Gepubliceerd: 2 februari 2018
Indiener(s): Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66)
Onderwerpen: onderwijs en wetenschap onderzoek en wetenschap
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34735-9.html
ID: 34735-9
Origineel: 34735-2

Nr. 9 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 2 februari 2018

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel I, onderdeel E, wordt na «een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende» een dubbele punt ingevoegd.

B

In artikel I, onderdeel E, wordt artikel 5.2, tweede lid, als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b wordt als volgt gewijzigd:

a. Na «kwaliteitszorg» wordt ingevoegd: en het aanwijzen van een secretaris daarvan.

b. De tweede volzin vervalt.

2. In onderdeel c wordt na «commissie van deskundigen» ingevoegd: en de daarvoor voorgestelde secretaris.

C

In artikel I, onderdeel E, wordt artikel 5.3, eerste lid, als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel b wordt als volgt gewijzigd:

1. Na «onverminderd» vervalt: het bepaalde in.

2. Na «artikel 5.2, tweede lid,» wordt ingevoegd: en hun secretarissen.

b. In onderdeel e wordt «onderdeel, d» vervangen door: onderdeel d,.

D

In artikel I, onderdeel E, komt artikel 5.7, derde lid, als volgt te luiden:

3. Het accreditatieorgaan baseert zijn oordeel of een positief besluit op de aanvraag kan worden genomen op een advies van de commissie van deskundigen, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, onderdeel b. Van de commissie maakt ten minste een student deel uit.

E

In artikel I, onderdeel E, wordt artikel 5.10 als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel c wordt «voor zover naar zijn oordeel van» vervangen door: voor zover zich naar zijn oordeel ten aanzien van.

b. Onder verlettering van de onderdelen f tot en met h tot de onderdelen e tot en met g vervalt onderdeel e.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Alvorens een besluit te nemen op de aanvraag stelt het accreditatieorgaan binnen een door hem te bepalen termijn het instellingsbestuur in de gelegenheid zijn zienswijze over het voorgenomen besluit naar voren te brengen.

F

In artikel I, onderdeel E, wordt in artikel 5.14 onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid een nieuw lid ingevoegd, luidende:

2. Het instellingsbestuur doet tevens een voorstel voor een secretaris voor de commissie. Het accreditatieorgaan stemt in met de voorgestelde secretaris indien hij voldoet aan de waarborgen voor de onafhankelijkheid en voor deskundigheid die in het accreditatiekader zijn opgenomen.

G

In artikel I, onderdeel E, wordt in het vijfde lid van artikel 5.13 «bedoeld in 9.37» vervangen door: bedoeld in artikel 9.37.

H

In artikel I, onderdeel E, wordt in artikel 5.15, zesde lid, na «met dien verstande» ingevoegd: dat in het accreditatierapport tevens de visitatiegroep wordt vastgelegd waarin de opleiding wordt ingedeeld en.

I

In artikel I, onderdeel E, wordt artikel 5.16 als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt na «accreditatie bestaande opleiding» ingevoegd: en de bevestiging daarvan, bedoeld in het derde lid,.

2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. De zinsnede «daarvan, binnen drie maanden na ontvangst van het visitatierapport, een bevestiging» gewijzigd in: daarvan een bevestiging binnen drie maanden na de datum, bedoeld in het tweede lid, waarop het visitatierapport moet worden overgelegd, tenzij Onze Minister uitstel heeft verleend als bedoeld in het vierde lid in welk geval de door Onze Minister bepaalde datum in de plaats treedt van de datum, bedoeld in het tweede lid.

b. De tweede volzin vervalt.

J

In artikel I, onderdeel E, wordt in artikel 5.18 de zinsnede «en de tekortkomingen kunnen naar zijn oordeel binnen afzienbare tijd worden weggenomen» vervangen door: maar de tekortkomingen naar zijn oordeel binnen afzienbare tijd kunnen worden weggenomen.

K

In artikel I, onderdeel E, wordt artikel 5.19 als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «was verleend» vervangen door: is verleend.

2. In het derde lid wordt na «artikel 5.16, eerste lid» ingevoegd:, of indien het visitatierapport niet is ingediend op de datum, bedoeld in artikel 5.16, tweede of vierde lid, indien Onze Minister daaraan toepassing heeft gegeven.

3. In het vierde lid wordt «en 5.18» vervangen door: en artikel 5.18.

L

In artikel I, onderdeel E, wordt in artikel 5.20 «5.12 of 5.23» vervangen door: artikel 5.12 of artikel 5.23.

M

In artikel I, onderdeel E, wordt artikel 5.22 als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de puntkomma voor de slotpunt.

2. In het derde lid wordt na «kan worden verleend» een komma geplaatst.

N

In artikel I, onderdeel E, komt het vierde lid van artikel 5.23 als volgt te luiden:

4. Het accreditatieorgaan baseert zijn oordeel of een positief besluit op de aanvraag voor de instellingstoets kwaliteitszorg kan worden genomen op een advies van de commissie van deskundigen, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, onderdeel b. Van de commissie maakt ten minste een student deel uit.

O

In artikel I, onderdeel E, wordt in het eerste lid van artikel 5.25 «In afwijking van artikel 5.7, eerste lid, wordt» vervangen door: In geval van een erkenning ITK wordt in afwijking van artikel 5.7, eerste lid,.

P

In artikel I, onderdeel E, wordt in artikel 5.27, tweede lid, na «erkenning ITK» ingevoegd: of de verlenging van de erkenning ITK.

Q

In artikel I, onderdeel E, wordt artikel 5.28 als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b van het eerste lid wordt «de bevindingen van het accreditatieorgaan» vervangen door: zijn bevindingen.

2. In onderdeel c van het eerste lid vervalt «, voldoende onder voorwaarden».

3. Het derde lid komt te luiden:

3. Alvorens een besluit te nemen op de aanvraag stelt het accreditatieorgaan binnen een door hem te bepalen termijn het instellingsbestuur in de gelegenheid zijn zienswijze over het voorgenomen besluit naar voren te brengen.

4. In het vierde lid wordt «het ITK-rapport» vervangen door: het besluit.

R

Artikel I, onderdeel L, wordt als volgt gewijzigd:

1.Aan onderdeel 1 wordt een onderdeel d toegevoegd, luidende:

d. Aan het slot wordt een volzin toegevoegd, luidende: Voor zover er sprake is van het behoud van accreditatie bestaande opleiding doet het accreditatieorgaan een melding tot het registreren van de bevestiging, bedoeld in artikel 5.16, derde lid, en het daarbij vermelden van de datum waarop het eerstvolgende visitatierapport moet worden overgelegd.

2. In onderdeel 2 wordt voor het nieuwe tweede lid van artikel 6.14 het cijfer 2 geplaatst.

S

Na artikel I, onderdeel O, wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

O1

In artikel 7.4b, negende lid, wordt «als bedoeld in het tweede lid» vervangen door: als bedoeld in het derde lid.

T

Na artikel I, onderdeel S, wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

S1

Aan artikel 7.48, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een student die aanspraak maakt op wettelijk collegegeld op grond van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 7.45a, tweede lid, voor een andere inschrijving niet wordt vrijgesteld van het betalen van collegegeld als bedoeld in dit lid.

U

In artikel I, onderdeel T, wordt «artikel 5.19 en 5.20» vervangen door: artikel 5.19 en artikel 5.20.

V

Artikel I, onderdeel U, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef vervalt «, eerste lid,».

2. In onderdeel 1 vervalt «, en ten aanzien van het faculteitsreglement voor zover het de onderwerpen bedoeld in het vierde lid betreft,».

3. In onderdeel 2 wordt voor «het bespreken» ingevoegd: als taak.

4. Na onderdeel 2 wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

3. In het vierde lid wordt na «de faculteitsraad kan» ingevoegd: , na overleg met de opleidingscommissie,.

W

Artikel I, onderdeel V, komt als volgt te luiden:

Artikel 9.40 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «of de faculteitsraad» vervangen door: , de faculteitsraad of de opleidingscommissie.

2. Het zevende lid vervalt.

X

Artikel I, onderdeel W, wordt als volgt gewijzigd:

1. Na onderdeel a van onderdeel 1 wordt onder verlettering van onderdeel b tot onderdeel c een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

b. Onder verlettering van de onderdelen c tot en met e tot de onderdelen b tot en met d vervalt onderdeel b.

2. In onderdeel f, bedoeld in onderdeel c van onderdeel 1, wordt voor «het bespreken» ingevoegd: als taak.

3. Na onderdeel 3 wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

4. In het vierde lid wordt na «de deelraad kan» ingevoegd: , na overleg met de opleidingscommissie,.

Y

Artikel I, onderdeel Z, komt als volgt te luiden:

Artikel 15.7, eerste lid, komt als volgt te luiden:

1. Het is verboden graden te verlenen, tenzij:

a. aan de opleiding accreditatie is verleend, of

b. toepassing is gegeven aan artikel 5.21, derde of zesde lid, of artikel 5.32, of

c. de graad wordt verleend op grond van een buitenlandse wettelijke regeling en zowel bij het aantrekken van studenten als bij de graadverlening kenbaar is gemaakt tot welke graad de opleiding leidt en op grond van welke buitenlandse regeling de graad wordt verleend, of

d. de graad wordt verleend op grond van artikel 7.18, eerste of zesde lid, of de uitzondering, bedoeld in artikel 1.22, tweede lid, van toepassing is.

Z

Artikel II komt te luiden:

ARTIKEL II WIJZIGING VAN DE WET OP HET ONDERWIJSTOEZICHT

In artikel 3, eerste lid, onderdeel b, onder 4°, wordt «bedoeld in artikel 1.1, onderdelen q, r en s,» vervangen door: bedoeld in hoofdstuk 5.

AA

In artikel IV wordt voor onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:

0A

In artikel 1.1, eerste lid, wordt in de alfabetische rangschikking een begripsbepaling ingevoegd, luidende:

reguliere studiefinanciering: studiefinanciering als bedoeld in artikel 3.1, eerste of tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000,

AB

Artikel IV, onderdeel A, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift van artikel 2.11 wordt «bekostigd» vervangen door: bekostigde.

2. In het eerste lid van artikel 2.11 vervalt na «voor zover aan die opleiding»: is.

AC

In artikel IV worden na onderdeel A vijf onderdelen ingevoegd, luidende:

A1

Aan artikel 2.19 wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Het derde lid is niet van toepassing op personen die op grond van artikel 2.12, onder b, c of d, van de Wet studiefinanciering 2000 het levenlanglerenkrediet, bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000, ontvangen.

A2

In artikel 2.21, eerste en tweede lid, wordt «studiefinanciering in de zin van de Wet studiefinanciering 2000» vervangen door: reguliere studiefinanciering.

A3

In artikel 5.1 wordt «studiefinanciering ingevolge de Wet studiefinanciering 2000» vervangen door: reguliere studiefinanciering.

A4

In artikel 5.7 wordt «studiefinanciering ingevolge de Wet studiefinanciering 2000» vervangen door: reguliere studiefinanciering.

A5

In artikel 6.2, eerste en tweede lid, wordt «studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000» vervangen door: reguliere studiefinanciering.

AD

In artikel IV, onderdeel B, vervalt in het tweede lid van artikel 12.3a na «te bepalen tijdstip»: een student.

AE

In artikel V worden na onderdeel C drie onderdelen ingevoegd, luidende:

C1

Artikel 2.12 komt te luiden:

Artikel 2.12. Opleidingen levenlanglerenkrediet

Een student kan in aanmerking komen voor levenlanglerenkrediet, indien hij is ingeschreven voor het volgen van:

a. een opleiding als bedoeld in de artikelen 2.8 tot en met 2.11;

b. een postinitiële masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3b, onderdeel a, van de WHW;

c. een deeltijdse opleiding in het hoger onderwijs, bedoeld in artikel 7.7, eerste lid, van de WHW, waaraan accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de WHW is verleend; of

d. een of meer onderwijseenheden als bedoeld in artikel 7.3, tweede lid, van de WHW, van een opleiding waaraan accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de WHW is verleend, aan:

1°. de Open Universiteit;

2°. een rechtspersoon voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.1 van de WHW; of

3°. een bekostigde instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, van de WHW, met uitzondering van de Open Universiteit, in bij ministeriële regeling te bepalen gevallen, waarin bij wijze van experiment op grond van artikel 1.7a van de WHW, in afwijking van artikel 7.32, derde lid, van de WHW, inschrijving voor een onderwijseenheid is toegestaan.

C2

Artikel 3.16d wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. In afwijking van het eerste lid kan aan bij ministeriële regeling vast te stellen groepen studerenden een hoger bedrag per maand worden toegekend, waarbij het totale levenlanglerenkrediet voor een periode van twaalf maanden niet meer bedraagt dan twaalf maal het bedrag, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, b of c.

C3

In artikel 3.16e wordt na «toekenning» ingevoegd:, berekening.

AF

In artikel V, onderdeel D, wordt tussen «artikel 7.3b van de WHW» en «waaraan accreditatie» ingevoegd: aanvangt.

AG

In artikel IX, onderdeel A, wordt in de aanhef na «zelfstandige opleiding» ingevoegd: en het toevoegen van het niet-bekostigd onderwijs aan het diplomaregister.

AH

In artikel IX, onderdeel A, onderdeel j, wordt na de tweede keer «onderdeel R» een komma ingevoegd.

AI

In artikel IX, onderdeel A, onderdeel y, wordt «WHW» steeds vervangen door: Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

AJ

In artikel IX, onderdeel A, komt onderdeel z te luiden:

z. artikel III, onderdeel A, van die wet later in werking treedt dan artikel VI, onderdeel A, van deze wet wordt artikel III, onderdeel A, van die wet als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 1 wordt «die is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van die wet, of die de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel r, van die wet, met positief gevolg heeft ondergaan,» vervangen door: waaraan accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is verleend,.

2. In onderdeel 2 wordt «die is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van die wet, of die de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel r, van die wet, met positief gevolg heeft ondergaan,» vervangen door: waaraan accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is verleend,.

3. In onderdeel 3 wordt «die is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van die wet, of die de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel r, van die wet, met positief gevolg heeft ondergaan,» vervangen door: waaraan accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is verleend,.

AK

Artikel X komt te luiden:

ARTIKEL X INWERKINGTREDING

1. Deze wet treedt, met uitzondering van de artikelen IV, onderdelen 0A en A2 tot en met A5 en V, onderdelen C1 tot en met C3, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld en kan voor artikel I, onderdelen U tot en met Y, terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip.

2. De artikelen IV, onderdelen 0A en A2 tot en met A5, en V, onderdelen C1 tot en met C3, treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst en werken terug tot en met 1 augustus 2017 onderscheidenlijk 1 september 2017 voor studenten in het middelbaar beroepsonderwijs onderscheidenlijk studenten in het hoger onderwijs.

Toelichting

Algemeen

Deze nota van wijziging bevat in de eerste plaats enkele wijzigingen die voortvloeien uit toezeggingen in de nota naar aanleiding van het verslag bij dit wetsvoorstel. Ook is een aantal redactionele correcties in het oorspronkelijke wetsvoorstel aangebracht.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enkele verbeteringen voor te stellen in de regeling van de opleidingscommissies zoals die is doorgevoerd bij de Wet versterking bestuurskracht (Stb. 2016, 273).

Voorts wordt een wijziging van artikel 7.48, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) voorgesteld die hierna wordt toegelicht (onderdeel T).

Ten slotte worden bij deze nota van wijziging wijzigingen voorgesteld van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met het levenlanglerenkrediet bij onderwijseenheden (modules). Deze zijn noodzakelijk om uitvoering te kunnen geven aan de aangenomen motie Duisenberg,1 waarin om deze mogelijkheid is verzocht. Ook met het levenlanglerenkrediet samenhangende bepalingen in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) behoefden aanpassing. Vooruitlopend op deze aanpassingen wordt reeds levenlanglerenkrediet toegekend op grond van de hardheidsclausule die is opgenomen in de Wet studiefinanciering 2000. Om de betrokken studenten zo spoedig mogelijk rechtszekerheid te bieden, worden deze wijzigingen toegevoegd aan onderhavig wetsvoorstel.

De wijzigingsvoorstellen zijn hierna toegelicht tenzij het om een puur redactionele wijziging gaat.

Onderdeel B (artikel 5.2 WHW)

Terecht hebben de leden van de SGP-fractie in het verslag opgemerkt dat in artikel 5.2, tweede lid, onderdeel b, in afwijking van de bedoeling van dit artikel een inhoudelijke norm voor de commissie van deskundigen is opgenomen in de vorm van een verplichte deelname van een student daarin. Deze norm is verplaatst naar artikel 5.7, derde lid, en artikel 5.23, vierde lid.

Onderdeel D (artikel 5.7 WHW)

In het derde lid van artikel 5.7 is de norm opgenomen dat een student deel uitmaakt van de commissie van deskundigen die advies uitbrengt naar aanleiding van de aanvraag voor een toets nieuwe opleiding. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om deze bepaling zo aan te passen dat duidelijker wordt dat aan het oordeel van het accreditatieorgaan altijd een advies van de commissie van deskundigen voorafgaat.

Onderdeel E (artikel 5.10 WHW)

Ten onrechte was in artikel 5.10, eerste lid, onderdeel e, opgenomen dat de visitatiegroep waarin de opleiding wordt ingedeeld bij een accreditatie nieuwe opleiding wordt vastgelegd in het accreditatierapport. Het gaat hier om een apart besluit van de NVAO. Dit maakt de inpassing van nieuwe opleidingen in bestaande visitatiegroepen beter uitvoerbaar voor de NVAO.

Onderdeel F (artikel 5.14 juncto 5.2 WHW)

Bij de opleidingsbeoordeling is het visitatiepanel verantwoordelijk voor een consistente toepassing van het accreditatiekader. De secretaris ondersteunt het panel en heeft een belangrijke rol als procesbewaker en als opsteller van het visitatierapport. Vanwege deze rol is het van belang dat de secretaris onafhankelijk en deskundig is en dat dit wordt geborgd. De wijzigingen in artikelen 5.2, 5.3 en 5.14 zien hierop. In artikel 5.3 staat dat de NVAO in het accreditatiekader ook de uitwerking opneemt van de wijze waarop de onafhankelijkheid en deskundigheid van de secretaris wordt geborgd. Daarnaast staat in artikel 5.2 juncto artikel 5.14 dat de NVAO de taak heeft om niet alleen in te stemmen met de panelleden maar ook met de secretaris die een instellingsbestuur voorstelt dan wel deze af te wijzen op grond van (een gebrek aan) onafhankelijkheid en deskundigheid. Een secretaris kan door middel van een certificaat van de NVAO maar ook op een andere manier aantonen te voldoen aan de voorschriften voor onafhankelijkheid en deskundigheid in het accreditatiekader. De NVAO traint nu al secretarissen en de secretaris zal periodiek moeten laten zien dat hij bekwaam en vaardig is in het bewaken en begeleiden van visitatieprocessen, het accreditatiekader goed kent en kwalitatief goede rapporten opstelt.

Onderdeel H (artikel 5.15 WHW)

Bij een accreditatie bestaande opleiding wordt in het accreditatierapport wel de visitatiegroep vastgelegd waarin de opleiding wordt ingedeeld. Bestaande opleidingen zijn reeds ingedeeld bij een visitatiegroep. Aan de visitatiegroep is voor alle opleidingen binnen deze groep dezelfde uiterste inleverdatum van het visitatierapport gekoppeld. Dit is geen wijziging ten opzichte van de huidige situatie.

Onderdeel I (artikel 5.16 WHW)

De tekst van het derde lid is opnieuw geformuleerd. Daarbij is rekening gehouden met de mogelijkheid van het verlenen van uitstel van het inleveren van het visitatierapport door de Minister.

Onderdeel K (artikel 5.19 WHW)

De toevoeging is bedoeld om duidelijk te maken dat de datum, die het accreditatieorgaan vermeldt als datum waarop het visitatierapport moet worden overgelegd met het oog op de eerstvolgende herbeoordeling of de datum tot welke uitstel is verleend als een fatale termijn moet worden beschouwd.

Onderdeel N (artikel 5.23 WHW)

Zie de toelichting bij de wijziging van artikel 5.7, derde lid.

Onderdeel R (artikel 6.14 WHW)

In de volzin die wordt toegevoegd, is vastgelegd dat niet het instellingsbestuur een aanvraag maar de NVAO een melding doet om het behoud van accreditatie bestaande opleiding en de datum waarop voor die opleiding het eerstvolgende visitatierapport moet worden ingeleverd in het CROHO te registreren.

Onderdeel S (artikel 7.4b WHW)

Door de vernummering van leden bij de Wet invoering associate degree-opleidingen klopt de verwijzing in het negende lid van artikel 7.4b niet meer. Dit wordt hier gecorrigeerd.

Onderdeel T (artikel 7.48 WHW)

In artikel 7.45a, tweede lid, van de WHW is geregeld dat de categorie studenten die aanspraak maakt op wettelijk collegegeld bij algemene maatregel van bestuur kan worden uitgebreid. Die uitbreiding is op dit moment geregeld voor twee groepen studenten. Ten eerste voor de groep studenten die nadat zij een opleiding – op een ander terrein dan gezondheidszorg of onderwijs – succesvol hebben afgerond met een graad, een opleiding op het terrein van gezondheidszorg of onderwijs willen volgen (artikel 2.3 van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008). Ten tweede voor studenten die gelijktijdig meer dan één opleiding volgen en één van die opleidingen hebben afgerond met een graad. De andere opleiding of opleidingen mag of mogen tegen wettelijk collegegeld worden afgerond (artikel 2.3a van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008).

Het beleidsmatige doel van artikel 2.3 van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 is het streven naar «meer handen aan het bed en meer voeten voor de klas». In artikel 7.48, eerste lid, van de WHW wordt door middel van deze nota van wijziging geregeld dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een student die aanspraak maakt op wettelijk collegegeld op grond van de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 7.45a, tweede lid, voor een andere inschrijving niet wordt vrijgesteld van het betalen van collegegeld als bedoeld in artikel 7.48, eerste lid. Voor die andere inschrijving gaat in dat geval het gebruikelijke uitgangspunt gelden, dat slechts één bachelor- en één masteropleiding tegen wettelijk collegegeld kan worden afgerond. De student zal voor die andere opleiding dus instellingscollegegeld moeten betalen. Er is sprake van een «kan-bepaling» waardoor een gedifferentieerde regeling mogelijk wordt. Een vergelijkbare regeling was tot 1 september 2017 opgenomen in artikel 7.48, zevende lid, van de WHW. Dat lid is vervallen bij de Wet bescherming namen en graden hoger onderwijs zonder dat een toereikende wettelijke grondslag werd gecreëerd om dezelfde materie bij algemene maatregel van bestuur te regelen. Die grondslag wordt in deze nota van wijziging alsnog voorgesteld.

Omdat er niets verandert in de geldende beleidsmatige uitgangspunten of heersende uitvoeringspraktijk is er sprake van een technische verbetering. Op grond van de nieuwe delegatiegrondslag zal het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 eveneens in technische zin worden aangepast.

Onderdelen V en X (9.18 en 10.3c WHW)

Sinds de Wet versterking bestuurskracht behoort de opleidingscommissie tot de medezeggenschapsorganen. Uitgangspunt daarbij is dat de regels voor hogescholen en universiteiten, inclusief de Open Universiteit, overeenkomen en dat er geen dubbele instemmingsrechten zijn. Met deze wijzigingen worden enkele omissies op dit vlak hersteld.

Ten onrechte is er een aanpassing gepleegd die weliswaar leidde tot eenzelfde regel bij hogescholen en universiteiten, maar ook leidde tot een dubbel instemmingsrecht.

Het betreft hier de rol van de opleidingscommissie ten aanzien van het bestuurs- en beheersreglement op hogescholen en het faculteitsreglement op universiteiten, daar waar het de alternatieve wijze van samenstelling van de opleidingscommissie betreft. Na overleg met de koepels en de studentenbonden is tot een door alle partijen gezamenlijk gedragen voorstel gekomen. Met de voorgestelde wijziging wordt volgens dezelfde systematiek voor hogescholen en universiteiten geborgd dat de opleidingscommissie is betrokken bij de totstandkoming van een andere wijze van haar samenstelling dan door verkiezing en wordt een dubbel instemmingsrecht voorkomen.

Onderdeel W (artikel 9.40 WHW)

Aangezien artikel 9.38c op grond van de Wet versterking bestuurskracht (Stb. 2016, 273) in die zin is gewijzigd dat de opleidingscommissie een eigenstandige positie als medezeggenschapsorgaan heeft, is artikel 9.40, zevende lid, overbodig geworden. In het tweede lid ontbrak de opleidingscommissie ten onrechte aan de bestaande opsomming van medezeggenschapsorganen. Daarom is zij alsnog toegevoegd.

Onderdeel Y (artikel 15.7 WHW)

In onderdeel b werd nog verwezen naar de oude artikelen 5a.12 en 5a.15. Dit is gecorrigeerd. Verder ontbraken aan de gevallen waarin een instelling wel bevoegd is graden te verlenen, ten onrechte de situaties, bedoeld in onderdeel d.

Onderdeel Z (artikel 3 WOT)

Na de indiening van het wetsvoorstel is op 1 juli 2017 de «Wet Bisschop», de wet van 8 april 2016 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs BES en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met een doeltreffender regeling van het onderwijstoezicht (Stb. 2016, 179), in werking getreden. De tekst van artikel II is daaraan aangepast.

Onderdeel AA (artikel 1.1 WTOS)

In de begripsbepaling van de WTOS wordt «reguliere studiefinanciering» opgenomen. De reguliere studiefinanciering wordt hiermee onderscheiden van het levenlanglerenkrediet. Wanneer in het vervolg in de WTOS het begrip reguliere studiefinanciering wordt gebruikt, wordt alleen de reguliere studiefinanciering voor beroepsonderwijs en hoger onderwijs bedoeld, en dus niet het levenlanglerenkrediet.

Onderdeel AC

Onderdeel A1 (artikel 2.19 WTOS)

Artikel 2.19 is onbedoeld verruimd na de introductie van het levenlanglerenkrediet. Studerenden die ingeschreven stonden voor het volgen van een deeltijdse opleiding of onderwijseenheden als bedoeld in artikel 7.3, tweede lid, van de WHW, maakten vóór de introductie van het levenlanglerenkrediet namelijk geen aanspraak op de overbruggingsfinanciering, bedoeld in artikel 2.19, derde lid. Onder de huidige wet hebben zij, indien zij voor hun vervolgopleiding in aanmerking komen voor het levenlanglerenkrediet, deze mogelijkheid echter wel. Door de toevoeging van artikel 2.19, vierde lid, wordt deze onbedoelde verruiming ongedaan gemaakt. Voltijdse studenten die aansluitend aan het vo of vavo waarvoor zij WTOS ontvingen levenlanglerenkrediet kunnen krijgen in het hoger onderwijs, kunnen wel overbruggingsfinanciering krijgen. Die situatie is echter vrij theoretisch, omdat de WTOS-leerling dan 30-plus moet zijn na afronding van de WTOS-opleiding. In alle andere gevallen zal deze leerling immers nog reguliere studiefinanciering kunnen krijgen.

Onderdelen A2 en A3 (Artikelen 2.21 en 5.1 WTOS)

Door de verwijzing naar «studiefinanciering in de zin van/ingevolge de Wet studiefinanciering 2000» te vervangen door «reguliere studiefinanciering», wordt geregeld dat studerenden weer een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten als bedoeld in hoofdstuk 4 en afdeling 5.1 van de WTOS kunnen ontvangen, wanneer zij tevens aanspraak maken op het levenlanglerenkrediet. Door de introductie van het levenlanglerenkrediet was die mogelijkheid onbedoeld afgesneden voor studenten die naast een tegemoetkoming op grond van de WTOS ook aanspraak hebben op levenlanglerenkrediet en dat al dan niet ook toegekend hebben gekregen.

Daarbij is nog van belang te vermelden dat een tegemoetkoming op grond van de WTOS niet wordt gezien als een vergoeding van een derde als bedoeld in artikel 3.16b, tweede lid, onderdeel c. Beide regelingen kunnen dus tegelijkertijd worden toegekend.

Onderdeel A4 (artikel 5.7 WTOS)

Het kan voorkomen dat een meerderjarige leerling in het vavo of vo gelijktijdig is ingeschreven voor een mbo- of ho-opleiding waarvoor aanspraak bestaat op studiefinanciering. In artikel 5.7 is bepaald dat er in dat geval geen gelijktijdige aanspraak op tegemoetkoming op grond van de WTOS bestaat en dat studiefinanciering dus prevaleert. In de situatie dat een leerling bijvoorbeeld is ingeschreven voor een mbo-opleiding en gelijktijdig op het vavo om nog een havo- of vwo-diploma te bemachtigen, gaat de studiefinanciering voor op de WTOS. In de theoretische situatie dat de mbo-student in dit voorbeeld een 30-plusser is die door zijn leeftijd geen aanspraak meer maakt op reguliere studiefinanciering, kan gelijktijdig met WTOS-tegemoetkoming ook het levenlanglerenkrediet worden toegekend. Voor die laatste situatie is de voorgestelde wijziging van artikel 5.7 bedoeld.

Onderdeel A5 (artikel 6.2 WTOS)

De (kortlopende, verrekenbare) schuld2 van een leerling in de zin van hoofdstuk 4 wordt op dit moment altijd omgezet in een rentedragende lening3, indien deze leerling niet direct na het einde van het recht op WTOS-tegemoetkoming recht krijgt op reguliere studiefinanciering. Zou de student direct na het einde van het recht op WTOS-tegemoetkoming recht kunnen doen gelden op het levenlanglerenkrediet, dan zou zonder wijziging van de wet de schuld uit hoofdstuk 4 niet kunnen worden omgezet in een rentedragende lening. Dat zou ongewenste effecten kunnen opleveren, omdat deze schuld niet met het levenlanglerenkrediet kan worden verrekend, nu het levenlanglerenkrediet immers ook een lening is.

De wijzigingen van de WTOS die zijn opgenomen in artikel IV, onderdelen 0A en A2 tot en met A5, zijn ten gunste van de studerenden en zullen met terugwerkende kracht vanaf het studiejaar 2017–2018 worden doorgevoerd.

Onderdeel AE

Onderdeel C1 (artikel 2.12 WSF 2000)

Aangezien onderwijseenheden (modules) als bedoeld in artikel 7.3, tweede lid, van de WHW slechts kunnen worden gevolgd in het hoger onderwijs, heeft de voorgestelde wijziging van artikel 2.12 van de Wet studiefinanciering 2000 alleen betrekking op hbo- of wo-studenten en niet op mbo-studenten.

De wijziging van artikel 2.12 betreft een verduidelijking en reparatie van de Wet studievoorschot hoger onderwijs, waarin de voorwaarden voor het levenlanglerenkrediet zijn geregeld. Het levenlanglerenkrediet kan vanwege het onderscheid dat wordt gemaakt in de WHW tussen opleidingen en onderwijseenheden strikt genomen niet worden toegekend voor het volgen van onderwijseenheden, omdat naar de letter van de Wet studiefinanciering 2000 alleen studenten die zijn ingeschreven voor een opleiding aanspraak maken. De Wet studievoorschot hoger onderwijs beoogde echter het levenlanglerenkrediet wel mogelijk te maken voor studenten die ingeschreven zijn voor het volgen van onderwijseenheden van in de wet bepaalde geaccrediteerde opleidingen, zoals die van de Open Universiteit, nu deze vorm van onderwijs bij uitstek geschikt is voor het combineren van werk en studie. In de aangenomen motie Duisenberg c.s. (Kamerstukken II, 2014/15, 34 035, nr. 39) is de regering tevens verzocht het levenlanglerenkrediet ook voor modules te bestemmen.

De studenten die in aanmerking komen voor levenlanglerenkrediet wanneer zij ingeschreven staan voor het volgen van onderwijseenheden, zijn opgesomd in artikel 2.12, onder c. Naast de studenten die zijn ingeschreven voor het volgen van onderwijseenheden aan de Open Universiteit (onder 1°), zijn dit studenten die modulair onderwijs volgen aan niet-bekostigde instellingen (onder 2°). Op grond van onderdeel 3°, kunnen in bij ministeriële regeling te bepalen gevallen ook studenten die staan ingeschreven bij een bekostigde instelling, waar bij wijze van experiment op grond van artikel 1.7a van de WHW inschrijving voor een onderwijseenheid is toegestaan, in aanmerking komen voor levenlanglerenkrediet. Inschrijven voor een onderwijseenheid is in het bekostigd onderwijs niet toegestaan, maar in het geval van het experiment vraagfinanciering is op grond van artikel 1.7a van de WHW afgeweken van artikel 7.32, derde lid, van de WHW.

Zoals volgt uit artikel 2.12, onder c, komen studenten die ingeschreven staan voor het volgen van onderwijseenheden alleen in aanmerking voor het levenlanglerenkrediet indien de onderwijseenheden onderdeel zijn van een geaccrediteerde opleiding. Het is daarom van belang dat de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) na kan gaan of dit ook daadwerkelijk zo is. DUO ontvangt deze informatie in beginsel via BRON-HO, of indien de BRON-uitwisseling van die gegevens niet mogelijk is, direct van de onderwijsinstelling zelf. Zo nodig kunnen op grond van artikel 9.5 van de Wet studiefinanciering 2000, bij de instelling de benodigde inlichtingen worden gevorderd, op bij ministeriële regeling aan te geven wijze.

Onderdeel C2 (artikel 3.16d WSF 2000)

In het tweede lid van artikel 3.16d van de Wet studiefinanciering 2000, wordt de mogelijkheid gecreëerd om, binnen het maximale bedrag dat jaarlijks aan levenlanglerenkrediet kan worden toegekend, in bepaalde maanden een hoger maandbedrag uit te keren. Dit artikel regelt de mogelijkheid om bij ministeriële regeling groepen aan te wijzen voor wie dit geldt. Dit zal in ieder geval gelden voor studenten die zijn ingeschreven voor het volgen van onderwijseenheden. In onderstaande alinea’s zal ingegaan worden op de redenen die hieraan ten grondslag liggen. Tevens zij verwezen naar de Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 14 september 2017, nr. 1152773 tot wijziging van de Regeling studiefinanciering 2000 in verband met de vaststelling van regels omtrent de aanvraag, toekenning en uitbetaling van het levenlanglerenkrediet.4

Studenten die ingeschreven staan voor het volgen van onderwijseenheden beslissen zelf over de verdeling van de 60 ECTS (studiepunten) die zij in een studiejaar in beginsel maximaal kunnen behalen. Het huidige artikel 3.16d van de Wet studiefinanciering 2000 heeft echter een maximum dat per maand aan levenlanglerenkrediet kan worden toegekend, welk maximum uitgaat van twaalf gelijke delen in een jaar. Op grond daarvan bedraagt het levenlanglerenkrediet per maand ten hoogste een twaalfde deel van vijf maal het volledige wettelijke collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, eerste lid, van de WHW. Voor de meeste deeltijdse studenten is dat geen probleem, omdat zij in de regel minder dan 60 ECTS per jaar en ook minder dan 5 ECTS per maand zullen halen. Wanneer een student echter juist in een hoger tempo studeert, of de studielast ongelijk verdeelt over een jaar, kunnen de in de huidige wet opgenomen maxima gaan knellen, zoals dit voorbeeld laat zien:

Een student kan er bijvoorbeeld voor kiezen om in het najaar van enig jaar twee modules te volgen van elk 15 ECTS. De modules lopen van september tot november en de student betaalt dan dus in drie maanden voor het aantal studiepunten dat volgens de hoofdregel over zes maanden zou worden verdeeld. Op grond van de huidige wet moet echter een jaarbedrag worden berekend voor de betreffende studie, waarvan per maand maximaal een twaalfde kan worden toegekend. Voor het jaarbedrag wordt aangesloten bij het wettelijk collegegeld of ten hoogste vijf maal dat bedrag als de studie duurder is. Het wettelijk collegegeld, en dus ook het jaarbedrag, is gebaseerd op 60 ECTS, en per maand kan dus thans niet meer worden toegekend dan het bedrag dat is verschuldigd voor 5 ECTS. De student uit dit voorbeeld moet echter drie maanden lang voor 10 ECTS per maand betalen.

Door het toevoegen van artikel 3.16d, tweede lid, kan het bedrag dat wordt toegekend aan de studenten die zijn ingeschreven voor het volgen van een of meerdere onderwijseenheden, per maand hoger zijn dan het thans per maand toegestane bedrag, zolang het bedrag voor een jaar niet het maximum van twaalf keer een twaalfde deel overschrijdt. Het maximumbedrag dat voor een periode van twaalf maanden kan worden toegekend, wijzigt dus niet. De toevoeging van het tweede lid dient ter verbetering van de aansluiting tussen de uitbetaling van het levenlanglerenkrediet en de feitelijke betaling van het collegegeld voor studenten die modulair onderwijs volgen en zich telkens voor onderwijseenheden inschrijven.

Door bij ministeriële regeling groepen studerenden aan te kunnen wijzen waar deze problematiek voor geldt en waar dus een andere berekeningswijze voor nodig is, wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat er ook andere groepen kunnen zijn dan die nu reeds worden onderkend. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij latere beleidswijzigingen of experimenten die nu nog niet kunnen worden voorzien.

Onderdeel C3 (artikel 3.16e)

Vanwege de toevoeging van artikel 3.16d, tweede lid, wordt de berekening van de hoogte van het levenlanglerenkrediet nu expliciet vermeld in artikel 3.16e.

De wijzigingen van de Wet studiefinanciering 2000 die zijn opgenomen in artikel V, onderdelen C1, C2 en C3, zijn ten gunste van de studenten en zullen met terugwerkende kracht vanaf studiejaar 2017/18 worden doorgevoerd.

Onderdeel AG

De naam van dit wetsvoorstel is bij nota van wijziging (Kamerstukken II, 2016/17, 34 678, nr. 5) aangepast.

Onderdeel AK

Voor de in deze nota van wijziging opgenomen wijzigingen van de WTOS en de Wet studiefinanciering 2000 is in inwerkingtreding met terugwerkende kracht voorzien. Waar nodig is dit toegelicht bij de betreffende wijziging.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven