Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 december 2017
Door toezending van het stenografisch verslag van de plenaire vergadering van uw Kamer op 28 november 2017 verzocht u mij, evenals de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) in te gaan op de positie van huurders in relatie tot de energietransitie (Handelingen II 2016/17, nr. 27, Regeling van Werkzaamheden). Daarbij is aangegeven dat veel huurders hun energierekening de komende jaren zien stijgen zonder dat zij zelf iets kunnen ondernemen omdat zij afhankelijk zijn van hun verhuurder. Mede namens de Minister van EZK kom ik met deze brief aan dit verzoek tegemoet. Hiervoor schets ik de gevolgen van de energiebelasting en de opslag duurzame energie, de daaraan te relateren koopkrachteffecten en ga ik in op de stand van zaken inzake de energietransitie in de huursector. Vervolgens ga ik in op een aantal nieuwe maatregelen van dit kabinet.
De energiebelasting en de opslag duurzame energie (ODE), en de daaraan te relateren koopkrachteffecten
Op basis van de Nationale energieverkenning 2017 heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat bezien welke gevolgen optreden door maatregelen uit het Regeerakkoord. Inclusief de maatregelen in het Regeerakkoord stijgt de gemiddelde energierekening voor huishoudens in 2021 met circa € 175 ten opzichte van 2017.
Sinds 2013 is de ODE van kracht die voorziet in dekking voor de kasuitgaven die samenhangen met de stimulering van hernieuwbare energieproductie (in het bijzonder de SDE+ inclusief de uitrol van windenergie op zee). Deze uitgaven lopen sinds 2013 op van € 100 miljoen in 2013 naar € 1.074 miljoen in 2018 en ruim € 2.600 miljoen in 2021. Tijdens het plenaire debat met uw Kamer op 30 november 2017 (Handelingen II 2016/17, nr. 29, Opslag duurzame energie) over het wetsvoorstel ter wijziging van de tarieven in de ODE voor 2018 (Kamerstuk 34 762) heeft het lid van der Lee van de fractie van GroenLinks verzocht om een aanvullend beeld van deze gemiddelde energierekening indien 40% van de lasten bij huishoudens neerslaan en 60% bij bedrijven in plaats van de 50:50-verdeling zoals het kabinet in het wetsvoorstel opslag duurzame energie voorstelt. De Minister van Economische Zaken en Klimaat komt in een aparte brief op dit verzoek terug.
In het Regeerakkoord is voorts een verschuiving van de belastingheffing op elektriciteit naar aardgas opgenomen, en een verlaging van de belastingvermindering per elektriciteitsaansluiting. De budgettaire opbrengst die hiermee samenhangt, wordt benut voor verlaging van de belastingtarieven in de inkomstenbelasting. Uit de doorrekening van het Regeerakkoord blijkt dat voor alle inkomensgroepen de koopkracht per saldo toeneemt. In dit resulterende koopkrachtbeeld zijn zowel de oplopende ODE als de maatregelen in de sfeer van de energiebelasting opgenomen. De energiebelasting en de ODE zijn heffingen die het energieverbruik van afnemers belasten, ongeacht het inkomen van de betrokken huishoudens. Ten aanzien van het aardgas- en elektriciteitsverbruik naar inkomensgroep is sprake van een heterogeen beeld dat onder andere afhankelijk is van de woonsituatie en de gezinssamenstelling. Maar ook de leeftijd van eventueel aanwezige kinderen in het gezin speelt een rol. Ook zijn woningtype, de grootte van de woning en het bouwjaar van invloed op het energieverbruik. Dit heterogene beeld doet zich binnen en tussen alle inkomensgroepen voor en leidt ertoe dat geen eenduidige uitspraken gedaan kunnen worden over het specifieke energieverbruik bij een bepaald inkomensniveau.
Het Belastingplan 2018 bevat tevens een tijdelijke verhoging van de energiebelasting met € 200 miljoen voor de jaren 2018 en 2019, ter dekking van uitgaven ter bevordering van energiebesparing in gereguleerde huurwoningen, vormgegeven in de stimuleringsregeling energieprestatie huursector (STEP). Daarmee wordt uitvoering gegeven aan afspraken in het Energieakkoord. Deze verhoging van de energiebelasting wordt in 2020 teruggedraaid. Deze tijdelijke verhoging is onderdeel van een pakket aan maatregelen uit het Energieakkoord dat leidt tot een netto lastenverlichting, aangezien er als gevolg van het Energieakkoord vanaf 2017 lagere uitgaven voor de SDE+ nodig zijn dan in het Regeerakkoord Rutte II was afgesproken. In 2018 bedraagt deze lastenverlichting € 550 mln. Na tijdelijke verhoging van de energiebelasting in 2018 resulteert in 2018 een netto verlichting van de lasten met € 350 miljoen.
