Vastgesteld 26 juni 2017
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 15 juni 2017 voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Bij brief van 23 juni 2017 zijn ze door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De fungerend voorzitter van de commissie, Bosman
Adjunct-griffier van de commissie, Haveman-Schüssel
Vraag 1
Kunt u aangeven hoeveel het kost om de kostendelersnorm in zijn geheel af te schaffen en kunt u dit met bedragen uitsplitsen naar de afzonderlijke onderdelen (bijstand, Toeslagenwet, Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO))?
Antwoord 1
De kostendelersnorm is ingevoerd in de Participatiewet (inclusief AIO), IOAW, IOAZ, TW en Anw. Hieronder is het totale effect (€ 181 mln) van het afschaffen van de kostendelersnorm in die regelingen weergegeven, uitgesplitst per regeling. Voor het afschaffen zullen genoemde wetten moeten worden gewijzigd. Voor een wetswijziging moet rekening gehouden worden met een standaarddoorlooptijd van 1½ à 2 jaar. Daarom is in de raming rekening gehouden met inwerkingtreding van het terugdraaien per 1 juli 2019.
Daarbij dient te worden opgemerkt dat de budgettaire effecten per regeling in samenhang bezien moeten worden. Bij het afschaffen van bijvoorbeeld de kostendelersnorm in de AIO ligt het in de rede dat deze ook voor de gehele bijstand wordt afgeschaft. De AIO is immers algemene bijstand voor mensen boven de AOW-leeftijd.
Afschaffen kostendelersnorm Participatiewet en andere minimumregelingen (x mln) |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
Struc |
---|---|---|---|---|---|
Participatiewet (bijstand) |
44 |
90 |
92 |
94 |
127 |
AIO |
12 |
23 |
23 |
24 |
32 |
IOAZ |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
IOAW |
3 |
5 |
5 |
5 |
0 |
Anw |
11 |
21 |
20 |
20 |
19 |
TW |
2 |
3 |
3 |
3 |
3 |
Totaal |
71 |
142 |
143 |
146 |
181 |
Vraag 2
Hoeveel kost het in 2017 en daarna om de voor de komende vier jaar nog verdere verlaging van de subsidie per Wet sociale werkvoorzieing (WSW-)baan met € 500 per jaar (dus in totaal nog een bezuiniging van € 2.000 per WSW-werknemer), na de reeds bezuinigde € 1.000 per WSW-baan af te lassen?
Antwoord vraag 2
Bij de invoering van de Participatiewet is de efficiencykorting op de sociale werkvoorziening verspreid over zes jaar in plaats van drie jaar.
In onderstaande tabel is de jaarlijkse rijksbijdrage per arbeidsjaar als gevolg van de efficiencykorting weergeven zoals vastgesteld bij de Participatiewet.
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Rijksbijdrage per arbeidsjaar € |
25.550 |
25.000 |
24.450 |
23.900 |
23.350 |
22.700 |
Als de rijksbijdrage per arbeidsjaar gelijk blijft aan de stand in 2016 (25.000 euro per Wsw-plek), vervalt een gedeelte van de besparing van de efficiencykorting. Het totale besparingsverlies bedraagt in 2017 40 miljoen euro oplopend naar 160 miljoen in 2020. Structureel is de besparing 0 miljoen euro, omdat op heel lange termijn alle werkende Wsw’ers zijn uitgestroomd:
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
structureel |
|
---|---|---|---|---|---|
Besparingsverlies (€) |
40 |
80 |
120 |
160 |
0 |
Vraag 3
Hoeveel kost het in 2017 en daarna om alle lage loonschalen van 36-uurs collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) onder het lage-inkomensvoordeel (LIV) te brengen zoals de wethouders voorstellen in het manifest «Investeer in kwetsbare groepen»?
Antwoord vraag 3
Per 2017 zijn er geen uitgaven aan LIV. De eerste betaling van LIV aan werkgevers vindt plaats in 2018 voor werknemers die in 2017 in dienst waren. Het budgettaire beslag na 2017 van het plan van de wethouders is afhankelijk van de precieze uitwerking. Als het plan inhoudt om het afkappunt tussen het hoge en lage tarief van LIV dusdanig aan te passen dat er voor werknemers die het minimumloon verdienen op een 36-uurs cao ook recht is op het hoge LIV-bedrag, dan zou het plan afgerond ruwweg € 50 miljoen per jaar kosten.
Vraag 4
Hoe verklaart u dat de gemeenten zeggen dat de uitstroom van WSW-werknemers minder snel verloopt dan destijds ingeschat, terwijl u beweert dat het sneller gaat? Kunt u alle beschikbare cijfers meenemen in uw antwoord?
Antwoord vraag 4
Op 14 oktober 2016 is de Tweede Kamer een notitie gezonden waarin een vergelijking wordt gemaakt tussen de geraamde volumes en middelen voor uitvoering van de Wsw, zoals die zijn opgenomen in de Invoeringswet Participatiewet en een raming op basis van de laatste inzichten van onderzoeksbureau Panteia over de ontwikkeling van het Wsw-volume in 2016 e.v. (Kamerstukken, 2016–2017, 34 352, nr. 40).
In de verzonden notitie wordt de raming uit de Participatiewet naast de raming van SZW en de raming van Cedris op basis van het blijfkansenmodel van Panteia gelegd. Daarbij is aangegeven dat het onzeker is hoe de realiteit de komende jaren er uit zal komen te zien. Het gaat immers om verwachtingen. Inmiddels zijn de definitieve cijfers over 2016 beschikbaar en blijkt de raming op basis van het blijfkansenmodel van Panteia te pessimistisch. Het volume Wsw in arbeidsjaren in 2016 bedroeg 83.014. Dat ligt onder de prognose ten tijde van de invoering Pwet van 83.300 arbeidsjaren. Ook in 2015 was de volume-realisatie lager dan geraamd. Derhalve is er nu geen reden om extra middelen beschikbaar te stellen. Met de sector is afgesproken de uitstroom jaarlijks te blijven monitoren.
Vraag 5
Hoe verhoudt de financiële besparing van het in stand houden van de kostendelersnorm voor AIO en Algemene Nabestaandenwet (Anw) zich tot de extra uitgaven aan zorg die nodig zijn, doordat om financiële redenen van mantelzorg wordt afgezien? Hoe worden of zijn maatschappelijke kosten en baten van het in stand houden van de kostendelersnorm voor AlO en Anw afgewogen?
Antwoord vraag 5
Bij de invoering van de kostendelersnorm in de AIO en Anw is de afweging gemaakt dat als mensen kosten kunnen delen, zij vanwege die kostenvoordelen ook minder inkomensondersteuning in de vorm van AIO of Anw-uitkering nodig hebben. Indien bijzondere uitgaven voor mantelzorg gedaan moeten worden, zijn bijvoorbeeld de bijzondere bijstand en de Wet maatschappelijke ondersteuning de aangewezen voorzieningen. Men hoeft dus niet om financiële redenen van mantelzorg af te zien. Er is geen eenduidige informatie voor handen over de vraag in hoeverre mensen er voor kiezen om uitsluitend als gevolg van de kostendelersnorm niet langer onder één dak te wonen.
Vraag 6
Is het voor de bijzondere bijstand voor 2017 en 2018 extra vrijgemaakte € 7,5 miljoen mede bedoeld om te voorkomen dat vanwege financiële redenen (kostendelersnorm) géén mantelzorg kan worden geboden?
Antwoord vraag 6
De extra vrijgemaakte miljoenen zijn bedoeld om in het kader van het armoedebeleid aan gemeenten meer financiële ruimte te geven voor armoedebestrijding onder ouderen in de bijstand. Hieraan worden geen nadere regels gesteld, maar er is met name gedacht aan bijzondere bijstand voor gepensioneerden zonder volledige AOW. Dit is een aanvulling op de middelen die in het kader van armoedebestrijding beschikbaar zijn gesteld en ziet niet in het bijzonder op mantelzorg.
Vraag 7
Klopt het dat ouderen die een beroep doen op de AIO voor 90% allochtonen zijn?
Antwoord vraag 7
Ja, uit realisatiecijfers van de SVB over 2016 blijkt dat circa 90% van de ouderen die een beroep doen op de AIO, een migratieachtergrond heeft. De voornaamste reden voor een beroep op de AIO is een onvolledige opbouw van AOW-rechten. AOW-rechten worden in de vijftig jaar voorafgaande aan het bereiken van de AOW-leeftijd opgebouwd. Voor ieder jaar verblijf in Nederland wordt 2% opgebouwd. De meeste ouderen in Nederland hebben bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd daardoor volledige AOW-rechten opgebouwd. Ouderen met een migratieachtergrond wonen hier vaak niet de volledige opbouwperiode en hebben niet altijd voldoende inkomen of vermogen om in het bestaansminimum te voorzien.
Vraag 8
Bent u bereid structurele maatregelen te nemen, zodat de kostendelersnorm géén rem zet op de maatschappelijk gewenste verlening van mantelzorg, juist aan financieel kwetsbare ouderen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord vraag 8
Het kabinet heeft ervoor gekozen de kostendelersnorm in de AOW niet door te voeren. Bij de andere regelingen is de inzet van mantelzorg nadrukkelijk besproken tijdens de kamerbehandeling van het wetsvoorstel.
Vraag 9
Verdraagt het incidentele karakter van de voor 2017 en 2018 vrijgemaakte extra € 7,5 miljoen aanvullende bijzondere bijstand voor gepensioneerden zonder volledige Algemeen Ouderdomswet (AOW-)uitkering zich met het structurele inkomensprobleem in gezinnen die zorgbehoevende ouders wel willen, maar niet kunnen opnemen? Kunt u uw antwoord motiveren?
Antwoord vraag 9
De extra miljoenen zijn bedoeld om gemeenten meer financiële ruimte te geven voor armoedebestrijding onder ouderen in de bijstand. Ze zijn niet zonder meer verbonden aan mantelzorg, noch aan «structurele inkomensproblemen». Bijzondere bijstand is in zijn algemeenheid juist bedoeld om in individuele gevallen noodzakelijke tijdelijke extra uitgaven op te kunnen vangen.
Vraag 10
Waarom kiest u voor een verkorte rapportageprocedure bij het Kinderrechtencomité van de Verenigde Naties (VN)? Welke politieke en juridische stappen zijn nodig om een voorbehoud bij een VN-verdrag (in dit geval bij artikel 26 van het VN-Kinderrechtenverdrag het eigenstandig recht van een kind tot toegang tot sociale voorzieningen) op te heffen?
Antwoord vraag 10
In het najaar zal het Kinderrechtencomité van de Verenigde Naties de vraag voorleggen aan Nederland of wij willen kiezen voor de zogenaamde «simplified reporting procedure» – een verkorte rapportageprocedure.
Deze procedure zou voor zowel de lidstaat als het comité minder belastend zijn en Nederland staat hier positief tegenover.
Deze procedure is nieuw en Nederland is derhalve voornemens om de brief met het verzoek en nadere informatie af te wachten alvorens hier een besluit over te nemen.
Een verzoek tot intrekken van een voorbehoud bij het VN-Kinderrechtenverdrag dient middels een Rijkswet te geschieden omdat de goedkeuring van de binding aan het VN-Kinderrechtenverdrag alsmede het maken van genoemd voorbehoud ook per Rijkswet is gebeurd.
Na parlementaire goedkeuring kan conform artikel 51, derde lid, van het Verdrag inzake de rechten van het kind, een voorbehoud te allen tijde worden ingetrokken middels een daartoe strekkende mededeling door de staat die het voorbehoud heeft gemaakt aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. Deze mededeling (tot intrekking van het voorbehoud) wordt van kracht op de datum van ontvangst door de Secretaris-Generaal.
Vraag 11
Kunt u voor elk van de jaren 2017 t/m2021 met cijfers aangeven in welke mate de op blz. 9 genoemde oorzaken bijdragen aan de verhoging van de Inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW-)uitgaven tot en met 2021?
Antwoord vraag 11
De IOW-uitgaven nemen de komende jaren toe. Dit komt hoofdzakelijk doordat mensen als gevolg van de WW-duurverkorting eerder in de IOW instromen en door de AOW-leeftijdsverhoging later uitstromen. Daarnaast zijn er andere factoren, zoals de conjunctuur, die bepalend zijn voor de ontwikkeling van de IOW-uitgaven. De verwachte stijging in de IOW-uitgaven als gevolg van de WW-duurverkorting en de AOW-leeftijdsverhoging is als volgt:
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Totaal IOW uitgaven |
41 |
59 |
56 |
81 |
113 |
145 |
Stijging in uitgaven t.o.v. 2016 (x mln €) |
18 |
15 |
39 |
71 |
104 |
|
w.v. WW-duurverkorting |
0 |
0 |
11 |
22 |
34 |
|
w.v. AOW-leeftijdsvherhoging |
10 |
23 |
42 |
62 |
86 |
|
w.v. Overige factoren |
8 |
– 8 |
– 14 |
– 13 |
– 16 |
Vraag 12
Waarom profiteren ouderen, gezien de tegenvallers bij de IOW, niet van de dalende werkloosheid en de aantrekkende werkgelegenheid?
Antwoord vraag 12
De dalende werkloosheid werkt wel degelijk door in de IOW-uitgaven, maar deze doorwerking vindt plaats met enkele jaren vertraging. De dalende werkloosheid leidt per direct tot een lagere instroom in de WW van 60+ers, maar dit leidt pas na de volledige WW-duur (tot eind 2015 voor veel ouderen de maximale duur van38 maanden, daarna aflopend naar 24 maanden in verband met de WW-duurverkorting) tot lagere instroom in de IOW. De eerder ingezette dalende werkloosheid leidt vanaf 2018 tot lagere IOW-uitgaven. De stijging van de IOW-uitgaven als gevolg van de WW-duurverkorting en de AOW-leeftijdsverhoging is echter sterker dan het dalende effect van de aantrekkende arbeidsmarkt, waardoor de IOW-uitgaven per saldo een stijgend verloop vertonen.
Vraag 13
Welke (extra) arbeidsmarktmaatregelen voor ouderen worden er genomen om de I0W-instroom terug te dringen en de IOW-uitstroom te vergroten?
Antwoord vraag 13
Zie antwoord vraag 14.
Vraag 14
Zijn de oplopende IOW-uitgaven een signaal dat het huidige werkgelegenheidsbeleid voor ouderen niet effectief is en dat er meer en betere inspanningen nodig zijn?
Antwoord vraag 14
De IOW-instroom is met enige jaren vertraging verbonden aan de WW-instroom, waardoor de effecten van werkgelegenheidsbeleid met vertraging in de IOW-uitgaven doorwerken. In 2016 heeft het kabinet samen met sociale partners het actieplan «Perspectief voor vijftigplussers» opgesteld om het arbeidsmarktperspectief van vijftigplussers te verbeteren (Kamerstuk 29 544, nr. 724). Dit actieplan loopt tot eind 2018. Kern van de aanpak is om werkloze vijftigplussers te ondersteunen bij het vinden van een nieuwe baan, werknemers wendbaarder te maken op de arbeidsmarkt en werkgevers minder terughoudend te laten zijn bij het aannemen van vijftigplussers. Deze aanpak moet de kans op langdurige werkloosheid onder vijftigplussers laten afnemen en raakt hiermee onder meer de IOW-doelgroep. Om te weten of de huidige aanpak voldoende vruchten afwerpt, wordt er een uitgebreide evaluatie van de maatregelen uitgevoerd. Hiervoor is een evaluatiekader opgesteld (Kamerstuk 29 544, nr. 782). De evaluatie zal in 2019 worden uitgevoerd.
Bij de 1e suppletoire wet zijn de IOW-uitgaven opwaarts bijgesteld, omdat er per abuis te beperkt rekening werd gehouden met stijgende uitgaven in verband met de AOW-leeftijdsverhoging (zie antwoord op vraag 17). Deze bijstelling houdt geen verband met het huidige werkgelegenheidsbeleid.
Vraag15
Hoeveel oudere mensen met een Werkloosheidswet (WW-)uitkering en oudere mensen met een Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA-)uitkering vallen volgens de huidige inzichten tussen wal en schip als zij vanaf 2020 niet kunnen instromen in de I0W en hoe verhouden deze prognoses zich tot eerdere inschattingen?
Antwoord vraag 15
De IOW is een tijdelijke regeling. WW’ers van 60 jaar of ouder die na 1/1/2020 de WW instromen komen niet langer in aanmerking voor de IOW. Omdat het recht op IOW pas na afloop van de (maximale) duur van de WW-uitkering ontstaat, zal er pas vanaf 2022 geen sprake meer zijn van nieuwe instroom in de IOW. Indien de regeling gecontinueerd zou worden, zou het aantal uitkeringsjaren (volledige uitkeringen die 1 jaar lopen) in dat jaar ca. 1.250 hoger liggen dan nu het geval is. Omdat de IOW een tijdelijke regeling is, stromen deze gevallen nu niet in. Ook bij eerdere ramingen is het uitgangspunt gehanteerd dat de IOW een tijdelijke regeling is. Eerdere prognoses van het additionele aantal uitkeringsjaren indien de regeling zou worden gecontinueerd zijn dus niet opgesteld.
Vraag 16
Wat is de voortgang van de wijziging van de Regeling vrijstelling sociale zekerheidswetten om te regelen dat de vrijstelling van de sollicitatieplicht geldt voor iedereen die de leeftijd van één jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd bereikt? Per welke datum wordt de regeling aangepast?
Antwoord vraag 16
Om de vrijstelling van de sollicitatieplicht voor iedereen die de leeftijd van één jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt te effectueren moet de Regeling vrijstelling verplichtingen sociale zekerheidswetten worden aangepast. In mijn brief van 21 maart 2017 heb ik aangegeven de aangepaste regeling voor uitvoeringtoets aan UWV voor te willen leggen. Op 4 april 2017 is deze brief controversieel verklaard. Dit betekent dat er geen formele stappen, zoals het aanvragen van een uitvoeringstoets, mogen worden gezet. Het is daarom op dit moment niet te zeggen wanneer de wijziging van de regeling in werking kan treden.
Vraag 17
Waarom is het effect van de AOW-leeftijdsverhoging op de I0W-duur hoger dan eerder verwacht? Kan hieruit worden afgeleid dat toekomstige AOW leeftijdsverhogingen ook een hoger dan eerder verwachte ouderenwerkloosheid met zich mee zullen brengen?
Antwoord vraag 17
Het effect van de AOW-leeftijdsverhogingen is hoger dan eerder verwacht, omdat er voor de groep die 65 jaar of ouder is op het moment van instroom in de IOW per abuis te beperkt rekening werd gehouden met stijgende uitgaven in verband met de AOW-leeftijdsverhoging. De opwaartse bijstelling heeft dus geen verband met verwachtingen over ouderenwerkloosheid.
Vraag 18
Welke gevolgen hebben de stijging van de kosten door meergebruik van kinderopvang ten opzichte van de bij recente kwaliteitswetgeving en harmonisatie peuterspeelzalen voorziene kostenontwikkeling, in het bijzonder betreffende de kosten voor ouders?
Antwoord vraag 18
In de eerste suppletoire wet is aangegeven dat het gebruik van kinderopvangtoeslag in 2017 naar verwachting sterker stijgt dan ten tijde van de begroting 2017 was geraamd.
Deze stijging heeft geen gevolgen voor de toeslagpercentages kinderopvang. Deze percentages geven aan welk aandeel in de kosten (tot de maximumuurprijs) vergoed wordt. Aangezien de toeslagpercentages kinderopvang niet wijzigen leidt het meergebruik niet tot wijzigingen in de geraamde kosten van ouders (per uur).
Het wetsvoorstel harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk leidt ertoe dat werkende ouders kinderopvangtoeslag kunnen aanvragen voor peuterspeelzaalwerk. Het wetsvoorstel innovatie en kwaliteit in de kinderopvang bevat aanpassingen in de kwaliteitseisen kinderopvang. De maximumuurprijzen (bedrag waarop het toeslagpercentage van toepassing is) worden aangepast voor deze aanpassingen.
Vraag 19
Kunt u de summiere toelichting over de begrotingsmutatie van € 1,5 miljard bij het Ouderdomsfonds enigszins uitbreiden? Wat zijn de achterliggende verklaringen voor de lagere rijksbijdrage?
Antwoord vraag 19
De raming is op basis van macro-economische gegevens uit het CEP per saldo naar beneden bijgesteld: licht hoger dan verwachte lasten (€ 28,8 miljoen met name door indexering van de uitkeringslasten) en hoger dan verwachte baten (–/– € 577,1 miljoen met name door hogere premie-inkomsten). Daarnaast is op basis van uitvoeringsinformatie van de SVB gebleken dat er per ultimo 2016 een vermogensoverschot is, hiervoor is de Rijksbijdrage gecorrigeerd (–/– € 1.025,1). Dit resulteert in een totale bijstelling van –/– € 1.573,5 miljoen.
Vraag 20
Kunt u aangeven waarom is besloten tot de genoemde «dekkingen en reserveringen op de uitvoeringskosten» van € 3,5 miljoen op artikel 11»Uitvoering?
Antwoord vraag 20
De genoemde dekkingen en reserveringen houden verband met additioneel voorziene uitvoeringskosten die te maken hebben met beleidswijzigingen zoals het Wetsvoorstel vereenvoudiging Beslagvrije voet en extra uitvoeringskosten die het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voorziet vanwege de indicatiestelling voor dubbele AKW.
Vraag 21
Waarom krijgt de gemeente Maassluis een bijdrage van € 45.000 van u voor het organiseren van de Sinterklaasviering
Antwoord vraag 21
Het Sinterklaasfeest is een eeuwenoude traditie die wordt vormgegeven door de samenleving. In de vertolking van Zwarte Piet kunnen negatieve stereotyperingen een rol spelen. Deze kunnen onbedoeld vooroordelen en discriminatie in de hand werken en mensen kwetsen. Tegelijkertijd acht de regering het van belang te benadrukken dat dit mensen die het kinderfeest altijd met veel vreugde vieren niet tot racist maakt. Het kabinet is van mening dat de overheid een rol kan spelen om een respectvolle dialoog te faciliteren zodat er vanuit de maatschappij initiatieven ontstaan om Zwarte Piet een figuur te laten zijn die iedereen recht doet.
Daarom is aan de gemeente Maassluis een bijdrage van € 45.000 verstrekt voor het ontwikkelen en uitvoeren van dialooginitiatieven met een nationale uitstraling rondom de landelijke intocht van Sinterklaas. De opgedane kennis met de initiatieven zal beschikbaar worden gesteld aan geïnteresseerde partijen, zoals de volgende intochtgemeente.
Vraag 22
Waarom loopt de bijdrage van de gemeente Maassluis voor de Sinterklaasviering via het gemeentefonds? Waarom is hier geen sprake van een subsidie of een specifieke uitkering?
Antwoord vraag 22
SZW verstrekt geen subsidies aan gemeenten. De bijdrage is verstrekt via een decentralisatie-uitkering omdat het om een incidentele en tijdelijke bijdrage gaat.
Vraag 23
Is de gemeente Maassluis verplicht om dit bedrag ook te besteden aan de Sinterklaasviering en hoe wordt dat verantwoord?
Antwoord vraag 23
Het feit dat gemeenten middelen ontvangen via een decentralisatie-uitkering betekent niet dat gemeenten over de besteding ervan verantwoording moeten afleggen aan het Rijk. De verantwoording over de besteding van een decentralisatie-uitkering wordt door Maassluis afgelegd aan de gemeenteraad. SZW heeft Maassluis echter verzocht de ontwikkelde initiatieven en geleerde lessen in ieder geval aan de nieuwe intochtgemeente en SZW ter beschikking te stellen.