Vastgesteld 19 juni 2017
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 17 mei 2017 van de Algemene Rekenkamer inzake het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2016 bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) (Kamerstuk 34 725 XV, nr. 2).
De Minister en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben deze vragen beantwoord bij brief van 16 juni 2017. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie, Bosman
De griffier van de commissie, Esmeijer
Vraag 1
Wat is de reden dat deze overschrijdingen niet in de tweede suppletoire begroting zijn opgenomen en niet per brief gemeld zijn aan de Staten-Generaal?
Antwoord 1
De Minister van SZW heeft de betreffende mutaties in de Slotwet als technische mutaties beoordeeld. De mutaties vloeien voornamelijk voort uit onderliggende fluctuaties in de volumes van de betreffende regelingen en daarmee samenhangende (voorschot) betalingen. Het gaat hierbij om artikel 10, tegemoetkoming ouders (€ 4,6 miljoen), artikel 13, maatschappelijke begeleiding (€ 15,5 miljoen) en overige diverse uitgaven (€ 4,1 miljoen) en een overschrijding van 1 duizend op artikel 4 en artikel 12. Omdat het technische mutaties betreffen heeft SZW de Tweede Kamer hierover niet afzonderlijk en voorafgaand aan het jaarverslag geïnformeerd.
Vraag 2
De Algemene Rekenkamer constateert dat de Minister te beperkt beschikt over informatie over de effecten van de banenafspraak, de sectorplannen zorg en de aanpak van schijnconstructies. Daardoor wordt het moeilijk de effectiviteit en doelmatigheid van beleid vast te stellen. Hoe beoordeelt de regering deze zorgwekkende samenvattende conclusie van de Algemene Rekenkamer? Wat gaat er samenvattend gebeuren om deze tekortkomingen op te lossen?
Antwoord 2
De Minister van SZW onderschrijft het belang van goede informatievoorziening om de resultaten en effectiviteit van beleid vast te kunnen stellen. Goede afspraken over de informatievoorziening en duidelijke evaluatiekaders vroeg in het beleidsproces dragen bij aan beter beleid. Ook zijn heldere doelen van beleid en een duidelijke beleidstheorie nodig. Binnen SZW en in overleg met diverse gegevensleveranciers en samenwerkingspartners is hier veel aandacht voor. Zo zijn, om de kwaliteit van de beleidsdoorlichtingen te verbeteren, de volgende activiteiten in gang gezet met daarbij bijzondere aandacht voor de informatievoorziening:
• Er is een traject gestart om de programmering van de evaluaties te verbeteren die ten grondslag liggen aan een beleidsdoorlichting.
• Meer aandacht voor de beleidstheorie en de onderzoeksmethode als basis van de onderzoeken.
• Vanaf de start van een beleidsdoorlichting is de onafhankelijke deskundige betrokken. Dit verbetert de kwaliteit van beleidsdoorlichtingen.
• Daarnaast zal de startbrief eerder naar de Tweede Kamer worden gestuurd, zo mogelijk voor het zomerreces.
Ook in de toekomst blijft SZW hier aandacht aan besteden.
Naast de algemene acties die worden ondernomen op dit terrein stipt de Algemene Rekenkamer ook enkele specifieke aandachtsgebieden aan. Bij brief van 24 april j.l. heeft het kabinet aangegeven hoe de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer worden opgepakt (Kamerstuk 31 865, nr. 96).
Zo zal de Minister van SZW specifieke en meetbare afspraken met gemeenten maken over het beschikbaar stellen van klantprofielen in de Kandidatenverkenner banenafspraak. Daarnaast wordt de Tweede Kamer betreffende het Sectorplan Zorg in de halfjaarlijkse voortgangsbrieven geïnformeerd middels een update over de voortgang en realisatie van alle sectorplannen. De eerste tussenevaluatie verschijnt in het najaar van 2017. Van begin af aan is de opzet geweest te komen tot een overkoepelende evaluatie (inclusief de sectorplannen zorg). Zie verder het antwoord op vraag 5.
De Minister van SZW heeft de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer rondom de effectmeting van de aanpak van schijnconstructies overgenomen. Deze acties worden meegenomen bij de verdere ontwikkeling van het inspectie Control Framework (ICF) (zie ook het antwoord op vraag 7). Het ICF maakt de relatie inzichtelijk tussen enerzijds de maatschappelijke problemen, risico's en verwachtingen op het domein van SZW en anderzijds de inzet van de Inspectie SZW in toezichtprogramma's.
Vraag 3
De Minister van SZW bepaalt bij zijn nieuwe actieplan Perspectief voor vijftigplussers door het opstellen van een evaluatiekader vooraf welke informatie hij moet gaan verzamelen. Kan de regering nadere informatie geven over het evaluatiekader en welke informatie concreet verzameld wordt?
Antwoord 3
Het evaluatiekader is 15 mei 2017 naar uw Kamer verzonden (Kamerstuk 29 544, nr. 782). In dit evaluatiekader wordt ingegaan op de monitoring en evaluatie van de maatregelen van SZW binnen het actieplan, inclusief een opzet voor de te gebruiken methoden en de benodigde gegevensset.
Vraag 4
Heeft de regering, naast het actieplan Perspectief voor vijftigplussers, ook voor de aanpak jeugdwerkloosheid vooraf bepaalt, middels het opstellen van een evaluatiekader, welke informatie de regering moet verzamelen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
De Aanpak Jeugdwerkloosheid was een programma dat bestond uit 31 projecten1. Bij ieder project is, in overleg met samenwerkingspartners, vooraf bepaald welke uitkomsten werden verlangd. Ieder project staat beschreven op www.aanpakjeugdwerkloosheid.nl, waarbij (indien mogelijk) ook wordt ingegaan op monitoring en evaluatie. Daarnaast is onlangs de tweede rapportage van de monitor Matchen op werk in het kader van de regionale Aanpak Jeugdwerkloosheid aan u aangeboden. Deze monitor biedt inzicht in de regionale aanpak van jeugdwerkloosheid2.
Vraag 5
De Algemene Rekenkamer beveelt aan om te waarborgen dat naast de evaluatie van het instrument sectorplan in brede zin ook een evaluatie van de effectiviteit van het sectorplan zorg in het bijzonder plaatsvindt. Het sectorplan zorg is financieel omvangrijk en daarmee een van de meest betekenisvolle sectorplannen. In deze evaluatie moet ook aandacht zijn voor de oorzaken van de forse bijstelling van het landelijke sectorplan en voor de resultaten en effecten van de dienstverlening van UWV aan (ex-) werknemers in de langdurige zorg. Kan nader aangegeven en gemotiveerd worden waarom de regering niet bereid is tot een afzonderlijke evaluatie? Wordt dit niet zinvol, of niet mogelijk geacht?
Antwoord 5
De Minister van SZW hecht veel waarde aan een gedegen en betrouwbare monitoring en evaluatie van sectorplannen. Daarom wordt uw Kamer in de halfjaarlijkse voortgangsbrieven geïnformeerd over de voortgang en realisaties in alle sectorplannen. Over de opzet en timing van de gefaseerde evaluatie van de sectorplannen (tussenevaluaties in najaar 2017 en najaar 2018 en eindevaluatie in 2019) is uw Kamer reeds geïnformeerd bij brief van september 2016 (Kamerstuk 33 566, nr. 94). Daarbij is een goede uitleg gegeven over de onderzoeksmethode van de onderzoekers van SEO /ecbo. De evaluatie moet een beeld geven van de uiteindelijke effecten van de regeling, dus ook of het heeft geleid tot duurzame werkgelegenheid. Vanwege de specifieke kenmerken en situaties van de afzonderlijke plannen is het niet zinvol om een eindoordeel over de werking en effectiviteit van het instrument sectorplannen te baseren op evaluaties van afzonderlijke plannen. Van begin af aan is daarom de opzet geweest om te komen tot een overkoepelende evaluatie (inclusief de sectorplannen zorg) en niet per plan. De Minister van SZW ziet geen reden daar nu van af te wijken.
Ook de effecten van de aanvullende (persoonlijke) dienstverlening door het UWV worden geëvalueerd. Doel van de evaluatie is te onderzoeken of de nieuwe dienstverlening de kans op werk vergroot en de uitstroom uit de WW-uitkering bevordert. Het evaluatieonderzoek van de nieuwe dienstverlening start in 2017.
Vraag 6
De Algemene Rekenkamer uit zorgen over de duurzaamheid van banen voor de participatiebanen. Wat gaat de regering méér doen dan de no-risk-polis? Is er duidelijkheid wát precies de belemmeringen zijn om deze doelgroep permanent in dienst te nemen? Zo ja, wat zijn die belemmeringen, en hoe kunnen die verder weggenomen worden?
Antwoord 6
Met de Participatiewet en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten wil het kabinet mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt meer kans op werk te geven. De cijfers van de één-meting van de banenafspraak laten zien dat er eind 2015 ten opzichte van de nulmeting voor mensen met een arbeidsbeperking 21.057 banen bij reguliere werkgevers zijn gerealiseerd. Het aantal banen zal ten opzichte van de nulmeting jaarlijks moeten blijven toenemen. Daarom blijft het noodzakelijk om te blijven kijken waar belemmeringen kunnen worden weggenomen en zijn vanaf 2017 enkele wettelijke wijzigingen ingevoerd om tegemoet te komen aan belemmeringen die in de praktijk werden ervaren. Zo is in de wet stroomlijning loonkostensubsidies Participatiewet en enkele andere wijzigingen een vereenvoudiging in de berekening van loonkostensubsidies ingevoerd die het gebruik van dit instrument vergemakkelijkt en is de mogelijkheid geopend om gedurende maximaal de eerste zes maanden van het dienstverband een forfaitaire loonkostensubsidie te verstrekken ter hoogte van 50% van het WML. Daarnaast is de no-riskpolis voor de doelgroep banenafspraak en beschut werk structureel gemaakt. Dit moet de onzekerheid bij werkgevers om duurzame dienstverbanden aan te gaan wegnemen. Verder is met de wet verplichtstelling beschut werk en invoering praktijkroute geregeld dat gemeenten vanaf 2017 mensen die uitsluitend in een beschutte werkomgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, een voorziening in de vorm van beschut werk moeten aanbieden. In dezelfde wet is ook de mogelijkheid opgenomen dat mensen bij wie op de werkplek op grond van een loonwaardemeting is vastgesteld dat zij niet het wettelijk minimumloon kunnen verdienen, via de zogenoemde Praktijkroute worden opgenomen in het doelgroepregister van de banenafspraak.
Naast bovenstaande wetswijzigingen zet het kabinet samen met de landelijke partners en de arbeidsmarktregio’s in op het versterken van de gezamenlijke werkgeversdienstverlening in de arbeidsmarktregio’s. Deze aanpak is aangekondigd met de brief «Matchen op werk in de arbeidsmarktregio’s» van oktober 2016 (Kamerstuk 29 544, nr. 745). Omdat de primaire verantwoordelijkheid voor de gecoördineerde werkgeversdienstverlening in de regio’s ligt, is ervoor gekozen om aan te sluiten en te versterken wat al loopt in de regio’s. Sinds de aankondiging in de brief van oktober 2016 heeft het Ministerie van SZW ingezet op het verkrijgen van draagvlak voor deze aanpak en op het aanbrengen van focus. Uw Kamer is over de voortgang en de vervolgstappen geïnformeerd met de brief «Voortgang matchen op werk in de arbeidsmarktregio’s» van april 2017 (Kamerstuk 29 544, nr. 779).
Vraag 7
Kan de regering de ontbrekende gegevens die benodigd zijn het meten van de effectiviteit van het beleid, alsnog achterhalen voor 2015 en 2016 en de Kamer dit overzicht doen toekomen?
Antwoord 7
De Inspectie investeert in de ontwikkeling van effectmeting, zodat in de toekomst meer zichtbaar kan worden gemaakt wat de effecten van het beleid zijn. Zoals ook in de reactie op het verantwoordingsonderzoek staat (brief d.d. 24 april, blz. 5) is het niet mogelijk om de gegevens over 2015 en 2016 achteraf te achterhalen. In het jaarverslag 2016 van de Inspectie SZW (onderdeel 2.1.2, blz. 25–27) wordt wel aan de hand van voorbeelden inzicht gegeven in de resultaten.
Vraag 8
De Algemene Rekenkamer stelt voor het «eigenaarschap» van het UWV te versterken. Hoe gaat de regering dit realiseren? Welke duurzame afspraken zijn inmiddels gemaakt? Hoe gaat de regering het toezicht op UWV en SVB realiseren en versterken?
Antwoord 8
Het eigenaarschap valt uiteen in twee onderdelen: sturing en toezicht. Op het gebied van sturing zijn de afgelopen jaren reeds stappen gezet. In 2016 is een nieuwe sturingsvisie vastgesteld en zijn er afspraken gemaakt over de uitvoeringstoetsen. De Algemene Rekenkamer heeft aanbevolen om het eigenaarschap bij SZW te versterken. Bij de uitwerking besteedt SZW aandacht aan de ambtelijke ondersteuning, het benutten van onafhankelijk advies, aandacht voor de lange-termijnagenda, de samenwerking met de verschillende opdrachtgevers en de ervaringen van andere departementen.
Ook gaf de ARK aan dat het nodig is om meer zicht te krijgen op de relatie tussen prestaties en kosten en betere indicatoren te formuleren. Tussen het UWV en SZW is afgesproken dat de voorcalculatorische normtijden (op basis waarvan de uitvoeringskosten worden toegerekend aan de producten) minimaal 1 keer per 3 jaar worden herzien of eventueel eerder als er aanleiding voor is. Daarnaast worden de normeringsonderzoeken gevalideerd door auditors. Hiermee wordt het inzicht in de werkelijke apparaatskosten van de producten van het UWV groter. Ook zijn er nieuwe prestatie-indicatoren geformuleerd, die aan uw Kamer zijn gestuurd (Kamerstuk 26 448, nr. 591). De komende maanden werkt SZW met het UWV (en de SVB) aan het formuleren van de normen hiervoor. In december 2017 wordt uw Kamer hierover geïnformeerd bij het aanbieden van de jaarplannen 2018.
Het startpunt van het toezicht op de ZBO’s zijn de checks and balances binnen het ZBO.
SZW heeft toezichtbeleid opgesteld, waarin wordt beschreven hoe het toezicht op de rechtmatigheid en doelmatigheid van de ZBO’s vanaf 2017 wordt ingevuld. Het gaat hierbij om toezicht in brede zin, primair via de planning- en controlcyclus van de ZBO’s en de (bestuurlijke) overleggen, met de focus op rechtmatigheid en doelmatigheid. SZW baseert zich in haar toezicht onder andere op de verantwoordingsinformatie van het ZBO en de controle daarop door de accountants. De interne accountantsdiensten van de ZBO’s controleren het jaarverslag, de jaarrekening en de rapportage over de financiële rechtmatigheid. In de Wet SUWI zijn voorwaarden opgenomen waaraan de interne accountants moeten voldoen. De externe accountant voert jaarlijks een review uit op onderdelen van de getrouw beeld verklaring van de interne accountants. Dit mondt uit in een controleverklaring van de externe accountant bij het openbare jaarverslag. Net als bij de interne accountants zijn ook voor de externe accountant kwaliteitseisen van toepassing. Dit toezichtbeleid wordt naar verwachting na de zomer openbaar gemaakt.
Tot slot oefent de Inspectie SZW stelseltoezicht uit en richt zich daarbij primair op de werking en doeltreffendheid van het stelsel van werk en inkomen. Hierover heeft SZW met uw Kamer gesproken bij de behandeling van de Verzamelwet SZW 2016.
Zoals hierboven beschreven worden er dit jaar verdergaande stappen gezet op zowel sturing als toezicht. Dit najaar wordt uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop invulling is gegeven aan de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer en welke voortgang is geboekt. Vanaf volgend jaar zal SZW uw Kamer tweemaal per jaar – naast de reguliere verantwoordingsinformatie – een brief sturen over de stand van de uitvoering.
Vraag 9
De tolerantiegrens voor fouten en onzekerheden met betrekking tot de rechtmatigheid van de uitgaven op artikel 3 Arbeidsongeschiktheid is overschreden. Het betreft een onzekerheid van € 0,3 miljoen in de rechtmatigheid van de uitgaven. De onzekerheid wordt veroorzaakt door «ontoereikende dossiervorming» waardoor de rechtmatigheid van de betalingen niet kan worden vastgesteld. Dit heeft betrekking op de dossiers van Rijksdienst Caribisch Nederland-unit SZW (RCN-unit SZW). Kan de ontoereikende dossiervorming nader verklaard worden? Wat wordt gedaan om de dossiervorming te verbeteren?
Antwoord 9
De uitgaven op artikel 3 Arbeidsongeschiktheid hebben betrekking op de uitvoering van de Wet ongevallenverzekering BES. De constateringen van de Auditdienst Rijk (ADR) betreffen met name onvolkomenheden op het punt van dossiervorming. Voorbeelden daarvan zijn het ontbreken van de rapportage van de keuringsarts in dossiers die betrekking hebben op permanente arbeidsongeschiktheid, het ontbreken van een betrouwbare opgave van de werkgever met betrekking tot het dagloon en het ontbreken van een (ondertekend) bewijs van de tenaamstelling van de bankrekening. De RCN-unit SZW werkt momenteel aan een plan van aanpak om de dossiervorming te verbeteren. Intussen zijn noodzakelijke verbeteracties reeds gestart of in voorbereiding.
Vraag 10
Door exact welke overschrijdingen is de fout in de rechtmatigheid van de verplichtingen veroorzaakt?
Antwoord 10
Zie het antwoord op vraag 1.
Vraag 11
De tolerantiegrens voor fouten en onzekerheden met betrekking tot de rechtmatigheid van de uitgaven op artikel 8 Oudedagsvoorziening is overschreden. Het betreft een fout van € 0,06 miljoen en een onzekerheid van € 4,7 miljoen in de rechtmatigheid van de uitgaven. De fouten en onzekerheden worden veroorzaakt door het «ontbreken van informatie» in de dossiers waarmee de rechtmatigheid van de pensioenuitkeringen kan worden vastgesteld. Dit heeft betrekking op dossiers die RCN-unit SZW heeft overgenomen van de voormalige Sociale Verzekeringsbank Nederlandse Antillen. Kan het ontbreken van informatie verklaard worden. Wat wordt er gedaan om de informatievoorziening te verbeteren?
Antwoord 11
In een substantieel deel van de door de ADR bij het dossieronderzoek geselecteerde uitkeringen ontbrak de beschikking, waardoor niet kon worden vastgesteld of het uitbetaald pensioen in overeenstemming is met de toekenning en of de toekenning in overeenstemming is met de geverifieerde informatie in de aanvraag en de voorwaarden in de wet. In één geval ontbrak het (ondertekende) aanvraagformulier (inclusief opgave bankrekening) van betrokkene en in een ander geval kon het dossier niet worden opgeleverd, waardoor toetsing aan de wet niet kon plaatsvinden. Inmiddels is de RCN-unit SZW begonnen met een analyse op het niveau van elk dossier afzonderlijk. Vervolgens zullen de benodigde stappen genomen worden. Bij nieuwe aanvragen AOV hanteert de RCN-unit SZW een checklist voor de dossiervorming. De checklist helpt de behandelend medewerkers om (met name in de fase voorafgaand aan de afgifte van de beschikking) de volledigheid van het dossier te bewaken.
Vraag 12
Hoe heeft de regering in 2016, gezien zij heeft gewerkt met de oude prestatie-indicatoren, gestuurd op doelbereik?
Antwoord 12
Er wordt op verschillende wijzen gestuurd op het bereiken van de doelen van wetgeving door het UWV en de SVB. Met werkafspraken, via de reguliere overleggen en aan de hand van prestatie-indicatoren wordt de voortgang op de te bereiken doelen gemonitord.
De beide ZBO’s hebben afgelopen jaren op basis van de beschikbare prestatie-indicatoren gerapporteerd. Daarbij was er met name aandacht voor de resultaten van de uitvoering. In de evaluatie SUWI (december 2015) is geconstateerd dat de prestatie-indicatoren op 3 van de 4 doelen van de Wet SUWI verbeterd zouden kunnen worden. Daarom is met beide ZBO’s een traject gestart om deze te verbeteren. De resultaten van dit traject heeft uw Kamer in mei 2017 ontvangen (Kamerstuk 26 448, nr. 591).
Vraag 13
Wat zijn de indicatoren die nodig zijn om de voortgang op het bereiken van doelen te monitoren?
Antwoord 13
In de brief aan uw Kamer van afgelopen mei (Kamerstuk 26 448, nr. 591) is uw Kamer geïnformeerd over de nieuwe prestatie-indicatoren van het UWV en de SVB, die vanaf het jaar 2018 ingaan. De prestatie-indicatoren sluiten aan op de strategische doelen en beoogde resultaten van het UWV en de SVB. Beide ZBO’s nemen deze prestatie-indicatoren op in hun jaarplannen 2018. Deze jaarplannen worden in december aan uw Kamer toegezonden. In de jaarplannen worden de normen waaraan moet worden voldaan bij de prestatie-indicatoren ingevuld.
Vraag 14
Op welk moment dient UWV het ministerie te informeren als er problemen zijn met de uitvoering?
Antwoord 14
Bij problemen in de uitvoering wordt contact opgenomen door het UWV met het ministerie en wordt bekeken welke stappen gezet worden. Met het UWV is afgesproken dat uitvoeringsproblematiek waarbij beleidsmatige overwegingen in de prioritering of timing een rol spelen, dan wel de continuïteit van de dienstverlening op het spel staat, actief aan SZW wordt gemeld. Hierbij moet worden opgemerkt dat het UWV als ZBO een zelfstandige verantwoordelijkheid en bevoegdheid heeft om problemen als eerste zelf aan te pakken en het ministerie te informeren over de wijze waarop dit wordt gedaan.
Vraag 15
Is het ministerie in 2016 op tijd geïnformeerd over problemen met de uitvoering met betrekking tot de achterstanden bij herbeoordelingen en bij signalen van fraude?
Antwoord 15
In het jaar 2016 hadden het UWV en het Ministerie van SZW frequent contact over de achterstanden bij de herbeoordelingen. Zoals ook aan uw Kamer gemeld is eind 2015 een gezamenlijke taskforce opgericht waarin het UWV en het Ministerie van SZW zitting hadden (Kamerstuk 26 448, nr. 555), is er een integraal plan voor het wegwerken van de achterstanden in de herbeoordelingen gepresenteerd (Kamerstuk 26 448, nr. 569) en is een monitor ingesteld. Ook over het wegwerken van de achterstand bij de fraudesignalen hebben het UWV en het Ministerie van SZW in 2016 frequent afgestemd.
Vraag 16
Heeft de regering naar aanleiding van het advies van de Algemene Rekenkamer het eigenaarschap van het ministerie op de ICT van UWV versterkt en met UWV duurzame afspraken gemaakt over de ICT? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 16
Stabiliteit en continuïteit, inclusief de informatiebeveiliging, van de ICT-voorzieningen bij het UWV zijn van het grootste belang voor de dienstverlening van het UWV. Deze staan dan ook bovenaan de prioriteiten die het UWV stelt voor zijn ICT-systemen. In 2016 is een meerjarig ICT-plan opgesteld. Met de brief van 13 september 2016 (Kamerstuk 26 448, nr. 575) heeft uw Kamer dit UWV-Informatieplan (UIP) 2016–2020 ontvangen. Met dit plan, dat jaarlijks herijkt wordt, worden de nodige stappen gezet om ook in de komende jaren het ICT-landschap van het UWV op zorgvuldige en beheerste wijze toekomstbestendig te maken. Het UWV stelt dit plan jaarlijks bij en op 8 februari 2017 (Kamerstuk 26 448, nr. 587) heeft uw Kamer het UIP 2017–2021 ontvangen. Komende maanden wordt het UIP 2018–2022 door het UWV opgesteld. Als eigenaar toetst SZW op welke manier het ICT-plan bijdraagt aan de continuïteit van de organisatie, de mate van vernieuwing, hoe de priortering plaatsvindt en naar de kosten van het plan. Tevens zal op verzoek van de eigenaar ook een externe toets op het UIP plaatsvinden.
Vraag 17
Heeft de regering zicht op de werkelijke apparaatskosten van de verschillende producten van zowel UWV als de SVB? Zo ja, kan de regering dit inzicht delen? Zo nee, hoe gaat de regering dit inzicht verwerven?
Antwoord 17
Het SZW-jaarverslag geeft in tabel 11.4 inzicht in de werkelijke apparaatskosten op het niveau van wet/regeling (op kasbasis). Daarnaast geven de jaarverslagen van de beide ZBO’s (Kamerstuk 26 448, nr. 591) een weergave van de werkelijke apparaatskosten op het niveau van wet/regeling, kostensoorten en bij het UWV ook op het niveau van de strategisch producten. Met het UWV zijn, naar aanleiding van aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer, daarnaast een aantal aanvullende afspraken gemaakt om meer zicht te krijgen op de relatie tussen prestaties en kosten. Hiervoor wordt verwezen naar de beantwoording van vraag 8.
Vraag 18
Welke wettelijke taken blijft de SVB wel dan wel niet doen, na de veranderde rol van de SVB in de pgb-keten, vanaf 2018?
Antwoord 18
De wettelijke taken van de SVB blijven per 1 januari 2018 ongewijzigd. Wel wordt onder regie van de ketenregisseur in de keten gewerkt aan het ontwikkelen van een budgethoudersportaal (als onderdeel van het PGB 2.0-systeem) en andere verbeteringen die de samenwerking in de Trekkingsrechtketen kunnen verbeteren. De Staatssecretaris van VWS is voornemens om het structurele beheer van het budgethoudersportaal (onderdeel van het PGB 2.0-systeem) te beleggen bij een nog op te richten publieke organisatie. Dit kan, binnen de huidige wettelijke taken, leiden tot wijzigingen in rollen, taken en verantwoordelijkheden van alle ketenpartijen, waaronder de SVB.
Vraag 19
Indien het terugvalscenario van toepassing zal zijn, hoeveel extra investeringen in de ICT zal dit wensen ten opzichte van wat begin 2017 door de ketenpartijen met elkaar is afgesproken en wat acht de regering acceptabel?
Antwoord 19
De bedoeling is, zoals door de Staatssecretaris van VWS aangegeven in onder andere zijn brief van 1 juni 2017, dat een deel van de pgb-taken van de SVB uitgevoerd gaan worden met behulp van het budgethoudersportaal (onderdeel van het PGB 2.0-systeem). Zorgverzekeraars Nederland (ZN) is opdrachtgever van de bouw van het budgethoudersportaal. De ketenregisseur stuurt op een zorgvuldige implementatie van het totale PGB 2.0-systeem (waaronder het budgethoudersportaal en het financiële domein), waarbij de ketenpartijen zich inspannen om hieraan bij te dragen. Voorop staat een zorgvuldige invoering van het PGB 2.0 -systeem met als belangrijkste uitgangspunt dat «zorgvuldigheid voor snelheid» gaat. In het proces zijn meerdere momenten ingepland om te kijken of de planning nog op zorgvuldige wijze uitgevoerd kan worden. De Staatssecretaris van VWS zal de Tweede Kamer, zoals door hem eerder toegezegd, na de zomer informeren over de geplande beschikbaarstelling van het PGB 2.0-systeem met een daarbij behorend zorgvuldig implementatiepad.
Indien moet worden teruggevallen op de huidige systemen van de SVB, zal de Staatssecretaris van VWS met de ketenpartijen opnieuw bezien of aanvullende investeringen in de huidige ICT van de SVB aan de orde zijn.
Vraag 20
Hoe gaat de regering zekerheid verkrijgen over de getrouwheid van de verantwoording afgelegd door UWV en de SVB nu de regering geen aandacht heeft besteed aan de doelmatigheid van de uitvoering en de niet-financiële beleidsinformatie over de uitvoering?
Antwoord 20
De Algemene Rekenkamer constateert dat SZW in 2016 toezichtactiviteiten heeft uitgevoerd. Het ging hierbij om toezicht in brede zin, primair via de planning- en controlcyclus van de ZBO’s en de (bestuurlijke) overleggen. Ook doelmatigheid en niet-financiële informatie zijn hierbij aan de orde geweest.
SZW baseert zich in haar toezicht op de verantwoordingsinformatie van het ZBO en de controle daarop door de accountants. Zowel de interne als de externe accountants hebben een goedkeurende controleverklaring verstrekt aan het UWV en de SVB. In brieven van SZW aan de ZBO’s over de jaarverslagen heeft SZW aandacht gevraagd voor de bevindingen van de accountants.
SZW heeft de Auditdienst Rijk gevraagd als extra check, vanwege het overgangsjaar 2016, een review uit te voeren op de werkzaamheden van de accountantsdienst UWV en de Audit Dienst SVB bij de controle van het jaarverslag over 2016. Deze review richtte zich op de begrotingsgefinancierde wetten en regelingen. De Auditdienst Rijk heeft geconstateerd dat de uitvoering van de controle en de vastlegging daarvan voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Vraag 21
Goed toezicht op de SVB en UWV is te allen tijde van groot belang, mede omdat het functioneren en presteren van deze organisaties direct de belangen van burgers raakt. Dit geldt bijvoorbeeld voor de opgelopen achterstanden bij UWV en de betalingsproblemen bij de persoonsgebonden budgetten in het recente verleden. De Algemene Rekenkamer noemt het een vereiste dat het ministerie het toezicht in 2017 weer in de volle breedte gaat invullen en over de uitkomsten transparant is naar de Tweede Kamer. Hoe gaat de regering invulling geven aan deze aanbeveling?
Antwoord 21
SZW heeft toezichtbeleid opgesteld waarin wordt beschreven hoe het toezicht op de rechtmatigheid en doelmatigheid van de ZBO’s vanaf 2017 wordt ingevuld. Dit toezichtbeleid wordt naar verwachting na de zomer openbaar gemaakt.
Het gaat hierbij om toezicht in brede zin, primair via de planning- en controlcyclus van de ZBO’s en de (bestuurlijke) overleggen, met de focus op rechtmatigheid en doelmatigheid. SZW baseert zich in haar toezicht onder andere op de verantwoordingsinformatie van het ZBO en de controle daarop door de accountants. Het toezichtbeleid zal tevens ingaan op het reviewbeleid, als instrument om de betrouwbaarheid van de ontvangen informatie met enige regelmaat te kunnen toetsen.
Vraag 22
In de wet opgenomen dat het niet aanbieden van beschut werk waar dat wel geboden is, zal resulteren in een «ernstige tekortkoming in de rechtmatige uitvoering van de Participatiewet» bij de desbetreffende gemeente (artikel 76). Dit betekent dat de Minister bevoegd is om een aanwijzing te geven, die gepaard gaat met opschorting van de uitkering (artikel 69). De controle op de uitvoering van de wet heeft de Minister in eerste instantie bij de gemeenteraden belegd. De wet geeft echter geen duidelijkheid over welke informatie gemeenten hierover moeten verzamelen om verantwoording aan de gemeenteraden af te leggen. Hoe gaat de regering borgen welke informatie gemeenten hierover moeten aanleveren om zeker te stellen dat de Minister van SZW zicht krijgt op de naleving van de verplichting ten aanzien van beschut werk?
Antwoord 22
Gemonitord wordt hoe gemeenten invulling geven aan onderhavige verplichting. Gegevens kunnen worden ontleend aan de bestaande Statistiek Re-integratie Gemeenten en de monitoring in het kader van de evaluatie van de Participatiewet. Daarnaast legt het UWV een koppeling tussen de door het UWV afgegeven positieve adviezen beschut werk en de polisadministratie ten behoeve van de uitkering aan gemeenten van de bonus beschut werk. Hiermee kan het UWV vaststellen hoeveel beschut werkplekken gemeenten hebben gerealiseerd en gecontinueerd. Langs deze weg kan de bonus beschut werk – voor de eerste keer in de meicirculaire Gemeentefonds 2017 – aan de gemeenten worden toegekend. Ook kunnen aan deze bron gegevens worden ontleend voor de monitor. Tot slot is bij de behandeling van het wetsvoorstel een amendement aangenomen waarin is bepaald dat de werking van de wet over twee jaar moet worden geëvalueerd.
Vraag 23
Wat gaat de regering doen met de constatering van de Rekenkamer dat de pensioengerechtigden in het Caribisch gebied al jaren volgens een te hoog kortingspercentage zijn gekort? Wanneer kunnen zij hun geld verwachten? Hoe worden zij gecompenseerd voor de te late uitbetaling?
Antwoord 23
Vanaf 2014 heeft de Auditdienst Rijk jaarlijks gerapporteerd over te hoge kortingspercentages AOV die zouden worden toegepast op de overgedragen dossiers bij de staatkundige transitie vanuit de SVB Nederlandse Antillen.
Uit recent onderzoek van de RCN-unit SZW blijkt een andere juridische interpretatie dan die de Auditdienst Rijk de afgelopen jaren, na het proces van hoor en wederhoor met SZW, bij de controle heeft toegepast op de kortingspercentages. Met de huidige interpretatie zijn de betalingen niet onjuist.
Dit betekent dat de door de Auditdienst Rijk gerapporteerde bevindingen over te hoge kortingspercentages kunnen vervallen. Met de herziene beoordeling – die door de Auditdienst Rijk wordt onderschreven – staat vast dat de korting door SVB Nederlandse Antillen resp. SVB Curaçao adequaat is berekend. Deze kwestie kan hiermee als afgedaan worden beschouwd.
Vraag 24
Wat gaat de regering doen met de constatering van de Rekenkamer dat bij de uitgifte van uitkeringen vele tekortkomingen worden geconstateerd waardoor het risico op fraude en onrechtmatige uitkeringen bestaat? Wanneer worden de ICT systemen en betaalprocessen op orde gebracht? Wordt nader onderzocht in hoeverre de uitkeringen rechtmatig zijn?
Antwoord 24
Van het bij het antwoord op vraag 9 genoemde plan van aanpak, dat erop is gericht de tekortkomingen op te heffen, maken verbetering op het terrein van ICT en betaalprocessen eveneens onderdeel uit. Vooruitlopend op het vaststellen van het plan van aanpak is de RCN-unit SZW al bezig met aanpassingen op dit vlak. De ADR zal uiterlijk eind 2017 een nieuwe audit uitvoeren, op basis waarvan inzicht kan worden verkregen in de resultaten van de verbeteracties. In de tussentijd vindt vanuit het kerndepartement van SZW monitoring plaats van de voortgang. Daarbij vindt ook steeds afstemming plaats met de ADR.
Vraag 25
Kan de regering de constatering dat de regionale samenwerking tussen gemeenten en UWV moeizaam verloopt toelichten?
Antwoord 25
Eind 2015 hebben de Minister en de Staatssecretaris uw Kamer de kabinetsreactie Evaluatie SUWI en beleidsdoorlichting artikel 11 toegezonden (Kamerstuk 30 982, nr. 26). Uit deze evaluatie volgt dat er weliswaar sprake is van een rechtmatige uitvoering van uitkeringen, maar dat er op terrein van regionale samenwerking en gecoördineerde werkgeversdienstverlening ruimte voor verbetering is. De Inspectie SZW komt tot een vergelijkbare conclusie in de onderzoeksrapportage «Werk aan de uitvoering». Deze rapportage hebben de Minister en de Staatssecretaris aangeboden met de brief «Matchen op werk in de arbeidsmarktregio’s» van oktober 2016 (Kamerstuk 29 544, nr. 745). De Inspectie SZW constateert dat de bestuurlijke samenwerking in de arbeidsmarktregio’s de laatste jaren is verbeterd, maar dat op uitvoerend niveau de samenwerking met werkgevers en de samenwerking tussen gemeenten en het UWV nog onvoldoende vorm krijgt.
Zoals aangegeven in de reactie op de aanbeveling van de ARK is met de brief «Matchen op werk in de arbeidsmarktregio’s» van oktober 2016 (Kamerstuk 29 544, nr. 745) is de aanpak aangekondigd om met de arbeidsmarktregio’s te bekijken welke stappen zij kunnen zetten om tot eenduidige, herkenbare en vraaggerichte werkgeversdienstverlening te komen. Met deze aanpak sluit SZW aan bij de gedecentraliseerde werkelijkheid, waarin SZW vanuit zijn stelselverantwoordelijkheid samen met landelijke en regionale partijen inventariseert welke knelpunten en ondersteuningsbehoeften er zijn om de samenwerking in de regio te versterken. Uw Kamer is over de voortgang en de vervolgstappen geïnformeerd met de brief «Voortgang matchen op werk in de arbeidsmarktregio’s» van april 2017 (Kamerstuk 29 544, nr. 779).
Vraag 26
Hoe verklaart de regering dat voor een goede arbeidsbemiddeling de juiste kwaliteiten en vaardigheden onvoldoende aanwezig zijn in regio's?
Antwoord 26
De Inspectie SZW adviseert in de onderzoeksrapportage «Werk aan de ...uitvoering» om in te zetten op een versterking van de kennis- en informatiefunctie. Kennisontwikkeling voor (en binnen) de uitvoeringspraktijk is een belangrijk aandachtspunt.
De kennisontwikkeling bij gemeenten is nog versnipperd, de ontwikkelde kennis is niet altijd makkelijk toegankelijk en wordt bovendien nog onvoldoende toegepast. Dat is een van de redenen geweest van het starten van het kennisprogramma Vakkundig aan het werk. Dat programma is bedoeld om systematisch en programmatisch kennis te ontwikkelen over de effectiviteit van interventies in het gemeentelijk domein van werk en inkomen. Over de opzet van dit programma is uw Kamer geïnformeerd bij brief van 9 november 2015 (Kamerstuk 28 719, nr. 94), waarin ook is ingegaan op de motie van het lid Mulder (VVD) over de effectiviteit van het re-integratiebeleid. In de programmalijn re-integratie is één van de prioriteiten gericht op de ontwikkeling van effectieve werkgeversdienstverlening.
Gebleken is ook dat de al ontwikkelde kennis niet altijd makkelijk toegankelijk is, en dat deze bovendien nog onvoldoende wordt toegepast. Het is de primaire verantwoordelijkheid van de gemeenten zelf om ervoor te zorgen dat de ontwikkelde kennis ook daadwerkelijk gebruikt en toegepast wordt. De Gemeenteraden houden hier toezicht op. Om het gebruik van deze kennis, en breder de professionaliteit van de uitvoering te bevorderen, wordt door Divosa sinds 2011 het programma Vakmanschap uitgevoerd. Het programma is er op gericht het leervermogen en professionalisering bij gemeenten te versterken en richt zich zowel op de klantmanagers als op de organisatorische context waarin zij werken. Het programma stimuleert methodisch werken en vooral het belang van de sturing daarop door het management. Uit eerder onderzoek onder gemeenten is gebleken dat bij het toepassen van de kennis een belangrijke rol is weggelegd voor het (midden)management. Daarom is het management ook als belangrijke doelgroep opgenomen in het programma Vakmanschap dat sinds 2011 door Divosa wordt uitgevoerd. In de brief van 24 juni 2016 (Kamerstuk 28 719, nr. 98) heeft de Staatssecretaris geschetst wat zij verder voornemens is op dit terrein.
Ook het UWV participeert in het delen van kennis. Zowel als het gaat om het intern delen van onderzoeksresultaten als het extern delen door middel van deelname aan het Kennisplatform Werk en Inkomen (KWI) waar het UWV, de SVB, het Ministerie van SZW en de Inspectie SZW aan deelnemen. Daarnaast nemen de gemeenten Amsterdam en Amersfoort en Divosa deel aan het KWI om de aansluiting tussen onderzoek en het gemeentelijk perspectief te realiseren.
Vraag 27
Een kerndoelstelling van het financieel omvangrijke Sectorplan Zorg is het begeleiden van zorgwerknemers van werk naar werk. De Algemene Rekenkamer merkt op dat «inzicht ontbreekt... of de getroffen maatregelen werknemers hebben geholpen bij het vinden van een andere baan binnen of buiten de (zorg)sector». Kan – bij benadering – aangegeven worden hoeveel zorgmedewerkers nu met succes van werk naar werk zijn begeleid? Wanneer denkt de regering goed inzicht te kunnen hebben in de resultaten van het Sectorplan Zorg op dit belangrijke punt?
Antwoord 27
Dat moet blijken uit de monitoring en evaluatie van de sectorplannen. Verder verwijst de Minister van SZW naar de beantwoording van vraag 5.
Vraag 28
In hoeveel gevallen heeft het geld dat door het UWV is besteed aan persoonlijke dienstverlening uit het landelijk sectorplan tot een baan geleid?
Antwoord 28
In het landelijk sectorplan zorg heeft het UWV geen rol met betrekking tot het bieden van persoonlijke dienstverlening. Dergelijke dienstverlening wordt door het UWV wel geleverd aan werkzoekenden in het kader van de WW-dienstverlening. Sinds oktober 2016 heeft het UWV weer meer middelen beschikbaar voor intensieve persoonlijke dienstverlening voor werkloze werkzoekenden, waaronder € 18 miljoen die afkomstig is uit de onderuitputting op het sectorplan zorg. Met deze middelen biedt het UWV alle werklozen op dezelfde manier dienstverlening, dus ook voor werkloos geworden mensen afkomstig uit de zorgsector.
Zie verder het antwoord op vraag 5.
Vraag 29
Waarom neemt de Minister de aanbeveling van de ARK om het sectorplan zorg te evalueren niet over? Is hij het niet met de ARK eens dat hij als Minister de verantwoordelijkheid heeft om zo volledig mogelijk verantwoording af te leggen over de besteding van publieke middelen?
Antwoord 29
Vanzelfsprekend is de Minister van SZW van mening dat het van belang is om verantwoording af te leggen over de besteding van publieke middelen. Daarom wordt uw Kamer in de halfjaarlijkse voortgangsbrieven geïnformeerd over de voortgang en realisaties in alle sectorplannen en is de Tweede Kamer reeds bij brief van september 2016 geïnformeerd over de opzet en timing van de gefaseerde evaluatie van de sectorplannen. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Vraag 30
Ten aanzien van de financiering van beschut werk licht de Minister toe hoe hij tot het huidige financieringsinstrument (integratie-uitkering) is gekomen. De Minister gaat niet in op de door de Algemene Rekenkamer gesignaleerde «strijdigheid met de Financiële verhoudingswet», die hier het gevolg van zou zijn. De Rekenkamer constateert dat de wetgever enerzijds gemeenten verplicht via de Participatiewet beschut werk te creëren en legt hen daarmee bestedingsvoorwaarden op. De Financiële verhoudingswet anderzijds schrijft voor dat uitkeringen uit het gemeentefonds – waaronder integratie-uitkeringen – ten goede komen aan de algemene middelen van gemeenten en daarmee vrij besteedbaar zijn. Kan de regering alsnog ingaan op deze door de Algemene Rekenkamer gesignaleerde tegenstrijdigheid?
Antwoord 30
Er is destijds voor gekozen de huidige financiering van beschut werkplekken ongewijzigd te laten. Voor deze middelen geldt een verdeelsleutel die aansluit bij de gemeentelijke behoefte en die past bij de beleidsruimte die gemeenten hebben om de wijze waarop zij beschut werkplekken organiseren zelf te bepalen. Hiermee wordt ook een efficiënte werkwijze gestimuleerd: geld dat niet nodig is voor beschut werk kan immers aan andere zaken worden besteed. Verder blijft staan dat gemeenten over de besteding van de integratie-uitkering geen verantwoording afleggen aan het Rijk. Het parlement heeft met deze financieringswijze ingestemd evenals de VNG. Het kabinet deelt dus niet de opvatting van de Algemene Rekenkamer dat er sprake zou zijn van een tegenstrijdigheid met de Financiële verhoudingswet.
Vraag 31
Hoe kan de regering de effectiviteit van alle sectorplannen voor de gehele arbeidsmarkt monitoren en evalueren, zonder hierbij in te gaan op de effectiviteit van individuele sectorplannen?
Antwoord 31
De evaluatie moet een beeld geven van de uiteindelijke effecten van de regeling, dus ook of het heeft geleid tot duurzame werkgelegenheid. Vanwege de specifieke kenmerken en situaties van de afzonderlijke plannen is het niet zinvol om een eindoordeel over de werking en effectiviteit van het instrument sectorplannen te baseren op evaluaties van afzonderlijke plannen. Uiteraard worden de (leer)ervaringen en bijzondere situaties van de afzonderlijke plannen meegenomen in de overall evaluatie.
Vraag 32
Waarom acht de regering zich niet verantwoordelijk voor het behalen van de doelstellingen uit individuele sectorplannen? De sectorplannen worden toch voor een groot deel gefinancierd uit de begroting waarvoor de regering verantwoordelijk is?
Antwoord 32
De Minister van SZW hecht veel waarde aan het behalen van goede resultaten van alle sectorplannen. Daarom is het belangrijk dat de monitoring en evaluatie gedegen en betrouwbaar is en wordt uw Kamer elk half jaar geïnformeerd over de voortgang. Daarnaast voert het Agentschap SZW op vastgestelde momenten monitorbezoeken uit bij elk individueel sectorplan, waarbij samen met de uitvoerders wordt gekeken naar het realiseren van doelen. Ook sociale partners in de diverse sectoren zelf hechten veel waarde aan het behalen van goede resultaten. Zij dragen immers zelf ten minste 50% van de kosten van de sectorplannen.
Vraag 33
Op welke manier geeft de regering opvolging aan de aanbeveling van de Rekenkamer om een vergelijking tussen verschillende sectorplannen toe te voegen aan de «overall» evaluatie van de sectorplannen?
Antwoord 33
Over de opzet van de evaluatie van de sectorplannen is uw Kamer reeds geïnformeerd bij brief van september 2016 (Kamerstuk 33 566, nr. 94). Daarbij is een goede uitleg gegeven over de onderzoeksmethode van de onderzoekers van SEO /ecbo. Van begin af aan is opzet geweest om te komen tot een overall evaluatie om een eindoordeel te geven over de werking en effectiviteit van het instrument sectorplannen. De (leer)ervaringen en bijzondere situaties van de afzonderlijke plannen worden meegenomen in de overall evaluatie. De Minister ziet geen reden daar nu van af te wijken.