Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 juni 2017
Met veel belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen die de honderd ervaringsdeskundigen hebben gesteld over het jaarverslag van het Ministerie van Economische Zaken1. De vragen gaan over de thema’s «bevorderen van duurzaam en innovatief ondernemen» en «bevorderen van een doelmatige en duurzame energievoorziening». In deze brief beantwoord ik de gestelde vragen, waarbij ik de volgorde van de thema’s en context uit uw brief aanhoud en de vragen met het oog op de leesbaarheid en toegankelijkheid heb genummerd.
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp
Thema 1: Duurzaam en innovatief ondernemen
1a. Duurzame innovatie en circulaire economie
Het regeerakkoord stelt dat innovatiekracht moet worden gericht op de transitie naar duurzame en groene groei. In de begroting (pagina 45 [van de EZ-begroting 2016]) worden geen concrete doelen voor 2016 genoemd. Uit de evaluatie (pagina 35) blijkt dat Nederland een vijfde plaats scoort in Europa, waarbij niet wordt aangegeven of deze score is gebaseerd op groene en duurzame innovatie en of deze innovatie heeft geleid tot daadwerkelijke succesvolle economische groei.
Hiervoor zijn risicodragende investeringen nodig, waarbij op pagina 27 van het jaarverslag opvalt dat het totale uitstaande bedrag in risicoregelingen zelfs lager is geworden (€ 3,5 miljard naar € 3,4 miljard).
1
Welke concrete maatregelen heeft de Minister in 2016 genomen om het gat tussen de ambitie uit het regeerakkoord op het gebied van duurzame innovatie en circulaire economie en de werkelijkheid te sluiten om zodoende de kansen, die er volop liggen voor ons land, maximaal te benutten?
Antwoord
Het kabinet heeft het afgelopen jaar weer belangrijke stappen genomen rond de verduurzaming van de Nederlandse economie. Zo legt het topsectorenbeleid meer accent op maatschappelijke uitdagingen in de lopende innovaties, bijvoorbeeld het sluiten van kringlopen bij topsector Agrifood en Biobased oplossingen bij topsector chemie. Verder is het rijksbrede programma circulaire economie op 14 september 2016 naar uw Kamer gestuurd met de ambitie om in 2030 de hoeveelheid primaire grondstoffen (fossiel, metaal, mineraal) te halveren en in 2050 een volledige circulaire economie te creëren. Het hierin aangekondigde grondstoffenakkoord met bijbehorende vijf transitieagenda's is inmiddels door meer dan 320 partijen ondertekend en in gang gezet. Zo wordt circulaire economie als dwarsdoorsnijdend thema in het topsectorenbeleid op dit moment verder uitgewerkt. Daarnaast zijn er concrete resultaten geboekt in lopende Green Deals, zoals het opstarten van nieuwe pilots in de Green Deal Circulair inkopen, en zijn er 15 nieuwe deals gesloten, zoals de Green Deal Binnenvaart om duidelijkheid te krijgen over welke en hoeveel emissies binnenschepen met zich meebrengen.
1b. Verminderen regeldruk
In het jaarverslag staat op pagina 12 vermeld het structureel verminderen van de regeldruk voor bedrijven, burgers en professionals met € 2,5 miljard in 2017. Op pagina 49 wordt gerefereerd aan het programma ruimte voor regels en aan ICT & regeldruk. Op pagina 12 staat dat er grote stappen zijn gerealiseerd.
2
Hoe weten we dat er grote stappen zijn gerealiseerd?
Antwoord
Om grip te krijgen op regeldrukkosten hebben vorige kabinetten er in het verleden voor gekozen een bepaalde berekeningsmethode te gebruiken, namelijk het Standaardkostenmodel (SKM).
Daarbij wordt per regeling een inschatting van de kosten per bedrijf gemaakt en vervolgens bepaald hoe groot de omvang van de doelgroep is. De totale kosten voor de doelgroep als gevolg van een verplichting geeft vervolgens de regeldruk van een betreffende verplichting. Het SKM wordt gebruikt om inzicht te krijgen in de oorzaak en omvang van kosten en om te waarborgen dat de berekeningen van de omvang van de kosten onderling vergelijkbaar zijn.
Op basis van deze methodiek is de Kamer de afgelopen vier jaar tweemaal per jaar geïnformeerd over de ontwikkeling van de regeldruk en over de voortgang van de kwantitatieve doelstelling van € 2,5 miljard. De voortgangsrapportages zijn diverse keren uitgebreid met de Kamer besproken. Actal heeft daarbij altijd de consistentie van de rapportages, de spelregels en de methodiek scherp in het oog gehouden.
Het Programma Ruimte in Regels is een apart programma dat losstaat van de kwantitatieve doelstelling. Dit programma is er specifiek op gericht om innovatieve investeringen van ondernemers mogelijk te maken. Daarbij wordt samen met ondernemers, beleid en uitvoering gezocht naar meer ruimte in wet- en regelgeving.
Het antwoord op vraag 3 gaat concreet en kwantitatief in op de gerealiseerde stappen op het gebied van verlaging van de regeldruk.
3
Welk gedeelte van de € 2,5 miljard is gerealiseerd en hoe is dat gemeten?
Antwoord
In het Regeerakkoord is de doelstelling geformuleerd om een structurele verlaging van de regeldruk voor bedrijven, professionals en burgers te realiseren van € 2,5 miljard in 2017 (ten opzichte van 2012). Maatregelen worden als gerealiseerd geteld vanaf het moment dat de maatregelen, vaak wet- en regelgeving, in werking treden. Het kabinet houdt een boekhouding bij van de dalingen en stijgingen van regeldrukkosten, om zodoende te kunnen sturen op het behalen van de kwantitatieve reductiedoelstelling die rijksbreed geldt. Van elke maatregel moet dus worden vastgesteld wat de bijdrage ervan is aan het behalen van de kwantitatieve macro-regeldrukdoelstelling.
Inmiddels is de eindrapportage regeldruk (met als peildatum 1 april 2017) aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 29 515, nr. 415). Daarin staat aangegeven dat de doelstelling om de regeldruk met € 2,5 miljard voor burgers, bedrijven en professionals te verminderen inmiddels vrijwel volledig is behaald met een realisatie van € 2,48 miljard (€ 1,39 miljard voor bedrijven en € 1,09 miljard voor burgers en professionals). Dat is een stijging van € 390 miljoen ten opzichte van de najaarsrapportage van 2016.
Dit betekent dat er sinds november 2012 tot en met 1 april 2017 voor € 2,48 miljard aan regeldrukreducerende maatregelen daadwerkelijk in werking zijn getreden. Hiermee is ruim 99% van de doelstelling behaald.
4
Hoe wordt het bedrijfsleven in de meting betrokken?
Antwoord
Bij elk voorstel tot wet- en regelgeving moet in de toelichting een «regeldrukparagraaf» opgenomen worden. Daarin moeten de geschatte regeldrukgevolgen voor alle doelgroepen kwalitatief en kwantitatief worden verantwoord, zowel de stijgingen als de dalingen.
Bij het kwantificeren van de regeldrukeffecten wordt doorgaans aan de beoogde doelgroepen gevraagd gegevens aan te leveren met betrekking tot de tijd en kosten die men kwijt denkt te zijn om aan bepaalde verplichtingen te kunnen voldoen.
Daarnaast worden burgers, bedrijven en organisaties via de website www.internetconsultatie.nl geïnformeerd over beleid of wetgeving in voorbereiding en kunnen zij daar gedurende een bepaalde periode (meestal 8 weken) een reactie op geven.
De rapportages aan de Kamer bevatten een totaaloverzicht van alle wet- en regelgeving die tot kwantificeerbare regeldrukeffecten hebben geleid.
5
Hoe borgt u dat bedrijven, professionals en burgers niet verdwaald raken tussen bestuurslagen? Met andere woorden: hoe beperkt u de zogenaamde «Huis van Thorbeckelasten»«? Voorbeelden van deze lasten zijn: provinciale fondsen geven extra lasten, GMO-regels uit Brussel in Nederland geblokt, mestregels uit Brussel in Nederland niet implementeerbaar.
Antwoord
Burgers, bedrijven en professionals hebben inderdaad te maken met wet- en regelgeving vanuit verschillende bestuurslagen. Het kabinetsbrede regeldrukprogramma «Goed Geregeld» heeft daarom ook een brede insteek, met een inzet op zowel nationaal, Europees als decentraal niveau. Nationaal zet het kabinet bijvoorbeeld in op het verminderen van regeldruk met de kwantitatieve doelstelling van € 2,5 miljard, betere (digitale) dienstverlening aan burgers en bedrijven en de maatwerkaanpak in regeldichte (top)sectoren. In de maatwerkaanpak kijken we overigens niet alleen naar knelpunten in nationale wet- en regelgeving, maar ook naar Europese en decentrale regels, afhankelijk van de problemen die in de betreffende sector spelen. De beleving van de doelgroep staat in deze aanpak centraal. Op Europees niveau pleit Nederland voor innovatievriendelijke wet- en regelgeving met aandacht voor de uitvoerbaarheid voor het mkb. Nederland is dan ook positief over het door de Europese Commissie gelanceerde «Regulatory Fitness and Performance Programme (REFIT)-platform», waarbij burgers, bedrijven en professionals de mogelijkheid hebben gekregen om knelpunten in Europese wet- en regelgeving te agenderen. Tenslotte zet het kabinet samen met het Kwaliteits Instituut Nederlandse Gemeenten (KING) van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) in op het verminderen van regeldruk op decentraal niveau, bijvoorbeeld door te investeren in methodeontwikkeling, zoals klantreizen en het uitwisselen van best practices tussen gemeenten.
Thema 2: Betrouwbare, betaalbare en duurzame energievoorziening
2a. Elektrisch rijden
Nederland dreigt haar positie als koploper op elektrisch rijden kwijt te raken. De verkoop van auto’s die elektrisch kunnen rijden is sterk teruggelopen. De belangrijkste oorzaak hiervan is het afschaffen van fiscale voordelen voor semi-hybride auto’s. Tegelijkertijd is er duidelijke ambitie om koploper te blijven en het percentage elektrische auto’s te laten toenemen.
6
Hoeveel geld is er concreet uitgegeven aan elektrisch rijden de afgelopen jaren: gedorven inkomsten fiscaal, Green Deal, etc.?
Antwoord
In bijlage 6 van de Miljoenennota 2016 is het budgettair belang van het Nihiltarief en het halftarief motorrijtuigenbelasting zeer zuinige auto’s geraamd op € 37 miljoen voor 2016. Dit omvat zowel elektrische voertuigen (EV’s) als plug-in hybride auto’s (PHEV’s). Daarnaast toont bijlage 6 de post Verlaging fiscale bijtelling IB (zeer) zuinige auto’s. Deze post omvat naast EV’s en PHEV’s echter ook conventionele auto’s waarvoor in de afgelopen jaren een verlaagde bijtelling gold.
De fiscale stimulering van elektrische voertuigen en laadinfrastructuur door MIA en Vamil bedroeg in 2014 € 9 miljoen, in 2015 € 12 miljoen en in 2016 € 11 miljoen.
Aan de Green Deal Publiek Toegankelijke Laadinfrastructuur hebben de ministeries van Economische Zaken en Infrastructuur en Milieu gezamenlijk € 5,7 miljoen toegekend, waarvan per juni 2017 een bedrag van € 5,2 miljoen is uitgekeerd. Daarnaast is er door het Ministerie van Economische Zaken een aanvullend bedrag van € 1,5 miljoen ter beschikking gesteld aan deze Green Deal. Aan het Nationaal Kennisplatform Laadinfrastructuur (NKL) is door het Ministerie van Economische Zaken € 1,5 miljoen subsidie verstrekt voor de periode 2015–2017.
7
Wat is het effect van deze uitgaven geweest op de verkoop van voertuigen die elektrisch kunnen rijden?
Antwoord
Op dit moment zijn er ruim 117 duizend elektrische voertuigen met een stekker in Nederland geregistreerd, inclusief plug-in hybride auto’s (PHEV’s). Het aantal volledig elektrische auto’s is ruim 15.000. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland publiceert maandelijks de meest recente cijfers.2
8
Is er tot op heden groei in de verkoop van elektrische auto’s?
Antwoord
Ja. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland publiceert maandelijks de meest recente cijfers.3 Hieruit blijkt onder andere dat het aantal geregistreerde elektrische voertuigen in 2016 met ruim 25% is toegenomen ten opzicht van 2015.
9
Zijn de financiële middelen door het afschaffen van fiscale voordelen voor hybride auto’s alsnog besteed aan elektrisch rijden?
Antwoord
In Wet uitwerking Autobrief II heeft het kabinet ervoor gekozen de fiscale behandeling van plug-in hybride auto’s (PHEV’s) te normaliseren en de fiscale stimulering voor nulemissieauto’s te handhaven en in relatieve zin te versterken (Kamerstuk 34 391). Volledig elektrische auto’s zijn tot en met 2020 vrijgesteld van belasting op personenauto’s en motorrijwielen en motorrijtuigenbelasting en hebben een laag bijtellingspercentage van 4. Het kabinet heeft bovendien gehoor gegeven aan de wens van de Tweede Kamer door de opbrengst van de versnelde afbouw van de korting op de bijtelling voor PHEV’s in te zetten voor een halftarief in de MRB voor deze voertuigen tot en met 2020. Dit is een stimulans voor de tweedehandsmarkt voor deze voertuigen. Samengevat zijn de stimulansen voor nulemissieauto’s versterkt en heeft de opbrengst van het verminderen of afschaffen van de stimulansen van PHEV’s deels gezorgd voor de benodigde budgettaire dekking daarvan.
10
Wordt met het huidige beleid in 2020 het groeipad gerealiseerd?
Antwoord
De Nederlandse overheid streeft samen met maatschappelijke partners en marktpartijen naar een groei van het aandeel elektrische voertuigen tot 50% van de nieuwverkopen in 2025, waarvan 30% volledig elektrisch. Ook streven partijen ernaar dat in 2020 tenminste 10% van alle nieuwverkopen over een elektrische aandrijflijn beschikt. Afhankelijk van economische en technologische ontwikkelingen is dit een groei van bijna 100% naar circa 160.000 EV’s in 2020 (NEV 2016, midden-scenario).
2b. Energietransitie en voorbeeldfunctie overheid
De overheid heeft in de energietransitie naast beleidsmaker een belangrijke rol te spelen als launching customer en als zichtbaar voorbeeld voor de rest van de markt. Bijvoorbeeld op het gebied van verduurzamen gebouwen, elektrificatie van het wagenpark en de inkoop van energie.
11
Kan de Minister aangeven op welke manieren in 2016 de overheid zelf het goede voorbeeld heeft gegeven?
12
Hoeveel financiële middelen zijn hiermee gepaard gegaan?
Antwoord
Een overheid die van anderen inspanningen vraagt op het terrein van duurzame energie, moet zelf het goede voorbeeld geven. De overheid kan met eigen inkoop, gronden en gebouwen tevens bijdragen aan innovatie en versnelde realisatie van beleidsdoelen.
De rijksoverheid heeft hiervoor concrete doelen benoemd. De rijksoverheid zet in op een klimaatneutrale bedrijfsvoering in 2030, de inkoop van groene stroom en CO2-compensatie voor gasverbruik en mobiliteit. Voor Rijksgebouwen is de ambitie om gemiddeld 2% energie per jaar te besparen voor de rijksgebouwen, oplopend tot 25% besparing in 2020 ten opzichte van 2008. In 2016 is daar als beleidsdoelstelling bijgekomen dat in 2023 kantoorgebouwen van de rijksoverheid minimaal over energielabel B beschikken. Ook op het gebied van mobiliteit zijn eisen gesteld. In 2016 heeft de overheid de ambitie uitgesproken dat in 2020 minimaal 20% van het rijkswagenpark uit elektrische auto's bestaat.
De afgelopen jaren heeft dit geleid tot besparing van het energieverbruik. Over de periode 2008–2016 is in gebouwen van de rijksoverheid circa 35% energie bespaard; gemiddeld is dat ruim 4% per jaar. In 2016 is het totaalverbruik van elektriciteit en gas met 7% gedaald ten opzichte van 2015. Uitgerekend per vloeroppervlak is het energieverbruik met 4% gedaald ten opzichte van 2015.
Met de eigen inkoop draagt de rijksoverheid bij aan de opwek van hernieuwbare energie. De rijksoverheid verbruikte in 2016 980 GWh elektriciteit. In 2016 kwam 100% van de ingekochte stroom van hernieuwbare bronnen. De extra kosten hiervan komen neer op ruim € 1 miljoen. Deze stroom is voor ongeveer 25% opgewekt door Nederlandse windparken en voor 75% door Europese windparken. Op de langere termijn wil de rijksoverheid alleen elektriciteit kopen die in Nederland, en vooral op rijksgronden, duurzaam is opgewekt.
De rijksoverheid wil met eigen gronden en gebouwen een bijdrage leveren aan meer opwekking van duurzame energie. In het najaar van 2016 is hiermee 2,93 PJ aan opwekking van duurzame energie gerealiseerd. Het uitgangspunt hierbij was tot nog toe dat met name derden nieuwe projecten realiseren op Rijksgronden en vastgoed. Momenteel wordt verkend of het Rijk hier zelf meer regie in kan nemen. Aandachtspunten hierbij zijn bijvoorbeeld de financiering en de aanbesteding van projecten.
Naast inkoper van energie treedt de rijksoverheid steeds vaker op als «launching customer» voor nieuwe innovatieve vormen van energie-opwekking. Een voorbeeld hiervan op het Ministerie van Economische Zaken zijn planten van een jong Nederlands bedrijf waarmee elektriciteit wordt opgewekt. Door dergelijke nieuwe producten aan te kopen worden bedrijven in staat gesteld de markt te betreden.
2c. Energiebesparing
U geeft aan een doelstelling van gemiddeld 1,5% energiebesparing per jaar te willen behalen conform het Energieakkoord. De door u ingezette maatregelen geven een beeld van hoe u dit wil bereiken. Geen inzicht wordt gegeven in de effectiviteit en doelmatigheid van deze ingezette maatregelen.
13
Welk effect heeft u hiermee bereikt?
Antwoord
Volgens de Nationale Energieverkenning (NEV) 2016 ligt de energiebesparingsdoelstelling van 1,5% per jaar binnen bereik (Kamerstuk 30 196, nr. 479). Zonder de afspraken in het Energieakkoord zou de besparing in de periode van 2013 tot en met 2020 naar schatting op 1,1% per jaar uitkomen, ongeveer hetzelfde tempo als in de periode van 2000 tot en met 2010. Van de totale stijging, 0,4%-punt per jaar in de periode van 2013 tot en met 2020, komt circa 0,3%-punt voor rekening van de extra finale besparingen door de in het Energieakkoord afgesproken maatregelen zoals de EIA, handhaving Wet Milieubeheer en subsidies voor huiseigenaren. Daarnaast draagt de sluiting van de oudere – minder efficiënte – kolencentrales circa 0,1%-punt bij.
14
Kan de Minister in het specifiek aangeven op welke manier de compensatie van het Europese systeem voor emissiehandel (ETS) bijdraagt aan het bereiken van deze doelstelling?
Antwoord
De subsidieregeling indirecte emissiekosten ETS compenseert bedrijven die hogere elektriciteitskosten hebben door emissiehandel. Europese elektriciteitsproducenten zijn namelijk onder het ETS verplicht om voor hun CO₂-uitstoot emissierechten aan te kopen en/of in te leveren. De kosten hiervan berekenen ze door in de elektriciteitstarieven. Ondernemingen die als gevolg hiervan te maken krijgen met hogere elektriciteitskosten, kunnen de subsidie aanvragen. Het gaat dan uitsluitend om bedrijven die te maken hebben met concurrentie uit derde landen (die niet onder het ETS vallen) en zodoende een concurrentienadeel ondervinden.
Nederland stelt hiernaast als aanvullende eis om in aanmerking te komen voor deze subsidie, dat de ondernemingen moeten zijn aangesloten bij een energiebesparingsconvenant voor de industrie. Deze ondernemingen moeten ter bewijsvoering in het jaar van aanvraag een goedgekeurde voortgangsverklaring in het kader van dat convenant kunnen overleggen. Op die manier is er voor deze bedrijven een extra prikkel voor het realiseren van energiebesparing.
2d. Instrumentarium Energieakkoord en doelstellingen duurzame energie
In het regeerakkoord is het doel opgenomen om het aandeel duurzame energie in 2020, bijgesteld in het jaarverslag 2016, in 2023 naar 16% van het totaal te brengen. Wij constateren dat tot heden het aandeel 5,8% bedraagt. De beschikbare ingezette instrumenten worden niet volledig benut. De recente economische groei draagt bij aan een toenemende energievraag.
15
Welke maatregelen zijn nodig om zowel de onderuitputting van bestaande instrumenten te voorkomen en de extra vraag naar duurzame energie te kunnen realiseren, om een geloofwaardig transitiepad naar 2023 te kunnen realiseren, welke tussendoelen zijn volgens u haalbaar en realistisch?
Antwoord
Het belangrijkste instrument voor het behalen van de hernieuwbare energiedoelen in 2020 en 2023 is de SDE+. De afgelopen jaren is het budget van de SDE+ sterk toegenomen en is het verplichtingenbudget ook consequent volledig benut4. De projecten die hiermee gerealiseerd gaan worden, zullen richting 2020 en 2023 bijdragen aan een sterke verhoging van het aandeel hernieuwbare energie. Een ander belangrijk instrument dat bijdraagt aan meer hernieuwbare energie is de salderingsregeling voor zonnepanelen bij huishoudens. Ook hier is er sterke groei zichtbaar. In 2016 heb ik daarnaast voor het eerst de ISDE-regeling voor kleine hernieuwbare warmte-opties opengesteld. Het budget voor deze regeling, dat relatief bescheiden is ten opzichte van de SDE+, is in 2016 niet volledig benut, maar ik verwacht hier de komende jaren wel meer groei. De markt heeft zich beter kunnen organiseren om deze hernieuwbare warmte-opties voor mensen aantrekkelijk te maken en de bekendheid van de regeling groeit. Al met al verwacht ik dat de inzet van middelen die we vanuit de rijksoverheid hebben voor het behalen van de hernieuwbare energiedoelen voldoende moet zijn. De volgende Nationale Energieverkenning (NEV 2017), die in oktober 2017 uitkomt, zal uitwijzen of we nog steeds op koers liggen om de doelen van 14% hernieuwbare energie in 2020 en 16% in 2023 te halen. Ook zal de NEV 2017 inzicht moeten bieden in de verwachtingen voor de energievraag en de invloed hiervan op het doelbereik.
16
Heeft u voldoende in beeld dat bepaalde instrumenten niet volledig worden uitgeput en welke acties gaat u ondernemen om dit instrumentarium ten volle aan te wenden?
Antwoord
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 15 betreft dit vooral de ISDE-regeling. De voorwaarden van deze regeling heb ik verbeterd en de mogelijkheden verruimd. Daarnaast verwacht ik dat de onderuitputting in 2016 voor een belangrijk deel te maken had met onbekendheid van burgers en bedrijven met de regeling en de opties die hiermee gestimuleerd worden. Het begrotingsjaar 2017 verwacht ik geen onderuitputting.
17
Zijn subsidie-instrumenten het juiste middel om dit doel te bereiken?
Antwoord
Vanwege het verschil tussen de kostprijzen van hernieuwbare energie en fossiele energie zijn subsidie-instrumenten op dit moment nog onontbeerlijk om de groei van het aandeel hernieuwbare energie te stimuleren. Ook de beprijzing van CO2-uitstoot draagt hieraan bij. Nederland zet om die reden actief in op versterking van het Europese emissiehandelssysteem (ETS) om te zorgen dat hernieuwbare energie beter kan concurreren met fossiele energie en dat er minder subsidie nodig is voor de groei van het aandeel hernieuwbare energie.
2e. Energieakkoord en doelstellingen duurzame energie: beleid en uitvoering
Gezien het feit dat Nederland achterligt op schema om haar duurzame doelstellingen te realiseren is de urgentie groot om tot daadkrachtig beleid en eenduidige uitvoering te komen. Als gevolg van het feit dat energie bij verschillende departementen is ondergebracht, is het lastig integraal de uitgaven en voortgang in te zien en te beoordelen. Bovendien blijft onduidelijk welk departement de eindverantwoordelijkheid draagt.
18
Welke nadelen ziet de Minister in het onderbrengen van het thema energie bij verschillende departementen?
Antwoord
Ik zie het onderbrengen van het thema energie bij verschillende departementen niet als een negatief gegeven. De rijksoverheid heeft eensgezind het Energieakkoord gesloten en opereert hierin ook als één partij.
19
Op welke manier verschilt de Nederlandse aansturing van de energiesector vanuit de overheid ten opzichte van de landen die we op het gebied van de energietransitie tot de koplopers kunnen rekenen?
Antwoord
Alle landen kiezen hun eigen benadering voor het realiseren van de energietransitie. De keuze van Nederland voor een Energieakkoord past goed bij de traditie in Nederland van samenwerking tussen de overheid, het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld.
2f. Warmtetransitie
Bij de warmtetransitie is een groot probleem: hoe haal je bij bestaande bouw individuele bewoners over? Eén van de manieren om dit te bereiken die u formuleert is: «het bieden van mogelijkheden aan lokale energieprojecten», bij uitstek de manier om bij burgers achter de voordeur te komen.
20
Kunt u aangeven hoe dit is gedaan en wat hieraan is uitgegeven? Zijn er genoeg projecten gestimuleerd gezien de enorme onderbesteding van de subsidies (SDE en SDE+) en het niet halen van de doelstelling van 14%?
Antwoord
Het kenmerk van lokale energieprojecten is dat deze op eigen initiatief van burgers tot stand komen en veelal kleinschalig van opzet zijn. De bijdrage van deze projecten aan het behalen van de 14% doelstelling is vooralsnog relatief gering. Deze projecten zijn vooral nuttig om burgers direct bij de energietransitie te betrekken. Om dat te stimuleren kunnen zij gebruik maken van regelingen als salderen, de ISDE en de postcoderoosregeling, die in het bijzonder (ook) gericht zijn op kleinverbruikers, mkb en energiecoöperaties. De ISDE en de postcoderoosregeling hebben een opstartperiode nodig gehad, maar worden inmiddels in toenemende mate door deze partijen benut. De ISDE ligt op schema voor volledige uitputting en de postcoderoosregeling is gestegen van enkele tientallen wijken of dorpen, naar in de ordegrootte van 100.
2g. Nationaal Coördinator Groningen
We constateren dat de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) wordt ingezet om een financiële bijdrage te leveren aan de verduurzaming van de te herstellen woningen (pagina 71 van het jaarverslag 2016 (Kamerstuk 34 725 XIII, nr. 1)). Het feit dat een concrete doelstelling en geoormerkte middelen ontbreken in de verantwoording vraagt om een nadere toelichting.
21
Welke taakstelling en instrumentarium heeft de NCG om dit te bereiken?
Antwoord
In 2016 is een besluit genomen over de invulling van de nieuwe waardevermeerderingsregeling cf. de motie-Bosman c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 242), als vervolg op de waardevermeerderingsregeling die in het Bestuursakkoord was afgesproken en gefinancierd werd door NAM en de provincie. De nieuwe regeling is op 1 april 2017 geopend. Bewoners met € 1.000 schade of meer kunnen € 4.000 subsidie ontvangen voor de verduurzaming van hun woning. Hiervoor is in totaal € 89,15 miljoen gereserveerd. Daarnaast is een verplichting aangegaan om alle gevallen die zich hadden aangemeld bij de oude regeling, ook af te handelen. Hiervoor is € 12,35 miljoen gereserveerd.
Daarnaast moeten woningen in Groningen die vanwege het risico op aardbevingen niet voldoen aan de veiligheidsnorm, bouwkundig worden versterkt. De kosten hiervan zijn voor rekening van NAM. De uitvoering van de versterking biedt echter de gelegenheid om, in combinatie met de versterkingsoperatie, verduurzamingsmaatregelen uit voeren om de energieprestatie van de woning te verbeteren. De inzet is om voor maximaal € 4.000 per woning aan verduurzamingsmaatregelen uit te voeren. Hiervoor is op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken een bedrag van € 40 miljoen gereserveerd voor de periode 2017–2021.
Tenslotte is € 23,5 miljoen beschikbaar gesteld voor de verduurzaming van scholen in het kader van het scholenprogramma.
22
Hoeveel woningen wilt u aanpakken en welk ambitieniveau heeft u?
Antwoord
Op dit moment is nog niet definitief te zeggen hoeveel woningen moeten worden versterkt en dus in aanmerking komen voor deze verduurzamingsmaatregelen. Om de sterkte te beoordelen moet ieder huis individueel worden geïnspecteerd en doorgerekend. In 2016 is gestart met een inspectie en engineeringsprogramma van 1.467 gebouwen (voornamelijk woningen) in Loppersum, t» Zand, Ten Post, Overschild en Appingedam. Hieruit bleek dat al deze woningen waarschijnlijk versterkt moeten worden. Deze woningen komen hierbij alle in aanmerking voor een vergoeding voor verduurzaming. In 2017 is de planning om 5.000 woningen te inspecteren.
23
Hoe zorgt u ervoor dat deze doelstelling wordt geborgd bij de NCG en in het doelgebied?
Antwoord
De hierboven toegelichte financiële middelen zijn beschikbaar in de begroting van het Ministerie van Economische Zaken voor de taken van de NCG. De capaciteit voor het doorrekenen van woningen is beperkt. Daarom wordt er met elkaar opvolgende inspectie- en engineeringsrondes gewerkt. Uit deze rondes zal telkens blijken hoeveel van de geïnspecteerde huizen versterkt moeten worden en tegelijkertijd kunnen worden verduurzaamd. De uitkomst van dit proces en doelstellingen die daaruit vloeien worden opgenomen in de jaarlijkse update van het meerjarenprogramma (MJP) van de NCG. De resultaten zullen ook meegenomen worden in de kwartaalrapportages van de NCG.
2h. energietransitie naar een volledig duurzame en betrouwbare voorziening
In de verantwoording geeft u gebruik te maken van financiële instrumenten, zoals subsidies en garanties, maar ook niet-financiële instrumenten zoals het stroomlijnen van energieregelgeving om de werking van de energiemarkt te verbeteren, de regeldruk te verminderen en efficiënter toezicht mogelijk te maken.
24
Kunt u aangeven in welke mate deze maatregelen hebben bijgedragen aan de energietransitie naar een volledig duurzame en betrouwbare voorziening?
Antwoord
Het is niet mogelijk om het effect van energiemarktregelgeving op de energietransitie te individualiseren. Het succes van de energietransitie is immers afhankelijk van vele factoren. Wel is duidelijk dat de Nederlandse energiemarktregelgeving zorgt voor een goede basis voor de energietransitie. De energiemarktregelgeving borgt een betrouwbare en betaalbare energievoorziening in Nederland. Betrouwbaarheid en betaalbaarheid zijn belangrijke randvoorwaarden voor een succesvolle energietransitie.
De Nederlandse energie-infrastructuur behoort tot de betrouwbaarste in de wereld, terwijl de transporttarieven in vergelijking met andere lidstaten relatief laag zijn, blijkt uit cijfers van de Europese Commissie.5
Daarnaast is sprake van een concurrerende energiemarkt: op grond van economische analyse van ACER behoren de Nederlandse retailmarkten voor gas en elektriciteit beide tot de meest concurrerende retailmarkten van Europa. Naast Nederland is dit alleen in Groot-Brittannië het geval.6 Ook blijkt uit cijfers van ACER dat relatief veel consumenten in Nederland van energieleverancier wisselen: ca. 15% per jaar zowel bij gas als elektriciteit in 2015. Uitsluitend in Portugal lagen switchpercentages wezenlijk hoger.7
Met het afstemmen van het wetsvoorstel STROOM (Kamerstuk 34 199) door de Eerste Kamer eind 2015 is vertraging ontstaan in het verder stroomlijnen van de energieregelgeving. In april 2016 is een wetswijziging in werking getreden die het net op zee regelt, waardoor een flinke kostenbesparing gerealiseerd kan worden en wind op zee in een meer gelijke positie met energieproductie op land wordt gebracht. Het wetsvoorstel voortgang energietransitie (Kamerstuk 34 627) beoogt een aantal andere zaken te regelen die met het afstemmen van STROOM niet in wetgeving zijn vertaald, en daarmee de energietransitie verder te brengen. Voorbeelden hiervan zijn een bredere experimenteerruimte en de regels rond investeringsplannen van netbeheerders, zodat deze ook voor de toekomst een goede basis bieden voor een betrouwbare en betaalbare energievoorziening enerzijds en tijdige investeringsmogelijkheden voor netbeheerders anderzijds.