Ontvangen 24 oktober 2017
De regering heeft met belangstelling kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In deze nota wordt bij de beantwoording in beginsel de hoofdstukindeling van het verslag gevolgd. Met het oog op het overzicht zijn de antwoorden op vragen die op hetzelfde onderwerp betrekking hebben, zoveel mogelijk bijeengebracht.
Een aantal fracties heeft vragen gesteld over de positie van de deelnemer. De leden van de VVD-fractie vragen om een toelichting op de betrokkenheid van de deelnemer, en of de deelnemer kan afzien van automatische waardeoverdracht. De leden van de PVV-fractie vragen naar het draagvlak onder pensioendeelnemers, en vragen hoe de keuzevrijheid van de pensioendeelnemer is geborgd. De leden van de D66-fractie concluderen dat deelnemers de keuzemogelijkheid van afkoop verliezen.
Het belang van de deelnemer staat bij dit wetsvoorstel voorop. Het gaat hierbij steeds om de balans tussen de individuele deelnemer en de deelnemers die samen het collectief vormen. De belangen zijn niet altijd dezelfde. Onder de huidige wet prevaleert het belang van de individuele gewezen deelnemer de eerste twee jaar na einde deelneming, een kleine pensioenaanspraak kan niet door de pensioenuitvoerder afgekocht worden. De gewezen deelnemer kan deze periode gebruiken om waardeoverdracht aan te vragen. Dit hoeft een gewezen deelnemer niet direct na einde deelneming te doen, omdat het kan gebeuren dat een nieuwe baan, en daarmee pensioenopbouw bij een andere pensioenuitvoerder, niet direct aansluit op de vorige baan. Als een gewezen deelnemer twee jaar na beëindiging van de deelneming geen waardeoverdracht heeft aangevraagd, verschuift het belang van het individu naar het belang van het collectief. De administratiekosten voor het blijven administreren van een klein pensioen drukken immers op het collectief. Momenteel kunnen pensioenuitvoerders na die twee jaar gedurende een kort tijdsbestek van zes maanden het kleine pensioen eenzijdig afkopen. Gewezen deelnemers hoeven hier geen instemming voor te verlenen en kunnen hier ook geen bezwaar tegen maken. Na deze zes maanden tot aan de pensioeningangsdatum kunnen pensioenuitvoerders alsnog kleine pensioenen afkopen, maar geldt er altijd instemming van de gewezen deelnemer of is er een bezwaarmogelijkheid1.
Het onderhavige wetsvoorstel schrapt de eenzijdige afkoopmogelijkheid twee jaar na beëindiging van de deelneming en, voor nieuwe gevallen, de afkoopmogelijkheid tot de pensioeningangsdatum, en zet hiervoor in de plaats een recht voor pensioenuitvoerders om kleine pensioenen automatisch over te dragen. Dit verlaagt de kosten van het administreren van pensioen en is daarmee in het voordeel van de achterblijvende deelnemers. Voor de bestaande kleine pensioenen is een besparing op administratiekosten van € 26 miljoen voorzien, voor nieuwe gevallen wordt naar verwachting jaarlijks € 1,6 miljoen bespaard aan administratiekosten2. Gewezen deelnemers hebben op dit moment geen keuze bij de eenzijdige afkoop. Dit verandert niet bij de introductie van automatische waardeoverdracht; deelnemers raken geen keuzemogelijkheid kwijt die ze nu wel hebben.
Het is in het belang van gewezen deelnemers, zeker als het flexwerkers betreft, dat kleine pensioenen zoveel mogelijk de pensioenbestemming behouden en zo kunnen aangroeien tot een aanzienlijker inkomen na pensionering. De praktijk leert dat gewezen deelnemers veelal niet om waardeoverdracht vragen. Hierdoor kan het pensioen zijn pensioenbestemming verliezen (indien afgekocht) of zijn de kosten van de uitvoering hoger. Bovendien kan afkoop van een klein pensioen ook leiden tot een verrekening met inkomensafhankelijke toeslagen, wat voor de gewezen deelnemer onwenselijke gevolgen heeft. Voor kleine pensioenen wordt waardeoverdracht via dit wetsvoorstel automatisch geregeld, er wordt van de gewezen deelnemer geen actie meer verwacht. Door een deelnemer toch te betrekken bij het proces, wordt de efficiencywinst – en dus kostenvoordelen voor de overige deelnemers – grotendeels teniet gedaan en zal naar verwachting de waardeoverdracht minder vaak plaats kunnen vinden, bijvoorbeeld omdat de werknemer niet bereikt kan worden of niet reageert. Het doel van het wetsvoorstel – enerzijds behoud van de pensioenbestemming en anderzijds kostenbesparing – wordt hiermee dan niet bereikt. Het wetsvoorstel kan op groot draagvlak van zowel vertegenwoordigers van werknemers als werkgevers rekenen.
Het recht op automatische waardeoverdracht
De leden van de fracties van de VVD en het CDA vragen naar het recht voor pensioenuitvoerders om kleine pensioenen over te dragen en welke overwegingen zullen spelen om hier wel of geen gebruik van te maken. De leden van de SP-fractie vragen naar de beweegredenen voor een aantal grote fondsen om niet mee te zullen doen aan het systeem, en wat voor gevolgen dit voor deze fondsen en het systeem heeft.
De verwachting is dat een groot deel van de pensioenuitvoerders deel zal nemen aan het systeem van zo automatisch mogelijke overdracht. Zowel bij sociale partners als bij de pensioensector bestaat er groot draagvlak voor het voorstel om de kleine pensioenen de pensioenbestemming te laten behouden. Een enkele pensioenuitvoerder ziet op dit moment voor de eigen sector geen meerwaarde van een automatische waardeoverdracht, bijvoorbeeld omdat er in de betreffende sector veel herintreders zijn. Er zijn ook pensioenuitvoerders die pas willen instappen op het moment dat het systeem loopt. Pensioenuitvoerders worden niet verplicht deel te nemen. De afkoopmogelijkheid voor kleine pensioenen is thans ook een recht voor pensioenuitvoerders, zij zijn hiertoe niet verplicht. Pensioenuitvoerders die bewust niet afkopen – waardoor deze kleine pensioenen óók de pensioenbestemming behouden – zouden door een verplichte deelname met extra kosten voor uitgaande waardeoverdrachten te maken krijgen. Wel moeten alle pensioenuitvoerders inkomende waardeoverdrachten via dit automatische systeem accepteren. Dit vergroot de kans om een nieuwe pensioenuitvoerder te vinden. Pensioenuitvoerders die geen gebruik willen maken van het recht op waardeoverdracht, kunnen geen gebruik meer maken van het recht op eenzijdige afkoop na twee jaar na einde deelneming. Dit recht wordt voor alle pensioenuitvoerders geschrapt.
Cijfers
De leden van de SP-fractie vragen in welke sectoren veel afkoop van kleine pensioenen voorkomt, en of er een overzicht kan worden gegeven van het aantal afkopen verdeeld over verschillende sectoren van de afgelopen vijf jaar. In de memorie van toelichting is gebruik gemaakt van cijfers uit een onderzoek van de Pensioenfederatie en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) onder zeven pensioenfondsen uit sectoren waarin deelnemers vaak een gefragmenteerd pensioen opbouwen via verschillende korte (en vaak parttime) dienstverbanden: de uitzendbranche, horeca, schoonmaak, landbouw, detailhandel en het levensmiddelenbedrijf.3 Van de genoemde sectoren voert het pensioenfonds uit de horeca geen afkoopbeleid.
Dit zijn de meest actuele beschikbare cijfers over kleine pensioenen. Cijfers over afkoop betreffen zowel de eenzijdige afkoop na twee jaar na einde deelneming als afkoop hierna (met instemming van de gewezen deelnemer). Er zijn geen afkoopcijfers beschikbaar van de afgelopen vijf jaar. Aanvullende cijfers zullen beschikbaar komen in het kader van het besluit van pensioenuitvoerders om gebruik te maken van het recht op automatische waardeoverdracht. Een compleet beeld van de gegevens op dit terrein is pas beschikbaar zodra de pensioenaansprakenstatistiek van het CBS gereed is.
De leden van de CDA-fractie vragen te reageren op het percentage van 84% gewezen deelnemers met een klein pensioen bij de Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten (StiPP), en hoe dit percentage zich verhoudt tot de rest van de pensioensector. In de memorie van toelichting is verwezen naar het onderzoek van de Pensioenfederatie en het CBS onder zeven fondsen met veel kleine pensioenen. Deze 7 fondsen hebben zo’n driemaal zoveel slapers (3,16 miljoen) als actieven (1,03 miljoen). De meeste slapers (bijna 84%, 2,65 miljoen accounts) hebben aanspraken onder de wettelijke afkoopgrens. In het onderzoek (tabel 2) staan voor de zeven fondsen de percentages deelnemers onder en boven de afkoopgrens. Met de zeven fondsen uit het onderzoek is ongeveer 23% van het totaal aantal aanspraken bij pensioenfondsen in beeld. Daarvan is dus driekwart slaper en van die slapers heeft 84% een aanspraak onder de afkoopgrens. In de memorie van toelichting is opgenomen dat er ongeveer 4,5 miljoen bestaande kleine aanspraken zijn, waarvan 3,2 miljoen bij pensioenfondsen en 1,2 miljoen bij verzekeraars. Bij pensioenfondsen zijn in totaal naar schatting 18 miljoen deelnemeraanspraken, bij verzekeraars is dit onbekend. StiPP voert de pensioenregeling uit die sociale partners in de uitzendsector zijn overeengekomen. Deze sector kenmerkt zich door de korte duur van dienstverbanden. Korte dienstverbanden leiden logischerwijs ook tot beperkte pensioenopbouw.
De leden van de SP-fractie vragen te reageren op het feit dat veel mensen hun pensioen niet ophalen, en welk deel van de geschatte € 350 miljoen naar verwachting klein pensioen, dan wel heel klein pensioen is. Ook vragen deze leden vanaf welk bedrag er intensiever wordt gezocht door pensioenfondsen.
Het is onbekend welk percentage van de geschatte € 350 miljoen een klein dan wel heel klein pensioen is. Pensioenuitvoerders doen hun best alle rechthebbenden te vinden en hanteren hierbij geen grensbedrag. Op grond van de Pensioenwet verjaart een pensioenaanspraak niet bij leven van de pensioengerechtigde. Indien mensen zich bij hun pensioenuitvoerder melden, krijgen zij hun pensioen alsnog uitgekeerd.
De leden van de SP-fractie vragen hoeveel kleine pensioenen van de 9,2 miljoen «slapers» zijn. Dit zijn er naar schatting 4,5 miljoen.
Partner- en wezenpensioen, netto-pensioen
De leden van de CDA-fractie vragen naar waardeoverdracht van het partner- en wezenpensioen, en vragen naar de gevolgen voor de uitruilmogelijkheden tussen ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Ook de leden van de VVD-fractie vragen naar het (bijzonder) partner- en wezenpensioen, en vragen tevens om een toelichting waarom de regeling vooralsnog niet geldt voor netto-pensioen. Het recht voor de pensioenuitvoerder om eenzijdig na twee jaar na einde deelneming een klein ouderdomspensioen af te kopen, komt te vervallen. Hiervoor in de plaats komt het recht op waardeoverdracht. Bij afkoop van een klein ouderdomspensioen worden bijbehorende partner- en wezenpensioenen tegelijk afgekocht. Bij (automatische) waardeoverdracht van een klein ouderdomspensioen worden de bijbehorende partner- en wezenpensioen mee overgedragen. Zo wordt voorkomen dat deze versnipperd raken en blijven ook de uitruilmogelijkheden tussen het ouderdomspensioen en het nabestaandenpensioen intact. De totale overdrachtswaarde wordt aangewend in de pensioenregeling van de ontvangende pensioenuitvoerder. Indien de nieuwe pensioenregeling geen nabestaandenpensioen bevat, wordt de overdrachtswaarde volledig aangewend voor ouderdomspensioen. Op pensioendatum bestaat er vervolgens weer een uitruilmogelijkheid tussen ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. De regels voor afkoop van een los klein (bijzonder) partnerpensioen of klein wezenpensioen, zoals geregeld in de artikelen 67 en 68 van de Pensioenwet en de artikelen 79 en 80 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, blijven ongewijzigd.
Nettopensioen is een vorm van ouderdomspensioen, alleen geldt hiervoor de fiscale omkeerregel niet. Omdat niet elke pensioenuitvoerder een netto-regeling uitvoert, zal er een extra controle moeten plaatsvinden bij een dergelijke waardeoverdracht. Gelet op de omvang van het aantal kleine nettopensioenen heeft een handmatige beoordeling hiervan op dit moment de voorkeur boven automatisering. Voor kleine ouderdomspensioenen vervalt de eenzijdige afkoopmogelijkheid, dus ook voor kleine nettopensioenen. Bij de evaluatie van de regeling zal worden bezien of de automatisering zodanig kan worden aangepast dat ook kleine nettopensioenen via deze route kunnen worden overgedragen.
Bijbetaling
De leden van de CDA-fractie vragen welke risico’s op bijbetaling een ex-werkgever loopt nu oude pensioenaanspraken massaal kunnen worden overgedragen. Een bijbetaling kan aan de orde zijn als de betrokken verzekeraars met verschillende rentetarieven de aanspraken financieren. Bij de huidige rentestand kan er bij verzekeraars in het geval van een uitgaande waardeoverdracht van een verzekerde regeling een bijbetaling aan de orde zijn. Deze bijbetaling wordt in rekening gebracht bij de ex-werkgever. Een verzekeraar heeft echter de keuze om per pensioenregeling de afweging te maken of zij de bestaande kleine pensioenen wil overdragen, en of zij de ex-werkgever al dan niet om een bijdrage wil vragen. In de internetconsultatie van het ontwerpbesluit hebben de pensioenkoepels aangegeven bij de overdracht van bestaande kleine pensioenen te bewaken dat werkgevers met verzekerde regelingen niet ineens met grote bijbetalingslasten worden geconfronteerd. In plaats van de bestaande kleine pensioenen in die specifieke regelingen over te dragen, zal dan hiervan af worden gezien. In die situatie geldt alsnog het individuele recht voor de gewezen deelnemer om waardeoverdracht te vragen. Bij inkomende waardeoverdrachten hebben pensioenuitvoerders geen keuze, dan geldt een acceptatieplicht.
Keuzevrijheid voor deelnemers
Er zijn diverse vragen gesteld over de keuzevrijheid van deelnemers bij het proces van zo automatisch mogelijke waardeoverdracht. De leden van de fractie van D66 vragen naar welk fonds de kleine aanspraken vanaf inwerkingtreding worden overgedragen, en wat er gebeurt als een deelnemer op dat moment bij geen enkel fonds actief is. Deze leden vragen of de regering de mening deelt dat een deel van de deelnemers niet blij zal zijn met onderhavige wetswijziging. Tevens wordt gevraagd op welke manier hierover wordt gecommuniceerd en wie hier verantwoordelijk voor is. Ook vragen deze leden of het een optie is om deelnemers een keuze te geven, waarbij bij niet-reageren de nuloptie is dat waardeoverdracht plaatsvindt, en of onderzocht is hoeveel meerkosten dit met zich meebrengt. De leden vragen om een reactie op argumenten van Pensioenfonds Horeca&Catering over verlenging van de termijn van de eerste check op waardeoverdracht. De leden van de VVD-fractie vragen naar de termijn waarbinnen voor het eerst na einde deelneming moet worden getoetst, en of deelnemers niet zelf een verzoek om waardeoverdracht moeten kunnen doen, eventueel naar een pensioenfonds waar eerder pensioen is opgebouwd. Wat betreft dit laatste vragen deze leden ook hoe het belang van de deelnemer zich verhoudt tot het aan de deelnemer onthouden van de keuze of een klein pensioen naar een volgende of vorige pensioenuitvoerder wordt overgedragen. Tevens vragen deze leden om een cijfermatige onderbouwing van verloren efficiencywinst als de deelnemer een keuze krijgt naar welke pensioenuitvoerder het kleine pensioen moet worden overgedragen, en de kosten voor een bedenktijd van twee jaar. De leden van de SP-fractie vragen of bij clustering van kleine aanspraken het laatste pensioenfonds leidend is of het langstdurende pensioenfonds.
Het voorstel is zodanig ingericht dat er efficiencywinst – en daarmee kostenverlaging voor de deelnemers – kan worden behaald door een zo eenvoudig en automatisch mogelijk proces voor waardeoverdracht in te richten. Onder de huidige regels moet een deelnemer een waardeoverdracht zelf bij zijn nieuwe pensioenuitvoerder initiëren, die vervolgens in contact treedt met de vorige pensioenuitvoerder(s). Na ommekomst van de benodigde gegevens wordt er een offerte aan de deelnemer voorgelegd. Indien deze instemt wordt de waardeoverdracht uitgevoerd. Met al deze processtappen zijn tijd en kosten gemoeid. Indien de deelnemer niet instemt of niet reageert, wordt het pensioen niet overgedragen. De regering is er van overtuigd dat heel veel mensen, met name mensen met korte dienstverbanden, baat hebben bij de regeling en het bovendien plezierig zullen vinden «ontzorgd» te worden door het automatisme van de waardeoverdracht. Zij hoeven er nu zelf geen actie meer voor te ondernemen. Als de waardeoverdracht is afgerond, ontvangen zij hierover bericht van de nieuwe pensioenuitvoerder.
Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel geldt dat als er op een toetsmoment niet ergens actief pensioen wordt opgebouwd, bijvoorbeeld vanwege werkloosheid of een baan bij een werkgever zonder pensioenregeling, er geen waardeoverdracht plaatsvindt. Een jaar later wordt er nogmaals getoetst of de situatie is veranderd. Als er bij dit tweede toetsmoment een nieuwe pensioenuitvoerder is gevonden, wordt het kleine pensioen alsnog automatisch overgedragen. Als er nog altijd geen nieuwe pensioenuitvoerder is, vindt er geen waardeoverdracht plaats.
Pensioenuitvoerders zijn aan zet om hun deelnemers te informeren over wijzigingen omtrent het afkoop- en waardeoverdrachtbeleid. Beide zijn nu rechten waar uitvoerders gebruik van kunnen maken, maar dit niet verplicht zijn te doen. De overheid zal zoals gebruikelijk via Rijkoverheid.nl communiceren over de gewijzigde wetgeving.
De optie om deelnemers een keuze te geven waarbij niet-reageren tot waardeoverdracht leidt, komt de facto neer op een bezwaarrecht bij de waardeoverdracht. Een bezwaarrecht doet afbreuk aan het eenvoudige en automatische proces. Een deelnemer heeft nu bij de (eenzijdige) afkoop twee jaar na einde deelneming ook geen bezwaarrecht vanwege het belang van kostenverlaging voor het collectief. Elke individuele deelnemer profiteert daar natuurlijk ook van mee. Er is niet onderzocht hoeveel meerkosten deze optie met zich mee zou brengen, maar duidelijk is wel dat het proces meer zal gaan lijken op de reguliere waardeoverdracht met bijbehorende kosten.
De deelnemer heeft – ook nu al – geen keuze naar welke pensioenuitvoerder het pensioen wordt overgedragen, het betreft altijd de pensioenuitvoerder waar hij actief opbouwt. Dat heeft de volgende reden. Bij een vrije keuze voor de bestemming van de waardeoverdracht kunnen deelnemers risicoselectie gaan toepassen, en gaan overdragen naar uitvoerders die financieel het gezondst zijn. Dit ondermijnt de solidariteit en is ten principale ongewenst. Indien daarnaast naar efficiencyoverwegingen wordt gekeken, dan gaat elke winst vrijwel volledig verloren als de deelnemer een keuze moet maken. Dit ligt met name aan het ervaringsgegeven dat reacties van deelnemers vaak uitblijven en dat er dan een complexer uitwisselingsproces bij het pensioenregister moet worden opgetuigd. Hierdoor zal een (flink) deel van de waardeoverdrachten niet kunnen doorgaan. Bij de evaluatie zal worden bekeken of in die situaties waar geen nieuwe pensioenuitvoerder wordt gevonden waardeoverdracht naar de vorige pensioenuitvoerder met de hoogste pensioenaanspraken van die deelnemer een oplossing kan bieden. Op die manier kunnen er alsnog meer kleine pensioenen worden samengevoegd waarbij de pensioenbestemming behouden blijft en zonder het risico dat de deelnemer selectie toepast.
De huidige wachttijd van twee jaar voordat een pensioenuitvoerder mag afkopen, hoeft niet in stand te worden gelaten bij de automatische waardeoverdracht. Deze twee jaar is bedoeld om de deelnemer de tijd te geven om waardeoverdracht aan te vragen, wat voor het behoud van de pensioenbestemming van belang is. Aangezien behoud van de pensioenbestemming het uitgangspunt is bij automatische waardeoverdracht, hoeft daarvoor geen wachttijd aangehouden te worden. De wachttijd die wel is opgenomen heeft een praktische achtergrond. Om te voorkomen dat er te snel na einde deelneming wordt getoetst op een nieuwe pensioenuitvoerder en deze niet wordt gevonden, bijvoorbeeld omdat de inschrijving via de nieuwe werkgever traag verloopt, is er voor een termijn van één jaar gekozen. In beginsel zouden alle pensioenuitvoerders in deze periode een eerste check bij het pensioenregister moeten kunnen uitvoeren. Er wordt verwacht dat 60% van de nieuwe gevallen binnen een jaar kan worden overgedragen. Hierbij is er rekening mee gehouden dat niet alle pensioenuitvoerders mee zullen doen met het systeem. De slagingskans zal hoger liggen als enkel wordt gekeken naar pensioenuitvoerders die deel zullen nemen aan het systeem. De nadere uitwerking van deze termijn vindt plaats in lagere regelgeving. De kosten voor een wachttijd van twee jaar komen neer op de administratieve lasten voor een klein pensioen voor één extra jaar, en liggen tussen € 5,– en 45,– per jaar per aanspraak4. In totaal gaat het dan om ca. € 400.000,–.
Kosten
De leden van de VVD-fractie hebben vragen gesteld over de kosten van het administreren van kleine pensioenen die niet (direct) overgedragen kunnen worden, het aantal pogingen tot automatische waardeoverdracht die een uitvoerder moet doen en welke kosten hierbij komen kijken. De leden van de SP-fractie vragen wanneer de financiële gevolgen voor uitvoerders in beeld zijn gebracht. Als een check bij het pensioenregister niet tot een positief signaal leidt dat er ergens anders pensioen wordt opgebouwd, dan blijft het kleine pensioen in de administratie staan. Het administreren van een (klein) pensioen kost jaarlijks tussen € 5,– en 45,–. In het voorstel is aangenomen dat 60% van de nieuwe gevallen binnen een jaar kan worden overgedragen5. De rest zal in elk geval nog een jaar in de administratie staan. Op basis van de aannames uit het voorstel komt dit neer op een bedrag tussen ca. € 200.000 – 1,8 miljoen per jaar. De kosten voor het jaarlijks checken bij het pensioenregister zijn verwaarloosbaar in het grotere geheel van kosten. Pensioenuitvoerders kunnen batches kleine pensioenen bij het pensioenregister laten checken, waardoor de kosten per klein pensioen heel erg laag zijn. Deze kosten zitten verwerkt in de handeling «uitgaande waardeoverdrachten».6 Een overzicht van alle inhoudelijke nalevingskosten en administratieve lasten staan in de memorie van toelichting.
In lagere regelgeving wordt geregeld dat pensioenuitvoerders de check bij het pensioenregister ten minste jaarlijks herhalen. Er is voor lagere regelgeving gekozen, omdat het om nadere uitwerking van de hoofdlijn gaat die in de wet is verankerd.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom er gewacht wordt tot de evaluatie om te overwegen om onder bepaalde voorwaarden afkoop van klein pensioen als terugvaloptie toe te staan, en waarom dit niet direct mogelijk wordt gemaakt. De leden van de D66-fractie vragen of de regering bereid is de mogelijkheid van afkoop als terugvaloptie te laten bestaan, en bij de evaluatie rekening te houden met de speciale eerste periode van overdracht van bestaande kleine pensioenen. De leden van de PVV-fractie vragen of de regering scenario’s heeft overwogen, waarbij afkoop van kleine pensioenen in bepaalde gevallen mogelijk blijft. De leden van de SP-fractie vragen waarom niet wordt gekozen om bij de evaluatie te bezien hoeveel gevallen niet overgedragen kunnen worden en de nog op te stellen voorziening eventueel te schrappen. De leden van de PVV-fractie vragen waarom ervoor is gekozen niet eerder dan na drie jaar na inwerkingtreding te evalueren.
Het voorstel is een eerste stap om te realiseren dat kleine pensioenen zoveel mogelijk hun pensioenbestemming behouden. Drie jaar na inwerkingtreding van het onderdeel waardeoverdracht (vanaf 2022) zal worden bezien of het systeem werkt zoals is beoogd. Een evaluatie over een kortere periode heeft het nadeel dat er dan (veel) minder overdrachten hebben plaatsgevonden om een oordeel over het systeem op te baseren.
De regering onderkent dat situaties zich kunnen voordoen waarin kleine pensioenen niet (direct) kunnen worden overgedragen, denk aan werkloosheid, zzp-schap, een volgende werkgever zonder pensioenregeling (witte vlek) of vertrek naar het buitenland. In deze situaties kan waardeoverdracht mogelijk wel weer op een later moment aan de orde zijn. Deze kleine pensioenen zouden hun pensioenbestemming verliezen als er alsnog na een aantal overdrachtspogingen kan worden afgekocht. Bij de evaluatie zal onder meer worden bekeken in welke gevallen en waarom de waardeoverdracht niet is gelukt, of alsnog afkoop van klein pensioen een oplossing kan bieden en zo ja voor welke categorieën, en zal tevens onderzocht worden of er meer mogelijkheden zijn voor waardeoverdracht. Een alternatief dat zal worden onderzocht, is of een overdracht naar de vorige uitvoerder met de hoogste pensioenaanspraken van die deelnemer kan worden gerealiseerd. Het ligt voor de hand eventuele wijzigingen op te stellen aan de hand van de voorgenomen evaluatie. Het is niet uitgesloten dat die problemen of mogelijkheden aan het licht brengt die nu nog niet worden onderkend. Er wordt daarom vooruitlopend daarop in het voorstel geen afkoopvoorziening getroffen. Daarbij is ook overwogen dat dit in de tijd geen winst oplevert. De oplevering van de evaluatie en een voorstel om alsnog tot afkoop te kunnen overgaan na bijvoorbeeld vijf keer geen match gevonden te hebben, overlappen immers grotendeels.
Onderdekking
De leden van de fracties van de VVD, het CDA en D66 vragen naar de gevolgen van waardeoverdracht van (zeer grote aantallen) kleine pensioenen (in korte tijd) op de dekkingsgraad wanneer er sprake is van onderdekking bij pensioenfondsen. Tevens vragen de leden van de fracties van de VVD en D66 wat hiervan de gevolgen voor de achterblijvende deelnemers zijn.
Op dit moment is een belangrijke beperkende factor bij waardeoverdracht de opschortende werking bij onderdekking van pensioenfondsen. Vanwege de financiële positie van veel pensioenfondsen zijn heel veel waardeoverdrachten opgeschort, in afwachting van het moment dat er weer overgedragen mag worden. Om waardeoverdracht van kleine pensioenen zo eenvoudig mogelijk te maken, moeten beperkende factoren worden aangepakt. Daarom wordt voorgesteld om bij waardeoverdracht van kleine pensioenen de opschortende werking niet van toepassing te verklaren. De verwachting is dat er, al met al, zeer beperkte effecten zullen optreden voor de achterblijvende deelnemers. Mocht het bestuur van een pensioenfonds tot het oordeel komen dat de belangen van de achterblijvende deelnemers geschaad worden door gebruik te maken van het recht op automatische waardeoverdracht, dan hebben zij de mogelijkheid daarvan af te zien. Dit komt doordat er sprake is van een recht en geen plicht tot automatische waardeoverdracht. De effecten op de dekkingsgraad en de achterblijvers worden hierna met voorbeelden uit de praktijk gekwantificeerd.
De effecten van uitgaande waardeoverdrachten van kleine pensioenen bij een dekkingsgraad van onder- en net boven de 100% worden geïllustreerd aan de hand van cijfers van het bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf (Bpf Levensmiddelen) en het bedrijfstakpensioenfonds Schoonmaak- en glazenwassersbedrijf (Bpf Schoonmaak).
BPF Schoonmaak Dekkingsgraad: 92,1% (per 31-10-2016) |
BPF Levensmiddelen Dekkingsgraad: 101,4% (per 31-12-2015) |
||||
---|---|---|---|---|---|
Bestaand |
Nieuw (op jaarbasis) |
Bestaand |
Nieuw (op jaarbasis) |
||
Aantal |
306.000 |
22.000 |
131.000 |
14.429 |
|
Percentage geslaagde uitgaande automatische overdrachten |
|||||
100% |
Impact Dekkingsgraad |
– 1,7% |
– 0,1% |
||
75% |
Impact Dekkingsgraad |
– 1,2% |
– 0,1% |
0,6% |
0,0% |
50% |
Impact Dekkingsgraad |
– 0,8% |
– 0,1% |
0,4% |
0,0% |
25% |
Impact Dekkingsgraad |
– 0,4% |
0,0% |
0,2% |
0,0% |
Zoals uit tabel 1 blijkt, is het effect van waardeoverdracht van grote aantallen kleine pensioenen beperkt. In de tabel is getoond wat er met de dekkingsgraad gebeurt als bepaalde percentages waardeoverdrachten slagen. De dekkingsgraad van Bpf Levensmiddelen (101,4%) wordt door de automatische waardeoverdrachten licht positief beïnvloed, want de uitgaande kleine pensioenen worden tegen 100% van de dekkingsgraad overgedragen. De dekkingsgraad van Bpf Schoonmaak (92,1%) wordt licht negatief beïnvloed vanwege de overdracht tegen 100%. Voor beide fondsen geldt: hoe groter het aantal kleine pensioenen dat door middel van automatische waardeoverdracht zou worden overgedragen, hoe groter het effect op de dekkingsgraad is. Dit pleit, zeker voor de bulk bestaande kleine pensioenen, voor een gefaseerde en gecontroleerde overdracht die wel enkele jaren in beslag neemt. Automatische waardeoverdracht van alleen de jaarlijks nieuw ontstane kleine aanspraken heeft nauwelijks effect op de dekkingsgraad (0,0% tot – 0,1%). Overigens bedraagt de dekkingsgraad van Bpf Schoonmaak op 30 augustus 2017 99%. Als de overdrachten nu zouden plaatsvinden, zijn bovengenoemde negatieve effecten op de dekkingsgraad dus beduidend minder.
Aanvullend op bovenstaande cijfers is het van belang te benadrukken dat er meer zaken zijn die effect hebben op de dekkingsgraad. Het effect is bijvoorbeeld afhankelijk van de omvang van het aantal kleine aanspraken ten opzichte van het totaal, en op termijn leiden de waardeoverdrachten tot lagere administratiekosten. Er staan immers (veel) minder aanspraken in de administratie. Daarnaast krijgt een pensioenfonds ook te maken met inkomende waardeoverdrachten.
De hiervoor genoemde voorbeelden hadden alleen betrekking op uitgaande waardeoverdrachten. Om een beeld te krijgen van het effect van zowel uitgaande als inkomende waardeoverdrachten, is gebruik gemaakt van cijfers van het Bedrijfstakpensioenfonds voor de agrarische en groene sector (BPL Pensioen). In de onderstaande tabellen wordt het effect van een aantal scenario’s op de dekkingsgraad getoond. Er wordt tevens inzichtelijk gemaakt wat het effect is op de dekkingsgraad als er geen uitgaande waardeoverdrachten plaatsvinden (de pensioenuitvoerder maakt geen gebruik van het recht op waardeoverdracht), maar alleen inkomende waardeoverdrachten. BPL Pensioen had eind 2016 ca. 300.000 bestaande kleine slapersaanspraken in de administratie. Het betreft hier een voorziening van ca. € 0,5 miljard op een totale voorziening van € 16 miljard.
Dekkingsgraad |
300.000 uitgaand / 0 inkomend |
150.000 uitgaand / 0 inkomend |
50.000 uitgaand/ 0 inkomend |
---|---|---|---|
85% |
– 0,50% |
– 0,20% |
– 0,10% |
90% |
– 0,30% |
– 0,20% |
– 0,10% |
95% |
– 0,20% |
– 0,10% |
0,00% |
100% |
0,00% |
0,00% |
0,00% |
110% |
0,30% |
0,20% |
0,10% |
120% |
0,60% |
0,30% |
0,10% |
Dekkingsgraad |
300.000 uitgaand / 400.000 inkomend |
300.000 uitgaand / 200.000 inkomend |
300.000 uitgaand / 100.000 inkomend |
300.000 uitgaand / 50.000 inkomend |
---|---|---|---|---|
85% |
0,10% |
– 0,20% |
– 0,30% |
0% |
90% |
0,10% |
– 0,10% |
– 0,20% |
0% |
95% |
0,00% |
– 0,10% |
– 0,10% |
0% |
100% |
0,00% |
0,00% |
0,00% |
0% |
110% |
– 0,10% |
0,10% |
0,20% |
0% |
120% |
– 0,20% |
0,20% |
0,40% |
1% |
Dekkingsgraad |
0 uitgaand / 400.000 inkomend |
0 uitgaand / 200.000 inkomend |
0 uitgaand / 100.000 inkomend |
0 uitgaand / 50.000 inkomend |
---|---|---|---|---|
85% |
0,60% |
0,30% |
0,10% |
0% |
90% |
0,40% |
0,20% |
0,10% |
0% |
95% |
0,20% |
0,10% |
0,00% |
0% |
100% |
0,00% |
0,00% |
0,00% |
0% |
110% |
– 0,40% |
– 0,20% |
– 0,10% |
0% |
120% |
– 0,80% |
– 0,40% |
– 0,20% |
0% |
Overige onderwerpen
De leden van de CDA-fractie vragen of het gewenst wordt geacht dat er een gestandaardiseerde berekening beschikbaar is van de waardeoverdracht. Met de stopbrief wordt een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraken aan de gewezen deelnemer verstrekt. In lagere regelgeving zal worden opgenomen dat pensioenuitvoerders in de stopbrief aangeven wat er met een klein pensioen gaat gebeuren: de pensioenuitvoerder laat de aanspraak in de administratie staan tot pensioen (wel recht op individuele waardeoverdracht), of de pensioenuitvoerder doet mee aan het systeem van automatische waardeoverdracht. In de laatste situatie wordt de gewezen deelnemer geïnformeerd over dit traject. Hierbij wordt gedacht aan de bestemming (de nieuwe pensioenuitvoerder), de gevolgen als er niet direct een nieuwe pensioenuitvoerder beschikbaar is, en dat de gewezen deelnemer zelf geen actie hoeft te ondernemen. In de stopbrief staat ook dat de gewezen deelnemer door de nieuwe pensioenuitvoerder wordt geïnformeerd zodra de waardeoverdracht is afgerond, inclusief een duidelijke verwijzing naar www.mijnpensioenoverzicht.nl, zodat de deelnemer altijd kan zien waar pensioen opgebouwd is en wordt. De ontvangende pensioenuitvoerder informeert de deelnemer na het aanwenden van de overdrachtswaarde voor pensioenaanspraken over de waardeoverdracht en de verworven pensioenaanspraken. Deze procedure laat onverlet dat de overdragende pensioenuitvoerder de gewezen deelnemer ook kan informeren op het daadwerkelijke moment van overdracht, en dat hierbij de berekening van de overdrachtswaarde kan worden meegestuurd. Vanuit kostenbeperkingen en eenvoud in het proces is ervoor gekozen deze informatie niet verplicht te stellen. Op grond van artikel 70a, derde lid, van de Pensioenwet en artikel 81a, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt vastgelegd dat de ontvangende pensioenuitvoerder waarborgt dat de actuariële waarde van de door de deelnemer te verwerven pensioenaanspraken ten minste gelijk is aan de op dezelfde grondslagen berekende waarde van de over te dragen pensioenaanspraken.
De leden van de CDA-fractie vragen een toelichting op de terugwerkende kracht van het wetsvoorstel. De leden van de VVD-fractie vragen een toelichting op de regels die gesteld zullen worden aan een gefaseerde aanpak voor geautomatiseerde waardeoverdracht voor bestaande kleine pensioenen, en wanneer de AMvB hierover verwacht wordt.
In eerste aanleg is het wetsvoorstel opgesteld voor automatische waardeoverdracht van nieuwe kleine pensioenen. Bij de internetconsultatie van het wetsvoorstel bleek er veel vraag naar een mogelijkheid om ook bestaande kleine pensioenen over te kunnen dragen. Voor deelnemers wordt de pensioenopbouw zo overzichtelijker, want meerdere pensioenpotjes worden samengevoegd. Voor pensioenuitvoerders wordt de administratie overzichtelijker, wat tot lagere uitvoeringskosten leidt. Ter voorkoming van overbelasting van ontvangende pensioenuitvoerders en het pensioenregister, worden er voor de waardeoverdrachten van bestaande kleine pensioen aanvullende voorwaarden opgenomen in lagere regelgeving. Het gaat hierbij om voorwaarden met betrekking tot een gefaseerde en gecontroleerde overdracht van grote aantallen pensioenen, gedacht kan worden aan een planning en termijnen. Pensioenuitvoerders maken samen met het pensioenregister een meerjarenplan voor de overdracht. Toezichthouders DNB en AFM adviseren hierbij, de Minister van SZW stelt het plan vast. Het ontwerpbesluit wordt zeer binnenkort aan de toezichthouders voorgelegd voor een uitvoeringstoets.
De leden van de SP-fractie vragen of kleine pensioenen gebruikt kunnen worden als financiële dekking om eerder te stoppen met werken, en of het mogelijk is om de waarde van een klein pensioen uit te laten keren in een korte (pre-pensioen) periode? Op grond van de Pensioenwet ontvangen mensen levenslang ouderdomspensioen, het maakt hierbij niet uit hoe oud zij worden. Het is niet mogelijk ouderdomspensioen over een kortere (pre-pensioen)periode uit te keren. Kleine pensioenen bereiken de pensioenbestemming als zij worden overgedragen in plaats van worden afgekocht. Deelnemers hebben hierbij de mogelijkheid om hun ouderdomspensioen (actuarieel neutraal) te vervroegen. De optelsom van kleine pensioenen en «gewone» pensioenen kan ertoe leiden dat mensen hun pensioen eerder kunnen laten ingaan.
De leden van de PVV-fractie vragen waarom ervoor is gekozen om bestaande en nieuwe kleine pensioenen niet gelijk te laten lopen met inwerkingtreding van de waardeoverdracht, en wat de consequenties zouden zijn als dit wel gelijk zou lopen. Pensioenuitvoerders krijgen de keuze om kleine pensioenen automatisch over te dragen. Zij zullen moeten besluiten of zij dit alleen voor nieuwe gevallen willen doen, alleen voor de bestaande gevallen, of voor zowel bestaand als nieuw. Er gelden verschillende bepalingen voor een automatische waardeoverdracht van bestaande gevallen en voor nieuwe gevallen. Het is dus nodig om een grens te stellen. In het wetsvoorstel is de grens getrokken op twee jaar voor inwerkingtreding van dit onderdeel van het wetsvoorstel. De grens tussen een bestaand klein pensioen en een nieuw klein pensioen ligt dus op 1 januari 2017, uitgaande van inwerkingtreding 1 januari 2019. Bij nota van wijziging is dit in het voorstel verwerkt. Achtergrond van deze keuze is dat kleine pensioenen die nog geen twee jaar oud zijn (dat wil zeggen kleine pensioenen ontstaan in 2017 en 2018) anders op het moment van inwerkingtreding nog in aanmerking zouden komen om eenzijdig te worden afgekocht. Pas per 2019 vervalt het recht op afkoop. Als de grens ligt op 1 januari 2019 zou dit betekenen dat nog tot 2021 kleine pensioen eenzijdig kunnen worden afgekocht. Afkoop na inwerkingtreding van het wetsvoorstel is niet in lijn met de doelstelling van het wetsvoorstel.
Er is onderkend dat over de kleine pensioenen die in de twee jaar voor inwerkingtreding zijn ontstaan (in 2017 en 2018), al richting de gewezen deelnemers een stopbrief zal zijn gestuurd waarin kan zijn gecommuniceerd dat het kleine pensioen zal worden afgekocht. Daarom is ook voorgeschreven dat deze gewezen deelnemers worden geïnformeerd over het nieuwe beleid van automatische waardeoverdracht, dan wel dat het pensioen toch niet zal worden afgekocht.
Bij de afweging welk nadeel het zwaarst moet wegen – nog twee jaar na inwerkingtreding kleine pensioenen eenzijdig laten afkopen of een beperkte groep mensen teleurstellen die op een afkoopbedrag rekent plus een eenmalige communicatie-inspanning van de sector – is vanuit het belang van de deelnemer tot het eerste besloten.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de haalbaarheid van de inwerkingtreding van de wet per 1 januari 2018 en vragen naar de actuele stand van zaken van de transitie van het pensioenregister naar een nieuwe uitvoeringsorganisatie. De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre er capaciteit bij het pensioenregister aanwezig is voor de uitbreiding en de hiermee gemoeide kosten. De leden van de PVV-fractie vragen of de invoering per 2018 pensioenuitvoerders in staat stelt alle veranderingen tijdig te implementeren.
De inwerkingtreding van het voorstel zal niet per 1 januari 2018 kunnen plaatsvinden, de tussenliggende periode is hiervoor te kort. Afhankelijk van het verloop van het parlementaire proces zal gedacht moeten worden aan 1 april 2018 of 1 juli 2018. Voor het onderdeel automatische waardeoverdracht klein pensioen geldt sowieso een latere inwerkingtredingdatum van 1 januari 2019. Dit heeft te maken met de aanpassingen van de technische aansluitingen tussen het pensioenregister en de pensioenuitvoerders. Zodra bij het pensioenregister de benodigde aanpassingen voor dit onderdeel zijn voltooid – waarvan de verwachting is dat dit eind 2017 het geval zal zijn – hebben pensioenuitvoerders één jaar de tijd om hun aansluitingen hierop aan te passen. Ook hebben pensioenuitvoerders de tijd nodig om intern hun processen aan zo automatisch mogelijke waardeoverdracht aan te passen. Dit betekent dat het systeem per 1 januari 2019 operationeel kan zijn. In lagere regelgeving wordt opgenomen dat vanaf 1 januari 2020 gestart zal worden met de overdracht van de bulk bestaande kleine pensioenen. In 2019 kan dus eerst ervaring worden opgedaan met nieuwe kleine pensioenen. In de tweede helft van 2020 zal er een sectorbreed meerjaren plan worden opgesteld om de bulk aan bestaande kleine pensioenen gefaseerd en gecontroleerd over te dragen, zodanig dat het pensioenregister niet overbelast raakt.
De transitie van het pensioenregister naar een nieuwe uitvoeringsorganisatie gaat in twee stappen. Per 1 april 2017 is het beheer overgegaan van de SVB naar een consortium van drie partijen (Montae, Mirabeau en EnOf Communicatie). Het functioneel beheer van de website ligt tot 1 april 2018 nog bij Atos. In deze tussenliggende periode blijft MijnPensioenoverzicht.nl gewoon bereikbaar, maar wordt deze achter de schermen al door de nieuwe uitvoerders herbouwd. Tijdens deze herbouw worden ook alvast de noodzakelijke wijzigingen die voortvloeien uit dit wetsvoorstel meegenomen.
De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel hele kleine pensioenaanspraken, die leiden tot een uitkering vanaf de pensioendatum van minder dan bruto € 2 per jaar of € 0,17 per maand, er op dit moment zijn. Ook vragen deze leden of de grens van € 2 per jaar wordt geïndexeerd en zo ja, wat er gebeurt met pensioenen die door de indexatie van het grensbedrag onder de definitie van hele kleine pensioenen komen te vallen.
In de memorie van toelichting is aangegeven dat er op dit moment circa 225.000 heel kleine bestaande pensioenaanspraken zijn. Dit is circa 5% van de in totaal 4,5 miljoen bestaande kleine aanspraken. Er zijn naar verwachting jaarlijks circa 13.500 nieuwe gevallen.7 Omwille van de duidelijkheid van het te hanteren grensbedrag van € 2 per jaar is ervoor gekozen om dit bedrag niet te indexeren.
De leden van de VVD-fractie vragen of pensioenuitvoerders, die meedoen aan het systeem van automatische waardeoverdracht, verplicht zijn om hele kleine pensioenaanspraken te laten vervallen. Voorts vragen deze leden of pensioenuitvoerders die niet meedoen aan het systeem van automatische waardeoverdracht dit ook mogen.
De automatische waardeoverdracht van kleine pensioenen en het laten vervallen van heel kleine pensioenaanspraken kunnen onafhankelijk van elkaar plaatsvinden. Het vervallen van nieuwe heel kleine pensioenaanspraken bij beëindiging van de deelneming geldt voor alle pensioenuitvoerders. Deze hele kleine pensioenaanspraken komen van rechtswege te vervallen, ongeacht of een pensioenuitvoerder meedoet aan het systeem van de automatische waardeoverdracht. Voor wat betreft reeds bestaande heel kleine pensioenaanspraken is het een keuze voor pensioenuitvoerders om deze te laten vervallen. Dit is geregeld in het overgangsrecht van het wetsvoorstel. De pensioenuitvoerder dient de gewezen deelnemer daarover te informeren.
Verschil nieuwe en bestaande heel kleine pensioenen
De leden van de fractie van CDA vragen de regering aan te geven waarom de regeling facultatief is voor pensioenuitvoerders, als de kosten van deze zeer kleine pensioenen «in geen verhouding staan tot het materiële belang voor de deelnemer»? In dit verband vragen de leden van de fractie van D66 een nadere toelichting op het verschil in behandeling tussen bestaande heel kleine pensioenaanspraken en na inwerkingtreding van het wetsvoorstel te ontstane hele kleine pensioenaanspraken. Waarom is er voor gekozen om de laatste categorie van rechtswege te laten vervallen, terwijl de bestaande aanspraken pas dan vervallen wanneer het pensioenfonds daartoe besluit? Welke risico’s brengt dit mee voor het fonds?
Met het laten vervallen van een pensioenaanspraak – ook al is het een heel kleine pensioenaanspraak – moet heel zorgvuldig worden omgegaan. Op grond van het wetsvoorstel zullen nieuwe heel kleine pensioenaanspraken van rechtswege komen te vervallen bij beëindiging van de deelneming. De gewezen deelnemer wordt daarover geïnformeerd in de stopbrief bij beëindiging van deelneming.
De regeling voor het laten vervallen van bestaande heel kleine pensioenaanspraken daarentegen is facultatief, het is een keuze voor de pensioenuitvoerder om die ook te laten vervallen.
De (gewezen) deelnemers zullen hierover geïnformeerd worden door de pensioenuitvoerder en de pensioenuitvoerder zal hierover verantwoording afleggen in het bestuursverslag. Daar staat tegenover dat deze heel kleine aanspraken niet meer tot in lengte der dagen geadministreerd hoeven te worden en er ook geen kosten voor nieuwe afkooppogingen of waardeoverdracht hoeven te worden gemaakt. Omdat dit een afweging vergt van de pensioenuitvoerder, kunnen pensioenuitvoerders zelf beslissen of zij van het recht gebruik willen maken. Gelet op de zeer kleine bedragen waar het om gaat, zullen de financiële gevolgen van het laten vervallen voor een deelnemer zeer beperkt zijn.
In de memorie van toelichting is vermeld dat een pensioenuitvoerder ervoor kan kiezen om ook de bestaande heel kleine pensioenaanspraken te laten vervallen, mits dit (voor pensioenfondsen) in overeenstemming is met de evenwichtige belangenafweging.8
Waardeoverdracht ipv vervallen
De leden van de VVD-fractie vragen naar een cijfermatige onderbouwing van de kosten als deelnemers gedurende twee jaar na uittreding uit een pensioenregeling de mogelijkheid behouden om de waarde van hele kleine pensioenaanspraken over te dragen naar een pensioenfonds waar zij op dat moment of in het verleden een grotere aanspraak hebben opgebouwd.
In paragraaf 2 over het onderdeel «Regeling kleine pensioenen» is de regering naar aanleiding van vragen van deze leden reeds ingegaan op de keuzevrijheid voor deelnemers. Met betrekking tot de heel kleine pensioenen is daarbij nog het volgende van belang. De huidige praktijk leert dat de mogelijkheid tot waardeoverdracht geen soelaas biedt voor de heel kleine pensioenen. Gewezen deelnemers vragen nauwelijks waardeoverdracht aan voor een heel klein pensioen. De kosten die hiermee voor een pensioenuitvoerder gemoeid zijn staan bovendien niet in verhouding tot het over te dragen bedrag. Dat zou ook het geval zijn bij de automatische waardeoverdracht. Het opnemen in het wetsvoorstel van een extra keuze voor de deelnemer, die vervolgens naar verwachting nauwelijks zal worden gebruikt, zou ook weer leiden tot extra kosten voor de pensioenuitvoerder. Het gaat dan om slaperskosten gedurende 2 jaar, communicatiekosten (met andere pensioenuitvoerders en met de deelnemer) en daarna nog de kosten voor de waardeoverdracht.
Wachttijd
Kan de regering met cijfers onderbouwen hoe groot het kostenvoordeel is dat teniet wordt gedaan wanneer een wachttijd van twee jaar wordt ingebouwd voor het vervallen van zeer kleine pensioenen? Ook de leden van de fractie van D66 vragen hoe de regering het voorstel van de Raad van State beoordeelt om een wachttijd voor het laten vervallen van de hele kleine pensioenen te introduceren, om zo de aanspraken van deelnemers te beschermen.
Zoals ook vermeld in antwoord op de vragen van de VVD-fractie bij het onderdeel «kleine pensioenen», komen de kosten voor een wachttijd van twee jaar neer op de administratieve lasten voor een klein pensioen voor één jaar, en liggen tussen € 5,– en 45,– per jaar per aanspraak. In totaal gaat het dan om ca. € 400.000,–.
Afkoop ipv vervallen
De leden van de fractie van de VVD vragen of de regering heeft overwogen om een heel klein pensioen na beëindiging van de opbouw, de opgebouwde aanspraak automatisch af te kopen.
Ook de leden van de CDA-fractie vragen waarom deze pensioenen niet automatisch worden afgekocht (al dan niet via de werkgever)? De leden van de CDA-fractie stellen dat in de berekeningen van de regering de besparing van het niet uitbetalen van het pensioen minimaal is ten opzichte van de bespaarde administratieve lasten. Deze leden vragen waarom er dan niet voor gekozen is dat deze mensen de afkoopsom gewoon gestort krijgen op hun bankrekening en dat de Staatssecretaris van Financiën goedkeurt dat dit verder geen fiscale gevolgen heeft?
De regering heeft de mogelijkheid van afkoop van heel kleine pensioenen overwogen. Een «automatische afkoop» zal echter geen soelaas bieden voor de in de memorie van toelichting geschetste problematiek bij heel kleine pensioenen. Een pensioenuitvoerder kan op dit moment het initiatief nemen tot afkoop van een heel klein pensioen. De pensioenuitvoerder beschikt echter in veel gevallen niet over de daarvoor benodigde gegevens, zoals een bankrekeningnummer. Veel gewezen deelnemers reageren niet op een afkoopaanbod van enkele euro’s. Als de pensioenuitvoerder niet beschikt over een bankrekeningnummer van de gewezen deelnemer, kan afkoop in het geheel niet plaatsvinden. Er kan dan geen sprake zijn van een «automatische afkoop» of «gewoon storten op de bankrekening». Het aanbod tot afkoop zal maar in een beperkt deel van de gevallen slagen en brengt bovendien kosten met zich mee die niet in verhouding staan tot het af te kopen bedrag. In veel gevallen blijft de pensioenuitvoerder dan alsnog achter met een slapersaanspraak.
Afkoop via de werkgever door middel van premierestitutie is overwogen, maar niet als een geschikt alternatief bevonden. Dit zal nader worden toegelicht in antwoord op vragen van de leden van de CDA-fractie.
Fiscale gevolgen vervallen heel klein pensioen
De leden van de fracties van VVD, CDA en D66 hebben vragen gesteld over de fiscale gevolgen van het laten vervallen van heel kleine pensioenaanspraken. Zij vragen onder meer om het gestelde in de memorie van toelichting, dat er geen fiscale gevolgen voor de deelnemer verbonden zijn aan het vervallen van de heel kleine aanspraak, nader toe te lichten.
Opbouw in een pensioenregeling wordt onder voorwaarden fiscaal gefaciliteerd met de omkeerregel. Een van deze voorwaarden is dat in de pensioenregeling is opgenomen dat een pensioenregeling niet kan worden afgekocht, vervreemd, prijsgegeven dan wel formeel of feitelijk als voorwerp van zekerheid kan worden gesteld, anders dan in gevallen die worden toegestaan bij of krachtens de Pensioenwet.9 Ingeval op enig moment een aanspraak ingevolge een pensioenregeling niet langer als zodanig is aan te merken, dan wordt de gehele pensioenaanspraak belast.10
Bij het laten vervallen van heel kleine pensioenaanspraken ontvangt de deelnemer geen tegenprestatie en het ligt ook niet in de macht van de deelnemer om het vervallen van de heel kleine pensioenaanspraken te voorkomen of te bewerkstelligen. Het laten vervallen van heel kleine pensioenaanspraken is een recht van de pensioenuitvoerder. In fiscale zin is daarom geen sprake van afkoop, vervreemding, prijsgeven of zekerheidstelling van de pensioenaanspraken.
Het laten vervallen van heel kleine pensioenaanspraken wordt bovendien toegestaan in de Pensioenwet.11 Het laten vervallen van heel kleine pensioenaanspraken leidt ook niet tot negatief loon.
De leden van de fractie van D66 vragen of het heel kleine pensioen dat vervalt alsnog wordt belast via uitkeringen aan andere deelnemers en wat de financiële gevolgen zijn voor de staat. Wanneer de heel kleine pensioenaanspraken vervallen en ten goede komen aan de overige deelnemers, dan kan dit te zijner tijd inderdaad als uitkering worden belast. De financiële gevolgen voor de staat zijn verwaarloosbaar.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering ook nader te motiveren waarom gekozen is voor de grens van € 2? Waarom niet € 3 of de gemiddelde kostprijs van het administreren? Het komt de leden van de CDA-fractie voor dat dit een willekeurig gekozen bedrag is en het lijkt wel alsof de regering een knop aanbrengt waar dan later aan gedraaid zou kunnen worden door de grens omhoog te brengen.
Het grensbedrag van € 2 per jaar is gekozen omdat het een klein en goed werkbaar bedrag is. De keuze voor dit bedrag is nader gemotiveerd in de Hoofdlijnenbrief over het onderhavige wetsvoorstel.12 Omwille van de duidelijkheid van het grensbedrag is er ook voor gekozen om dit bedrag niet te indexeren, zoals hierboven is geantwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie. Zoals aangegeven in de memorie van toelichting acht de regering dit bedrag proportioneel, gelet op de afweging tussen de kosten die moeten worden gemaakt voor het in stand houden van de heel kleine aanspraken in de pensioenadministraties en het materiële belang van de deelnemer. Het ophogen van de grens vergroot het risico dat het ontnemen van hun eigendom, hoe klein ook, materiële betekenis gaat krijgen voor de deelnemers.
Bestaande hele kleine pensioenen mogen vervallen, mits dit in overeenstemming is met de evenwichtige belangenafweging. Wanneer is hier sprake van, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Een pensioenuitvoerder zal een keuze moeten maken over het al dan niet laten vervallen van bestaande heel kleine pensioenen. Bij het bepalen van het beleid hieromtrent zal een pensioenfonds zich naar de belangen van alle bij het fonds betrokken partijen moeten richten en ervoor zorgen dat zij zich op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen, zoals bepaald in artikel 105 van de Pensioenwet en artikel 110b van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Dit betekent dat het pensioenfonds een zorgvuldige besluitvormingsprocedure moet volgen, waarbij het fonds de belangen van de gewezen deelnemers, van wie het heel kleine pensioen komt te vervallen, moet afwegen tegen de belangen van de overige deelnemers in de pensioenregeling. DNB houdt toezicht op de naleving van de eisen ten aanzien van de evenwichtige belangenafweging.
Naar aanleiding van de internetconsultatie is in het wetsvoorstel geregeld dat pensioenuitvoerders in het bestuursverslag verantwoording moeten afleggen over de grootte en de bestemming van de vrijval van heel kleine pensioenen.
Premierestitutie
Kan de regering uitgebreider motiveren waarom niet gekozen is voor het alternatief van restitutie van premies bij deelnemers die zeer kort (bijvoorbeeld korter dan een jaar) deelnemen aan een pensioenregeling?
Het alternatief van restitutie van premies is te complex bevonden in het overleg met de Stichting van de Arbeid, waar de hoofdlijnen voor onderhavige wetsvoorstel zijn vastgesteld. Premierestitutie vergt extra gegevensuitwisseling tussen de werkgever en de pensioenuitvoerder. Zij beschikken elk slechts over een deel van de informatie (duur van het dienstverband, benodigde hoeveelheid premie) die beschikbaar moet zijn om premierestitutie mogelijk te maken. De administratieve lasten en kosten daarvan zouden niet in verhouding staan met de omvang van de heel kleine bedragen waar het om gaat. Voorts is premierestitutie complex omdat het steeds om verschillende bedragen gaat, afhankelijk van de hoogte van het salaris en de duur van het dienstverband. Daarbij gaat het in veel gevallen om heel korte dienstverbanden, bijvoorbeeld van een week of 14 dagen.
De leden van de D66-fractie vragen ook naar een risico-inschatting voor de staat met betrekking tot het van rechtswege laten vervallen van nieuw te ontstane hele kleine pensioenaanspraken. In hoeverre is dit risico gemitigeerd? Is het risico voor de staat bij nieuwe aanspraken anders dan voor een individueel pensioenfonds bij bestaande aanspraken? Zo ja, waarom?
Het risico voor de Staat is gelegen in de inbreuk op eigendomsrechten van deelnemers door het laten vervallen van heel kleine pensioenaanspraken. Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EP) bepaalt kort gezegd dat iedereen recht heeft op het ongestoord genot van zijn «eigendom». Een lidstaat kan aansprakelijk worden gehouden voor een wetswijziging die leidt tot een inbreuk op dit recht.
Beperking van het eigendomsrecht als bedoeld in artikel 1 EP is te rechtvaardigen indien dit bij wet is voorzien, het algemeen belang dient en proportioneel is. Naar het oordeel van de regering is in het onderhavige geval een rechtvaardiging aanwezig, zoals ook is aangegeven in de memorie van toelichting.13 Het risico voor de Staat is gemitigeerd door de hoogte van het bedrag zo te kiezen dat het materiële belang voor de deelnemer zo klein mogelijk is, maar groot genoeg om betekenis te hebben voor het collectief. In die zin gaat het hier om een beperking die het algemeen belang dient en tevens proportioneel is.
Het risico voor de Staat en een pensioenuitvoerder verschilt in die zin, dat bij het vervallen van de bestaande heel kleine pensioenen nog besluitvorming door een pensioenuitvoerder plaatsvindt. De nieuwe heel kleine pensioenen vervallen van rechtswege, daar vindt geen toetsing meer plaats. Voor een pensioenuitvoerder is bij vervallen van bestaande heel kleine pensioenen derhalve een risico gelegen in het besluitvormingsproces, dat zal zorgvuldig moeten gebeuren. Maar voorop staat dat voor beide situaties (nieuw en bestaand) geldt dat de beperking van het eigendomsrecht gerechtvaardigd is omdat deze bij wet is voorzien, het algemeen belang dient en proportioneel is.
De leden van de SP-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van de regeling heel klein pensioen. Is het mogelijk dat een deelnemer heel veel kleine pensioenen heeft opgebouwd en de optelsom van al die hele kleine pensioenen een redelijk pensioen oplevert? Zo ja, waarom is het niet mogelijk om de hele kleine pensioenen te clusteren alvorens tot verval over te gaan?
Het is mogelijk dat een optelsom van veel heel kleine pensioenen een groter pensioen oplevert. Voor zover die kleine pensioenen worden opgebouwd bij dezelfde pensioenuitvoerder, worden die op dit moment al geclusterd. Deze heel kleine pensioenen maken dan één grotere en zullen niet meer vervallen. Gelet op de zeer kleine bedragen waar het om gaat, is het waarschijnlijk dat er sprake blijft van een klein pensioen dat nog steeds onder de (huidige) afkoopgrens van een klein pensioen valt. Als het om meerdere heel kleine pensioenen bij verschillende pensioenuitvoerders gaat, dan zullen onevenredig veel kosten gemaakt moeten worden om die heel kleine pensioenen te clusteren. Daarvoor zal waardeoverdracht moeten plaatsvinden.
Het wetsvoorstel voorziet in een uitzondering voor het laten vervallen van zeer kleine pensioenaanspraken wanneer deelnemers bij de pensioenuitvoerder melden dat zij naar het buitenland verhuizen, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Kan de regering uitgebreid toelichten waarom een deelnemer die naar het buitenland verhuist in een betere positie zou moeten verkeren dan een deelnemer die in Nederland blijft wonen? Waarom wordt het in dat geval wel proportioneel geacht dat de kosten voor het administreren van het zeer kleine pensioen ten laste komen van de overige deelnemers aan de pensioenregeling? Vervalt de zeer kleine aanspraak bij terugkomst in Nederland alsnog? Zo ja, hoe wordt de pensioenuitvoerder hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
De Mobiliteitsrichtlijn (2014/50/EU) beschermt de pensioenopbouw van werknemers die naar een andere lidstaat vertrekken. De Mobiliteitsrichtlijn bevat geen bepalingen over verval van pensioenaanspraken, maar het laten vervallen van aanspraken zonder uitkering van de afkoopwaarde aan de deelnemer of zonder terugbetaling van de betaalde premies lijkt onverenigbaar met de richtlijn. Er moet dan voor werknemers die naar een andere lidstaat vertrekken geregeld worden dat óf hun heel kleine pensioen met hun instemming wordt afgekocht, óf betaalde premies worden teruggestort, óf dat hun heel kleine pensioen vervalt als zij nalaten bij de pensioenuitvoerder te melden dat zij naar een andere lidstaat vertrekken. Deze laatste optie lijkt het best werkbaar in de praktijk. Daarom is in het wetsvoorstel een uitzondering opgenomen voor werknemers die bij de pensioenuitvoerder melden dat zij naar het buitenland vertrekken. Indien een deelnemer nalaat om bij de pensioenuitvoerder te melden dat hij naar het buitenland vertrekt, dan komt de heel kleine pensioenaanspraak te vervallen. De verwachting is dat zeer weinig werknemers die naar een andere lidstaat vertrekken dit melden bij de pensioenuitvoerder. Bovendien gaat het om zeer korte dienstverbanden, een pensioenaanspraak komt al snel boven de grens van € 2,– per jaar uit. Als de heel kleine pensioenaanspraak eenmaal is vervallen dan blijft de pensioenaanspraak vervallen, ook al zou de gewezen deelnemer weer terugkeren in Nederland.
De leden van de SP-fractie vragen of een deelnemer nog acties kan ondernemen als de deelnemer niet wil dat de hele kleine aanspraken vervallen? Zo ja, welke acties kan de deelnemer nemen? Zo nee, waarom niet?
Met betrekking tot het vervallen van nieuwe heel kleine pensioenen bestaan er op grond van de Pensioenwet geen mogelijkheden voor de deelnemer die niet wil dat de hele kleine aanspraken vervallen. De inbreuk op het eigendomsrecht van de gewezen deelnemer is gerechtvaardigd, zoals hierboven uiteengezet in het antwoord op vragen van de leden van de fractie van D66. Doordat er een rechtvaardiging is voor het van rechtswege vervallen van de nieuwe heel kleine pensioenaanspraken, is er voor de gewezen deelnemer geen mogelijkheid om actie te ondernemen tegen het van rechtswege vervallen van de heel kleine pensioenaanspraken.
Voor bestaande heel kleine aanspraken kunnen gewezen deelnemers voorafgaand aan de inwerkingtreding van het wetsvoorstel nog een verzoek tot waardeoverdracht doen. Bij het besluit over al dan niet vervallen van bestaande heel kleine pensioenen kan het pensioenfondsbestuur het verantwoordingsorgaan of belanghebbendenorgaan om advies vragen. Op die manier zijn de deelnemers vertegenwoordigd in de besluitvorming.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoeveel uitvoeringskosten worden bespaard door de aanpassing van het individuele bezwaarrecht.
De uitvoeringskosten die bij de aanpassing van het individuele bezwaarrecht worden bespaard, zijn in de memorie van toelichting in de subparagraaf Collectieve waardeoverdracht en bezwaarrecht bij aanpassing aan fiscale pensioenrichtleeftijd als volgt geschat:
– voor alle bedrijfstakpensioenfondsen tezamen een besparing van ongeveer € 10 miljoen eenmalig en een besparing van ongeveer € 2 miljoen structureel;
– voor alle ondernemingspensioenfondsen tezamen een besparing van ongeveer € 2 miljoen eenmalig en een besparing van ongeveer € 400.000 structureel;
– voor alle verzekeraars tezamen een besparing van ongeveer € 30 miljoen structureel.14
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe vaak er gebruik is gemaakt van het individuele bezwaarrecht en welke overwegingen hiervoor worden gegeven.
Een aantal pensioenuitvoerders heeft de regeling aangepast onder toepassing van het bezwaarrecht. Daarbij is in een beperkt aantal gevallen ten opzichte van het totaal van de deelnemers bezwaar gemaakt. Daarbij is ook bezwaar gemaakt zonder opgave van redenen. Het voert te ver om in dit verband nader op individuele casusposities in te gaan. Bij het wetsvoorstel is immers de afweging aan de orde tussen het individuele belang en het belang voor het gehele collectief. Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven, is de regering van mening dat het individuele belang is zekergesteld. Dat komt omdat door de voorwaarden die in dit wetsvoorstel zijn gesteld, die individuele vervroeging niet meer leidt tot aantasting van pensioenaanspraken voor de individuele deelnemer.
De leden van de fractie van de VVD vragen of terugconverteren mogelijk is bij de omzetting van tijdelijk ouderdomspensioen? Zo nee, is het individuele bezwaarrecht in dat geval van toepassing?
Bij een omzetting van een tijdelijk ouderdomspensioen in een levenslang ouderdomspensioen blijft het individuele bezwaarrecht van toepassing. De reden daarvoor is dat het pensioen in dat geval van karakter verandert en bij de huidige stand van de wetgeving niet een op een kan worden teruggeconverteerd naar de oorspronkelijke tijdelijke uitkering. Bijkomend punt is dat de rentegevoeligheid en de gevoeligheid voor wijzigingen in de levensverwachting bij een levenslange uitkering sterk afwijken van een tijdelijke uitkering. Bij een omzetting van een tijdelijk ouderdomspensioen in een levenslang ouderdomspensioen gaat dan het argument dat er op voorhand geen sprake is van aantasting van rechten van de deelnemer, niet op.
Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is aangegeven, is er geen reden om het individueel bezwaarrecht te handhaven bij een collectief uitstel van een tijdelijk ouderdomspensioen.15 De tijdelijkheid van dat pensioen blijft dan gehandhaafd, alleen de ingangs- en de einddatum verschuiven zodat wordt aangesloten op de ingangsdatum van het levenslange ouderdomspensioen. Dit kan echter alleen als de deelnemer het recht behoudt tot individuele vervroeging van het tijdelijk ouderdomspensioen naar de begindatum en naar de einddatum die voor het collectief uitstel van toepassing waren. Dit kan voorts alleen tegen dezelfde condities als die in die toelichting zijn aangegeven bij individuele vervroeging van het ouderdomspensioen.
De leden van de fractie van het CDA stellen vragen over het voorstel in het wetsvoorstel dat het individuele bezwaarrecht komt te vervallen bij collectieve herrekening van de pensioenleeftijd Zij vragen of kan worden aangegeven of dit voorstel inhoudt dat opgebouwde aanspraken zonder instemming van de werknemer kunnen worden aangepast. Zij vragen voorts of dan kan worden aangeven waarom de administratieve vereenvoudiging hier zwaarder weegt dan de rechtspositie van deelnemers. Deze leden vragen nader in te gaan op de rechtvaardiging van de maatregel en de individuele inkomensgevolgen.
In de memorie van toelichting is er op gewezen dat het nu al zo is dat bij het collectief actuarieel herrekenen van aanspraken naar een hogere pensioenrichtleeftijd het proces van waardeoverdracht en de instemming van individuele deelnemers zoals dat is geregeld in artikel 83 van de Pensioenwet en artikel 91 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, niet aan de orde is. Voorwaarde daarbij is dat die herrekening actuarieel neutraal plaatsvindt en het pensioenreglement erin voorziet dat de betrokkene de pensioeningangsdatum individueel weer naar de oorspronkelijke pensioenleeftijd kan terugzetten, zonder dat dit op voorhand rechten aantast.
Dit wetsvoorstel verduidelijkt de voorwaarden waarbij die individuele rechten op voorhand niet worden aangetast. Het wetsvoorstel verduidelijkt dus wanneer het individuele bezwaarrecht niet van toepassing is. Daarbij gaat het de wetgever niet om het afwegen van de administratieve vereenvoudiging tegen de rechtspositie van deelnemers. Het gaat erom dat besparing van administratieve lasten mogelijk is zonder dat op voorhand rechten van deelnemers worden aangetast.
Pensioenuitvoerders berekenen nu het pensioen van de individuele deelnemer zodra de feitelijke pensioeningangsdatum bekend is. Het pensioen wordt dan berekend op basis van alle pensioenaanspraken van de individuele deelnemer die onder verschillende pensioenrichtleeftijden zijn gevormd tot aan de feitelijke pensioeningangsdatum. Die berekening kan collectief plaatsvinden onder de voorwaarden in het wetsvoorstel.
Voor de deelnemers waarbij de feitelijke pensioendatum gelijk is met de pensioenrichtleeftijd heeft dit geen gevolgen. Maar die collectieve berekening geeft wel een forse besparing in uitvoeringskosten ten opzichte van de huidige individuele berekeningen.
Er kunnen wel verschillen in berekeninguitkomsten ontstaan als de feitelijke pensioendatum van een individuele deelnemer ligt voor de pensioenrichtleeftijd in de pensioenregeling. In dat geval moet voor die periode tussen de pensioenrichtleeftijd in de regeling en de feitelijke pensioendatum worden teruggerekend. Dan moet individueel worden vervroegd. Uiteraard als de deelnemer dat wil. Die berekening vindt dan plaats tegen de collectieve factoren die gelden op de feitelijke pensioeningangsdatum van die deelnemer. Indien het verschil tussen beide data gering is (dus de feitelijke pensioeningangsdatum ligt vlak voor de pensioenrichtleeftijd in de regeling), dan zal het effect van een verschil in de collectieve factoren die zijn gehanteerd bij het collectieve uitstel en bij de collectieve vervroeging zeer gering zijn. Is het verschil tussen beide momenten groter, dan kunnen die verschillen groter zijn. Maar dan nog zijn die verschillen klein, zoals blijkt uit de bijlage bij het advies van het Actuarieel Genootschap van 28 maart 2017 dat bij het wetsvoorstel is gevoegd.
Maar, zoals in de memorie van toelichting is opgemerkt, voor het antwoord op de vraag of bij een combinatie van collectief uitstel en latere individuele vervroeging sprake is van aantasting van aanspraken is niet bepalend of achteraf (dus op het moment van de individuele vervroeging) verschillen blijken.16 Bepalend is of die verschillen vooraf (dus op het moment van collectief uitstel) bekend waren. Zoals ook het Actuarieel Genootschap in haar advies aangeeft, is dat niet het geval mede doordat het wetsvoorstel verbiedt dat in de vervroegingsfactoren rekening wordt gehouden met selectie-effecten. Daardoor leiden veranderingen in deze collectieve factoren (tussen het moment van collectief uitstel en het moment van individuele vervroeging) niet tot aantasting van pensioenaanspraken. De grondslagen die bij de vervroeging worden gehanteerd (het gaat hier om de actuariële grondslagen [prognosetafel en ervaringsfactoren], kostengrondslagen en rentegrondslagen) moeten wel adequaat worden verantwoord (bijvoorbeeld in het actuarieel verslag).
Aanvullend geldt dat als er als gevolg van deze factoren verschillen ontstaan, deze verschillen klein zijn in verhouding tot andere factoren die een veel grotere invloed op het uiteindelijke pensioenresultaat hebben (zoals een verandering in de levensverwachting of kortingen). Zoals eerder is opgemerkt kunnen de eerder genoemde besparing van uitvoeringskosten (vereenvoudiging, lagere foutgevoeligheid) en het belang van een heldere communicatie (betere uitlegbaarheid, betere financiële planning) opwegen tegen het mogelijke verschil in het uiteindelijke pensioenresultaat van (een deel van) de betrokken (gewezen) deelnemers. Overigens kan een mogelijk verschil in pensioenresultaat ook positief uitvallen voor deelnemers, zoals het Actuarieel Genootschap in haar genoemde advies van 28 maart 2017 ook aangeeft.
Ter voorkoming van mogelijke onduidelijkheden kan in dit verband nog het volgende worden opgemerkt over het feit dat mede vanwege de eenvoud in de communicatie in veel pensioenregelingen een verhouding tussen het ouderdomspensioen en het partnerpensioen van 100 : 70 wordt gehanteerd. Het bij een verhoging van de pensioenrichtleeftijd kunnen handhaven van die verhouding over de in het verleden opgebouwde pensioenen kan de communicatie naar de deelnemers vergemakkelijken. Zowel de geconverteerde opgebouwde pensioenen, de toekomstige pensioenopbouw als de in uitzicht gestelde pensioenaanspraken kennen dan nog steeds de verhouding van 100 : 70.
Omdat echter bij het herrekenen van de pensioenaanspraken die verhouding alleen kan worden gehandhaafd door middelen aan het ouderdomspensioen te onttrekken ten gunste van het partnerpensioen, is dat op grond van dit wetsvoorstel zonder bezwaarmogelijkheid van de deelnemer niet mogelijk. Ook als bij die verschuiving sprake is van een klein effect, dan nog is hierbij sprake van conversie tussen verschillende pensioensoorten. Dat gaat namelijk voorbij het beperkte karakter van de voorgestelde regeling in dit wetsvoorstel.
Voorts vragen de leden van de fractie van het CDA nader in te gaan op de casus van een deelnemer die eerder met pensioen wil en een deel van zijn pensioenaanspraken wil gebruiken om het gat op te vullen dat hij als kostwinnaar heeft door het vervallen van de AOW-partnertoeslag en zeker te stellen dat hij ten allen tijde een deel van zijn pensioengeld kan gebruiken om specifiek dat gat te vullen.
De meeste pensioenregelingen bieden de mogelijkheid van (geheel of gedeeltelijke) individuele vervroeging. Dit wetsvoorstel schrijft niet voor dat een pensioenregeling in die vervroeging moet voorzien. Dit wetsvoorstel geeft alleen aan onder welke voorwaarden het individuele bezwaarrecht niet van toepassing is als bestaande pensioenaanspraken actuarieel worden herrekend in verband met een (eerdere of toekomstige) verhoging van de pensioenrichtleeftijd.
De leden van de fractie van de SP vragen of het werken met één pensioenleeftijd werkbaar is wanneer deze gekoppeld is met de levensverwachting.
Dat is werkbaar. Alle pensioenuitvoerders houden rekening met de stijging van de levensverwachting. Ten behoeve van hun berekeningen gaan zij uit van een pensioenleeftijd die mede wordt bepaald door de fiscale pensioenrichtleeftijd die ook gekoppeld is aan de levensverwachting.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering een voorbeeld kan geven waarbij het uiteindelijke pensioenresultaat van een deelnemer leidt tot een verschil ten opzichte van de situatie dat omzettingen van de pensioenleeftijd niet hadden plaatsgevonden?
Voor de reactie op deze vraag wordt verwezen naar de bijlage bij het eerdergenoemde advies van het Actuarieel Genootschap van 28 maart 2017.
De leden van de PVV-fractie vragen met cijfers te onderbouwen hoe de efficiencywinst is opgebouwd. In paragraaf VII Regeldruk van de memorie van toelichting staan alle cijfers met betrekking tot kosten en de daarmee gepaard gaande efficiencywinst.17 Hieruit blijkt dat de efficiencywinst door automatische waardeoverdracht van bestaande kleine pensioenen structureel op € 26 miljoen wordt geraamd, en voor nieuwe gevallen op € 2,9 miljoen jaarlijks. Voor het niet meer hoeven administreren van bestaande hele kleine pensioenen is een efficiencywinst van structureel € 1,7 miljoen geraamd, en voor nieuwe gevallen op € 0,5 miljoen jaarlijks.
Voor het collectief omzetten van pensioenaanspraken naar één pensioenrichtleeftijd is de volgende efficiencywinst geraamd:
– voor alle bedrijfstakpensioenfondsen tezamen een besparing van ongeveer € 10 miljoen eenmalig en een besparing van ongeveer € 2 miljoen structureel;
– voor alle ondernemingspensioenfondsen tezamen een besparing van ongeveer € 2 miljoen eenmalig en een besparing van ongeveer € 400.000 structureel;
– voor alle verzekeraars tezamen een besparing van ongeveer € 30 miljoen structureel.
Voor ondernemingspensioenfondsen is een factor 0,2 gebruikt vanwege de reeds simpelere automatisering en maatwerkmogelijkheden
De leden van de SP-fractie vragen waarom de kosten per handeling bij bedrijfstakpensioenfondsen veel lager zijn dan bij ondernemingspensioenfondsen en verzekeraars? Het verschil is gelegen in de omvang van een pensioenuitvoerder. Hoe kleiner een pensioenuitvoerder is, hoe meer er handmatig wordt gedaan waardoor de kosten hoger liggen dan bij een meer geautomatiseerde administratie. Daarnaast zijn er ondernemingspensioenfondsen die zelf administreren, waarvoor bovenstaande ook geldt.
Naar aanleiding van het verzoek van de leden van de fractie van het CDA over de uitvoeringstoets van de Belastingdienst treft u die bijgaand aan18.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma