel a, van de richtlijn verzekeringsdistributie. Artikel 1:94, derde lid (nieuw), bepaalt dat de toezichthouder overtredingen van de gedragsregels door een bemiddelaar in verzekeringen of verzekeraar openbaar kan maken onder vermelding van de overtreding en de persoon die de overtreding heeft begaan. De overtreding van de gedragsregels dient wel betrekking te hebben op verzekeringen met een beleggingscomponent.
F (artikel 1:107)
Deze wijziging van artikel 1:107, derde lid, van de Wft implementeert artikel 3, eerste lid, achtste alinea, van de richtlijn verzekeringsdistributie. Op grond van artikel 1:107, derde lid, onderdeel f (nieuw), dienen de lidstaten waarnaar een ingeschreven verzekeraar bevoegd is diensten te verlenen en de namen van de natuurlijke personen die het beleid van de verzekeraar (of herverzekeraar) bepalen, te worden vermeld in het register. In artikel 1:107, derde lid, onderdeel g, wordt bepaald dat de lidstaten waarnaar een ingeschreven herverzekeringsbemiddelaar bevoegd is te herverzekeringsbemiddelen en de namen van de natuurlijke personen die het beleid van de herverzekeringsbemiddelaar bepalen, worden vermeld in het register van de AFM. Hetzelfde wordt bepaald voor bemiddelaars in verzekeringen in artikel 1:107, derde lid, onderdeel h (nieuw).
G, H en J
De aanpassing van artikel 2:76, vierde lid, hangt samen met het nieuwe derde lid van artikel 2:81.
De aanpassing van artikel 2:77, tweede lid en 2:82, tweede lid, betrefteen technische wijziging vanwege aanpassing van artikel 2:84 en door de vervanging van de richtlijn verzekeringsbemiddeling door de richtlijn verzekeringsdistributie.
I (artikel 2:81)
De wijziging van artikel 2:81 dient ter implementatie van artikel 3, eerste lid, vijfde alinea, van de richtlijn verzekeringsdistributie. Op grond van deze richtlijnbepaling mag een bemiddelaar in verzekeringen onder de verantwoordelijkheid van de verzekeraar of andere bemiddelaar in verzekeringen met een vergunning als bedoeld in artikel 2:80, eerste lid, handelen. Deze zogenaamde verbonden bemiddelaar heeft dan geen eigen vergunning nodig, maar wordt aangemeld bij de AFM door de verzekeraar of de vergunninghoudende bemiddelaar. Deze figuur van de «verbonden bemiddelaar» is in artikel 2:81 thans alleen geregeld voor bemiddelaars die bemiddelen voor een verzekeraar. De wijziging strekt ertoe dit ook voor bemiddelaars in verzekeringen die bemiddelen voor een vergunninghoudende bemiddelaar mogelijk te maken (zie het nieuwe derde lid)
Het derde en vierde lid vervallen omdat in artikel 4:6 hetzelfde is geregeld.
K (artikel 2:84)
Artikel 2:84 bepaalt wanneer een bemiddelaar in verzekeringen met zetel in een andere lidstaat die voornemens is om te bemiddelen in verzekeringen in Nederland, kan overgaan tot het verlenen van diensten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland. Artikel 2:84, eerste lid, verwerkt artikel 6, tweede lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie. In artikel 2:84, eerste lid, wordt bepaald vanaf welk moment de bemiddelaar met zetel in een andere lidstaat diensten kan verlenen via een in Nederland gelegen bijkantoor. Verwezen wordt naar de procedure zoals opgenomen in artikel 6, tweede lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie. De bemiddelaar kan aanvangen met het verlenen van diensten via een in Nederland gelegen bijkantoor onmiddellijk na ontvangst van de informatie van de AFM over de voorwaarden om redenen van algemeen belang die in acht moeten worden genomen bij het verlenen van diensten naar Nederland maar in ieder geval binnen een maand nadat de toezichthoudende instantie van de betrokken lidstaat aan de bemiddelaar heeft medegedeeld dat de AFM de informatie, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie heeft ontvangen. Artikel 2:84, tweede lid, dient ter implementatie van artikel 4, eerste en tweede lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie. Hierin wordt bepaald dat, indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst (in casu de AFM) van de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat informatie ontvangt dat een bemiddelaar in verzekeringen voornemens is diensten te verlenen door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, zij onverwijld de ontvangst van die informatie bevestigt. Indien de bemiddelaar in verzekeringen in kennis is gesteld door de toezichthoudende instantie van de lidstaat van zijn zetel dat de AFM de desbetreffende informatie heeft ontvangen dan kan de bemiddelaar in verzekeringen starten met het verrichten van diensten naar Nederland.
L (artikel 2:88)
Artikel 2:90, tweede lid, vervalt. Daarom wordt de verwijzing naar artikel 2:90 aangepast.
M (artikel 2:90)
Artikel 2:90 ziet op de situatie waarin een herverzekeringsbemiddelaar met zetel in een andere lidstaat vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland voornemens is te herverzekeringsbemiddelen. In dit artikel wordt artikel 2:84 van overeenkomstige toepassing verklaard. De procedures zoals opgenomen in de artikelen 4, eerste en tweede lid, en 6, eerste en tweede lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie zijn van toepassing.
N (artikel 2:93a)
Artikel 2:93a wordt gewijzigd vanwege de vervanging van de richtlijn verzekeringsbemiddeling door de richtlijn verzekeringsdistributie.
O (artikel 2:94a)
Dit artikel regelt de notificatieprocedure voor verzekeringstussenpersonen met zetel in een andere lidstaat die onder meer activiteiten wensen te verrichten (al dan niet via een bijkantoor) die in Nederland kwalificeren als diensten die door een gevolmachtigde agent worden verleend. In andere lidstaten wordt (anders dan in Nederland) doorgaans geen onderscheid gemaakt tussen een bemiddelaar in verzekeringen en een gevolmachtigde agent. De activiteiten van een gevolmachtigde agent vallen net als de activiteiten van een bemiddelaar in verzekeringen onder de activiteiten van een verzekeringstussenpersoon als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie. Een verzekeringstussenpersoon in de zin van de richtlijn verzekeringsdistributie met zetel in een andere lidstaat dient derhalve op grond van de richtlijn, zowel als bemiddelaar als gevolmachtigde agent via grensoverschrijdende dienstverlening te kunnen optreden in Nederland. Aangezien het begrip bemiddelaar in verzekeringen te beperkt is en niet de activiteiten van de gevolmachtigde agent omvat, wordt in artikel 2:94a het begrip verzekeringstussenpersoon als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie gehanteerd.
P (artikel 2:125)
Artikel 2:125 verwerkt artikel 6 van de richtlijn verzekeringsdistributie en bepaalt waaraan een bemiddelaar in verzekeringen met zetel in Nederland die voornemens is vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor te bemiddelen in verzekeringen dient te voldoen. Artikel 2:125, eerste en tweede lid, verwerkt artikel 6, eerste lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie. De bemiddelaar in verzekeringen dient op grond van het eerste lid de AFM op de hoogte te stellen van zijn voornemen om in een andere lidstaat een bijkantoor te openen. De informatie die daarbij moeten worden verstrekt zal worden opgenomen in het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft.
In het derde lid is bepaald dat uiterlijk een maand nadat de AFM de informatie heeft ontvangen van de bemiddelaar de AFM deze informatie doorstuurt aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de bemiddelaar in verzekeringen voornemens is te bemiddelen in verzekeringen. De AFM kan besluiten de gegevens niet naar de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat te sturen indien de AFM van mening is dat de organisatiestructuur of financiële positie van de bemiddelaar niet toereikend is. Een dergelijke weigering kwalificeert als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen bezwaar en beroep open staat bij de bestuursrechter. Het vierde lid bepaalt dat de AFM de bemiddelaar in verzekeringen mededeelt dat de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de bemiddelaar voornemens is te bemiddelen in verzekeringen de gegevens heeft ontvangen.
Indien van toepassing deelt de AFM de voorwaarden om redenen van algemeen belang mee die van toepassing zijn op het bemiddelen in verzekeringen in de betrokken lidstaat (vijfde lid). Het zesde lid implementeert artikel 6, tweede lid, tweede en derde alinea, van de richtlijn. Hierin wordt bepaald wanneer een bemiddelaar diensten kan verlenen vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor. Het zevende en achtste lid hebben betrekking op het melden van wijzigingen in gegevens die ingevolge het tweede lid moeten worden gemeld en het doorgeven van de wijzigingen door de AFM aan de toezichthoudende instantie van de betrokken lidstaat.
Q (artikel 2:125a)
Artikel 2:125a verwerkt artikel 4 van de richtlijn verzekeringsdistributie en bepaalt waaraan een bemiddelaar in verzekeringen met zetel in Nederland dient te voldoen die voornemens is te bemiddelen in verzekeringen door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat. Artikel 2:125a, eerste en tweede lid, verwerkt artikel 4, eerste en tweede lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie. De bemiddelaar in verzekeringen dient op grond van het eerste lid de AFM op de hoogte te stellen van zijn voornemen om door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat te bemiddelen in verzekeringen. De informatie die daarbij moeten worden verstrekt zal worden opgenomen in het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft.
