Aangeboden 17 mei 2017
Gerealiseerde uitgaven naar beleidsterrein voor 2016 (in € 7.890,9 miljoen)
Gerealiseerde ontvangsten naar beleidsterrein voor 2016 (in € 210,1 miljoen)
blz. |
|||
A. |
ALGEMEEN |
5 |
|
1. |
Aanbieding en dechargeverlening |
5 |
|
2. |
Leeswijzer |
7 |
|
B. |
BELEIDSVERSLAG |
10 |
|
3. |
Beleidsprioriteiten |
10 |
|
4. |
Beleidsartikelen |
27 |
|
Artikel 11 Integraal waterbeleid |
27 |
||
Artikel 12 Waterkwaliteit |
43 |
||
Artikel 13 Ruimtelijke ontwikkeling |
44 |
||
Artikel 14 Wegen en verkeersveiligheid |
57 |
||
Artikel 15 OV-keten |
66 |
||
Artikel 16 Spoor |
71 |
||
Artikel 17 Luchtvaart |
81 |
||
Artikel 18 Scheepvaart en havens |
95 |
||
Artikel 19 Klimaat |
104 |
||
Artikel 20 Lucht en geluid |
115 |
||
Artikel 21 Duurzaamheid |
124 |
||
Artikel 22 Omgevingsveiligheid en milieurisico’s |
133 |
||
Artikel 23 Meteorologie, seismologie en aardobservatie |
146 |
||
Artikel 24 Handhaving en toezicht |
151 |
||
Artikel 25 Brede doeluitkering (BDU) |
157 |
||
Artikel 26 Bijdrage Investeringsfondsen |
159 |
||
5. |
Niet-beleidsartikelen |
165 |
|
Artikel 97 Algemeen departement |
165 |
||
Artikel 98 Apparaatsuitgaven kerndepartement |
168 |
||
Artikel 99 Nominaal en Onvoorzien |
171 |
||
6. |
Bedrijfsvoeringsparagraaf |
172 |
|
C. |
JAARREKENING |
181 |
|
7. |
Departementale verantwoordingsstaat |
181 |
|
8. |
Samenvattende verantwoordingsstaat baten-lasten agentschappen |
183 |
|
9. |
Jaarverantwoording baten-lastenagentschappen per 31 december 2016 |
185 |
|
Rijkswaterstaat |
185 |
||
Inspectie Leefomgeving en Transport |
199 |
||
Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut |
208 |
||
Nederlandse Emissieautoriteit |
218 |
||
10. |
Saldibalans |
228 |
|
11. |
WNT-verantwoording 2016 |
236 |
|
D. |
BIJLAGEN |
238 |
|
Bijlage 1: Toezichtrelaties en Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak |
238 |
||
Bijlage 2: Afgerond evaluatie en overig onderzoek |
248 |
||
Bijlage 3: Overzicht niet-financiële informatie over inschakeling van externe adviseurs en tijdelijk personeel (externe inhuur) |
267 |
||
Bijlage 4: Rapportage correspondentie |
269 |
||
Bijlage 5: Lijst van afkortingen |
272 |
Aan de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.
Hierbij bied ik, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) over het jaar 2016 aan.
Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Infrastructuur en Milieu decharge te verlenen over het in het jaar 2016 gevoerde financiële beheer.
Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:
a. het gevoerde financieel beheer en materieel beheer;
b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;
c. de financiële informatie in het jaarverslag;
d. de betrokken saldibalans;
e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;
f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering.
Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:
a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2016;
b. het voorstel van de slotwet dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;
c. het rapport van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;
d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2016 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2016, alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2016 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).
Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus
Dechargeverlening door de Tweede Kamer
Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van
De Voorzitter van de Tweede Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 64, tweede lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.
Dechargeverlening door de Eerste Kamer
Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van
De Voorzitter van de Eerste Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 64, derde lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.
Algemeen
Voor u ligt het Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM), Hoofdstuk XII van de Rijksbegroting. In dit Jaarverslag 2016 wordt verantwoording afgelegd over de gerealiseerde uitgaven, ontvangsten en aangegane verplichtingen ten opzichte van de begroting 2016.
Het Jaarverslag IenM 2016 bestaat uit de volgende onderdelen:
A. Een algemeen deel: hierin is naast deze leeswijzer de officiële aanbieding van het Jaarverslag aan de Staten-Generaal en het verzoek tot dechargeverlening opgenomen.
B. Het beleidsverslag 2016 van IenM: hierin wordt ingegaan op de resultaten die in 2016 zijn geboekt. Het beleidsverslag bestaat uit vier onderdelen: het verslag over de beleidsprioriteiten, de beleidsartikelen, de niet-beleidsartikelen en de bedrijfsvoeringsparagraaf.
C. De Jaarrekening 2016 van IenM: deze bestaat uit de departementale verantwoordingstaat van IenM en de samenvattende verantwoordingsstaten van de agentschappen Rijkswaterstaat (RWS), Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) en de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa). Tevens bevat dit deel de departementale saldibalans van IenM, de balansen van de agentschappen en de opgave van Topinkomens.
D. De bijlagen bestaan uit:
1. het overzicht inzake het toezicht op de zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) en de rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT’s)
2. het overzicht van afgerond evaluatie en overig onderzoek
3. het overzicht van niet-financiële informatie over inschakeling van externe adviseurs en tijdelijk personeel (externe inhuur)
4. de rapportage correspondentie
5. de lijst van afkortingen
Naast dit Jaarverslag, Hoofdstuk XII van de Rijksbegroting, kent IenM ook de Jaarverslagen van het Infrastructuurfonds en het Deltafonds, respectievelijk Hoofdstuk A en J van de Rijksbegroting. In deze fondsen worden de concrete investeringsprojecten en programma’s van het Ministerie van IenM geraamd en verantwoord.
Met het Infrastructuurfonds wordt invulling gegeven aan de doelstellingen zoals genoemd in de Wet op het Infrastructuurfonds (Staatsblad 1993, nr. 319), te weten het bevorderen van een integrale afweging van prioriteiten en het bevorderen van continuïteit van middelen voor infrastructuur.
Het Deltafonds kent zijn oorsprong in de Waterwet (Staatsblad 2009, nr. 107). In de Waterwet is als doel van dit fonds opgenomen de bekostiging van maatregelen, voorzieningen en onderzoeken op het gebied van waterveiligheid en zoetwatervoorziening.
De verantwoordingen van IenM zijn ook digitaal beschikbaar op www.rijksbegroting.nl.
Normering Jaarverslag
De financiële informatie in het beleidsverslag (onderdeel B) wordt gepresenteerd door middel van de tabellen «Budgettaire gevolgen van beleid». Hierin worden opmerkelijke verschillen tussen de budgettaire raming en de realisatie in het verslagjaar toegelicht. De opzet en structuur van de onderliggende begroting voor Hoofdstuk XII is gebaseerd op de Rijksbegrotingsvoorschriften van het Ministerie van Financiën. In de Rijksbegrotingsvoorschriften 2017 zijn onderstaande uniforme ondergrenzen opgenomen, welke worden gehanteerd bij het toelichten van begrotingsmutaties op het niveau van financiële instrumenten.
Omvang begrotingsartikel (stand ontwerpbegroting) in € miljoen |
Beleidsmatige mutaties (ondergrens in € miljoen) |
Technische mutaties (ondergrens in € miljoen) |
---|---|---|
< 50 |
1 |
2 |
=> 50 en < 200 |
2 |
4 |
=> 200 < 1.000 |
5 |
10 |
=> 1.000 |
10 |
20 |
Betreffende de niet-financiële informatie moet worden vermeld dat IenM bij het verkrijgen van deze indicatoren voor een deel afhankelijk is van verzameling door externe partijen zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De praktijk is zodanig dat deze gegevens in een aantal gevallen later beschikbaar komen. Dit leidt ertoe dat niet in alle gevallen de gegevens over het verslagjaar ten tijde van het opstellen van het jaarverslag beschikbaar waren.