De stand van zaken inzake de energietransitie in de huursector
Inzake de energietransitie in de huursector is tijdens uw plenaire vergadering van uw Kamer op 28 november 2017 onder meer gesteld dat vooral mensen met een kleine portemonnee worden getroffen. Aanleiding hiervoor was wellicht het NOS-bericht met kop «Armste Nederlanders draaien op voor het klimaatbeleid». Dat artikel bevat een inschatting dat circa 1 miljoen huurders in slecht geïsoleerde woningen wonen. In dit artikel wordt echter niet aangegeven wanneer sprake is van een slecht geïsoleerde woning.
Indien ervan wordt uitgegaan dat het bij slecht geïsoleerde woningen gaat om woningen met het slechtste energielabel, namelijk energielabel G, dan zou het gaan om totaal circa 101.000 huurwoningen waarvan er circa 72.000 zijn bewoond door lagere inkomens.
Een aantal van 1 miljoen arme huurders in slecht geïsoleerde huurwoningen komt in beeld op het moment dat naast de woningen met energielabel G ook die met energielabel D, E, en F worden beschouwd als slecht geïsoleerd. Het totaal van lagere inkomens in de huurwoningen met die energielabels bedraagt namelijk circa 1.021.000.
Inzake de energietransitie in de huursector hebben voorgaande kabinetten reeds een lijn ingezet die door dit kabinet zal worden bestendigd.
Ik noem als belangrijke instrumenten:
– Het convenant energiebesparing huursector 2012 waarin Woonbond, corporaties en particuliere verhuurders (vertegenwoordigd door Aedes en Vastgoed Belang) afspraken hebben gemaakt over verduurzaming:
○ Een doelstelling gericht op gemiddeld energielabel B voor corporaties en gemiddeld 80% energielabel C voor particuliere verhuurders in 2020;
○ Een inspanningsverplichting gericht op lagere woonlasten door energiebesparende maatregelen;
○ Deze doelen zijn overgenomen in het Energieakkoord 2020.
– De Stimuleringsregeling energieprestatie huursector (STEP). Hiervoor is een budget van € 400 miljoen beschikbaar gesteld. Het gaat hierbij om 200 miljoen in 2018 en in 2019. Tot nu toe is er voor ruim € 250 miljoen aan subsidies verleend waarmee bijna 70.000 woningen worden verbeterd (stand per 1 december 2017).
– De Woningwet waarmee woningcorporaties worden aangesproken op verduurzaming:
○ de verduurzaming van het eigen bezit valt binnen het werkdomein van corporaties.
○ via het overleg met huurdersorganisaties en gemeenten, en de vertaling daarvan in prestatieafspraken.
Mijn ambtsvoorganger heeft u met zijn brief van 14 juli 2017 (Kamerstuk 29 453, nr. 450) naar aanleiding van de achterblijvende resultaten in de huursector geïnformeerd over de effecten van een wettelijke verplichting. In deze brief is aangegeven dat Aedes in het bestuurlijk overleg op 6 juli 2017 de wens heeft uitgesproken om tot sectorafspraken te komen om uiterlijk in 2021 de 5 PetaJoule extra energiebesparing te realiseren. Aedes is thans bezig maatregelen te formuleren. Daarnaast heeft Aedes in de Woonagenda de ambitie uitgesproken om via een inhaalslag op gemiddeld label B op sectorniveau in 2021 te komen en in 2050 een CO2-neutraal woningbezit te hebben, in lijn met de langetermijndoelstelling uit het Parijsakkoord. Concreet stelt Aedes voor dat iedere woningcorporatie in 2018 een plan vaststelt hoe die doelen bereikt zullen worden.
Nieuwe maatregelen
Voor de korte termijn wacht ik de concrete plannen van Aedes en de beoordeling daarvan door de borgingscommissie van het Energieakkoord af om te zien of er nog vervolgstappen nodig zijn. De eerdergenoemde brief van 14 juli 2017 van mijn ambtsvoorganger betekent dat Aedes de kans heeft gekregen om zelf met een pakket van maatregelen te komen om de afgesproken energiebesparing te kunnen realiseren als alternatief voor een wettelijke labelverplichting op de korte termijn. De planning daarbij is dat de borgingscommissie van het Energieakkoord naar verwachting nog dit jaar met een voortgangsrapportage zal komen. Vervolgens zal in het nieuwe jaar het kabinet een reactie geven op die voortgangsrapportage. Dan zal er duidelijkheid op dit punt zijn.
Dit kabinet blijft overigens niet stilzitten. Ik realiseer me dat er voor de komende jaren een forse versnelling in de verduurzaming van de gebouwde omgeving nodig is om een CO2-reductie van 49% te bereiken in 2030. De opgave is groot. In het regeerakkoord is opgenomen dat de bestaande woningvoorraad indicatief voor 2 Megaton CO2 aan de lat staat om aan dit doel bij te dragen.
Voor het eind van de kabinetsperiode willen we 30.000 tot 50.000 bestaande woningen per jaar gasvrij kunnen maken of in ieder geval zodanig energie-efficiënt te maken dat ze op korte termijn gasloos gemaakt kunnen worden. Hiermee wordt een eerste stap gezet op weg naar een verduurzaming van 200.000 huizen per jaar, een tempo dat nodig is om in de 30 jaar tot 2050 de hele voorraad van 6 miljoen woningen te verduurzamen. Voor de gebouwde omgeving vergt dit een stevige aanpak van een groot aantal partijen en behoeft dit tegelijk draagvlak bij huurders en eigenaren van woningen.
Ik zal daarom – samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat – met de medeoverheden werken aan een interbestuurlijk programma en met de relevante stakeholders aan een Nationaal Klimaat- en Energieakkoord waar de verduurzamingsopgave in de gebouwde omgeving een belangrijke pijler wordt.
In aanvulling hierop werk ik voor de huursector in overleg met Aedes, Vastgoed Belang, IVBN en de Woonbond een maatregelenpakket uit gericht op 2030. Onderdeel hiervan is de vormgeving van de vermindering van de verhuurdersheffing voor investeringen in energiebesparing waartoe dit kabinet heeft besloten. Het voornemen is om in het voorjaar een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer te sturen inzake deze vermindering van de verhuurdersheffing voor verduurzaming.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren
Energielabels in de huurwoningvoorraad
Aangezien maar 42 procent van de totale woningvoorraad (3,2 miljoen woningen) in 2016 een definitief energielabel heeft, is op basis van de labelgegevens van RVO en de woningvoorraadgegevens van CBS een extrapolatie gemaakt van die labelverdeling naar de totale voorraad. Vervolgens is dit afgebakend tot huurwoningen. In onderstaande tabel zijn de aantallen huurwoningen per labelcategorie cumulatief opgebouwd. Ten tweede is weergegeven hoe groot het aantal woningen is dat wordt bewoond door huurders met een inkomen < 33.000 euro.1
Geëxtrapoleerd definitief energielabel van huurwoningen naar type verhuurder, 2017
met label G |
met label G-F |
met label G-E |
met label G-D |
|
---|---|---|---|---|
Corporaties |
45.000 |
158.000 |
405.000 |
923.000 |
Overige verhuurders |
56.000 |
132.000 |
242.000 |
418.000 |
Totaal |
101.000 |
290.000 |
647.000 |
1.341.000 |
met label G |
met label G-F |
met label G-E |
met label G-D |
|
---|---|---|---|---|
Corporaties |
32.000 |
119.000 |
309.000 |
704.000 |
Overige verhuurders |
40.000 |
98.000 |
183.000 |
317.000 |
Totaal |
72.000 |
217.000 |
491.000 |
1.021.000 |
De tabellen bouwen met de kolommen ernaast cumulatief op door telkens een labelcategorie toe te voegen. Zo geeft de tweede kolom met gegevens deze gegevens weer voor «G en F-huurwoningen». De laatste kolom sommeert alle huurwoningen met labels G tot en met D. Daaruit blijkt dat aantal «G tot en met D-huurwoningen» van corporaties circa 923.000 bedraagt, waarvan er circa 704.000 door de laagste inkomens (<33.000 euro) bewoond.