In het derde lid is bepaald dat uiterlijk een maand nadat de AFM de informatie heeft ontvangen van de bemiddelaar de AFM deze informatie doorstuurt naar de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de bemiddelaar in verzekeringen voornemens is te bemiddelen in verzekeringen. Het vierde lid bepaalt dat de AFM de bemiddelaar in verzekeringen mededeelt dat de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de bemiddelaar voornemens is te bemiddelen in verzekeringen de gegevens heeft ontvangen. Indien van toepassing verstrekt de AFM tegelijkertijd aan de bemiddelaar het adres van de website waar informatie is te vinden over de voorwaarden om redenen van algemeen belang die van toepassing zijn op het bemiddelen in verzekeringen in de betrokken lidstaat.
De bemiddelaar in verzekeringen kan aanvangen met het verrichten van diensten naar de andere lidstaat na ontvangst van de hiervoor genoemde mededeling van de AFM (vijfde lid).
Het zesde en zevende lid hebben betrekking op het melden van wijzigingen in gegevens die ingevolge het tweede lid moeten worden gemeld en het doorgeven van de wijzigingen door de AFM aan de toezichthoudende instantie van de betrokken lidstaat.
R (artikel 2:126)
Artikel 2:126 regelt de situatie waarin een herverzekeringsbemiddelaar met zetel in Nederland voornemens is te herverzekeringsbemiddelen vanuit een bijkantoor gelegen in een andere lidstaat of door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat. In artikel 2:126 worden de artikelen 2:125 en 2:125a van overeenkomstige toepassing verklaard.
S (artikel 3:33a)
Het betreft een aanpassing van de verwijzing naar artikel 1:107, derde lid, vanwege de vernummering van artikel 1:107, derde lid, onderdeel n, tot artikel 1:107, derde lid, onderdeel p.
T (artikel 4:4)
De wijziging van artikel 4:4 hangt samen met de aanpassing van artikel 2:81.
U (artikel 4:6)
In artikel 4:6, eerste lid, is toegevoegd dat de bemiddelaar in verzekeringen die niet langer verantwoordelijk is voor een verbonden bemiddelaar als bedoeld in artikel 2:81, derde lid, daarvan onverwijld melding maakt aan de AFM en de betrokken bemiddelaar.
V (artikel 4:8)
Artikel 4:8, zevende en achtste lid, dient ter implementatie van artikel 7, eerste lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie. Uitgangspunt is dat indien een verzekeringsbemiddelaar of herverzekeringsbemiddelaar (hierna: bemiddelaar) zijn zetel heeft in Nederland het toezicht wordt uitgeoefend door de AFM. Indien een bemiddelaar echter zijn zetel in Nederland heeft en zijn hoofdvestiging in een andere lidstaat (en daarmee zijn hoofdactiviteiten) dan kan de AFM met de betrokken toezichthoudende autoriteit overeenkomen dat de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat waar de hoofdvestiging is gelegen het toezicht op de desbetreffende bemiddelaar zal uitoefenen. De reden hiervoor kan zijn dat de toezichthoudende autoriteit van de andere lidstaat veel meer zicht heeft op de activiteiten die daar worden uitgeoefend. Indien de AFM een dergelijke afspraak heeft gemaakt dan betekent dit dat afdeling 4.2.1 van de Wft (artikelen met betrekking tot de geschiktheid, betrouwbaarheid en integriteit van bemiddelaars en zijn medewerkers) niet van toepassing is op een dergelijke bemiddelaar (zevende lid). In het achtste lid wordt de omgekeerde situatie geregeld. Het gaat dan om de situatie dat een bemiddelaar met zetel in een andere lidstaat zijn hoofdvestiging in Nederland heeft en de AFM met de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat waar de bemiddelaar zijn zetel heeft, is overeengekomen dat het toezicht zal worden uitgeoefend door de AFM. In een dergelijk geval is afdeling 4.2.1 van toepassing op die bemiddelaar.
W (artikel 4:9)
Dit betreft het herstel van een omissie.
X (artikel 4:12)
Artikel 4:12, tiende en elfde lid, verwerkt artikel 7, eerste lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie. Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 4:8. Het tiende lid regelt dat de artikelen 4:13, 4:15, 4:15a en 4:17 (organisatorische vereisten) niet van toepassing zijn op een bemiddelaar in verzekeringen of een herverzekeringsbemiddelaar met zetel in Nederland en met een hoofdvestiging in een andere lidstaat indien de AFM met de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat waar de hoofdvestiging is gelegen is overeengekomen dat niet de AFM het toezicht zal uitoefenen maar de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat. Omgekeerd wordt in het elfde lid geregeld dat de artikelen 4:13, 4:15, 4:15a en 4:17 van toepassing zijn op bemiddelaars in verzekeringen of herverzekeringsbemiddelaars met hoofdvestiging in Nederland en zetel in een andere lidstaat indien de AFM met de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel op grond van artikel 7, eerste lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie is overeengekomen dat de AFM het toezicht zal uitoefenen.
Y (artikel 4:22a)
Artikel 4:22a verwerkt de artikelen 20, eerste en tweede lid, en 24, zesde lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie. Voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake een verzekering (zowel bij execution only dienstverlening als bij advies) stelt een financiëledienstverlener op basis van de door de cliënt verstrekte informatie de wensen en behoeften van de cliënt vast en verstrekt de cliënt objectieve informatie over het verzekeringsproduct voor zover dit relevant is voor een adequate beoordeling van de verzekering. De financiëledienstverlener kan afgaan op de informatie die door de cliënt zelf is verstrekt en hoeft geen aanvullende vragen te stellen. De informatie die de financiëledienstverlener over de desbetreffende verzekering(en) aan de cliënt dient te verstrekken is afhankelijk van de complexiteit van de verzekering en het soort klant. De financiëledienstverlener zorgt ervoor dat uitsluitend informatie wordt verstrekt over verzekeringen die aansluiten bij de wensen en behoeften van de cliënt zodat de cliënt met kennis van zaken zelf een beslissing kan nemen Dit betekent dat indien de cliënt een autoverzekering wil afsluiten en bijvoorbeeld aangeeft dat hij de auto alleen WA wil verzekeren, de financiëledienstverlener informatie verstrekt over verzekeringen die aansluiten bij de door de klant aangegeven wens.
Ook in het geval dat een verzekering wordt aangeboden samen met een ander financieel product of dienst als onderdeel van een pakket of dezelfde overeenkomst dient de financiëledienstverlener ervoor te zorgen dat de voorgestelde verzekering voldoet aan de wensen en behoeften van de cliënt. Er is uitdrukkelijk geen sprake van advies. Bij advies gaat het om een gepersonaliseerde aanbeveling aan de cliënt.
Z (artikel 4:23)
Artikel 4:23, vierde lid, verwerkt artikel 30, vijfde lid, tweede en derde alinea, van de richtlijn verzekeringsdistributie. Een financiëledienstverlener die een cliënt adviseert over een verzekering met een beleggingscomponent dient voor het sluiten van de overeenkomst een geschiktheidsverklaring op een duurzame drager te verstrekken aan de cliënt. In de geschiktheidsverklaring wordt het advies gespecificeerd (bijvoorbeeld een toelichting op de overwegingen die ten grondslag liggen aan het advies) en wordt aangegeven hoe het advies aan de voorkeuren, beleggingsdoelstellingen en andere kenmerken van de cliënt beantwoordt. Bij andere kenmerken van de cliënt dient in ieder geval te worden gedacht aan de kennis en ervaring van de cliënt en de risicobereidheid. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de gevallen waarin de geschiktheidsverklaring na het sluiten van de verzekeringsovereenkomst aan de cliënt kan worden verstrekt. Dit zal onder bepaalde voorwaarden mogelijk zijn bij het sluiten van een overeenkomst op afstand.
AA en AC (artikelen 4:63a en 4:75a)
De artikelen 4:63a en 4:75a verwerken artikel 24, derde lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie. In deze artikelen wordt bepaald dat indien een verzekering een aanvulling is op het leveren van een roerende zaak of de verlening van een dienst de verzekeraar of bemiddelaar in verzekeringen de cliënt de mogelijkheid dient te bieden om de roerende zaak of de dienst zonder verzekering aan te schaffen. Een onderneming die mobiele telefoons of laptops verkoopt dient bijvoorbeeld altijd de cliënt de mogelijkheid te bieden om de telefoon respectievelijk laptop zonder diefstalverzekering te kopen. Reisorganisaties dienen de cliënt de mogelijkheid te bieden om de reis zonder reisverzekering of annuleringsverzekering te boeken. Naast de bevoegdheid van de AFM om op te treden op grond van de Wft, kan de AFM ook op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) hiertegen optreden.
Indien een verzekeraar of een bemiddelaar in verzekeringen deze verplichting namelijk niet nakomt, handelt de verzekeraar respectievelijk bemiddelaar onrechtmatig. Er is dan sprake van een oneerlijke handelspraktijk in de zin van artikel 6:193b jo. 6:193d (misleidende omissie) van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van artikel 6:193j, derde lid, BW is een overeenkomst die als gevolg van een oneerlijke handelspraktijk tot stand is gekomen vernietigbaar. Artikel 3:41 BW betreffende de partiële nietigheid is in dit verband van belang. Betreft de grond van nietigheid slechts een deel van een rechtshandeling – in het voornoemde voorbeeld de diefstalverzekering – dan blijft de overeenkomst voor het overige – in het voorbeeld de aankoop van telefoon of laptop – in stand.
Artikel 1:23 Wft bepaalt dat een privaatrechtelijke rechtshandeling welke is verricht in strijd met de bij of krachtens deze wet gestelde regels niet uit dien hoofde aantastbaar is, tenzij in de Wft anders is bepaald. In het tweede lid van de artikelen 4:63a en 4:75a wordt bepaald dat indien de verzekeraar of bemiddelaar die een verzekering aanbiedt als aanvulling op een roerende zaak of de verlening van een dienst niet de cliënt de mogelijkheid heeft geboden om de roerende zaak of de dienst zonder verzekering aan te schaffen de verzekeringsovereenkomst vernietigbaar is. Verder wordt bepaald dat verzekeringsovereenkomsten met een beleggingscomponent niet kunnen worden vernietigd omdat financiële instrumenten vaak al vele malen zijn verhandeld en de (uiteindelijke) rechthebbende niet meer is te traceren. De cliënt kan dan geen beroep doen op artikel 6:193j, derde lid, BW. Op grond van artikel 8.8. van de Whc is het een handelaar (in casu de verzekeraar of de bemiddelaar in verzekeringen) bovendien niet toegestaan oneerlijke handelspraktijken te verrichten. De AFM is op grond van artikel 3.1, eerste lid, van de Whc bevoegd om hiertegen op te treden omdat het om een financiële dienst gaat (namelijk het aanbieden respectievelijk bemiddelen in verzekeringen).
AB (artikel 4:75)
Naast de bemiddelaar in verzekeringen dient eveneens een adviseur te beschikken over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een daarmee vergelijkbare voorziening. Een bemiddelaar in verzekeringen die als verbonden bemiddelaar optreedt voor een of meer bemiddelaars in verzekeringen die op grond van artikel 2:80 een vergunning hebben, hoeft niet te beschikken over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een daarmee vergelijkbare voorziening omdat de bemiddelaar in verzekeringen de volledige verantwoordelijkheid op zich neemt voor de verbonden bemiddelaar. Dit wordt anders indien een verbonden bemiddelaar in verzekeringen zowel als verbonden bemiddelaar optreedt en als «reguliere» bemiddelaar voor bijvoorbeeld andere verzekeringen.
AD (artikel 4:91q)
Artikel 4:91q verklaart de artikelen 4:88, eerste tot en met derde lid, en 4:89, eerste en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing op het aanbieden van verzekeringen met een beleggingscomponent of het adviseren over of bemiddelen in verzekeringen met een beleggingscomponent door adviseurs of bemiddelaars in verzekeringen, gevolmachtigde agenten, ondergevolmachtigde agenten of verzekeraars. Door het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 4:88, eerste tot en met derde lid, en artikel 4:89, eerste en vijfde lid, worden de artikelen 28, eerste en tweede lid, en 30, vierde lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie geïmplementeerd. De eerdergenoemde financiëledienstverleners dienen een adequaat beleid te voeren ter zake van het voorkomen en beheersen van belangenconflicten (artikel 4:88, eerste lid).
Op grond van artikel 4:88, tweede lid, dienen zij ervoor te zorgen dat de cliënten op billijke wijze worden behandeld in het geval dat een belangenconflict onvermijdelijk blijkt te zijn. In dat geval stelt de financiëledienstverlener (alvorens over te gaan tot het doen van zaken) de cliënten op de hoogte van het belangenconflict.
Artikel 4:89 bepaalt dat de adviseur, bemiddelaar in verzekeringen, gevolmachtigde agent, ondergevolmachtigde agent of verzekeraar documenten dient te bewaren waaruit blijkt welke rechten, plichten en overige voorwaarden zijn overeengekomen met de cliënt in verband met het verlenen van diensten. Duidelijk moet zijn wat de rechten en verplichtingen van beide partijen zijn en welke diensten op welke wijze worden verricht zodat beide partijen weten waar zij aan toe zijn. Daarom zal tot de bewaren documenten in ieder geval het dienstverleningsdocument behoren. Artikel 4:89, vijfde lid, maakt het mogelijk in een cliëntendossier te verwijzen naar eventuele andere documenten of wetteksten om aan te duiden wat is overeengekomen. Dit maakt het bijvoorbeeld mogelijk om in documenten in het dossier te verwijzen naar algemene voorwaarden die de verzekeraar of bemiddelaar hanteert en deze algemene voorwaarden niet tevens per cliënt te archiveren. Indien afwijkende of aanvullende voorwaarden zijn afgesproken met de cliënt dienen de documenten waaruit dit blijkt uiteraard wel in het dossier van de cliënt te worden bewaard.
AE
In artikel 4:93, derde lid, wordt bepaald dat een bemiddelaar in verzekeringen met een vergunning als bedoeld in artikel 2:80, eerste lid, er zorg voor dient te dragen dat de verbonden bemiddelaar als bedoeld in artikel 2:81, derde lid, voldoet aan het ingevolge de wet bepaalde. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de bemiddelaar in verzekeringen daarvoor zorg draagt.
AF (bijlage artikel 1:79)
In de bijlage bij artikel 1:79 worden de artikelen opgenomen ten aanzien waarvan de toezichthouder een last onder dwangsom kan opleggen.
AG (bijlage artikel 1:80)
In de bijlage bij artikel 1:80 worden de artikelen opgenomen ten aanzien waarvan de toezichthouder een bestuurlijke boete kan opleggen.
ARTIKEL II
A (artikel 43 Wmg)
De Wet financiële dienstverlening (Wfd) is ingetrokken waardoor de verwijzing naar de artikelen uit de Wfd kan vervallen. De artikelen 4:20, eerste en tweede lid, en 4:22 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) bevatten de delegatiegrondslag voor de lagere regelgeving voor de informatieverstrekking aan consumenten door ziektekostenverzekeraars. Het gewijzigde tweede lid bevat een verwijzing naar de relevante artikelen van de Wft.
Deze wijziging is ook opgenomen in het bij Koninklijke boodschap van 8 april 2016 aangeboden voorstel van wet tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten in verband met aanpassingen van de tarief- en prestatieregulering en het markttoezicht op het terrein van de gezondheidszorg (Kamerstukken II 34 445). Op grond van de voortgang van de parlementaire behandeling van dit voorstel en laatstgenoemde voorstel zal worden bezien welk voorstel het eerst tot de gewenste wijziging zal leiden.
Artikel 40, derde lid, Wmg is ook van toepassing op de informatie die op grond van artikel 43, tweede lid, over de ziektekostenverzekering of dienstverlening dient te worden verstrekt op grond van de artikelen 4:20, eerste en tweede lid, en 4:22 van de Wft. Tevens is artikel 40, vierde lid, van de Wmg van toepassing. Dit betekent onder meer dat de Zorgautoriteit regels kan stellen betreffende de informatieverstrekking met het oog op de doeltreffendheid, juistheid, inzichtelijkheid en vergelijkbaarheid daarvan.
B (artikel 43a Wmg)
Artikel 43a van de Wmg verklaart artikel 43 Wmg van overeenkomstige toepassing op ziektekostenverzekeringen die worden gesloten anders dan door middel van een overeenkomst op afstand tussen een ziektekostenverzekeraar en een consument. Dit betekent dat een ziektekostenverzekeraar straks dient te voldoen aan het bij of krachtens de artikelen 4:20, eerste en tweede lid, en 4:22 Wft bepaalde (voor zover de artikelen betrekking hebben op schadeverzekeraars) onafhankelijk van de vraag of de overeenkomst op afstand wordt gesloten (zie de artikelen 43 en 43a Wmg). Dit betekent dat de ziektekostenverzekeraar aan de consument informatie dient te verstrekken over zijn dienstverlening en over de specifieke ziektekostenverzekering (door middel van het verstrekken van een informatiedocument). Dit in aanvulling op de informatie die de ziektekostenverzekeraars op grond van artikel 40 Wmg moeten verstrekken. Artikel 40, derde lid, is ook van toepassing op de informatie die op grond van artikel 43a over de ziektekostenverzekering of dienstverlening dient te worden verstrekt op grond van de artikelen 4:20, eerste en tweede lid, en 4:22 van de Wft. Tevens is artikel 40, vierde lid, van de Wmg van toepassing. Dit betekent onder meer dat de Zorgautoriteit regels kan stellen betreffende de informatieverstrekking met het oog op de doeltreffendheid, juistheid, inzichtelijkheid en vergelijkbaarheid daarvan.
In artikel 43a Wmg wordt ook artikel 41, vierde lid, Wmg van overeenkomstige toepassing verklaard op overeenkomsten die niet op afstand worden gesloten. Dit laatste artikel gaat over de situatie dat een ziektekostenverzekering is gekoppeld aan een overeenkomst ten aanzien van een zaak of dienst die wordt geleverd door de ziektekostenverzekeraar of door een derde op grond van een overeenkomst tussen de ziektekostenverzekeraar en deze derde. Indien de ziektekostenverzekering wordt ontbonden overeenkomstig artikel 41, tweede lid, Wmg wordt de andere overeenkomst ook van rechtswege ontbonden.
C (artikel 44 Wmg)
Met deze wijziging wordt artikel 43a ook van toepassing ten aanzien van degene die voor een ziektekostenverzekeraar een administratie voert alsmede ten aanzien van degene die een administratie voert ten behoeve van of in verband met het aanbieden, overeenkomen, leveren, in rekening brengen, betalen of vergoeden aan derden van een prestatie of het ontvangen van een betaling.
ARTIKEL III
A (artikel 47a)
In artikel 47a van de Pensioenwet wordt artikel 17, eerste lid en artikel 20, eerste, tweede en vierde lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie geïmplementeerd. De artikelen zijn van toepassing indien een betrokkene het uit een kapitaalovereenkomst of -regeling of premieovereenkomst of -regeling voortvloeiende kapitaal op de pensioendatum wenst aan te wenden voor een pensioenuitkering bij een (andere) verzekeraar die bereid is op te treden als ontvangende pensioenuitvoerder.
Voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake een pensioenuitkering stelt een verzekeraar op basis van de door de betrokkene verstrekte informatie de wensen en behoeften van de betrokkene vast en verstrekt hij informatie over overeenkomsten inzake een pensioenuitkering om de betrokkene in staat te stellen met kennis van zaken een beslissing te nemen. De verzekeraar kan afgaan op de informatie die door de betrokkene zelf is verstrekt en hoeft geen aanvullende vragen te stellen. De informatie die de verzekeraar dient te verstrekken is afhankelijk van de complexiteit van de pensioenuitkering en het soort klant. Er zijn ook andere bepalingen die relevant zijn voor de verstrekken informatie, zoals artikel 44a van de Pensioenwet indien de betrokkene een variabele uitkering wenst. De verzekeraar zorgt ervoor dat uitsluitend informatie wordt verstrekt over overeenkomsten inzake een pensioenuitkering die aansluiten bij de wensen en behoeften van de cliënt zodat de cliënt met kennis van zaken zelf een beslissing kan nemen. Er is uitdrukkelijk geen sprake van advies. Verder wordt bepaald dat de verzekeraar op zorgvuldige wijze de gerechtvaardigde belangen van de betrokkene in acht neemt. De AFM kan alleen een aanwijzing geven indien sprake is van evidente misstanden.
artikel 47b
In dit artikel wordt een grondslag opgenomen om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen over de informatieverstrekking door een verzekeraar over een overeenkomst inzake een pensioenuitkering en de dienstverlening. In deze algemene maatregel van bestuur zal artikel 18, onderdeel b, artikel 19, vierde lid, en artikel 23, eerste lid, onderdelen c en d, en vierde lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie worden geïmplementeerd.
artikel 47c
Dit artikel verwerkt artikel 20, eerste lid, derde alinea, van de richtlijn verzekeringsdistributie. Indien een verzekeraar betrokkene adviseert over een overeenkomst inzake een pensioenuitkering, dient de verzekeraar de overwegingen toe te lichten die ten grondslag liggen aan zijn advies voor zover dit nodig is voor een goed begrip van zijn advies.
B (artikel 188)
Artikel 32, eerste en tweede lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie wordt, voor wat betreft de verplichtingen die zijn opgenomen in de Pensioenwet, geïmplementeerd in artikel 188, tweede en derde lid, van de Pensioenwet.
In artikel 188, tweede lid, van de Pensioenwet wordt geregeld dat de toezichthouder een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie of het geven van een aanwijzing aan een verzekeraar vanwege overtreding van de artikelen 47a, 47b en 47c van de Pensioenwet ter openbare kennisgeving brengt zodra het besluit onherroepelijk is geworden. In het derde lid is opgenomen wanneer daarvan kan worden afgezien. Indien het ter openbare kennisgeving brengen van de identiteit van de verzekeraar door de toezichthouder onevenredig wordt geacht of indien het ter openbare kennisgeving brengen de stabiliteit van de financiële markten of een lopend onderzoek in gevaar brengt, kan de toezichthouder besluiten het uit te stellen, niet ertoe over te gaan of brengt de toezichthouder bestuurlijke sancties ter openbare kennis in een zodanige vorm dat het besluit niet herleidbaar is tot een individuele verzekeraar.
Op grond van artikel 190 van de Pensioenwet geldt ook in deze situatie een wachttijd van vijf dagen na de dag dat de verzekeraar op de hoogte is gesteld van het besluit tot openbare kennisgeving. Verzoekt de verzekeraar om een voorlopige voorziening dan wordt gewacht tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Overigens is een met artikel 32 van de richtlijn vergelijkbare bepaling opgenomen in Richtlijn (EU) 2016/2341 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV’s) (herschikking) die uiterlijk 13 januari 2019 wordt geïmplementeerd.
C (artikel 205a)
Artikel 32, derde lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie wordt geïmplementeerd in artikel 205a, derde lid, van de Pensioenwet. Indien de toezichthouder niet tot openbare kennisgeving overgaat nadat een bestuurlijke sanctie is opgelegd of een aanwijzing is gegeven vanwege overtreding van de uit de richtlijn voortvloeiende genoemde verplichtingen, stelt de toezichthouder EIOPA hiervan in kennis.
ARTIKEL IV
A (artikel 58a)
In artikel 58a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb) wordt artikel 17, eerste lid en artikel 20, eerste, tweede en vierde lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie geïmplementeerd. De artikelen zijn van toepassing indien een betrokkene het uit een kapitaalovereenkomst of -regeling of premieovereenkomst of -regeling voortvloeiende kapitaal op de pensioendatum wenst aan te wenden voor een pensioenuitkering bij een (andere) verzekeraar die bereid is op te treden als ontvangende pensioenuitvoerder.
Voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake een pensioenuitkering stelt een verzekeraar op basis van de door de betrokkene verstrekte informatie de wensen en behoeften van de betrokkene vast en verstrekt hij informatie over overeenkomsten inzake een pensioenuitkering om de betrokkene in staat te stellen met kennis van zaken een beslissing te nemen. De verzekeraar kan afgaan op de informatie die door de betrokkene zelf is verstrekt en hoeft geen aanvullende vragen te stellen. De informatie die de verzekeraar dient te verstrekken is afhankelijk van de complexiteit van de pensioenuitkering en het soort klant. Er zijn ook andere bepalingen die relevant zijn voor de verstrekken informatie, zoals artikel 55a van de Wvb indien de betrokkene een variabele uitkering wenst. De verzekeraar zorgt ervoor dat uitsluitend informatie wordt verstrekt over overeenkomsten inzake een pensioenuitkering die aansluiten bij de wensen en behoeften van de cliënt zodat de cliënt met kennis van zaken zelf een beslissing kan nemen. Er is uitdrukkelijk geen sprake van advies. Verder wordt bepaald dat de verzekeraar op zorgvuldige wijze de gerechtvaardigde belangen van de betrokkene in acht neemt.
artikelen 58b en 58c
Dit artikel verwerkt artikel 20, eerste lid, derde alinea, van de richtlijn verzekeringsdistributie. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij de artikelen artikel 47b en 47c van de Pensioenwet.
B (artikel 183)
Artikel 32, eerste en tweede lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie wordt, voor wat betreft de verplichtingen die zijn opgenomen in de Wvb, geïmplementeerd in artikel 183, tweede en derde lid, van de Wvb.
In artikel 183, tweede lid, van de Wvb wordt geregeld dat de toezichthouder een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie of het geven van een aanwijzing aan een verzekeraar vanwege overtreding van de artikelen 58a, 58b en 58c van de Wvb ter openbare kennisgeving brengt zodra het besluit onherroepelijk is geworden. In het derde lid is opgenomen wanneer daarvan kan worden afgezien. Indien het ter openbare kennisgeving brengen van de identiteit van de verzekeraar door de toezichthouder onevenredig wordt geacht of indien het ter openbare kennisgeving brengen de stabiliteit van de financiële markten of een lopend onderzoek in gevaar brengt, kan de toezichthouder besluiten het uit te stellen, niet ertoe over te gaan of brengt de toezichthouder bestuurlijke sancties ter openbare kennis in een zodanige vorm dat het besluit niet herleidbaar is tot een individuele verzekeraar.
Op grond van artikel 185 van de Wvb geldt ook in deze situatie een wachttijd van vijf dagen na de dag dat de verzekeraar op de hoogte is gesteld van het besluit tot openbare kennisgeving. Verzoekt de verzekeraar om een voorlopige voorziening dan wordt gewacht tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
C (artikel 199a)
Artikel 32, derde lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie wordt geïmplementeerd in artikel 199a, derde lid, van de Wvb.
Indien de toezichthouder niet tot openbare kennisgeving overgaat nadat een bestuurlijke sanctie is opgelegd of een aanwijzing is gegeven vanwege overtreding van de uit de richtlijn voortvloeiende genoemde verplichtingen, stelt de toezichthouder EIOPA hiervan in kennis.
ARTIKEL V
Dit betreft een samenloopbepaling. Voor de wijziging van artikel 43 Wmg is een samenloopbepaling opgenomen. Zowel in het wetsvoorstel houdende wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten in verband met aanpassingen van de tarief- en prestatieregulering en het markttoezicht op het terrein van de gezondheidszorg (Kamerstukken 34 445) als in onderhavig wetsvoorstel is een wijziging opgenomen van artikel 43 van de Wmg. Aangezien op dit moment niet duidelijk is welk wetsvoorstel eerder in werking zal treden is ervoor gekozen om een samenloopbepaling op te nemen. Verder is een samenloopbepaling opgenomen met betrekking tot artikel 43a Wmg. In het voorgestelde artikel 43a Wmg wordt verwezen naar artikel 41, vierde lid, Wmg. De artikelleden van artikel 41 worden echter vernummerd bij het wetsvoorstel houdende wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg waardoor voor artikel 43a Wmg een samenloopbepaling dient te worden opgesteld.
ARTIKEL VI
Dit artikel betreft de inwerkingtreding. De richtlijn verzekeringsdistributie moet op 23 februari 2018 zijn geïmplementeerd in nationale wetgeving (zie artikel 42 van de richtlijn verzekeringsdistributie). Het streven is dit wetsvoorstel op 23 februari 2018 in werking te laten treden.
De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem