Kamerstuk 34725-XVII-12

Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2016

Dossier: Jaarverslag en slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2016

Gepubliceerd: 23 juni 2017
Indiener(s): Raymond de Roon (PVV)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34725-XVII-12.html
ID: 34725-XVII-12

Nr. 12 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 23 juni 2017

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over het jaarverslag van 17 mei 2017 inzake Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2016 (Kamerstuk 34 725 XVII, nr. 1).

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft deze vragen beantwoord bij brief van 2 juni 2017. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie, De Roon

De adjunct-griffier van de commissie, Wiskerke

1

Waarom is er in 2016 minder geld uitgegeven dan in 2015?

Antwoord:

Zoals uit de jaarverslagen Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2015 en 2016 blijkt, komt de realisatie van de uitgaven in 2016 circa EUR 17 miljoen lager uit dan in 2015. Dit wordt verklaard door lagere uitgaven in 2016 dan in 2015 bij de beleidsartikelen 3 (Sociale vooruitgang) en 5 (Versterkte kaders voor ontwikkeling). Bij de beleidsartikelen 1 (Duurzame handel en investeringen), 2 (Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid en water) en 4 (Vrede en veiligheid voor ontwikkeling) was in 2016 juist sprake van hogere uitgaven ten opzichte van 2015. Voor de oorspronkelijk vastgestelde begroting 2015 en 2016 en voor de mutaties die vervolgens zijn opgetreden wordt u verwezen naar de respectievelijke ontwerpbegrotingen, de eerste en tweede suppletoire begrotingen en de slotwetten.

2

Waarom voldeed Nederland niet aan de internationale norm van 0,7% van het BNP voor Ontwikkelingssamenwerking (OS)?

Antwoord:

Conform het regeerakkoord is het beleid in deze kabinetsperiode niet gericht op het behalen van de internationale norm van 0,7% van het Bruto Nationaal Product (BNP) voor officiële ontwikkelingssamenwerking. In 2016 besteedde Nederland 0,65% van zijn BNP aan ontwikkelingssamenwerking.

3

Hoeveel werd aan eerstelijnsopvang in Nederland besteed? Welk percentage van het totale OS-budget is dit? Kunt u dit voor de afgelopen vijf jaren uiteenzetten?

Antwoord:

De uitgaven voor eerstejaars asielopvang in 2016 die aan ODA zijn toegerekend betroffen EUR 392,3 miljoen. Dat was 9% van het totale budget voor ontwikkelingssamenwerking. (zie HGIS Jaarverslag bij Beleidsthema 8, Versterkte kaders voor ontwikkeling).

De uitgaven over de afgelopen jaren waren:

Jaar

ODA-budget in EUR miljoen

asiel toerekening in EUR miljoen

in %

2012

4.293

254

6%

2013

4.091

274

7%

2014

4.200

697

17%

2015

5.162

1.186

23%

2016

4.488

392

9%

NB. In 2016 zijn de uitgaven relatief laag. Met ingang van 2016 worden namelijk de opvangkosten asielzoekers voor het eerst toegerekend naar het jaar dat de kosten daadwerkelijk worden gemaakt door het Centraal Orgaan Opvang asielzoekers (COA). Dat betekent dat een deel van de toegerekende kosten zijn doorgeschoven naar 2017. Dit in tegenstelling tot de jaren tot en met 2015 waarin alle opvangkosten worden toegerekend naar het jaar van binnenkomst van de asielzoeker. Deze wijziging in de toerekeningsystematiek zorgt in 2016 voor een eenmalige lagere toerekening omdat een deel van de opvangkosten asielinstroom worden toegerekend in 2017.

4

Kunt u per OESO-DAC criterium aangeven hoe eerstelijnsopvang in Nederland daaraan voldoet?

Antwoord:

Volgens de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) kan een deel van de kosten voor opvang van vluchtelingen uit DAC-landen worden toegerekend aan Official Development Assistance (ODA). De OESO-DAC aanwijzingen en definities zijn:

  • Assistance to refugees in developing countries is reportable as ODA. Temporary assistance to refugees from developing countries arriving in donor countries is reportable as ODA during the first 12 months of stay, and all costs associated with eventual repatriation to the developing country of origin are also reportable.

  • Refugees in donor countries – A refugee is a person who is outside his/her home country because of a well-founded fear of persecution on account of his race, religion, nationality, social group or political opinion. Assistance to persons who have fled from their homes because of civil war or severe unrest may also be counted under this item.

(uit: OESO DAC Statistical reporting directives Line I.A.8.2 -code 1820)

De kosten die aan ODA worden toegerekend betreffen uitgaven die het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) maakt voor personen die asielaanvragen in Nederland en door het COA worden opgevangen. Er worden alleen kosten toegerekend die binnen 12 maanden na indiening van de eerste asielaanvraag worden gemaakt.

5

Hoeveel werd aan veiligheidsmissies van de Verenigde Naties (VN) besteed? Welk percentage van het totale OS-budget is dit? Kunt u dit voor de afgelopen vijf jaren uiteenzetten?

Antwoord:

De Nederlandse bijdragen aan VN-crisisbeheersingsoperaties worden verantwoord op de begroting van Buitenlandse Zaken (beleidsartikel 2.4). Volgens OESO-DAC richtlijnen kan 7% van de bestedingen voor VN-crisisbeheersingsoperaties worden toegerekend aan ODA. Zie onderstaande tabel voor een overzicht van bestedingen aan VN-crisisbeheersingsoperatie en het ODA-aandeel hierin.

Jaar

Totale NL bijdrage aan VN-crisisbeheersing in EUR miljoen

Toegerekend aan ODA (7%) in EUR miljoen

ODA aandeel als % van totaal ODA budget

2012

96,9

6,8

0,16%

2013

86,7

6,1

0,15%

2014

76,5

5,4

0,13%

2015

73,0

5,1

0,10%

2016

137,3

9,6

0,21%

6

Kunt u per OESO-DAC criterium aangeven hoe VN-veiligheidsmissies daaraan voldoen?

Antwoord:

OESO-DAC definieert Official Development Assistance (ODA) als de financiële stromen naar landen die op de DAC lijst staan van ODA ontvangers die door de overheid verstrekt worden en die primair gericht zijn op de bevordering van economische ontwikkeling en welvaart in ontwikkelingslanden en voldoende concessioneel zijn.

Op het gebied van uitgaven gericht op conflictpreventie en oplossing, vredesopbouw en veiligheid heeft DAC nadere criteria vastgelegd om te bepalen welke uitgaven op dit specifieke gebied wel en welke niet als ODA gerapporteerd mogen worden. Uitgangspunt blijft dat ook voor uitgaven op dit gebied, de primaire doelstelling van de hulp de economische ontwikkeling en de welvaart van het land is.

Meer gedetailleerd is vastgelegd dat de financiering van militaire apparatuur of diensten niet als ODA gerapporteerd kan worden. Om te voorkomen dat ontwikkelingssamenwerking gebruikt wordt als instrument voor de bevordering van de veiligheid van de donor, zijn er nadere regels opgesteld ten aanzien van de ODA-biliteit van de ondersteuning van het leger in ontwikkelingslanden. Specifieke regels gelden voor het gebruik van militairen voor de levering van diensten of humanitaire hulp.

De steun aan de politie in een ontwikkelingsland om ze beter in staat te stellen hun reguliere taken te vervullen is als ODA te rapporteren. Ook de extra kosten die gepaard gaan met de inzet van politie van de donor, kan als ODA worden gerapporteerd.

De ondersteuning aan VN-veiligheidsmissies die als ODA gerapporteerd wordt, voldoet aan alle OESO-DAC criteria. De rapportage wordt ieder jaar gecontroleerd door het DAC secretariaat.

7

Hoeveel geld werd aan subsidies of andere hulp voor Nederlandse bedrijven in het buitenland besteed? Welk percentage van het totale OS-budget is dit? Kunt u dit voor de afgelopen vijf jaren uiteenzetten?

Antwoord:

In de afgelopen vijf jaar zijn de volgende percentages van het totale budget voor ODA via het bedrijfsleven (Nederlands en internationaal) besteed:

2012: EUR 217 miljoen; 5,0%

2013: EUR 222 miljoen; 5,2%

2014: EUR 293 miljoen; 6,8%

2015: EUR 292 miljoen; 5,6%

2016: EUR 330 miljoen; 7,1%

Het betreft financiering aan Nederlandse bedrijven én financiering aan bedrijven uit ontwikkelingslanden. Cijfers over de omvang van financiering die specifiek via Nederlandse bedrijven verloopt, worden niet separaat bijgehouden. Wel wordt sinds 2015 bijgehouden hoeveel Nederlandse bedrijven met ondersteuning uit het OS-budget hebben geïnvesteerd in of zijn gaan handelen met lage- en middeninkomenslanden.

2015: totaal 2.105 bedrijven, waarvan 465 Nederlands en 1.640 uit ontwikkelings- of andere landen

2016: totaal 2.662 bedrijven, waarvan 433 Nederlands en 2.229 uit ontwikkelings- of andere landen

8

Kunt u per OESO-DAC criterium aangeven hoe hulp aan Nederlandse bedrijven in het buitenland daaraan voldoet?

Antwoord:

OESO-DAC definieert Official Development Assistance (ODA) als de financiële stromen naar landen die op de DAC lijst staan van ODA ontvangers die door de overheid verstrekt worden en die primair gericht zijn op de bevordering van economische ontwikkeling en welvaart in ontwikkelingslanden en voldoende concessioneel zijn.

De hulp aan Nederlandse bedrijven die als ODA gerapporteerd wordt, voldoet aan al deze criteria. De rapportage wordt ieder jaar gecontroleerd door het DAC secretariaat.

9

Hoeveel werd aan maatschappelijke organisaties besteed? Welk percentage van het totale OS-budget is dit? Kunt u dit voor de afgelopen vijf jaren uiteenzetten?

Antwoord:

De afgelopen jaren werden onderstaande percentages van het ODA-budget besteed aan maatschappelijke organisaties. Het betreft hier zowel directe financiering aan NGO’s, als ook middelen die via intermediaire organisaties ten goede komen aan NGO’s.

Kanaal

2012

2013

2014

2015

2016

NGO

27%

26%

24%

20%

22%

10

Op welke manier is de wijze waarop nieuwe beleid bijdraagt of afbreuk doet aan de SDG's (Sustainable Development Goals) bij al het nieuwe beleid binnen alle departementen betrokken?

Antwoord:

Op verschillende manieren wordt er voor gezorgd dat nieuw beleid coherent is met de Duurzame Ontwikkelingsdoelen.

Het kabinet stuurt jaarlijks in mei ten behoeve van het Verantwoordingsdebat een rapportage aan de Kamer over de Nederlandse implementatie van de Sustainable Development Goals (SDG’s) De eerste rapportage is u toegezonden bij brief van 24 mei 2017 (Kamerstuk 26 485, nr. 246). Hierin wordt aandacht besteed aan de onderlinge coherentie van de beleidsdoelen.

  • Binnen het Integraal Afwegingskader (IAK) worden vooraf beleid en regelgeving afgewogen. Het Integraal Afwegingskader voorziet in een aantal richtlijnen waar beleid en regelgeving aan moeten voldoen, om ongewenste neveneffecten te voorkomen Het gaat daarbij om gevolgen voor burgers, bedrijven, overheid, ICT en milieu. Daarnaast moet bij het indienen van wetgeving en beleid standaard de vraag te worden beantwoord wat de gevolgen zijn voor de rijksbegroting, voor de sociale lasten, de arbeidsmarkt, publieke instanties en het rijksapparaat.

  • Bij de behandeling van EU-wetgeving deelt het kabinet voorafgaand aan de behandeling zijn positie met de Kamer in de vorm van een BNC (Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen) fiche. In dit fiche worden de gevolgen van het voorgestelde beleid voor Nederland en voor ontwikkelingslanden getoetst.

  • De Nederlandse agenda op het gebied van beleidscoherentie voor ontwikkeling (brief van 5 juli 2016, Kamerstuk 33 625, nr. 219) draagt direct bij aan de realisatie van de SDG’s: alle onderwerpen uit het Actieplan Beleidscoherentie corresponderen met een of meerdere SDG’s.

11

Hoeveel geld voor noodhulp werd ook daadwerkelijk besteed aan voeding en medicijnen? Hoeveel procent van het totale noodhulpbudget is dit? Waar gaat de rest van het noodhulpbudget naartoe?

Antwoord:

Begin 2016 schatten de VN in dat USD 20,1 miljard nodig was om 87,6 miljoen mensen van humanitaire hulp te voorzien, waaraan Nederland in totaal EUR 434 miljoen bijdroeg. Dit bedrag is als volgt besteed:

  • EUR 225,7 miljoen voor ongeoormerkte, wereldwijd inzetbare bijdragen aan belangrijke humanitaire organisaties als UNICEF, het Wereldvoedselprogramma (WFP) en het Rode Kruis. Deze organisaties kunnen de financiering flexibel inzetten, daar waar de nood het hoogst is en aan de hulp waar de meeste behoefte aan is zoals, voedsel, medicijnen, onderdak en schoon drinkwater, sanitaire voorzieningen en onderwijs.

  • EUR 195,4 miljoen humanitaire hulp, geografisch geoormerkt en ingezet voor specifieke acute en chronische crises zoals Syrië, Jemen en Zuid-Sudan, via VN, Rode Kruis en NGO’s, waaronder de Dutch Relief Alliance.

  • EUR 12,9 miljoen voor prioritaire thema’s als onderwijs in crisisgebieden, paraatheid, innovatie en veiligheid van hulpverleners.

Met de Nederlandse ongeoormerkte bijdrage kan de ontvangende organisatie flexibel inspelen op de hoogste noden. Nederland kiest voor deze effectieve manier van hulpgeven., De Nederlandse bijdragen zijn niet geoormerkt voor voeding of medicijnen. Op basis van de nu beschikbare informatie kan een toerekening worden gedaan van de Nederlandse noodhulpbijdragen in 2016 voor sectoren als voeding en medicijnen. Zo heeft WFP (World Food Program) van de Nederlandse bijdrage een miljoen mensen van voedselhulp voorzien en bijna 110.000 ondervoede kinderen van hoogwaardige voeding. De Dutch Relief Alliance voorzag ruim 500.000 mensen van voeding en 180.000 mensen van medische hulp en UNICEF hielp met Nederlandse financiering bijna een miljoen kinderen met voeding, vaccinaties en psychosociale hulp. Het kabinet rapporteert de definitieve cijfers in de jaarlijkse resultatenrapportage in september 2017.

12

Kunt u een overzicht geven van alle vrijwillige en verplichte uitgaven aan multilaterale organisaties die in 2016 zijn gedaan en deze uitsplitsen per organisatie? Kunt u daarbij de verschillen ten opzichte van 2015 uitgesplitst opnemen?

Antwoord:

*) Het onder algemene bijdrage weergegeven bedrag betreft compensatie voor deelname aan schuldverlichtingsinitiatieven

**) Het onder algemene bijdrage weergegeven bedrag betreft een optelsom van de bijdrage aan het zachte leningenloket en de aankoop van extra aandelen

***) Het onder algemene bijdrage weergegeven bedrag betreft een optelsom van de bijdragen aan het zachte leningenloket en de aankoop van extra aandelen.

*) Het onder algemene bijdrage weergegeven bedrag betreft compensatie voor deelname aan schuldverlichtingsinitiatieven

**) Het onder algemene bijdrage weergegeven bedrag betreft een optelsom van de bijdrage aan het zachte leningenloket en de aankoop van extra aandelen

***) Het onder algemene bijdrage weergegeven bedrag betreft een optelsom van de bijdragen aan het zachte leningenloket en de aankoop van extra aandelen

N.B. een positief bedrag betekent een verhoging in 2016 ten opzichte van 2015. Een negatief bedrag betekent een verlaging in 2016 ten opzichte van 2015.

*) Het onder algemene bijdrage weergegeven bedrag betreft compensatie voor deelname aan schuldverlichtingsinitiatieven

**) Het onder algemene bijdrage weergegeven bedrag betreft een optelsom van de bijdrage aan het zachte leningenloket en de aankoop van extra aandelen

***) Het onder algemene bijdrage weergegeven bedrag betreft een optelsom van de bijdragen aan het zachte leningenloket en de aankoop van extra aandelen.

13

Kunt u aan de hand van concrete voorbeelden aangeven hoe u in 2016 vorm heeft gegeven aan conditionaliteit binnen uw beleid?

Antwoord:

In een aantal landen is het afgelopen jaar niet mogelijk geweest het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsprogramma volledig uit te voeren. Dit betekende dat in die landen niet meer werd voldaan aan de condities voor ontwikkelingssamenwerking met de overheid.

  • In Mozambique heeft Nederland de directe ontwikkelingshulp via de centrale overheid opgeschort nadat was gebleken dat de overheid van Mozambique twee leningen buiten de begroting had aangetrokken. Volgend op deze aanvankelijke bevriezing heeft het kabinet besloten om EUR 10,2 miljoen niet meer via de centrale overheid van Mozambique in te zetten. Het kabinet heeft hiermee het signaal gegeven aan de Mozambikaanse regering dat maatregelen nodig zijn voor normalisering van de hulprelatie. Om de gevolgen van dit besluit voor de Mozambikaanse bevolking zoveel mogelijk te beperken is een deel van de vrijgekomen middelen voor 2016, namelijk EUR 5,2 miljoen, via alternatieve kanalen ingezet. De overheid van Mozambique is in september vorig jaar onder druk van de internationale gemeenschap, waaronder ook Nederland, akkoord gegaan met een internationale en onafhankelijke audit naar de verborgen leningen. Op 12 mei jl. heeft een onafhankelijk auditfirma haar bevindingen aangeboden aan het Mozambikaanse Openbaar Ministerie. Parallel aan deze audit bereidt het Openbaar Ministerie het strafrechtelijk onderzoek voor. De President heeft de bevindingen van de audit publiekelijk verwelkomd en aangekondigd te zullen meewerken aan verdere stappen die zullen voortkomen uit het strafrechtelijk onderzoek. De overheid is door Nederland aangemoedigd de uitkomsten van de audit aan te grijpen om verdere maatregelen te treffen richting adequaat beheer van de openbare financiën. Ook heeft Nederland het signaal afgegeven dat er concrete acties nodig zijn voordat Nederland overweegt de ontwikkelingshulp via de centrale overheid te hervatten.

  • In Zuid-Soedan werden enkele positieve stappen gezet in het vredesproces, waaronder de terugkeer naar Juba van de toenmalig eerste vicepresident en de oprichting van een overgangsregering van nationale eenheid. Als erkenning voor die stappen had Nederland het voornemen om de in 2014 opgeschorte bilaterale ontwikkelingssamenwerking met de centrale overheid, onder zeer strikte voorwaarden en in heel kleine stappen, te hervatten. Door de uitbarsting van geweld in juli 2016 en de daaropvolgende uitbreiding van het conflict is dit voornemen niet tot uitvoering gekomen. De opschorting van de bilaterale ontwikkelingssamenwerking met de centrale overheid is daarom van kracht gebleven. De hulp aan de bevolking via VN-organisaties en NGO’s is voortgezet.

  • In Burundi heeft de overheid nog steeds niet voldaan aan de in 2015 afgesproken voorwaarden van de EU op het gebied van mensenrechten, politieke dialoog en veiligheid. Nederland heeft zich bij deze voorwaarden aangesloten. De Nederlandse hulp via de overheid blijft dus opgeschort. Nederland blijft hierover, samen met de EU, met de overheid in dialoog. Alle hulp via andere kanalen dan de overheid wordt voortgezet.

14

Hoe wordt het She Decides initiatief gefinancierd en wat voor financiële consequenties heeft dit initiatief voor het budget gelijke rechten en kansen voor vrouwen?

Antwoord:

De EUR 10 miljoen die het kabinet beschikbaar stelt in 2017 in het kader van She Decides wordt gevonden in de ruimte die ontstaat door een saldo van meevallers en tegenvallers, onder meer binnen subartikel 3.1, «Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten voor iedereen en een halt aan de verspreiding van HIV/aids».

15

Hoe gaat u de bevindingen van de evaluatie «Gender Sense and Sensitivity over de periode 2007–2014» van de Inspectie voor Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB) en de motie-Van Laar (Kamerstuk 33 625, nr. 208) implementeren?

Antwoord:

In de Kamerbrief «Meer actie voor vrouwenrechten en gendergelijkheid» van 20 september 2016 met kenmerk BZ-2016.13739 heeft het kabinet aangegeven hoe het de bevindingen van de beleidsdoorlichting «Gender, Sense and Sensitivity» en de motie Van Laar implementeert. Deze brief bouwt voort op de beleidsreactie van het kabinet op deze beleidsdoorlichting (Kamerstuk 32 605, nr. 173) van de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB).

16

Kunt u aangeven hoe vrouwenrechtenorganisaties en activisten die zich inzetten voor vrouwenrechten en gendergelijkheid zowel in het Globale Noorden als Zuiden direct worden gefinancierd?

Antwoord:

Het internationale genderbeleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is in de eerste plaats gericht op het versterken en implementeren van vrouwenrechten en gendergelijkheid in het Zuiden. Dat betekent dat de financiering voornamelijk gaat naar organisaties die zich in het Zuiden hiervoor inzetten. Dit gebeurt zowel binnen programma’s voor bevordering van mensenrechten, voedselzekerheid, water en veiligheid en rechtsorde als in programma’s die zich specifiek richten op vrouwenrechten en gendergelijkheid.

Zo is het Funding Leadership and Opportunities (FLOW) programma gericht op het vergroten van politieke en economische participatie en zeggenschap van vrouwen en het tegengaan van geweld tegen vrouwen. Hierbij werken tien (inter)nationale consortia samen met meer dan 100 lokale organisaties in 36 lage inkomens- en lage midden inkomenslanden. Het Leading from the South programma is specifiek opgezet ter versterking van lokale vrouwenrechten organisaties in het Zuiden via drie regionale vrouwenfondsen en één wereldwijd fonds waar zij aanvragen kunnen indienen. In het Nationaal Actieplan (NAP) voor Vrouwen, Vrede en Veiligheid werken acht consortia samen met lokale organisaties aan uitvoering van deze agenda op nationaal en internationaal niveau. Daarnaast kunnen lokale organisaties in het Zuiden die zich inzetten voor vrouwenrechten en gendergelijkheid aanspraak maken op het Accountability Fonds dat door de Nederlandse ambassades wordt beheerd.

Veel vrouwenorganisaties zijn netwerkorganisaties die zowel nationaal als internationaal actief zijn deze organisaties maken aanspraak op zowel nationale als internationale genderfinanciering. Zo ontvangt het Nederlandse gender platform Wo=Men, dat zowel nationaal als internationaal vrouwenrechten en gendergelijkheid bevordert, financiering van zowel het Ministerie van Buitenlandse Zaken als van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

17

Hoe apprecieert u de voortgang op de gemaakte afspraken tijdens de Humanitaire Wereldtop en met name de Grand Bargain?

Antwoord:

In het eerste jaar van implementatie van de afspraken die tijdens de Humanitaire Wereldtop zijn gemaakt, is een aantal resultaten geboekt. Alle ondertekenaars hebben hieraan bijgedragen binnen de taakverdeling die in de Grand Bargain is gemaakt.

Ondanks de vooruitgang op de verschillende onderdelen van de Grand Bargain, is er nog onvoldoende samenhang, omdat de focus vooral ligt op uitvoering van de afzonderlijk doelstellingen in plaats van op het totaalpakket aan afspraken: de «Bargain». Het kabinet is van mening dat de Grand Bargain – het geven en nemen – weer voorop moet staan bij de uitvoering van de afspraken. Bijvoorbeeld door de transparantie te vergroten waardoor rapportagevereisten kunnen worden geharmoniseerd en versimpeld.

Nederland blijft zich, mede als voortrekker van de transparantieagenda, hard maken om de gemaakte afspraken te realiseren, door onder andere actief te participeren in de verschillende werkgroepen van de Grand Bargain en door bij de humanitaire partners en andere donoren te blijven aandringen op implementatie van de gehele «Bargain».

18

Hoeveel van de tijdens de Obama-top toegezegde 3 miljard euro voor humanitaire hulp, is daadwerkelijk beschikbaar gemaakt door de donoren?

Antwoord:

Nederland heeft de tijdens de Obama-top voor vluchtelingen in september jl. toegezegde bijdragen al ter beschikking gesteld. De VS en andere medeorganisatoren van de top zullen de komende maanden moeten rapporteren over de door andere donoren toegezegde middelen.

19

Kunt u de verschillende cijfers verklaren over asielaanvragen in Nederland die in het jaarverslag HGIS 2016 worden vermeld (31.600 in 2016 en 58.900 in 2015) en die in het jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2016 worden vermeld (33.670 in 2016 en 59.330 in 2015)?

Antwoord:

In het BHOS-jaarverslag en in het HGIS-jaarverslag wordt verwezen naar verschillende bronnen over de asielinstroom. In de BHOS-jaarverslag wordt verwezen naar de Rapportage Vreemdelingen Keten 2016 van de IND terwijl in het HGIS-jaarverslag wordt verwezen naar een publicatie met betrekking tot de jaarcijfers 2016 van Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V).

Het verschil tussen de aantallen betreft de vluchtelingen die uit opvangkampen in o.a. Italië en Griekenland worden overgebracht naar Nederland. In de publicatie over de jaarcijfers van IND, COA en DT&V is deze groep vluchtelingen niet meegeteld. Als dit wel meegenomen wordt, dan komt de instroom in 2016 op 33.670 en in 2015 op 59.330 conform de Rapportage Vreemdelingen Keten van de IND. In volgende publicaties wordt naar dezelfde bron verwezen om verwarring te voorkomen.

20

Kunt u inzichtelijk maken welke investeringen zijn gedaan in 2016 met de 50 miljoen euro ter bevordering van ondernemerschap door en werkgelegenheid voor Afrikaanse jongeren? Is al iets te zeggen over de concrete resultaten van die investeringen?

Antwoord:

Van de EUR 50 miljoen ter bevordering van ondernemerschap door en werkgelegenheid voor Afrikaanse jongeren is EUR 25 miljoen gereserveerd voor het programma Local Employment for Development in Africa (LEAD) en EUR 25 miljoen extra beschikbaar gesteld binnen het Dutch Good Growth Fund voor deze doelstelling.

LEAD heeft in 2016 EUR 3.073.858 besteed aan de volgende activiteiten:

  • Om hun inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te vergroten zijn ruim 3.600 jongeren getraind in sociale, technische en ondernemerschapsvaardigheden en zijn relevante stages en leer-werktrajecten gefaciliteerd. Ruim 80 bestaande kleine bedrijven zijn ondersteund om door te groeien en om op die manier nieuwe banen te creëren. Ook zijn de eerste startende jonge ondernemers in contact gebracht met investeerders.

  • Er zijn investeringen gedaan in het verbeteren van de infrastructuur voor ondernemerschap onder jongeren, zoals het opzetten van samenwerkingsruimtes en het ondersteunen van incubators. Er zijn consultaties gehouden met overheid, private en financiële sector over verbetering van het ondernemingsklimaat voor startende ondernemers en verbetering van de toegang tot financiële diensten.

De effecten van deze interventies, zoals gemeten via het aantal jongeren met een baan of eigen onderneming, zullen pas in de loop van 2017 meetbaar zijn. Deze resultaten worden gepubliceerd in de jaarlijkse resultatenrapportage.

Van de EUR 25 miljoen die binnen het DGGF beschikbaar is gesteld ter bevordering van ondernemerschap door en werkgelegenheid voor Afrikaanse jongeren is EUR 20 miljoen toebedeeld aan onderdeel 2 van het Dutch Good Growth Fund en EUR 5 miljoen aan onderdeel 1:

  • Een investering van EUR 2,6 miljoen in het Oasis Africa Fund ten behoeve van jonge ondernemers en werknemers in Ghana en Ivoorkust.

  • Een investering van EUR 3,5 miljoen in Access Bank Liberia, dat kleine ondernemingen financiert in Liberia en hiermee nieuwe banen voor jongeren creëert.

  • Een investering van EUR 6,2 miljoen in het Fund for Agricultural Finance ten behoeve van ondernemingen en jonge werknemers in de landbouw in Nigeria.

  • Een investering van EUR 8 miljoen in het Zoscales Fund, ten behoeve van jonge ondernemers en werknemers in Ethiopië.

  • Met bovenstaande investeringen via onderdeel 2 van het DGGF worden 65 ondernemers gefinancierd waarmee circa 7.000 banen worden ondersteund en 1.000 nieuwe banen gecreëerd, waarvan 70% voor jongeren.

  • De financiering van twee Nederlandse ondernemers via onderdeel 1 van het DGGF met investeringen in Kenia (exploitatie van een melkfabriek) respectievelijk Ghana (investering in vrieshuis ter versterking van opslagcapaciteit voor vlees). Op dit moment wordt gewerkt aan de financiering van een Nederlandse ondernemer die in Mali gaat investeren (productie van oliën voor de lokale markt door biologische olie-extractie van noten). Het betreft in totaal EUR 5 miljoen aan financieringen waarmee ongeveer 300 directe banen worden gecreëerd en duizenden lokale boeren als toeleverancier betrokken zijn en inkomsten genereren.

De investering in het Oasis Africa Fund en de twee investeringen door Nederlandse ondernemers vonden in 2016 plaats. De overige investeringen in 2017. Verwacht wordt dat met alle bovenstaande transacties in totaal ongeveer 1.300 nieuwe banen worden gecreëerd, grotendeels voor jongeren.

21

Kunt u inzichtelijk maken welke investeringen zijn gedaan in 2016 met de 25 miljoen euro binnen het DGGF voor het creëren van banen en bevorderen van jong ondernemerschap in achttien landen in Noord-Afrika? Is al iets te zeggen over de concrete resultaten van die investeringen?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 20.

22

Hoe heeft de inzet van Nederland op de prioriteit «versterking van de nexus humanitair, ontwikkeling en vredesopbouw» zich concreet doorvertaald sinds de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) van 2016?

Antwoord:

Voor de versterking van de samenwerking op humanitaire hulp, ontwikkeling en vredesopbouw in VN-verband zet het kabinet in op twee hervormingstrajecten. Ten eerste richt het kabinet zich op verbeterde samenwerking op het terrein van humanitaire hulp en ontwikkeling in het kader van de Grand Bargain, een set van afspraken gericht op het verbeteren van de effectiviteit en efficiëntie van humanitaire hulpverlening. Ten tweede steunt het kabinet de Sustaining Peace agenda. De agenda richt zich op het versterken van de samenhang tussen de afzonderlijke pijlers van het VN-apparaat voor vrede en veiligheid, ontwikkeling en mensenrechten. Het doel van deze agenda is het vergroten van de effectiviteit van conflictpreventie en vredesopbouw.

Er wordt langzaam vooruitgang geboekt bij het verbeteren van de samenwerking («nexus») tussen humanitaire hulp en ontwikkelingssamenwerking. Zo zijn UNHCR (de belangrijkste humanitaire actor) en de Wereldbank (de belangrijkste ontwikkelingsactor) het afgelopen jaar beter gaan samenwerken bij het realiseren van duurzame opvang en betere perspectieven voor mensen die al lange tijd ontheemd zijn. Het kabinet steunt een pilot in Ethiopië en Uganda waarbij UNHCR, de Wereldbank en de lokale overheid nauw samenwerken bij het verbeteren van economische perspectieven en lokale dienstverlening voor vluchtelingen en hun gastgemeenschappen.

23

Welke hervormingen van het VN-ontwikkelingssysteem heeft de nieuwe Secretaris-Generaal (SG) van de VN inmiddels ter hand genomen?

Antwoord:

De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties Guterres benoemde eind 2016 Amina Mohammed als plaatsvervangend Secretaris-Generaal, en heeft haar het mandaat gegeven om voorstellen voor de hervormingen van het VN-ontwikkelingssysteem te ontwikkelen, zodat het een effectieve bijdrage kan leveren aan het behalen van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen die in september 2015 door de Verenigde Naties zijn aangenomen. De voorstellen liggen op het gebied van overlappende functies en tekortkomingen in het VN-ontwikkelingssysteem, het verbeteren van transparantie, bestuur en financieringsmethodiek en de versterking van de coördinatie van de VN-aanwezigheid op landenniveau. Zij zal in juni 2017 met voorlopige voorstellen komen en, naar verwachting, in december 2017 haar definitieve voorstellen presenteren.

24

Kunt u concretiseren welke mogelijkheden vluchtelingen hebben gekregen door het Regional Development and Protection Programme (RDPP)? Is dat te staven met cijfers?

Antwoord:

RDPP-programma’s zijn gericht op het versterken van de rechtspositie en bescherming van vluchtelingen, het uitbreiden van basisvoorzieningen en het vergroten van kansen op werk en (beroeps)onderwijs voor vluchtelingen en hun gastgemeenschappen. Tot nu toe zijn in Ethiopië, Kenia, Oeganda, Somalië en Soedan programma’s gestart. Zo levert het RDPP in Kenia een bijdrage aan een nieuw op te richten nederzetting in Kalobeyei, in het noordwesten van Kenia, waar vluchtelingen en de lokale bevolking op gelijke voet toegang krijgen tot werk en voorzieningen. In Kalobeyei is inmiddels een start gemaakt met de aanleg van infrastructuur, zoals wegen en een dokterspost. Een overzicht van de programma’s die Nederland steunt in de Hoorn van Afrika is opgenomen in de Kamerbrief «voortgang bij versterking vluchtelingenopvang in de regio» (Kamerstuk 19 637, nr. 2253), die uw Kamer op 7 november 2016 toeging.

Naast bovengenoemde landenprogramma’s voert de VN-vluchtelingenorganisatie (UNHCR) een programma uit om de bescherming en rechtspositie van vluchtelingen in Soedan, Ethiopië en Kenia te versterken. Hierbij gaat speciale aandacht uit naar stedelijke vluchtelingen, de bescherming van kinderen en het voorkomen van geweld tegen vrouwen, inclusief vrouwenbesnijdenis. Zo werden bijvoorbeeld in vier vluchtelingenkampen in Ethiopië 1.387 onbegeleide minderjarigen geïdentificeerd en werd een deel van deze kinderen met familie herenigd.

25

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de opening van het humanitair datacentrum van het VN Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Zaken (UNOCHA) in Den Haag?

Antwoord:

OCHA opent in augustus 2017 het Centre for Humanitarian Data in Den Haag. De missie van het centrum is om het gebruik en de impact van data binnen de humanitaire sector te vergroten. Het centrum streeft ernaar dat in de toekomst alle humanitaire organisaties tijdig toegang krijgen tot de data die zij nodig hebben, bijvoorbeeld over welke hulp zij waar moeten bieden om de mensen met de hoogste noden te bereiken. Google, de VN-vluchtelingenorganisatie (UNHCR), World Food Program (WFP), International Organization for Migration (IOM) en verschillende universiteiten zijn betrokken geweest bij het opstellen van een businessplan voor het centrum. Het centrum ondersteunt ook humanitaire organisaties bij het ontwikkelen van beleid om op een verantwoorde wijze data te verzamelen en te delen. Het centrum biedt verder trainingen aan humanitaire hulpverleners en besluitvoerders om data effectiever te leren gebruiken, en het biedt een fysieke en digitale plek voor samenwerking aan bedrijven, kennisinstellingen en noodhulporganisaties, zodat zij gezamenlijk oplossingen kunnen zoeken op gedeelde uitdagingen op het gebied van data.

26

Hoe is de 200 miljoen euro private klimaatfinanciering samengesteld?

Antwoord:

Nederland mobiliseerde in 2016 EUR 209 miljoen aan private investeringen in klimaatprojecten. Meer dan de helft van de private investeringen bestond uit commerciële leningen en deelnemingen in klimaatprojecten die mogelijk werden gemaakt door leningen van multilaterale ontwikkelingsbanken. Via bilaterale en multilaterale programma’s, zoals het Fonds Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid (FDOV) en Energising Development (ENDEV), werd EUR 37 miljoen gemobiliseerd. FMO trok in 2016 EUR 16 miljoen aan private investeringen aan voor klimaatprojecten waarvan het de belangrijkste financier was. Bijlage 6 van het HGIS-jaarverslag 2016 (bijlage bij Kamerstuk 34 301, nr. 4) biedt een gedetailleerd overzicht van de instrumenten die zijn ingezet en de private investeringen die daarmee zijn gemobiliseerd. Deze bijlage bevat ook een beschrijving van de gebruikte methodologie en nog bestaande onduidelijkheden omtrent de rapportage over private klimaatfinanciering.

27

Welke voortgang is er geboekt als het gaat om de transparantie van de farmaceutische industrie op het gebied van kosten en prijzen van medicijnen en vaccinaties?

Antwoord:

Het kabinet werkt op verschillende manieren aan transparantie van prijsstelling van medicijnen en vaccins. Nederland heeft de internationale discussie aangezwengeld over oplossingen voor te hoge prijzen en onvoldoende beschikbaarheid van medicijnen. Tijdens de 69ste Wereld Gezondheid Assemblee (WHA) in mei 2016 pleitte Nederland in EU-verband voor een wereldwijd gecoördineerde aanpak voor onderzoek en ontwikkeling van medicijnen die de markt niet of tegen zeer hoge prijzen levert. Samen met de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) worden verschillende modellen onderzocht om meer inzicht te krijgen in prijsstelling en om prijzen te beïnvloeden. Daarbij moet worden gedacht aan het loskoppelen van onderzoek en productie of het bijhouden van een database van prijzen in verschillende landen. Hierover werd in voorjaar 2017 in Amsterdam een internationaal «fair pricing forum» georganiseerd.

Transparantie wordt ook bevorderd door de door Nederland gefinancierde Access to Medicine Index, een initiatief waarbij de 20 grootste internationale farmaceutische bedrijven worden vergeleken op het terrein van prijsstelling, onderzoek, productontwikkeling en patentbeleid. Het algemene beeld dat deze Index biedt is dat steeds meer bedrijven bij de prijsstelling van geneesmiddelen rekening houden met betaalbaarheid. De Index constateert wel dat de activiteiten van de farmaceutische bedrijven nog onvoldoende zijn afgestemd op specifieke behoeftes in de minst ontwikkelde landen.

Nederland blijft zich inspannen voor grotere transparantie en bredere toegang tot medicijnen. Tijdens de Wereld Gezondheid Assemblee in 2017 stond dit thema ook hoog op de agenda.

28

Kunt u aangeven in hoeverre de doelstelling voor het vergroten van het succes van het Nederlandse bedrijfsleven in het buitenland is bereikt en of er een causaal verband is aangetoond met het toegenomen succes en de inzet van het kabinet?

Antwoord:

Er zijn verschillende aspecten te noemen waaruit blijkt dat het succes van Nederlandse bedrijven in het buitenland is toegenomen. Het gaat dan bijvoorbeeld om (1) de resultaten van de ruim 100 handelsmissies (opgebouwde nieuwe relaties, MoU’s, contracten) zoals die zijn weergegeven in de brieven die daarover naar de Tweede Kamer zijn gestuurd, (2) de cijfers van het CBS waaruit blijkt dat diverse records zijn gebroken als het gaat om exportvolume en export van goederen en van diensten, (3) de toegenomen internationalisering van Nederlandse bedrijven in de afgelopen jaren – ondanks economische tegenwind – zoals blijkt uit de jaarrapportages van RVO.nl en

(4) de hoeveelheid grote projecten waar Nederlandse bedrijven – veelal met een extra focus op duurzaamheidsaspecten – een belangrijke rol in spelen.

29

Hoe ziet de «brede ring van instabiliteit om Europa» eruit? Welke landen behoren ertoe? Hoe verhoudt deze ring zich tot de 40 armste landen ter wereld? Welke armste landen vallen buiten de ring van Europa?

Antwoord:

De «brede ring van instabiliteit rond Europa» is niet nauwkeurig gedefinieerd; het betreft een groep van landen in de nabijheid van Europa, waarvan de instabiliteit invloed heeft op Nederland en Europa. Het kabinet verwijst met deze beeldspraak doorgaans naar instabiele landen in de regio’s rondom Europa: van Oost-Europa, Zuidwest-Azië, Midden-Oosten, Noord-Afrika en de Hoorn van Afrika tot West-Afrika, waaronder de Sahel-regio. Afhankelijk van hoe ruim de brede ring wordt genomen, omvat dit concept ongeveer een derde tot de helft van de lijst van Minst Ontwikkelde Landen van de Verenigde Naties en de categorie lage-inkomenslanden van de Wereldbank.

30

Is al iets te zeggen over de resultaten die zijn geboekt binnen Samenspraak & Tegenspraak in 2016? Hoe worden de effecten van dit programma gemeten? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord:

De jaarrapportages van de strategische partnerschappen met daarin ook de eerste resultaten over 2016 worden op dit ogenblik ontvangen. Deze kunt u verwachten in de resultatenrapportage die in september 2017 aan de Kamer wordt aangeboden. De 25 partnerschappen hebben ieder een eigen methode om de voortgang van hun programma te meten. De resultaten die hieruit voortvloeien zullen gebruikt worden om uitspraken te doen over de mate waarin het programma Samenspraak en Tegenspraak bijdraagt aan capaciteitsversterking van maatschappelijke organisaties op het terrein van pleiten en beïnvloeden.

31

Op welke wijze is in 2016 de bekendheid van Zuidelijke maatschappelijke organisaties met het Accountability fonds vergroot? Wat wordt onder de Zuidelijke maatschappelijke organisaties verstaan?

Antwoord:

Na de openstelling van het fonds in 2016 naar aanleiding van de motie van Laar hebben de Nederlandse ambassades het fonds actief bekend gesteld in de landen die vallen binnen hun ressort. De ambassades hebben via hun netwerk en het uitschrijven van call for funds een groot aantal maatschappelijke organisaties bereikt, waarvan circa 50% vrouwenrechtenorganisaties. Onder zuidelijke maatschappelijke organisaties worden organisaties verstaan zonder winstoogmerk en in het bezit van rechtspersoonlijkheid; zij zijn statutair gevestigd in lage- en lage-middeninkomenslanden en zijn opgericht in het land van vestiging volgens het daar geldende recht.

32

De verwachting is dat in de eerste helft van 2017 in tien andere sectoren dan de textielsector en de bancaire sector een convenant kan worden afgesloten. Geldt deze verwachting nog steeds? Kunt u per sector een update geven van de stand van de onderhandelingen en op welke thema's knelpunten worden ervaren?

Antwoord:

De convenanten van de houtsector en plantaardige eiwitsector zijn in maart jl. ondertekend. Het goudconvenant wordt naar verwachting in juni ondertekend. De verwachting is dat het verzekeringsconvenant deze zomer afgerond zal worden. Er zijn dan zes convenanten in de eerste helft van 2017 afgesloten. De verwachting is dat er in de tweede helft van 2017 nog eens vijf convenanten worden afgesloten: land- en tuinbouw, metallurgische industrie, natuursteen, sierteelt, en voedingsmiddelen. Daarnaast is de verwachting dat de technologische industrie, de pensioensector, de sector duurzame energie en de sector scheepvaart in 2018 een IMVO-convenant afsluiten.

Er zijn geen specifieke thematische knelpunten aan te duiden. Het kost tijd om tot kwalitatieve, ambitieuze en breed gedragen afspraken te komen. De ervaring leert dat bij aanvang van de convenantbesprekingen tijd moet worden geïnvesteerd in een vertrouwensbasis, ook is tijd nodig om inzicht te krijgen in de huidige due diligence processen van de sector, en moet er tijd worden genomen voor kennisopbouw onder de partijen. Ook het overtuigen van de achterbannen van brancheorganisaties kost in veel sectoren de nodige tijd.

33

Met welke 11 landen is Nederland in gesprek om antimisbruikbepalingen in bilaterale verdragen op te nemen?

Antwoord:

Nederland heeft aan 23 landen aangeboden om in gesprek te gaan over het opnemen van antimisbruikbepalingen. Het totale aantal ontwikkelingslanden waarmee overeenstemming is bereikt over de herziening van het belastingverdrag nu tien: Bangladesh, Ethiopië, Ghana, Indonesië, Kenia, Malawi, Oekraïne, Oezbekistan, Zambia en Zimbabwe.

Met 10 van hen is Nederland op dit moment ook in gesprek: Egypte, Georgië, India, Kirgizië, Marokko, Moldavië, Pakistan, Sri Lanka, Oeganda en Vietnam.

34

Hoe zijn deelnemende bedrijven aan economische missies gescreend? Hoeveel bedrijven namen deel die de OESO-richtlijnen niet actief onderschrijven?

Antwoord:

Bedrijven die deelnemen aan economische missies wordt gevraagd te verklaren de OESO-richtlijnen te kennen en hiernaar te handelen. In de OESO-richtlijnen staat dat bedrijven waar mogelijk ook over milieu en sociale aspecten van hun bedrijfsvoering dienen te rapporteren. Bij aanmelding voor een missie controleert de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) de deelnemerslijst op de score van de bedrijven in de Transparantiebenchmark. Indien opportuun wordt het bedrijf een handelingsperspectief geboden om in actie te komen. Een nul-score kan erop wijzen dat een bedrijf geen maatschappelijke rapportage heeft. Dit is aanleiding om in gesprek te gaan over het belang van maatschappelijke verslaglegging en kan aanleiding zijn het desbetreffende bedrijf geen deelname te verlenen aan een economische missie.

35

Welke criteria stelt u voor deelname aan economische missies?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 34.

36

Zijn bedrijven die de OESO-richtlijnen niet onderschrijven geweigerd voor een economische missie? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Het uitgangspunt van het kabinet is dat bedrijven slechts kunnen deelnemen aan een economische missie als zij de OESO-richtlijnen onderschrijven en verklaren hiernaar te handelen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) controleert of ingeschreven bedrijven geen zogenoemde 0-score hebben op de Transparantiebenchmark. Mocht een bedrijf dat zich heeft ingeschreven voor een missie een 0-score hebben, dan gaat RVO hiermee in gesprek. Op basis van dit gesprek besluit het Ministerie van Buitenlandse Zaken of verbeterafspraken nodig zijn en of het bedrijf alsnog mag deelnemen aan de missie. Onlangs heeft het kabinet uw Kamer geïnformeerd over de verbeterde procedure bij de controle van de 0-score voor deelname aan missies (Kamerstuk 26 485, nr. 247).

37

Het verschil tussen het aantal banen ondersteund door Private Sector Development (PSD)-programma’s in 2016 en 2017 is veel groter dan datzelfde verschil in 2017 en 2018. Is het gezien het grote gat tussen de bereikte waarde in 2016 en de streefwaarde van 2017 realistisch dat die streefwaarde gehaald gaat worden? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord:

Het in het jaarverslag vermelde aantal van 66.379 directe banen in ondernemingen die in 2016 ondersteund werden door programma’s voor private sectorontwikkeling (PSD) betreft een voorlopige telling. Zoals de leeswijzer op pagina 6 van het jaarverslag aangeeft zijn als gevolg van de gangbare rapportagesystematiek nog niet alle gegevens beschikbaar op het moment dat het jaarverslag wordt opgesteld. Daarom rapporteert het kabinet de definitieve cijfers in de jaarlijkse resultatenrapportage in september 2017.

De komende tijd komt meer resultaatinformatie beschikbaar. Op basis van de reeds ontvangen informatie bestaat de verwachting dat het definitieve aantal banen de streefwaardes voor 2017 (160.000) en voor 2020 (180.000) zal overschrijden. Op basis hiervan concludeert het kabinet dat de haalbaarheid van de streefwaarde voor 2017 realistisch is.

38

Is het gezien het grote gat tussen de bereikte waarde in 2016 en de streefwaarde van 2017 realistisch dat die streefwaarde voor het aantal boeren met toegenomen productiviteit en inkomen gehaald gaat worden? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord:

In het jaarverslag zijn de resultaten die behaald zijn in 2016 opgenomen voor zover die in dit stadium beschikbaar konden worden gesteld door de uitvoerende organisaties. Voor deze indicator waren de meeste resultaten nog niet binnen. Op basis van de reeds ontvangen rapportages acht het kabinet de streefwaarde van 4,5 miljoen in 2017 realistisch. In de resultatenrapportage die uitkomt in september 2017 worden de volledige resultaten gepresenteerd.

39

Is het gezien het grote gat tussen de bereikte waarde in 2016 en de streefwaarde van 2017 realistisch dat die streefwaarde voor het aantal hectare landbouwgrond dat eco-efficiënter wordt gebruikt gehaald gaat worden? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord:

In het jaarverslag zijn de resultaten die behaald zijn in 2016 opgenomen voor zover die in dit stadium beschikbaar konden worden gesteld door de uitvoerende organisaties. Voor deze indicator is de rapportage over de meeste resultaten nog niet binnen. De streefwaarde van 3 miljoen hectare in 2017 is realistisch. In de resultatenrapportage die uitkomt in september 2017 worden de volledige resultaten gepresenteerd.

40

Wat is de rol van het bedrijfsleven bij het realiseren van de doelen bij de resultaatgebieden Voedselzekerheid, Water en Klimaat? Kunt u dit inzichtelijk maken?

Antwoord:

Het bedrijfsleven speelt een belangrijke rol bij het realiseren van doelen binnen de resultaatgebieden voedselzekerheid, water en klimaat. Zoals ook in de Resultaten Rapportage is vermeld, dragen bedrijven bij aan innovatie, medefinanciering, als partij die oplossingen opschaalt via de markt en als doelgroep, zoals boerenbedrijven. Daarnaast worden bedrijven in samenwerkingsprogramma’s «aangemoedigd» om hun handelsketens te verduurzamen (minder watergebruik, minder ontbossing en minder CO2-uitstoot).

In het programma voedselzekerheid introduceren de Nederlandse zaadveredelingsbedrijven nieuwe groente variëteiten die extra productiviteit genereren en daardoor bijdragen aan een hoger inkomen. De samenwerking van agrarische verwerkingsbedrijven en toeleverende boeren helpt vele miljoenen boeren aan betere inkomens waardoor hun bereidheid om te investeren in hogere productiviteit van hun gewassen toeneemt. De Nederlandse publieke steun heeft USD 20 miljoen private leningen gemobiliseerd voor de landbouw via de Wereldbank. Tevens zijn in 2016 10 duizend boeren getraind in betere bedrijfsvoering.

Ook in het waterprogramma wordt veel met het bedrijfsleven samengewerkt. De agrarische sector is veruit de grootste watergebruiker in ontwikkelingslanden, maar ook de industriële sector legt in toenemende mate beslag op het beschikbare water. Bedrijven spelen dus een cruciale rol bij duurzaam waterbeheer. Nederland ondersteunt bedrijven bij het verduurzamen van de productie door het verbeteren van de waterefficiëntie, het terugdringen van vervuiling en gebruik van energie, en het tegengaan van ontbossing. Bedrijven kunnen ook een rol spelen bij het oplossen van waterproblemen. Voorbeelden zijn de diensten van bedrijven voor onder andere drinkwaterbereiding, afvalwaterbehandeling en monitoring van watergebruik. Deze samenwerking loopt via partnerschappen onder het Fonds Duurzaam Water, de samenwerkingen met Aqua for All, en het Securing Water for Food programma. Het aantal Nederlandse bedrijven betrokken bij centraal gefinancierde waterprogramma’s steeg in de periode 2013–2016 van 22 naar 91. Drinkwaterbedrijven zijn strikt genomen geen bedrijfsleven, maar spelen wel een belangrijke in het waterprogramma.

Ook bij het realiseren van de klimaatdoelen spelen bedrijven een belangrijke rol. In 2016 werd EUR 209 miljoen aan private investeringen voor klimaat gemobiliseerd via ontwikkelingsbanken, bedrijfsleven programma’s en internationale klimaatfondsen. In het HGIS-jaarverslag wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze deze investeringen zijn gemobiliseerd.

Het resultaat op het gebied van toegang tot hernieuwbare energie wordt vooral gerealiseerd via het bedrijfsleven. Nederland investeert via FMO in grootschalige hernieuwbare energieprojecten van het bedrijfsleven, zoals het Lake Turkana-windpark in Kenia, en in innovatieve bedrijven zoals zonne-energie leverancier Mobisol. Via onder meer het Energising Development-partnerschap, het Afrika biogas-programma van HIVOS en SNV investeert Nederland in marktontwikkeling voor schonere kookoplossingen, huishoudelijke biogassystemen en kleinschalige zonne-energiesystemen. In deze programma’s verkopen lokale bedrijven met lokale bankfinanciering hun energieoplossingen aan huishoudens.

41

Is een streefwaarde van 3 miljoen in 2017 voor het aantal hectare landbouwgrond dat eco-efficiënter wordt gebruikt in vergelijking met de waarde in 2016 (120.000 ha) en de streefwaarde voor 2020 (5,5 miljoen) realistisch te noemen? Is de inschatting dat de streefwaarde in 2017 bereikt zal worden?

Antwoord:

In het jaarverslag zijn de resultaten die behaald zijn in 2016 opgenomen voor zover die in dit stadium beschikbaar konden worden gesteld door de uitvoerende organisaties. Voor deze indicator is de rapportage over de meeste resultaten nog niet binnen. Op basis van de reeds ontvangen rapportages acht het kabinet de streefwaarde van 3 miljoen hectare in 2017 realistisch. In de resultatenrapportage die uitkomt in september 2017 worden de volledige resultaten gepresenteerd.

42

Wat wordt precies verstaan onder bijdragen door publieke instanties en bedrijven aan betere randvoorwaarden voor vrouwenrechten en gendergelijkheid (outcome)? Welke voorbeelden zijn er van dergelijke bijdragen? Hoe zijn de resultaten concreet meetbaar?

Antwoord:

Betere randvoorwaarden voor vrouwenrechten en gendergelijkheid gaan over verandering en verbetering van (culturele en religieuze) normen en waarden, wetten en instituties. De overheid en het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven spelen daarin een belangrijke rol. Organisaties die zich inzetten voor vrouwenrechten en gendergelijkheid proberen via pleitbezorging en beleidsbeïnvloeding publieke instanties, bedrijven, andere organisaties en individuen te bewegen tot het creëren van betere randvoorwaarden. Resultaten worden gemeten aan de hand van vooraf opgestelde indicatoren.

Een concreet voorbeeld is de versterking van de positie van vrouwelijke ondernemers in de landbouw in Vietnam zodat zij meer zeggenschap hebben over het functioneren van de coöperaties waar zij lid van zijn. Andere voorbeelden zijn een aantoonbare verbetering van het inkomen van vrouwen actief in de mijnbouw in Tanzania en media-instellingen in Senegal die zich via een convenant verplichten om te publiceren over vrouwenrechten en gendergelijkheid. In beide gevallen werd ook hier nauw samengewerkt met publieke instanties.

43

Kunt u toelichten waarom resultaatgebied 3, de seksuele rechten van vrouwen en meisjes, niet meetbaar is?

Antwoord:

Resultaten op het gebied van seksuele rechten zijn niet eenvoudig te meten aan de hand van directe, kwantitatieve indicatoren. Het aantal relevante wetten dat is veranderd of positieve publieke statements van leiders geeft een indicatie van hoe het ervoor staat, maar vereist ook een kwalitatieve, landenspecifieke analyse. De kwalitatieve analyse van kwantitatief gemeten resultaten schetst de context waarin wordt gewerkt aan seksuele rechten voor gediscrimineerde en kwetsbare groepen.

44

Kunt u toelichten waarom de mate waarin vrouwen en meisjes seksuele rechten hebben en ervaren, gemeten wordt aan de hand van de tevredenheid van de partners op het gebied van Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) en niet de doelgroep zelf?

Antwoord:

Er is gekozen voor een kwalitatieve meting bij de organisaties waar het ministerie mee samenwerkt. Zij geven een context-specifiek oordeel over de reductie van barrières voor toegang tot seksuele rechten voor kwetsbare en gediscrimineerde groepen in de landen waar zij werken, en over hun eigen bijdrage daaraan. Dit is gebaseerd op de eigen baseline- en vervolgstudies die partnerorganisaties uitvoeren bij hun doelgroepen. Partners en het ministerie kunnen uit deze analyses lessen trekken over mogelijke noodzaak de gekozen aanpak bij te sturen.

45

Kunt u toelichten hoe de toegang tot rechtspraak wordt gemeten?

Antwoord:

Toegang tot rechtspraak betekent dat burgers met klachten of geschillen terecht kunnen bij een formele of informele rechtsinstantie. In veel fragiele staten spelen informele instanties die bestaan uit traditionele of religieuze leiders of getrainde vrijwilligers, een belangrijke rol. De toegang tot rechtspraak wordt gemeten door het totaal aantal mensen te registreren dat zich daadwerkelijk tot een van deze instanties heeft gewend.

46

Kunt u uitleggen waarom voor begrotingsartikelen 1.1 en 1.2 geen beleidsdoorlichting weergegeven is?

Antwoord:

De beleidsdoelstellingen 1.1, 1.2 en 1.4 zijn door dit kabinet in 2014 van de begroting van Economische Zaken toegevoegd aan de BHOS begroting. Voor deze beleidsdoelstellingen is inmiddels een omvattende, artikelbrede beleidsdoorlichting voorzien voor 2019 (zie ook Kamerstuk 34 124, nr. 8).

47

Waarom zijn er in 2016 geen garanties en/of wisselfinancieringen verstrekt vanuit het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF)?

Antwoord:

Het DTIF is in september 2016 gestart. De ervaring met de introductie van andere instrumenten leert dat de aanloop naar en doorlooptijd van te financieren transacties veelal een jaar vergt. Dit heeft te maken met het verwerven van de noodzakelijke bekendheid met het instrument in de markt, de complexiteit van de transacties en de vereiste zorgvuldigheid bij de beoordeling en structurering van eventuele financiering.

Het DTIF bestaat uit twee onderdelen. Onderdeel 1 betreft de financiering van buitenlandse investeringen door Nederlandse bedrijven via leningen en garanties. Onderdeel 2 betreft exportfinanciering via de verdiscontering van wissels. Voor onderdeel 1 is inmiddels een flink aantal aanvragen ontvangen en is de prognose dat een aantal daarvan in transacties uitmondt die op korte termijn zullen worden gesloten. Voor onderdeel 2 zijn vijf aanvragen ontvangen waarvan de eerste in april van dit jaar is gesloten. De verwachting is dat het aantal aanvragen voor beide onderdelen de komende periode zal toenemen. Voor wat betreft de beoogde benutting van het DTIF in 2017 zit de portefeuille daarmee op koers.

48

Welke extra inzet is gepleegd op het opvolgen van acties rond inkomende en uitgaande handelsmissies en welke extra inzet is nog te verwachten?

Antwoord:

Het kabinet zet zich – in nauwe samenwerking met de private partners – actief in om de follow-up van inkomende en uitgaande missies te verbeteren. Er is geen «one size fits all» aanpak mogelijk omdat missies verschillen, de behoeften van bedrijven en kennisinstellingen wisselen en het kabinet is afhankelijk van de inzet van de landen waarmee we de samenwerking willen versterken. De inzet is om specifiek behoeften te identificeren voor follow-up van missies en vervolgens te bepalen op welke manier dat het best kan worden georganiseerd. Soms is dat door het organiseren van een gericht follow-up bezoek van beslissers aan sectoren of bedrijven in Nederland waarmee samenwerking gezocht wordt. Ook kan het resulteren in deelname aan een strategische beurs in een ander land, of worden bedrijven met elkaar in contact gebracht. Per keer wordt bekeken of er een rol voor de overheid is of dat het beter door private partijen kan worden opgepakt. Binnen het Netwerkoverleg Internationaal Ondernemen is overeengekomen om een coördinatiepunt in te richten bij RVO dat een overzicht bijhoudt van alle inkomende bezoeken en missies om zo sneller de relatie te kunnen leggen met de uitgaande missies van kabinet. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de voorzitters van VNO-NVW/MKB-Nederland sloten een overeenkomst om een publiek-private «Werkplaats» in te richten die een rol zal spelen bij de voorbereiding en follow-up van inkomende en uitgaande missies. Naar verwachting zal de «Werkplaats» in de tweede helft van 2017 operationeel zijn.

49

Wat is de status van de convenanten die nog afgesloten moeten worden en welke planning is er om deze af te ronden.

Antwoord:

De verwachting is dat er in de tweede helft van 2017 nog eens vijf convenanten worden afgesloten: land- en tuinbouw, metallurgische industrie, natuursteen, sierteelt, en voedingsmiddelen. Daarnaast is de verwachting dat de technologische industrie, de pensioensector, de sector duurzame energie en de sector scheepvaart in 2018 een IMVO-convenant afsluiten.

50

Dekken de afgesloten en af te sluiten convenanten alle 13 risicosectoren.

Antwoord:

Nee. De sectoren bouw en olie en gas hebben tot dusver nog geen initiatief genomen om een convenant af te sluiten. Het kabinet heeft het Nederlandse Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP) 25 oktober 2016 verzocht onderzoek te doen naar de mate waarin de olie- en gassector de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen implementeert. De resultaten van dit onderzoek worden na de zomer verwacht. Het is nog onduidelijk of de chemische sector een traject gericht op een IMVO-convenant zal starten.

51

Welke ondersteuning biedt u NGO's en bedrijven bij het afsluiten van convenanten?

Antwoord:

Voor NGO’s en vakbonden is een financieringsfaciliteit opgezet om ervoor te zorgen dat zij met voldoende capaciteit en inzet hun rol in de onderhandelingsfase kunnen vervullen. Hiervoor is maximaal EUR 1 miljoen beschikbaar gesteld door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De sectoren kunnen ondersteuning vragen bij de voorbereiding van het convenantenproces. Tevens draagt de overheid een deel bij aan de financiering van proceskosten van het tot stand komen van de convenanten.

52

Wat is de Nederlandse bijdrage aan het EU Trust Fund voor het aanpakken van jeugdwerkloosheid? Wat zijn de bijdrages van andere landen? Kan een overzicht worden gedeeld van de onder dit programma gestarte programma’s?

Antwoord:

De totale Nederlandse bijdrage aan het EU Noodfonds voor Afrika (EUTF) is EUR 15 miljoen. Vanuit het EUTF is in 2016 EUR 485 miljoen bijgedragen aan de aanpak van (jeugd)werkloosheid en werkgelegenheid op een totaal van EUR 1,5 miljard. Een compleet overzicht van de bijdragen van de andere landen aan het EUTF en de door het EUTF gefinancierde programma’s is te vinden in de jaarrapportage over 2016 van het EUTF. Deze is recentelijk naar de Tweede Kamer gestuurd als bijlage bij het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 19 mei 2017. Hierbij de link naar deze rapportage: https://ec.europa.eu/europeaid/eu-trust-fund-africa-2016-annual-report_en

53

Waar komt het verschil van € 121.961.000 tussen de vastgestelde begroting en de realisatie van de totale programma-uitgaven Duurzame handel en investeringen vandaan?

Antwoord:

Het verschil tussen de vastgestelde begroting en de uitgaven op beleidsartikel 1 van de begroting voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking komt grotendeels neer op de volgende sub-artikelen:

Op sub-artikel 1.2 voor een versterkte Nederlandse handels- en investeringspositie en economische naamsbekendheid is EUR 12,5 miljoen minder uitgegeven. Dit is toe te schrijven aan de opstart van het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF) en uitfinanciering van gesloten subsidieprogramma’s.

Op sub-artikel 1.3 voor een versterkte private sector en een verbeterd investeringsklimaat in ontwikkelingslanden is het budget bij eerste suppletoire begroting aangepast om de bezuinigingen uit de Voorjaarsnota 2016 in te vullen. Dit heeft geresulteerd in een bijstelling van EUR 31,5 miljoen.

Op sub-artikel 1.4 voor de intensivering van ontwikkelingsrelevante investeringen in, en handel met ontwikkelingslanden door het Nederlandse en het lokale bedrijfsleven via het Dutch Good Growth Fund is voor EUR 76,5 miljoen neerwaarts bijgesteld, zoals aangekondigd in de Kamerbrief «Stand van Zaken DGGF 2016» (Kamerstuk 33 625, nr. 234). De bijstelling was het gevolg van een aangepast kasritme in de meerjarenbegroting bij Voorjaarsnota 2016 en de lager dan verwachte vraag naar onderdeel «exporteren Nederlands mkb» van het DGGF. Extra maatregelen zijn inmiddels genomen om het financieringsaanbod voor ondernemers verder uit te breiden, met name voor startende ondernemers en op het terrein van de exportfinanciering (onder andere werkkapitaalverstrekking en verhoging van het maximumbedrag voor de wisselfinanciering). De niet bestede middelen van de neerwaartse bijstellingen blijven binnen het DGGF beschikbaar.

54

Waarom is voor de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) ruim € 15.000.000 meer uitgegeven dan begroot?

Antwoord:

Vanaf 2016 worden de bijdragen aan RVO voor de uitvoering van programma’s afzonderlijk in de begroting zichtbaar gemaakt in lijn met de uitgangspunten van het project «verantwoord begroten». Deze vorm van rapportage is verplicht gesteld door het Ministerie van Financiën en geeft uitvoering aan het besluit van het parlement om de begrotingspresentatie te verbeteren. De uitvoeringskosten van RVO stonden in de begroting onder artikel 2, in het jaarverslag zijn de kosten uitgesplitst en gerapporteerd onder de verschillende subartikelen. Per saldo is er niet meer uitgegeven.

55

Kunt u een actueel overzicht geven van de stand van zaken binnen het Dutch Good Growth Fund (DGGF), uitgesplitst voor de verschillende onderdelen? Kunt u daarbij ook aangeven hoeveel middelen nog beschikbaar zijn per onderdeel voor de volgende jaren?

Antwoord:

Het Dutch Good Growth Fund (DGGF) heeft op dit moment 83 transacties gefinancierd of aangekondigd, waarvan 57 transacties gecontracteerd. Het gaat om 38 transacties met Nederlandse ondernemers en 19 investeringen in intermediaire fondsen die in het lokale midden- en kleinbedrijf (MKB) investeren. Van de bedrijven die een financiering, garantie of verzekering kregen staat de bedrijfsnaam en een omschrijving van het project op de website van het DGGF (www.dggf.nl). Met de lopende transacties uit het DGGF zijn in 2016 ruim 8.500 directe banen gecreëerd of ondersteund en worden bijna 500 ondernemers in lage- en middeninkomenslanden gesteund. Van alle financieringen wordt bijna een derde aan vrouwelijke ondernemers verstrekt, en circa veertig procent van alle gecreëerde banen betreft vrouwelijke werknemers. Elke euro aan DGGF-financiering wordt aangevuld met ongeveer EUR 3,50 door andere financiers of investeerders.

De omvang van het DGGF, EUR 700 miljoen, is reeds gecommitteerd aan de drie uitvoerders van het DGGF, om ook in de komende jaren financiering te kunnen verstrekken aan ondernemers en een goedlopend revolverend fonds op te bouwen. De uitgaven tot en met 2016 ten opzichte van het totaal beschikbare budget per onderdeel van het DGGF bedragen:

  • DGGF onderdeel 1: EUR 247,5 miljoen gecommitteerd, waarvan EUR 78 miljoen besteed.

  • DGGF onderdeel 2: EUR 327,5 miljoen gecommitteerd, waarvan EUR 125 miljoen besteed.

  • DGGF onderdeel 3: EUR 125 miljoen gecommitteerd, waarvan EUR 46 miljoen besteed.

56

Welke consequenties heeft de verlaging van het totaalbudget van het Dutch Good Growth Fund gehad op de verwachte resultaten van het DGGF?

Antwoord:

Het meerjarige totaalbudget voor Dutch Good Growth Fund (DGGF) is niet verlaagd en bedraagt EUR 700 miljoen. Wel was er sprake van onderuitputting in 2016 ten opzichte van de begroting. De reden hiervoor lag voornamelijk in het lagere aantal gerealiseerde transacties binnen onderdeel 3 van het DGGF, dat ook minder resultaten heeft bereikt in 2016 dan verwacht. Inmiddels neemt het aantal transacties in dit onderdeel toe, waardoor ook de impact op werkgelegenheid, productiviteitsstijging en kennisoverdracht verder zal toenemen.

57

Wat is de reden van de forse vertraging van de IOB-beleidsdoorlichting Voedselzekerheid? Zijn er verplichtingen die Nederland hierdoor niet na kan komen?

Antwoord:

IOB meldt dat deze beleidsdoorlichting in 2016 zou worden afgerond, maar vertraging heeft opgelopen. Kwantitatieve impactstudies in Bangladesh, Ethiopië, Rwanda en Oeganda, belangrijke bouwstenen voor deze beleidsdoorlichting, bleken complexer dan aanvankelijk ingeschat. Er moest extra analyse- en veldwerk worden verricht om deze studies goed af te ronden. De beleidsdoorlichting wordt naar verwachting in 2017 opgeleverd (zie ook Kamerstuk 34 124, nr. 9). Deze vertraging heeft geen gevolgen voor verplichtingen van Nederland.

58

Gender maakt waar toepasbaar integraal deel uit van alle in 2016 gestarte activiteiten op de speerpunten Water en Voedselzekerheid. Welke concrete voorbeelden van dergelijke gestarte activiteiten zijn er waar gender een integraal onderdeel van uitmaakt en hoe vindt de praktische invulling hiervan plaats?

Antwoord:

Concrete voorbeelden van activiteiten waarvan gender een integraal onderdeel uitmaakt onder het speerpunt water is het WaterWorX programma; onder het speerpunt voedselzekerheid is dat de Nederlandse Land Governance Academie (LANDac).

Het nieuwe WaterWorX programma is gericht op stedelijke drinkwatervoorziening. Het programma wordt uitgevoerd in samenwerking met Nederlandse en lokale drinkwaterbedrijven. Het programma streeft ernaar om bij te dragen aan de sociale en economische verzelfstandiging van vrouwen en meisjes. Voor elke partnerschap tussen een Nederlands en lokaal drinkwaterbedrijf is een genderanalyse verplicht. De analyse leidt tot een genderstrategie met concrete maatregelen. Dit leidt tot een sterke rol van vrouwen bij besluitvorming rond drinkwater en sanitaire voorzieningen en vergroot hun kansen op werk bijvoorbeeld als beheerder van een watertappunt.

Binnen het speerpunt Voedselzekerheid is gender een integraal onderdeel van het in 2016 opgestarte «Securing Land Rights for Women in Africa» programma. In dit programma, dat voortbouwt op het Women2Kilimanjaro Initiatief, werken de Nederlandse Land Governance Academie (LANDac) en lokale organisaties in Senegal, Kenia, Malawi en Mozambique samen aan het versterken van succesvolle acties van plaatselijke vrouwenorganisaties die resulteren in concrete verbetering van de rechtszekerheid, gelijkheid en zeggenschap van vrouwen over hun land. De kennis en weerbaarheid van vrouwen wordt vergroot bij het vinden van oplossingen voor belemmeringen op terreinen als het juridisch kader, wetshandhaving, mogelijkheden om rechten op te eisen, economische ontwikkeling en genderongelijkheid.

59

Gender, sociale inclusiviteit en duurzaamheid van water- en sanitaire voorzieningen na afloop van een project zijn opgenomen als belangrijke componenten in de nieuwe strategie van 2016 tot 2030 om 30 miljoen mensen van schoon drinkwater en 50 miljoen mensen van sanitaire voorzieningen te voorzien. Wat wordt er exact bedoeld met gender en sociale inclusiviteit in dit kader? Op welke manier zijn deze componenten meetbaar en welke concrete voorbeelden zijn er waar dit al is bereikt?

Antwoord:

In lijn met de SDGs moet iedereen in 2030 toegang hebben tot veilig water en goede sanitaire voorzieningen. Dat betekent dat ook de allerarmsten en andere kwetsbare groepen moeten worden bereikt. In nieuwe programma’s zoals WaterWorX en de Water Financing Facility zijn hiervoor kwantitatieve doelstellingen opgenomen. Bij rapportages over de resultaten wordt apart gerapporteerd over de mate waarin deze groepen ook echt bereikt zijn. Ook het ambitieniveau met betrekking tot gender is aangescherpt. Voor de nieuwe aanbesteding van Fonds Duurzaam Water moeten indieners een genderanalyse uitvoeren en een genderstrategie opstellen. Voorstellen die de positie van vrouwen en meisjes extra versterken krijgen een hogere score en daarmee meer kans op subsidie.

60

In het jaarverslag staat te lezen dat de verplichtingen op beleidsartikel 2 uiteindelijk 99 miljoen euro hoger zijn uitgevallen. In de tabel op pagina 48 staat echter een bedrag van ruim 101 miljoen euro. Hoe is dat verschil te verklaren?

Antwoord:

Het bedrag in de tabel is na een laatste correctie in de administratie gewijzigd naar EUR 101 miljoen Dit is het juiste bedrag. Het bedrag in de tekst van EUR 99 miljoen is per abuis niet gecorrigeerd.

61

Welke stakeholders zijn allemaal betrokken bij het European Partnership for Responsible Minerals? Hoe zien de vervolgstappen van het EPRM eruit en wat zijn de ambities?

Antwoord:

Vanuit het bedrijfsleven zijn Apple, het Conflict Free Sourcing Initiative, Fairphone, HP, Intel, NXP, Royal Philips, Tata Steel, Valcambi en Umicore betrokken.

Vanuit overheden zijn het Ministerie van Buitenlandse Zaken betrokken namens Nederland en namens het Verenigd Koninkrijk het Foreign & Commonwealth Office.

De betrokken NGOs zijn Diakonia, IPIS, Solidaridad en Cordaid.

Het European Partnership for Responsible Minerals wil de komende jaren verder groeien qua leden voor alle drie de pijlers (bedrijven, overheden en NGO’s). Meer leden betekent meer inspanningen en oproepen voor meer verantwoord geproduceerd en gebruikt tin, tantalium, wolfraam en goud. Meer leden betekent ook meer budget om projecten in complexe mijnbouwgebieden in ontwikkelingslanden te starten. Een eerste oproep voor het indienen van projectvoorstellen gaat deze zomer uit.

De ambitie is dat zoveel mogelijk leden van elkaar leren over verantwoord produceren, verhandelen en verwerken van conflictmineralen. Door een meer verantwoorde vraag naar deze metalen zal meer verantwoorde mijnbouw plaatsvinden en uiteindelijk meer duurzame ontwikkeling in complexe gebieden.

62

Kunt u voorbeelden geven van duurzame en verantwoorde inkoop van mineralen uit conflictgebieden die voortvloeien uit de afspraken die zijn gemaakt in het kader van het European Partnership for Responsible Minerals?

Antwoord:

De eerste twee pilotprojecten betreffen duurzame goudwinning in DR Congo en Colombia. In beide gevallen zal het duurzaam gewonnen goud door één van de leden van het European Partnership for Responsible Minerals (EPRM) worden gekocht en verwerkt.

63

Kunt u verklaren waarom de uitgaven voor het uitbannen van huidige honger en ondervoeding in 2016 zijn gedaald ten opzichte van het jaar daarvoor, terwijl het tegengaan van ondervoeding, met name onder kinderen, onverminderd belangrijk blijft?

Antwoord:

De bijdragen aan het uitbannen van honger en ondervoeding zijn te vinden onder verschillende posten van het budget. De realisatie op de post «Uitbannen van huidige honger en ondervoeding» bedroeg in 2015 EUR 21,5 miljoen en in 2016 EUR 18,2 miljoen. Onder de post Noodhulp en de post Landenprogramma’s Voedselzekerheid zijn ook uitgaven gedaan voor projecten die deels gericht zijn op het tegengaan van ondervoeding. Het totaal voor het tegengaan van ondervoeding was zowel in 2015 als 2016 ongeveer EUR 54 miljoen.

64

Wat zijn de consequenties geweest van de herschikking van de activiteiten van de voedselzekerheidsprogramma’s? Waarom zijn de subsidies en bijdragen aan (inter)nationale organisaties niet gerealiseerd, maar in plaats daarvan, ogenschijnlijk, verschoven naar andere programma’s.

Antwoord:

De herschikking heeft plaatsgevonden om een directe link te leggen met de hoofddoelen van het voedselzekerheidsbeleid, conform de Kamerbrief «Nederlandse inzet voor wereldwijde voedselzekerheid» van november 2014 (Kamerstuk 33 625, nr. 147). De subsidies en bijdragen aan (inter)nationale organisaties zijn nu ondergebracht onder 1 van de hoofddoelen van het voedselzekerheidsbeleid. Zo valt bijvoorbeeld het partnerschap-programma met de Food and Agriculture Organization (FAO) nu onder de post «Bevorderen inclusieve en duurzame groei in de agrarische sector».

65

De bedragen die in de begroting zijn ingeruimd voor duurzame voedselproductie, voor marktontwikkeling in het kader van voedselzekerheid, voor voeding en voor de versterking van het ruraal ondernemersklimaat, zijn geen van allen uitgegeven. In plaats daarvan heeft men nieuwe kostenposten in het leven geroepen waaronder kennis en capaciteitsopbouw t.b.v. voedselzekerheid, bevorderen inclusieve en duurzame groei in de agrarische sector, realiseren ecologisch houdbare voedselsystemen, kennis en capaciteitsopbouw t.b.v. voedselzekerheid, landenprogramma’s voedselzekerheid, en uitbannen huidige honger en ondervoeding. Wat is de reden van deze wijziging/verschuiving van fondsen?

Antwoord:

De kostenposten «Realiseren ecologisch houdbare voedselsystemen», «Bevorderen inclusieve en duurzame groei in de agrarische sector», «Kennis en capaciteitsopbouw t.b.v. voedselzekerheid», en «Uitbannen huidige honger en voeding» stemmen overeen met de hoofddoelen van het voedselzekerheidsbeleid, conform de Kamerbrief «Nederlandse inzet voor wereldwijde voedselzekerheid» van november 2014 (Kamerstuk 33 625, nr. 147). Deze herordening van het budget maakt het mogelijk om uitgaven direct te koppelen aan doelen en resultaten.

66

Waarom is in Zuid-Soedan gekozen voor een verschuiving tussen de speerpunten Veiligheid en Rechtsorde en Water en Voedselzekerheid in plaats van het zoeken naar andere bestedingsmogelijkheden binnen het speerpunt Veiligheid en Rechtsorde?

Antwoord:

Anders dan de tekst van het jaarverslag op pagina 59 lijkt te suggereren, is het budget van de ambassade in Juba alleen anders gepresenteerd in de begroting. Voorheen werden alle projecten van deze ambassade, ongeacht het thema, gepresenteerd bij het budget voor Veiligheid & Rechtsorde. In lijn met de gangbare praktijk binnen BZ, zijn nu alle ambassadeprojecten die in dienst staan van de speerpunten Water of Voedselzekerheid ook aan de budgetten voor die twee speerpunten gekoppeld. Dit resulteerde in een verschuiving van EUR 6,5 miljoen naar Water en EUR 1,9 miljoen naar Voedselzekerheid. De verschuivingen hadden geen gevolgen voor de desbetreffende projecten of de ambities van de drie speerpunten in Zuid-Sudan.

67

Wat zijn de voornaamste aanbevelingen van de uitgevoerde baseline-study ter verbetering van de strategische partnerschappen?

Antwoord:

De baseline-studie beveelt vijf thema’s aan die specifieke aandacht behoeven bij het verder vormgeven van de strategische partnerschappen:

  • Partnerschap: het verder invulling geven aan de partnerschapsrelatie en het zoeken naar synergie tussen het Ministerie en de NGO-partners.

  • Onafhankelijkheid: het zoeken naar de juiste balans tussen autonomie van het maatschappelijk middenveld en de meerwaarde die de samenwerking heeft voor het bredere BHOS-beleid.

  • Capaciteit: de omvang en complexiteit van het programma vraagt om inzet op die aspecten die de meeste meerwaarde opleveren.

  • Effectiviteit: investeren in manieren om de effectiviteit van pleiten en beïnvloeden zichtbaar te maken en te delen met alle partners, hierbij expliciet ruimte makend voor inbreng van Zuidelijke partners.

  • Evaluatie: voor alle partners dient het duidelijk te zijn hoe en wat er geëvalueerd zal worden, waarbij succes niet alleen afhangt van de resultaten die de individuele partners behalen maar zal voor een deel ook de gezamenlijke verantwoordelijkheid zijn van het Ministerie en de 25 partnerschappen.

68

Is de verwachting dat de projecten op het gebied van «versterking maatschappelijk middenveld» in 2017 zodanig op gang zijn gekomen dat de bijna € 98 miljoen die dit jaar minder is besteed aan deze projecten, alsnog ten goede komt aan het versterken van het maatschappelijk middenveld? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Ja, deze gelden komen alsnog ten goede aan het versterken van het maatschappelijk middenveld.

69

Hoe zijn de programma’s op het gebied van veiligheid en rechtsorde aangepast aan de toegenomen onveiligheid en instabiliteit? Wat zijn de financiële consequenties van deze aanpassingen?

Antwoord:

Programma’s op het gebied van veiligheid en rechtsorde zijn zich sterker dan voorheen gaan richten op landen in de (brede) ring van instabiliteit om Europa. Zo is het in 2016 gelanceerde Addressing Root Causes (ARC) Fonds actief in landen als Libanon en Syrië, en is het in 2016 gelanceerde Mine Action en Cluster Munitie-Programma actief in landen als Syrië en Oekraïne. De in 2011 en 2012 gestarte «voorgangers» van deze programma’s waren niet actief in deze drie landen.

Daarnaast bevatten programma’s op het gebied van veiligheid en rechtsorde vaker dan in het verleden mogelijkheden om snel(ler) in te spelen op actuele ontwikkelingen. Het bovengenoemde ontmijningsprogramma bevat bijvoorbeeld een reservering van EUR 10 miljoen om snel te kunnen reageren op noodsituaties. Deze is tot nu toe gebruikt voor het zo snel mogelijk verwijderen van niet-ontplofte oorlogsexplosieven in heroverde gebieden in Libië, Irak en Syrië.

Overigens worden projecten op het gebied van veiligheid en rechtsorde in beginsel doorlopend aangepast om adequaat te reageren op een toename van onveiligheid, instabiliteit of gewapend conflict. Meestal leidt dit slechts tot verschuivingen binnen de begroting van een project zelf. Soms zal een project echter voortijdig beëindigd moeten worden, omdat de beoogde doelen niet meer bereikt kunnen worden.

70

Er is ruim € 176 mln. uitgegeven aan opvang in de regio terwijl dit niet is meegenomen in de vastgestelde begroting 2016 – hoe is deze grote investering besteed, en wat zijn de resultaten geweest van de programma’s die uit deze grote investering zijn betaald?

Antwoord:

Bij de Voorjaarsnota 2016 is eenmalig EUR 260 miljoen aan de BHOS (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking)-begroting toegevoegd voor duurzame opvang van vluchtelingen in de Syrië regio. De middelen worden in 2016 en 2017 ingezet voor programma’s om de perspectieven van vluchtelingen en gastgemeenschappen te verbeteren en te voorkomen dat opvanglanden destabiliseren (Kamerstukken 32 605 en 19 637, nr. 182 d.d. 2 mei 2016; Kamerstuk 32 623, nr. 166 d.d. 21 juni 2016). In 2016 waren de bestedingen als volgt:

  • Een bijdrage van EUR 93,9 miljoen aan de EU Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije voor de periode 2016–2017. De Nederlandse bijdrage is onderdeel van de afspraken van de EU met Turkije. Vanuit deze faciliteit zijn tot nu toe 47 programma’s gecontracteerd ter waarde van EUR 1,5 miljard. Programma’s hebben als doel de leefomstandigheden van de Syrische vluchtelingen in Turkije en hun gastgemeenschappen te verbeteren. Zo krijgen 500.000 Syrische vluchtelingen toegang tot onderwijs via een programma van UNICEF en ontvangen een miljoen Syrische vluchtelingen financiële ondersteuning via het Wereldvoedselprogramma (WFP) om in hun basisbehoeften te voorzien.

  • EUR 63,8 miljoen voor programma’s in Jordanië en Libanon die zich richten op het verbeteren van toegang tot (beroeps)onderwijs, het bevorderen van werkgelegenheid (nadruk op landbouwsector en midden- en kleinbedrijf) en het verbeteren van publieke voorzieningen en veiligheid voor zowel vluchtelingen als gastgemeenschappen. Onderdeel hiervan betrof een bijdrage van EUR 15 miljoen aan de concessionele leenfaciliteit van de Wereldbank, zodat Libanon en Jordanië tegen gunstige voorwaarden leningen kunnen aangaan voor grootschalige programma’s voor infrastructuur en publieke voorzieningen. Dit levert banen op en draagt bij aan sociaaleconomische ontwikkeling. Tot nu toe is voor bijna USD 1 miljard aan leningen goedgekeurd door de Wereldbank, onder andere op het gebied van werkgelegenheid, wegenbouw, watervoorziening en gezondheidszorg. Een overzicht van de programma’s die Nederland steunt in Libanon en Jordanië is opgenomen in de Kamerbrief «voortgang bij versterking vluchtelingenopvang in de regio» (Kamerstuk 19 637, nr. 2253), die uw Kamer op 7 november 2016 toeging.

  • Een bijdrage van EUR 20 miljoen aan het fonds van het United Nations Development Programme (UNDP) voor stabilisatie in Irak. Met deze bijdrage steunt Nederland een snel herstel van basisvoorzieningen en publieke diensten in gebieden die op ISIS zijn teruggewonnen, zodat ontheemden terug kunnen keren naar hun oorspronkelijke woongebieden. Mede dankzij dit UNDP-programma konden in 2016 meer dan 900.000 ontheemden naar huis terugkeren.

71

Hoe waardeert u de huidige transparantie van de multilaterale instellingen? Hoe verloopt de International Aid Transparency Initiative (IATI)-pilot met het bevolkingsfonds van de VN (UNFPA)? Welke VN-organisaties scoren goed qua transparantie, en welke juist niet?

Antwoord:

De transparantie van multilaterale instellingen is over het algemeen ruim voldoende: informatie met betrekking tot besluitvorming, strategie, middelen, activiteiten en de evaluatie daarvan zijn in hoge mate publiekelijk beschikbaar en vindbaar. Nederland pleit daarnaast voor volledige aansluiting door multilaterale instellingen bij het International Aid Transparency Initiative (IATI). De meeste multilaterale instellingen zijn graag bereid mee te werken aan verdere verbetering van hun transparantie door gebruik te maken van de IATI-standaard, en zijn in verschillende stadia van implementatie van deze standaard. De pilot met UNFPA verloopt voorspoedig. Door de inzet van UNFPA is het de eerste multilaterale instelling waarvan op basis van de gepubliceerde IATI-gegevens zichtbaar is wat er met Nederlandse vrijwillige bijdragen gebeurt en wat er mee wordt bereikt. Op de Aid Transparency Index van Publish What You Fund scoren met name UNDP, UNICEF en World Bank-International Development Association zeer goed, net als de Asian, Inter American en African Development Bank. Aangezien een groot deel van de multilaterale instellingen nog geen IATI-dataset publiceren, kunnen zij ook niet in de AID Transparency Index opgenomen en of gescoord worden.

72

Hoeveel is er in 2015 in totaal verloren gegaan aan malversaties?

Antwoord:

Het departementaal jaarverslag geeft inzicht in alle bewezen malversaties, inclusief het gemalverseerde bedrag. Hoewel het overzicht over bewezen gevallen van malversaties spreekt, betekent dat nog niet dat het geld reeds definitief verloren is gegaan.

Inzet van het sanctiebeleid is om de financiële schade terug te vorderen (zero-tolerance beleid). Van de 10 bewezen gevallen van malversatie uit 2015 is dat in 8 gevallen tot nu toe gelukt.

Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat bedragen definitief verloren gaan.

73

Hoeveel procent van de geleden schade die wordt opgelopen door malversaties is gemiddeld per jaar teruggekregen in de afgelopen 5 jaar?

Antwoord:

Bij bewezen gevallen van malversaties wordt altijd het sanctiebeleid gevolgd. Inzet hiervan is om de financiële schade voor 100% terug te vorderen. Over de laatste 5 jaar is slechts één vordering uit 2014 ad EUR 13.340 definitief oninbaar gebleken. Het gevraagde percentage komt derhalve op nagenoeg 100%.

74

In het jaar 2016 zijn in totaal 24 vermoedens van malversaties gemeld. Er zijn eind 2016 nog zeven gevallen in onderzoek en van de overige 17 worden er 12 bewezen gevallen beschreven in het verslag. Dat is een percentage van ruim 70% van bevestigde vermoedens van malversaties. Hoe beoordeelt u het aantal gemelde gevallen? Welke mogelijkheden zijn er om het aantal meldingen te bevorderen? Zijn er mogelijkheden om eventuele drempels te verlagen om meldingen van vermoedens van malversaties eerder en makkelijker te ontvangen?

Antwoord:

Het aantal meldingen van malversaties fluctueert van jaar tot jaar (2012: 31, 2013: 27, 2014: 40, 2015: 18 en 2016: 24). De volledigheid van het aantal meldingen van malversaties wordt door middel van een jaarlijkse verklaring van de budgethouders geborgd.

Ter bevordering van het melden van malversaties wordt dit onderwerp regelmatig onder de aandacht gebracht van de medewerkers van het ministerie, bijvoorbeeld door middel van nieuwsbrieven. Ook is het onderwerp onderdeel van diverse interne bijeenkomsten en trainingen. Om de drempels zo laag mogelijk te houden wordt in de samenwerking met derde organisaties het onderwerp bespreekbaar gemaakt, waarbij een discrete behandeling van vermoedens van malversaties door het ministerie op de voorgrond staat. Dit teneinde de organisaties niet te ontmoedigen in het melden en maximale transparantie te betrachten.