Kwaliteit informatievoorziening via de begrotingcyclus
Groeiparagraaf
Zoals besproken in het wetgevingsoverleg van 30 juni 2016 vind ik het belangrijk dat de Tweede Kamer en regering met elkaar discussiëren op welk niveau er informatie met elkaar wordt uitgewisseld. Het moet praktisch zijn voor de Kamer om haar controlerende rol waar te maken en ook praktisch voor ministeries om te zorgen dat we dingen efficiënt en effectief doen. In 2015 heeft de vaste Kamercommissie de leden mw. Visser en dhr. Hoogland als rapporteurs aangewezen voor de begrotingscyclus. De rapporteurs hebben met de medewerking van het ministerie een traject ingezet om de kwaliteit van de informatievoorziening richting het Jaarverslag 2016 en de Ontwerpbegroting 2018 te verbeteren. In de begroting 2017 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de wijzigingen in de informatievoorziening die uit dit traject voortvloeien. Voor een deel van deze wijzigingen is aangekondigd dat deze volgen bij jaarverslag 2016 en/of Ontwerpbegroting 2018. Om aan deze aankondiging gevolg te geven treft uw Kamer in het Jaarverslag 2016 van het Infrastructuurfonds bij artikelonderdeel 12.04 (Hoofdwegennet) en artikelonderdeel 15.04 (Hoofdvaarwegennet) aanvullende informatie over DBFM.
Uitgesteld en achterstallig onderhoud
In dit jaarverslag wordt op de IF artikelen 12 Hoofdwegen en 15 Hoofdvaarwegen en op DF artikel 3 Beheer, Onderhoud en Vervanging inzicht geboden in het volume aan uitgesteld en eventueel achterstallig onderhoud aan het einde van 2016. Deze informatie zal met ingang van dit jaarverslag 2016, jaarlijks in de desbetreffende jaarverslagen worden vermeld.
Focusonderwerp beleidsdoorlichtingen
De Kamer heeft veel aandacht voor beleidsdoorlichtingen en de daar aan gerelateerde processen. In het departementale jaarverslag over 2016 krijgt het focusonderwerp « de kwaliteit Beleidsdoorlichtingen» extra aandacht. De vraag is hoe het inzicht in de doeltreffendheid en doelmatigheid van het gevoerde beleid kan worden vergroot. Hieraan wordt invulling gegeven door in het beleidsverslag aanvullende informatie op te nemen in de tabel realisatie beleidsdoorlichtingen. Daarnaast is een paragraaf toegevoegd waarin wordt ingegaan op de belangrijkste conclusies en beleidsacties van de beleidsdoorlichtingen die in 2014, 2015 en 2016 zijn afgerond.
Focusonderwerp NSL
Naast het onderwerp beleidsdoorlichtingen heeft de Kamercommissie een specifiek focusonderwerp benoemd. Voor IenM is dit het focusonderwerp Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De Kamer constateert dat het NSL is bedoeld om de luchtkwaliteit in Nederland ten behoeve van de volksgezondheid te verbeteren. Ze wil graag weten hoe effectief en doeltreffend het NSL in de afgelopen jaren is geweest. De invulling van het focusonderwerp is opgenomen bij het Beleidsverslag. En bij het beleidsartikel 20 Lucht en Geluid op de departementale begroting HXII bij het onderdeel beleidsconclusies.
Motie van Veldhoven
Bij het wetgevingsoverleg van het Jaarverslag 2015 is de motie van Veldhoven aangenomen (Kamerstukken II 2015–2016 34 475, nr. 10). Aangenomen is dat in het jaarverslag en het Infrastructuurfonds voortaan beter inzicht wordt geboden in de beoogde en gerealiseerde uitgaven en verplichtingen, en dat de aanpak van luchtkwaliteit en geluidshinder duidelijker van elkaar gescheiden zijn. Hieraan is invulling gegeven in dit jaarverslag door bij artikel 20 Lucht en Geluid een extracomptabele tabel op te nemen waar de uitgaven die betrekking hebben op luchtkwaliteit en geluidshinder op het Infrastructuurfonds en HXII inzichtelijk worden gemaakt en duidelijker van elkaar gescheiden zijn.
Splitsing programma/apparaat niet-beleidsartikel 99 Nominaal en Onvoorzien
In dit jaarverslag is het niet-beleidsartikel 99 Nominaal en Onvoorzien gesplitst naar programma- en apparaatsuitgaven bij de verdieping loon- en prijsbijstelling.
EU-Voorzitterschap
Kabinetsbreed stonden voor het voorzitterschap drie uitgangspunten voorop: een Unie die zich richt op hoofdzaken (better regulation), een innovatieve Unie gericht op groei en banen, en een Unie die verbindt.
Voor wat betreft better regulation heeft IenM laten zien dat de EU méér is dan regelgeving, o.a. door de SG bijeenkomst over better regulation, het project Make it Work en de ondertekening van de eerste European Green Deal (de North Sea Resources Roundabout). Beeldbepalend voor de invulling van het thema innovatie, groei en banen, waren onder andere de Aviation Summit en de Informele Milieu- en transportraad. Tenslotte werd het thema verbinding vormgegeven in de actieve benadering van onze stakeholders. Hiertoe is bijvoorbeeld een grote stakeholderbijeenkomst circulaire economie gehouden in de Van Nelle fabriek in Rotterdam.
Transport en milieu- de highlights
Op het beleidsterrein van IenM is 100% van de doelen behaald en daarmee heeft IenM een groot aantal concrete resultaten geboekt op transport- en milieugebied.
Een belangrijke politieke mijlpaal is het akkoord dat Nederland heeft bereikt met het EP over het vierde Spoorpakket. Dit akkoord is in lijn met de Nederlandse inzet voor behoud van vrijheid van onderhands of openbaar aanbesteden. De discussie over de Europese havenverordening is in 2016, met grote inzet van Nederland tijdens het voorzitterschap, afgerond waardoor er meer transparantie ontstaat over de financiële verhoudingen van havenbeheerders.
Bij de informele Milieu- en Transportraad was het thema Green & Smart mobility leidend. Het onderwerp Connected en zelfrijdend vervoer is op de Europese agenda gezet. Samen met Europese collega’s is de Declaration of Amsterdam, een gezamenlijke agenda, opgesteld om deze innovatie de komende jaren te stimuleren en gezamenlijk te werken aan voorwaarden zoals privacy en security. Daarnaast is de European Truck Platoon challenge georganiseerd waarbij trucks van alle Europese truckfabrikanten vanuit zes verschillende landen in een platoon (trein van 2 of 3 trucks) naar de Rotterdamse Haven zijn gereden, de eerste grootschalige grensoverschrijdende proef!
Circulaire economie vormde een prioritair onderwerp voor het Nederlandse EU Voorzitterschap in de eerste helft van 2016. Op initiatief van Nederland heeft over het pakket «Closing the loop» in januari 2016 een goedbezochte EU-stakeholdersbijeenkomst in Rotterdam plaatsgevonden en in juni een ambtelijke high-level bijeenkomst. Tijdens de Milieuraad van juni is een set ambitieuze Raadsconclusies aangenomen waarin Commissie, lidstaten en stakeholders zijn opgeroepen tot concrete acties voor onder andere een langere levensduur van producten, het stimuleren van recycling, de juiste prikkels in regelgeving en de inzet van marktconforme instrumenten.
Op gebied van klimaat is een Raadsverklaring aangenomen waarin tot een spoedige ratificatie van het Parijs-akkoord door de EU en de Lidstaten wordt opgeroepen. Klimaatadaptatie werd stevig op de kaart gezet met de Adaptation Futures 2016-conferentie in Rotterdam, in aanwezigheid van Koningin Maxima. Bijna 1.800 deelnemers uit meer dan 100 landen namen deel. Een concrete stap op gebied van luchtkwaliteit was het akkoord dat Nederland namens de raad met het Europees Parlement heeft bereikt over de herziening van de NEC-richtlijn (nationale emissieplafonds luchtkwaliteit).
Verder heeft de Europese Commissie in de zomer van 2016 het Decarbonizing transportpakket uitgebracht met onder andere CO2- normering voor vrachtwagens en een continuering van de Richtlijn Hernieuwbare Energie in transport na 2020 (biobrandstoffen).
Onder Nederlands voorzitterschap zijn tijdens de TEN T conferentie van 21 juni ministersconclusies aanvaard over het verbeteren van de concurrentiekracht van het internationaal goederenvervoer per spoor middels het verder ontwikkelen van de spoorgoederencorridors en over verdergaande samenwerking bij de verbetering van grensoverschrijdend personenvervoer. Tevens werd er nog in juni 2016 tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Raad, in de Transportraad een gemeenschappelijk standpunt bereikt t.a.v. het Richtlijnvoorstel erkenning beroepskwalificaties in de binnenvaart.
Met betrekking tot luchtvaart zijn mandaten aan de commissie verleend voor luchtvaartonderhandelingen met Qatar, de Verenigde Arabische Emiraten (VAE), Turkije en ASEAN (Associatie van Zuidoost-Aziatische Staten). Tevens hebben de lidstaten overeenstemming bereikt over de voorstellen voor een nieuwe EU verordening voor de luchtvaartveiligheid. De volgende stap in het proces is de triloog tussen Raad, Commissie en parlement. Conform het rapport over Conflict Zones van de European High Level Task Force is hierin ook het delen van informatie op basis van gezamenlijke risk assessments in Europa en een efficiënte informatieverspreiding door EASA over Conflict Zones vastgelegd.
Fondsverlenging
In 2016 is het IBO «Flexibiliteit in infrastructurele planning», afgerond. In de ontwerpbegroting 2017 is besloten het IF en DF tot en met 2030 te verlengen. Aanvullend hierop worden het IF en DF jaarlijks verlengd en wordt (met de ingang van begroting 2018) een flexnorm in de begroting geïntroduceerd zoals gemeld in de kabinetsreactie (Kamerstukken II 2015–2016 34 550-A nr. 5). Tevens wordt een onderzoek gedaan naar de voors en tegens van een «Bereikbaarheidsfonds».
Met de beschikbaar gekomen middelen is voor elk van de programma’s Amsterdam, Rotterdam – Den Haag en de Goederencorridor Oost € 200 miljoen gereserveerd. Ook is er nog eens € 100 miljoen gereserveerd voor andere maatregelen zoals onder andere de A4 en een vervolg op Meer Veilig. Al eerder (eind 2015) was samen met regio en bedrijfsleven gestart met het programma SmartwayZ.NL in Zuid-Nederland waar het rijk € 581 miljoen aan bijdraagt.
Bereikbaarheid
Wegen
In 2016 heeft het Kabinet belangrijke besluiten genomen over de ontbrekende schakels in het wegennet. Zo zijn de Tracébesluiten (TB’s) van de Blankenburgverbinding, Amsterdam Zuidas, A16 Rotterdam en de A27/A12 Ring Utrecht vastgesteld. Voor de A27 Houten – Hooipolder en A1/A6/A9 SAA A9 Amstelveen zijn in 2016 de Ontwerp Tracébesluiten (OTB’s) vastgesteld. Daarnaast zijn er startbeslissingen genomen over de A67 Leenderheide-Zaarderheiken en de A6 Almere – Lelystad. Hiermee blijft het kabinet stevig inzetten op infrastructuur en bereikbaarheid als voorwaarde voor economische groei.
In 2016 is de A12 Ede-Grijsoord en de A2 Passage Maastricht opengesteld, net als N50 Ens – Emmeloord en de A59 Brug Drongelens Kanaal. Daarmee is er voor de weggebruikers dit jaar 73 kilometer asfalt van de in totaal 717 kilometer asfalt die in deze kabinetsperiode worden opengesteld, beschikbaar gekomen.
Het Tracébesluit van de A12/A15 bij Zevenaar (ViA15) is uitgesteld naar het eerste kwartaal van 2017. Er is gekozen om het Tracébesluit vast te stellen nadat de provincie Gelderland de ontwerp provinciale inpassingsplannen t.b.v. maatregelen op het onderliggend wegennet heeft opgesteld. De planning van het Tracébesluit is hierop aangepast (Zie MIRT Overzicht 2017). Het OTB van A1 Apeldoorn – Azelo is uitgesteld naar het tweede kwartaal van 2017. Als gevolg van een juridisch geschil over de aanbesteding van de ingenieursdiensten bij de planuitwerking van dit project is een vertraging opgetreden die inmiddels weer gedeeltelijk is ingelopen (Zie brief TK Kamerstukken II 2015 -2016 34 300 A nr 17 van 13 november 2015). Begin 2017 worden de twee brede MIRT onderzoeken van de goederenvervoercorridors Oost en Zuid afgerond. Vanuit het oogpunt van duurzaamheid heeft het Kabinet besloten om duurzame innovaties toe te passen in de infrastructuur. Zo wil de Minister dat de infrastructuur in beheer bij Rijkswaterstaat in 2030 volledig energieneutraal draait.
OV en Spoor
In september 2016 is de Tweede Kamer geïnformeerd over voortgang en de belangrijkste uitgangspunten van de aanbesteding- en contracteringstrategie van het programma ERTMS alsmede de uitrolstrategie (Kamerstukken II 2016–2017 33 652, nr. 45, en 46). Tijdens het rondetafelgesprek ERTMS in september 2016 en het Algemeen Overleg Spoorveiligheid/ERTMS in november 2016 bleek hiervoor brede steun. Tevens is in juli 2016 aan de Kamer gemeld dat uit het oogpunt van de beheersing van het programma en de samenhang tussen infrastructuur en materieel, de losse projectbeslissingen voor infrastructuur en materieel worden gecombineerd tot één programmabeslissing.
Aan het project DoorstroomStation Utrecht (DSSU) is het afgelopen jaar hard gewerkt. Eind november jl. was de functionaliteit van het project gereed en is het project in dienst gesteld.
In 2016 hebben de OV-partijen (overheden, vervoerders, infrastructuurbeheerder) onder regie van IenM in het programma Toekomstbeeld OV gezamenlijk een visie ontwikkeld op de toekomst van het OV richting 2040 genaamd Overstappen naar 2040. Flexibel en slim OV. Afgesproken is om op basis hiervan in 2017 de ontwikkelagenda verder uit te werken. Naast de inhoudelijke verdieping die binnen het programma Toekomstbeeld OV is gerealiseerd, heeft het project ook sterk bijgedragen aan de samenwerking binnen de OV-sector en de bereidheid om de komende tijd meer gezamenlijk op te trekken.
In april 2016 is de kabinetsreactie op het eindrapport van de Parlementaire Enquêtecommissie Fyra naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2016–2017 33 678, nr. 16). Hierin is toegezegd te werken aan een verbetering van het vervoersaanbod op de HSL en het uitwerken van een aantal marktordeningsscenario’s voor de periode na 2024.
In april 2016 is de Tweede Kamer ook geïnformeerd over het voornemen van ProRail een publiekrechtelijke organisatie te maken. Daartoe zijn diverse analyses uitgevoerd waarbij verschillende varianten voor de herpositionering zijn onderzocht. Eind oktober 2016 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken rondom de analyses en de voorlopige keuze ten aanzien van de positionering van ProRail. In december is de Tweede Kamer geïnformeerd over de definitieve keuze van het kabinet voor een zelfstandig bestuursorgaan met eigen rechtspersoonlijkheid (zbo) en heeft de parlementaire behandeling plaatsgevonden.
Maritiem
Het Breeddiep in de Rotterdamse haven is in 2016 geopend en de bouw van de grootste zeesluis ter wereld in IJmuiden is begonnen. Ook is de verdieping van de Eemsgeul in Groningen gestart. Verder zijn de ligplaatsen Amsterdam-Rijnkanaal Zuid en Rijn-Scheldeverbinding opgeleverd. Binnen de Quick Win regeling Binnenhavens zijn de projecten Kooyhaven in Hollandse Kroon, bochtafsnijding van de Schie en de Multimodale terminal De Kempen in Weert opgeleverd.
In 2016 is de eerste voortgangsrapportage over de Maritieme Stategie aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2015–2016 31 409, nr.121). De Rijksoverheid en de betrokken partijen uit de maritieme cluster werken constructief samen aan de uitwerking van de rijksbrede beleidsagenda. In 2016 is besloten om voor het actualiseren van de IenM werkprogramma’s een werkconferentie te organiseren met de maritieme sector.
Luchtvaart
Het wetsvoorstel dat het Nieuwe Normen- en Handhavingstelsel voor de luchthaven Schiphol (NNHS) bevat is aangenomen door de Tweede Kamer en de Eerste Kamer. De wet is op 30 maart 2016 gepubliceerd in het Staatsblad, maar nog niet in werking getreden. Het bij de nieuwe wet behorende Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB) is in voorbereiding. Wanneer het LVB in werking is getreden, is het nieuwe stelsel formeel van kracht. Het LVB zal in 2017 aan de Kamers worden aangeboden voor de voorhangprocedure. Op dit moment wordt op basis van een experimenteerregeling wel conform het nieuwe stelsel gevlogen.
Voor Eindhoven is per 1 januari 2016 aan Eindhoven Airport een vergunning burgermedegebruik verleend voor de periode 2016 tot en met 2019. Voor Lelystad is eind 2016 geconcludeerd dat de planning van openstelling op 1 april 2018 naar verwachting niet gehaald wordt. Dit in verband met de complexe luchtruimsituatie rond Lelystad. De Tweede Kamer is in februari 2017 geïnformeerd over een nieuwe planning voor openstelling van de luchthaven.
Beter benutten
De eerste fase van het Beter Benutten programma heeft geleid tot 19% minder vertraging in de spits op specifieke corridors in de drukste gebieden van het land ten opzichte van een situatie zonder het programma.
In de 12 regio’s van het vervolgprogramma zijn in totaal ruim 160 plannen van aanpak in uitvoering genomen, onderverdeeld in ruim 400 projecten. Deze projecten op het gebied van infrastructurele wegaanpassingen (9%), logistiek (12%), ITS/incidentmanagement (9%), fiets (33%) en OV (17%) worden waar mogelijk in samenhang geïmplementeerd. Daarnaast zijn er ook multimodale maatregelen die bestaan uit diverse, gecombineerde en op elkaar afgestemde deelprojecten binnen een gebiedsaanpak (20%).
Op het gebied van regionaal spoor wordt binnen het programma samengewerkt met meerdere decentrale overheden en vervoerders in Noord en Oost Nederland en in Limburg. Het doel is om bestaande of te verwachten problemen met de capaciteit in de spits of met de punctualiteit op diverse gedecentraliseerde spoorlijnen op te lossen.
Voor de activiteiten op het gebied van ITS en Smart Mobility is uitgegaan van een «Learning by doing» aanpak. Diverse proeven zijn succesvol uitgevoerd en producten opgeleverd.In deze projecten is ook gewerkt aan het ontwikkelen, valideren en toepassen van standaarden ten behoeve van interoperabiliteit (tussen landen en tussen fabrikanten). Reisinformatiediensten, Data Ontsluiting en Coöperatieve-ITS (snellere dataoverdracht voor communicatie in verkeer) worden als onderdelen van het innovatiepartnership Talking Traffic uitgevoerd.
Klimaat
Op 12 december 2015 is in Parijs een nieuw VN-klimaatakkoord afgesloten, het Parijs Akkoord. Doel van het akkoord is klimaatverandering te beperken tot ruim onder 2 graden Celsius temperatuurstijging, met het streven deze stijging tot anderhalve graad te beperken. Op 4 november 2016 trad het Parijs Akkoord in werking, mede door ratificatie van de EU en enkele lidstaten. Ook in Nederland is het ratificatieproces in volle gang.
De in het klimaatakkoord aangescherpte mondiale ambitie onderstreept het belang om binnen de EU de reeds in gang gezette trajecten voortvarend te behandelen, waaronder: (i) de aanpassing van het emissiehandelssysteem (EU ETS) voor de periode 2021–2030 en (ii) de Europese Commissie heeft in juli 2016 het voorstel voor de Effort Sharing Regulation uitgebracht, waarmee de niet-ETS opgave verdeeld wordt over de lidstaten. Gelijktijdig heeft de Commissie een voorstel uitgebracht over de wijze waarop emissies en opname van broeikasgassen in de landgebruik- en bosbouwsectoren (LULUCF) worden opgenomen in het EU 2030 klimaat- en energieraamwerk.
In december 2016 is de Nationale klimaatadaptatiestrategie 2016 «Aanpassen met ambitie» gepubliceerd, die de effecten van de verwachte klimaatverandering voor Nederland systematisch in beeld brengt voor alle belangrijke economische sectoren. In de strategie worden risico’s benoemd en acties aangekondigd die op korte termijn opgepakt gaan worden, ondermeer op het terrein van het verhogen van het bewustzijn en het stimuleren van het in de praktijk brengen van klimaatadaptatie.
NSL
De Tweede Kamer heeft gekozen bij de verantwoording over 2016 de focus op beleidstoetsing te leggen.1 De effectiviteit en doeltreffendheid van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)2 op de met dit programma beoogde doelstellingen heeft de Kamer benoemd als nader focusonderwerp voor de verantwoordingsstukken voor Infrastructuur en Milieu over 2016.3 Het NSL valt onder beleidsartikel 20 Lucht en Geluid en beleidsartikel 14 Wegen en verkeersveiligheid.
Sinds de start van het NSL op 1 augustus 2009 is de luchtkwaliteit in Nederland aanzienlijk verbeterd en is het aantal mensen dat is blootgesteld aan normoverschrijdingen gedaald. In 2009 was langs bijna 1.100 kilometer weg nog sprake van concentraties boven de grenswaarde. In 2015 was dit nog slechts 9,9 km. Ook voor fijn stof (PM10) is sprake van een daling. Voor 2015 zijn overschrijdingen van de fijn stof (PM10) grenswaarde berekend in 10 gemeenten. In 2014 betrof dit 19 gemeenten. Overigens zijn er jaarlijks schommelingen in de voorspelde concentraties en daarmee in het aantal knelpunten. Die doen zich vooral voor op de locaties met concentraties rond de Europese grenswaarde.4 Zolang er nog overschrijdingen bestaan is het op grond van de Europese richtlijn luchtkwaliteit noodzakelijk om een luchtkwaliteitsplan te hebben dat passende maatregelen bevat om de termijn van overschrijding zo kort mogelijk te gehouden. Het NSL voorziet hierin en is op 7 december 2016 verlengd tot het moment waarop de Omgevingswet inwerking treedt.5
De locaties waar niet wordt voldaan aan de norm voor stikstofdioxide betreffen met name binnenstedelijke ontsluitingswegen. Samen met zeven gemeenten is het Actieplan Luchtkwaliteit opgesteld om de hardnekkige binnenstedelijke knelpunten aan te pakken. Specifiek voor de aanpak van de meerdere, hardnekkige over de stad verspreide knelpunten in Amsterdam en Rotterdam is € 16 miljoen ter beschikking gesteld.6
Via de NSL-monitoring wordt de ontwikkeling van de luchtkwaliteit in de steden gevolgd. Amsterdam gebruikt de middelen als co-financiering voor de aanschaf van uitstootvrije OV-bussen die gaan rijden op de routes met luchtkwaliteitsknelpunten. Rotterdam zet de rijksmiddelen in als co-financiering voor het doorzetten van sloopregeling voor personen- en bestelauto’s, het verschonen van het eigen wagenpark en het plaatsen van e-laadpalen.
Aantal km rijrichting waarbij jaargemiddelde concentratie NO2 > 40,5 ug/m3
De evaluatie van het NSL start in 2018 en de geplande afronding is in 2019.7 Voor Prinsjesdag 2017 ontvangt de Tweede Kamer een toelichting op de onderzoeksopzet voor de evaluatie van het NL.
Circulaire Economie (Van Afval Naar Grondstof)
Om de transitie naar een circulaire economie vorm te geven is op 14 september 2016 het Rijksbrede programma Circulaire Economie: «Nederland Circulair in 2050»8 naar de Kamer verzonden. Het VANG-programma (doelen en acties) is in dit Rijksbrede programma CE geïncorporeerd waarmee dit programma is afgesloten.
De Atlas Natuurlijk Kapitaal is in 2016 op twee fronten doorontwikkeld. Enerzijds is ingezet op inhoudelijke verbetering. Zo zijn er kaarten ontwikkeld met een hogere resolutie, zodat ze ook op lokale schaal goed bruikbaar zijn. Ook zijn diverse nieuwe kaarten toegevoegd, en zijn alle bestaande kaarten geëvalueerd op actualiteit, bruikbaarheid en relevantie.
Anderzijds is er ingezet op gebruiksvriendelijkheid. Hiertoe is er o.a. een nieuwe kaartviewer ontwikkeld, waardoor het voor gebruikers makkelijker is om kaarten te raadplegen.
Het programma CIRCO is begin 2015 gestart als onderdeel van het programma Nederland Circulair! (voormalige RACE coalitie). Eind 2016 hebben 90 bedrijven geparticipeerd in de CIRCO Business Tracks en hebben 120 creatieve professionals deelgenomen aan de Circular Design Classes.
In het programma Nederland Circulair! is onder meer gewerkt aan transitie ketenprogramma’s. In drie ketens (ondergrondse infrastructuur, installaties in gebouwen en in de zorg) wordt met meer dan 50 bedrijven en organisaties gewerkt aan 15 pilotprojecten.
Het Landelijk AfvalbeheersPlan (LAP) is één van de instrumenten van het programma CE. In LAP3 zijn inzichten hoe er hoogwaardiger recyclet kan worden meegenomen.
Het programma Ruimte in Regels ondersteunt ondernemers door concrete belemmeringen weg te nemen en structurele belemmeringen op te sporen en aan te pakken. Tot nu toe zijn er al meer dan tachtig belemmeringen weggenomen waardoor bedrijven makkelijker circulair kunnen ondernemen. Zo kan het karton van drankverpakkingen nu makkelijker worden hergebruikt en is het aantrekkelijker gemaakt om oude scheepsmotoren op te knappen in plaats van te slopen. In de periode tot 2020 streeft het kabinet ernaar om minimaal nog eens tachtig belemmeringen weg te nemen.
Leefomgeving
Stelselherziening Omgevingsrecht
De Omgevingswet is op 22 maart 2016 vastgesteld door de Eerste Kamer. Verder is begin 2016 benut om de resultaten uit de preconsultatie van de vier Algemene Maatregelen van Bestuur en de botsproeven te verwerken. Op 19 december heeft in de Tweede Kamer de voorhang van de vier AMvB’s plaatsgevonden. De hier gedane toezeggingen en aangenomen moties worden in de AMvB’s verwerkt die in 2017 voor toetsing aan de Raad van State zal worden aangeboden, na de voorhang in de Eerste Kamer. Naast de AMvB’s is gewerkt aan de Invoeringswet van de Omgevingswet. Verder wordt gewerkt aan een aantal aanvullingswetten: grondeigendom, bodem, geluid, en natuur. Deze wetten zullen bij inwerkingtreding van de Omgevingswet aan de Omgevingswet toe worden gevoegd In 2016 zijn de 11e, 12e, 13e en 14e tranches AMvB van de Crisis- en herstelwet in werking getreden. In juni 2016 is een belangrijke mijlpaal gehaald, namelijk de ondertekening door de bestuurlijke koepels IPO, VNG, UvW en het Rijk waarin afspraken zijn vastgelegd over de gezamenlijke financiering van de implementatie van de Omgevingswet.
NOVI
Ter voorbereiding van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is in 2016 door de betrokken departementen, in samenspraak met gemeenten, waterschappen, provincies, maatschappelijke organisaties en burgers verder gewerkt aan het in kaart brengen van toekomstige trends en ontwikkelingen en daaruit voortkomende opgaven in de fysieke leefomgeving. Daarmee worden de opgaven voor de NOVI geagendeerd in de startnota die begin 2017 aan de Kamer is toegezonden.
Veiligheid
In het kader van de vernieuwing van het biotechnologiebeleid is op 12 december 2016 de reactie op de Trendanalyse Biotechnologie naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II 2016–2017 27 428, nr. 335), waarin nader wordt ingegaan op de actuele nationale en internationale ontwikkelingen op het gebied van de veiligheid van de biotechnologie.
In 2016 is de programma-aanpak sanering asbestdaken gestart (Kamerstukken II, 25 834, nr. 116), waar een subsidieregeling bijgedragen heeft aan het vroegtijdig aanjagen van de saneringen (Kamerstukken II 2015–2016 25 834, nr. 115). Op Europees niveau is in 2016 werk gemaakt van het komen tot criteria voor hormoonverstorende stoffen (Kamerstukken II 2015–2016 34 510 nrs. 2 en 3), hetgeen naar verwachting in 2017 tot conclusie zal komen.
De toegezegde voortgangsrapportage «Bewust Omgaan met Veiligheid: Rode Draden» heeft vertraging opgelopen en zal samen met de toegezegde handreiking voor het omgaan met nieuwe en onzekere risico’s in het voorjaar 2017 in plaats van eind 2016 aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Voorts heeft in 2016 de toegezegde alternatieve invulling van het groepsrisico een plek gekregen in de concept AMvB’s van de Omgevingswet. Door te werken met aandachtsgebieden voor brand, explosie en/of gifwolk, wordt omgevingsveiligheid nu vanaf het begin van het ruimtelijke proces in de belangenafweging betrokken.
Gezondheid
Met inzet van het RIVM zijn workshops georganiseerd om het signaleren van nieuwe risico’s te verbeteren en om de signalen operationeel te duiden. In 2017 wordt daarover de eindrapportage verwacht. Het advies van de Gezondheidsraad met betrekking tot een afwegingskader «gezondheid in het omgevingsbeleid» is in 2016 gereed gekomen. Een reactie daarop zal in 2017 volgen (Kamerstukken II 2014–2015 28 663, nrs. 63 en 66).
Slimme en gezonde stad
In 2016 heeft IenM in het kader van Agenda Stad meegewerkt aan de totstandkoming en uitvoering van diverse city deals en zijn tevens een drietal living labs gerealiseerd op de terreinen slimme en gezonde stad, circulaire stad en klimaatadaptatie.
In het kader van Slimme en Gezonde Stad is een netwerk gevormd met de steden Groningen, Eindhoven, Rotterdam, Nijmegen, Utrecht, Schiedam en Maastricht en zijn afspraken gemaakt over gezamenlijke acties die deels in 2016 in gang zijn gezet en ook in 2017 en 2018 doorlopen. Een overzicht van de intentieovereenkomsten en de projecten is te vinden op de website van de community https://www.slimmeengezondestad.nl
In Utrecht is een living lab gestart waarbij de gebiedsontwikkeling rondom het station van Utrecht centraal staat. Samen met de gemeente Utrecht, de provincie Utrecht en andere stakeholders is een fysieke ruimte in het station ingericht waar samengewerkt wordt aan plan- en ideevorming. Een van de concrete resultaten die in 2016 is gerealiseerd is een drietal ontwerpende onderzoeken langs verschillende beleidslijnen (klimaatbestendige en klimaatrobuuste stad, circulaire economie en duurzame en schone mobiliteit).
In 2016 is het bestuursakkoord zero-emissie bussen afgesloten met de decentrale overheden. In elf steden zijn living labs gestart op basis van de green deal zero emissie staddistributie.
Al deze initiatieven geven een extra impuls aan verduurzaming van het transport in de steden.
Bodem en ondergrond
De aanvullingswet bodem voor de Omgevingswet is voor de zomer in consultatie gegaan en in december naar de Raad van State gestuurd voor advies. Het wetsvoorstel zal medio 2017 aan de Tweede Kamer worden aangeboden. De voorbereidingen voor het aanvullingsbesluit bodem zijn gestart.
De aanpassing van het besluit financiële bepalingen bodemsanering («bedrijvenregeling») is in 2016 in consultatie gegaan en ter advisering voorgelegd aan de Raad van State. De resultaten zijn inmiddels verwerkt en het besluit zal 1 juli 2017 in werking treden. De twee Bodemconvenanten – één met IPO, VNG en UVw en de ander met VNO-NCW/MKB-NL – zijn begin 2016 in uitvoering gegaan. De convenanten kennen twee belangrijke lijnen; de afronding van de aanpak van de meest vervuilde locaties en de vormgeving van de beheerfase. Deze ontwikkeling sluit aan bij de komst van de Omgevingswet en de Structuurvisie Ondergrond. De activiteiten van de Stichting Bodemsanering NS zijn eind 2016 beëindigd. De meeste locaties zijn aangepakt, voor enkele resterende gevallen zijn overeenkomsten gesloten tussen IenM, NS en ProRail.
In het najaar is de Ontwerp Structuurvisie Ondergrond afgerond en naar de Tweede Kamer verzonden. De Structuurvisie Ondergrond biedt na vaststelling het ruimtelijk afwegingskader voor activiteiten in de ondergrond die van nationaal belang zijn, zoals mijnbouwactiviteiten en de drinkwatervoorziening. In de Ontwerp Structuurvisie is ook de besluitvorming en het vervolgtraject omtrent schaliegas opgenomen. Ook is in 2016 het Kennis- en innovatieprogramma Bodem en Ondergrond (KIBO) formeel van start gegaan. In het kader van het KIBO – dat een looptijd kent van 5 jaar (2016–2020) – is gestart met de uitvoering van vijf business cases: WaterNexus, BIDON, WKO-plus, Monitoring Nazorg Stortplaatsen en Lumbricus.
Waterkwaliteit
In 2016 is met de Delta-aanpak waterkwaliteit en Zoetwater een extra beleidsimpuls waterkwaliteit vorm gegeven. Met de op 16 november ondertekende intentieverklaring hebben overheden, maatschappelijke organisaties en kennisinstituten de gezamenlijke ambitie voor schoon water onderschreven. De prioriteiten zijn daarbij nutriënten en mest, gewasbeschermingsmiddelen en medicijnresten in water. De intentieverklaring bevat een actietabel met ruim 120 acties die de komende jaren uitgevoerd worden. De intentieverklaring is stap 1 op weg naar stap 2: een nieuw Bestuursakkoord Water (BAW).
Met de waterschappen is de hotspot analyse gestart om te bepalen welke rioolwaterzuiveringsinstallaties een extra zuiveringstrap nodig hebben. Het RIVM bevestigde de noodzaak voor maatregelen vanwege effecten op het waterleven en voor de drinkwaterbereiding. Ook is onderzoek ingezet naar innovatieve zuivering. Tenslotte is gewerkt aan het oplossen van de impasse tussen sommige gemeenten en apothekers over de inzameling van overtollige medicijnen.
In 2016 is het inzicht vergroot in de regionale en nationale opgaven en mogelijke maatregelen voor nutriënten en mest. Daarbij is nadrukkelijk de verbinding gelegd met de evaluatie van de mestwetgeving en het 6e Actieprogramma Nitraatrichtlijn onder aansturing van het Ministerie van EZ. Op het gebied van gewasbescherming is in 2016 veel aandacht besteed aan de (collectieve) zuivering van afvalwater bij de glastuinbouw.
Waterveiligheid
De herziening van de Waterwet, waarin het nieuwe waterveiligheidsbeleid wordt verankerd is in werking getreden per 1 januari 2017 nadat zowel de Tweede als Eerste Kamer de herziening met algemene stemmen heeft aangenomen. Hiermee is er een wettelijke basis om te starten met de eerste beoordelingsronde van de primaire waterkeringen in Nederland volgens het nieuwe beleid. Ten behoeve van deze beoordelingsronde is ook een nieuwe ministeriële regeling voor het Wettelijk Beoordelingsinstrumentarium opgesteld. Deze is tegelijk met de herziening van de Waterwet in werking getreden. Met dit instrumentarium kunnen de keringbeheerders de keringen beoordelen. Dit instrumentarium zal de aankomende twee jaar nog verbeterd worden. Het draaiboek voor de eerste beoordeling is opgeleverd in samenwerking tussen de waterschappen en IenM. Vooruitlopend op de herziening van de Waterwet is in het Hoogwaterbeschermingsprogramma al geanticipeerd hierop. In het programma 2017–2023 zijn projecten die naar alle waarschijnlijkheid het meest urgent moeten worden aangepakt al opgenomen in préverkenningen. Verstrekking van subsidies voor versterkingsprojecten van de waterschappen vindt vanaf 1 januari 2017 plaats op basis van de Regeling subsidies hoogwaterbescherming 2014 die in 2016 ook is gewijzigd. Om te leren werken met het nieuwe waterveiligheidsbeleid en het nieuwe beoordelingsinstrumentarium vindt er een groot opleidingsprogramma plaats dat goed wordt gefrequenteerd.
Waterveiligheid voor rivieren
Het aangekondigde onderzoek met Nordrhein Westfalen naar de waterveiligheid van rivieren en mogelijke maatregelen in de grensoverschrijdende dijkringen is van start gegaan. Dit is een veelomvattend onderzoek waarvan resultaten worden verwacht in 2018.
Ruimte voor de Rivier
Bij het uitvoeringsprogramma Ruimte voor de Rivier zijn in 2016 een zestal projecten opgeleverd ten behoeve de dubbeldoelstelling uit de PKB, namelijk verbetering van de waterveiligheid en het creëren van ruimtelijke kwaliteit. In 2017 zijn alle projecten afgerond.
Water internationaal
Begin 2016 is de Internationale Water Ambitie (IWA) 2016–2021) ondertekend door ministers Ploumen, Kamp en Schultz van Haegen en naar de Tweede Kamer gestuurd. Het Interdepartementaal Water Cluster is nu operationeel. Ook is in 2016 het nieuwe Programma Partners voor Water 2016–2021 van start gegaan als het financiële uitvoeringsinstrument van de IWA. Het Dutch Disaster Risk Reduction Team is in 2016 succesvol ingezet en de positieve (externe) evaluatie heeft ertoe geleid dat het programma verlengd wordt in 2017. Medio 2016 is de Delta Coalitie officieel van start gegaan; een samenwerking van 12 landen op terrein van delta’s. Daarnaast heeft Nederland bijgedragen aan de vormgeving van de Sustainable Development Goals die in 2016 zijn vastgesteld (met extra accent op water). Tot slot is meegewerkt aan het «High Level Panel on Water» waarbij Nederland specifieke invulling geeft aan het deel «Valuing Water». Bilaterale en multilaterale relaties zijn aangehaald in de vorm van uitgaande missies van de Minister naar Vietnam, Washington, Iran, China en Indonesië.
Terugblik beleidsdoorlichtingen 2014–2016 (in het kader van het focusonderwerp)
Artikel 11 Integraal waterbeleid (beleidsdoorlichting Waterkwaliteit)
Geconstateerd is dat een groot aantal beleidsterreinen van belang is om de gewenste waterkwaliteit te realiseren. Om die reden is de samenwerking tussen de betrokken partijen geïntensiveerd. Aanpalende departementen zijn betrokken in de Stuurgroep Water en er is een overkoepelend programma ingesteld. Dit is in 2015 begonnen als Werkprogramma Schoon Water (Kamerstukken II 2015–2016 31 710, nr. 44) en overgegaan in de Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoet water (Kamerstukken II 2015–2016 27 625, nr. 352). In dat kader hebben in 2016 vele partijen, overheden en maatschappelijke organisaties, een gezamenlijke Intentieverklaring (bijlage bij Kamerstukken II 2016–2017 27 625, nr. 379) ondertekend. Om de voortgang van maatregelen in het hoofdwatersysteem beter te bepalen zijn aanvullende indicatoren opgesteld. Hiermee is bijvoorbeeld inzichtelijk welk deel van de vismigratie-knelpunten is opgelost en wat er nog moet gebeuren. Enkele indicatoren zijn nog in ontwikkeling door het beter op elkaar laten aansluiten van verschillende informatiesystemen binnen RWS. Uiteindelijk komt hiermee ook zicht op de mate waarin oevers van meren en rivieren natuurlijker zijn of nog worden ingericht.
Artikel 12 Waterkwaliteit
Belangrijke conclusie uit de beleidsdoorlichting Waterkwaliteit is dat de voortgang van beleid heel goed wordt gemonitord, maar dat in veel mindere mate geëvalueerd wordt op doelmatigheid en doeltreffendheid. De Minister heeft toegezegd doeltreffendheid en doelmatigheid bij evaluaties de benodigde aandacht zal krijgen en er is in 2016 onderzocht op welke wijze doelmatigheid kan worden onderzocht in ex post evaluaties voor de grote projecten waterveiligheid (RvR, HWBP en Maaswerken). Dit heeft geresulteerd in een eerste methode voor ex post evaluatie doelmatigheid voor waterveiligheid. Deze methode zal in 2017 worden toegepast op een aantal pilotevaluaties en kan op basis daarvan nog worden aangepast.
Artikel 13 Ruimtelijke ontwikkeling
In de beleidsreactie zijn een zevental aanbevelingen gedaan. Deze aanbevelingen zijn in de beleidsreactie vertaald in twee verbeterlijnen.
1 Het vormgeven van gezamenlijke evaluaties met andere overheden, waarbij expliciet aandacht wordt gegeven aan de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het beleid.
Met de invoering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het rijk een onderscheid gemaakt tussen nationale en decentrale bevoegdheden wat betreft het ruimtelijk beleid. Inmiddels zijn de evaluaties van de SVIR en van het bodembeleid uitgevoerd. Bij de evaluaties is uitgegaan van een integrale beschouwing van het onderwerp en zijn zoveel mogelijk andere overheden en actoren betrokken in de uitvoering. De evaluatie van de SVIR richt zich hierbij op de sturingskracht, de evaluaties van het bodembeleid gaan in op de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het beleid. De resultaten van de evaluaties van het bodembeleid zijn verwerkt in het Convenant Bodem en Ondergrond 2016 – 2020 (stcrt.2015, 14854) en het wijzigingsvoorstel voor het Besluit financiële bepalingen bodemsanering (Kamerstukken II 2015–2016 30 015, nr. 52).
2 Het verbeteren van de structuur van artikel 13.
De Minister heeft aangegeven de structuur van het beleidsartikel, conform de aanbeveling van het de beleidsdoorlichting, aan te passen. De structuur van artikel 13 is in de begroting 2017 in overeenstemming met deze toezegging aangepast, waarbij er een expliciet onderscheid gemaakt is in onderwerpen die betrekking hebben op de systeemverantwoordelijkheid van het rijk en onderwerpen waar het rijk een resultaatsverantwoordelijkheid kent.
Artikel 16 Spoor (beleidsdoorlichting Regionaal Openbaar Vervoer)
Steeds meer vindt de uitvoering van zowel regionaal OV-beleid als nationaal OV-beleid plaats door middel van samenwerking in de gehele OV-keten. Het Rijk stimuleert en faciliteert deze samenwerking. Zo vinden er tweemaal per jaar landelijke en regionale OV en Spoortafels plaats waarop de afstemming tussen de verschillende onderdelen van de OV-keten worden besproken. Dit heeft er o.a. toe geleid dat in 2016 de OV-partijen (overheden, vervoerders, infrastructuurbeheerder) onder regie van IenM onder de noemer Toekomstbeeld OV gezamenlijk een visie ontwikkeld hebben op de toekomst van het OV richting 2040. Het gezamenlijk ontwikkelen van dit beeld heeft sterk bijgedragen aan de samenwerking binnen de OV-sector en de bereidheid om de komende tijd nog meer gezamenlijk op te trekken.
De overheveling van de BDU naar het Provinciefonds heeft inmiddels plaatsgevonden. Dit past in de decentralisatieontwikkeling, zoals die de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden. Aanvankelijk stond de BDU nog als decentralisatie uitkering geboekt in het provinciefonds. Als gevolg van de toekomstige wijziging van de Financiële verhoudingswet zal de decentralisatie-uitkering verkeer en vervoer (voorheen BDU) geheel in het fonds worden versleuteld. Voor de twee vervoerregio’s Amsterdam en MRDH geschiedt het overhevelen van de BDU voorlopig nog door IenM. Steeds meer worden data m.b.t. het gebruik van het OV beschikbaar gesteld. Dat heeft er toe geleid dat in 2016 in het Mobiliteitsbeeld van het KiM weer de vervoerprestaties in het regionaal Openbaar Vervoer getoond konden worden. Daarnaast is op OV en Spoortafels afgesproken dat er een dashboard wordt ontwikkeld, waarin o.a. de ketenprestaties op het gebied van de deur-tot-deurreis zijn opgenomen. De prestaties van de bus, tram en metro maken daar onderdeel vanuit. Specifiek per landsdeel wordt o.a. voor een 10-tal representatieve vitale aansluitingen tussen trein-bus-tram-metro de prestaties gemeten. Tot slot kan in dit verband nog genoemd worden dat vanaf 2017 ook de klanttevredenheid NS onderdeel uitmaakt van de OV-klantenbarometer van KpVV, om zodoende een uniform beeld te verkrijgen van het gehele OV.
Artikel 18 Scheepvaart en Havens
Deze doorlichting is op 5 december 2016 aan de Kamer verstrekt (Kamerstukken II 2016–2017, 32 861, nr. 22). Het is nog te vroeg om op de stand van zaken rond de aanbevelingen in te gaan.
Vastgesteld is dat het merendeel van de beleidsinstrumenten doeltreffend is ingezet. Niettemin is het wenselijk dat het inzicht in de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleidsinstrumentarium, inclusief de inzet van het Infrastructuurfonds, verder wordt vergroot. In de beleidsdoorlichting is voorts geconcludeerd dat bekendheid met en sturing op de wijze waarop Rijkswaterstaat omgaat met de middelen uit het Infrastructuurfonds bij IenM verbeterd kan worden.
Toegezegd is tevens dat zal worden nagegaan hoe de inrichting van het beleidsproces verder versterkt kan worden en of het wenselijk is om het huidige aantal indicatoren en kengetallen uit de begroting uit te breiden c.q. aan te scherpen.
In het kader van beheer en onderhoud (Service Level Agreement) wordt verder met Rijkswaterstaat gewerkt aan versterking van prestatiesturing. De afspraken zullen in de Ontwerpbegroting van 2018 worden meegenomen.
De aanbeveling uit de beleidsdoorlichting om de sector te betrekken bij het bepalen van de inzet van instrumenten en middelen wordt overgenomen. De begin 2015 uitgebrachte «Nederlandse Maritieme Strategie 2015 – 2025 is een geslaagd voorbeeld van cocreatie van het Rijk en de maritieme sector op dit vlak.
Artikel 20 Lucht en Geluid (beleidsdoorlichting Geluid)
Voor wat betreft de aanbeveling «eind- en tussendoelen te stellen voor de resterende sanering op basis van de resterende saneringsopgave en nader inzicht in de kosten» worden in het kader van uitwerking van regelgeving voor geluid onder de Omgevingswet de uitgangspunten voor de geluidsanering herijkt. In dat verband wordt thans onderzoek verricht naar de omvang van de saneringsoperatie en de daarmee gepaard gaande kosten, om onderbouwd nieuwe (tussen)doelen voor de sanering vast te kunnen stellen. Het streven is er op gericht om nog voor de zomer duidelijkheid te hebben over de vormgeving en planning van de toekomstige saneringsoperatie, zodat de uitgangspunten daarvan in het Aanvullingsbesluit geluid (aanvulling op het concept Besluit kwaliteit leefomgeving)vastgelegd kunnen worden. De tweede aanbeveling was om nader onderzoek te doen naar de effecten van interventies (saneringsmaatregelen) op de geluidhinder en/of andere gezondheidseffecten. Dit onderwerp maakt nu deel uit van de werkzaamheden van het Expertise Centrum Geluid (ECG) van het RIVM. Als gevolg van de budgettaire noodzaak tot prioritering van werkzaamheden van het RIVM kan in 2017 geen nadere uitwerking hieraan gegeven worden. Dit komt echter in latere jaren terug in het ECG-werkprogramma.
Artikel 21 Duurzaamheid
Zoals in de aanbiedingsbrief van de IenM beleidsdoorlichtingen staat beschreven streeft de Minister ernaar om in overleg met de decentrale overheden en private partijen een gezamenlijk evaluatieprogramma op te stellen waarin expliciet aandacht wordt gegeven aan de doeltreffendheid en doelmatigheid van de ingezette financiële instrumenten. Bijvoorbeeld de Monitor Duurzaam Nederland bevat een groot aantal prestatie-indicatoren over de doelen van het duurzaamheidbeleid op artikel 21 en Rijkswaterstaat rapporteert jaarlijks over afvalproductie en -verwerking in de publicatie «Nederlands afval in cijfers». Met het Ministerie van EZ, RIVM, TenderNed en de koepels van decentrale overheden wordt gewerkt aan de benchmark en monitor voor Maatschappelijk Verantwoord Inkopen. Voor het rijksbrede programma Circulaire Economie wordt een monitor en nulmeting ontwikkeld door IenM samen met EZ, PBL, TNO en de Universiteit van Utrecht. Zo wordt ook voor nieuw beleid verkend welke aanvullende prestatie-indicatoren zinvol zijn.
In EU-verband wordt gewerkt aan indicatoren voor circulaire economie bijvoorbeeld t.a.v. grondstofafhankelijkheid, milieuvoetafdruk en ontkoppeling van milieubelasting en economische ontwikkeling.
De Monitor Duurzaam Nederland besteedt al (sinds de eerste editie in 2009) aandacht aan onze ecologische voetafdruk, de effecten «elders en later» van productie en consumptie in Nederland. De vierde editie zal in het voorjaar van 2017 verschijnen. Inmiddels heeft het CBS eind 2016 de eerste rapportage uitgebracht over de «Sustainable Development Goals».
Vanaf 2018 is -voorzien in een jaarlijkse Monitor Brede Welvaart waaraan CBS en planbureaus samenwerken en die op een internationaal vergelijkbare wijze (vergelijkbaar met de Better Life Index van de OESO) inzicht geeft in economische ontwikkelingen gerelateerd aan duurzaamheid, gezondheid en sociale aspecten. Samen met het CBS wordt gewerkt aan het verbreden van de Monitor Materiaalstromen. De huidige monitor wordt uitgebreid met nieuwe thema’s, bijvoorbeeld: reparatie en hergebruik van producten, dematerialisatie van goederen en diensten en recycling, substitutie en verduurzaming van grondstoffen.
Artikel 22 Omgevingsveiligheid en milieurisico’s (beleidsdoorlichting besluit externe veiligheid inrichtingen)
In de Nota «Bewust omgaan met veiligheid: rode draden» van juli 2014 is ingegaan op de samenhang van ingezette instrumenten inzake het IenM veiligheidsbeleid en op de beleidsindicatoren. Eind 2014 is de Tweede Kamer geïnformeerd over het uitvoeringsprogramma modernisering omgevingsveiligheid, waarvan het Besluit en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi) onderdeel uitmaken. De beleidsvernieuwing van het uitvoeringsprogramma hebben inmiddels een plaats gekregen in het kader van de Omgevingswet. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt bezien in hoeverre de ambities, die worden verwoord in de omgevingsvisies en -programma’s van Rijk, provincies en gemeenten, ook worden gehaald.
Vanaf 2012 zijn de Bevi-saneringssituaties onderzocht. Het aantal geregistreerde saneringssituaties is tot een viertal teruggebracht. Via www.risicokaart.nl worden de belangrijkste risicobronnen, waaronder het vervoer van gevaarlijke stoffen via het basisnet, transparant gemaakt. Borging van kennis en ervaring bij de zes Omgevingsdiensten die zich hebben gespecialiseerd op de complexe bedrijven is onderdeel van het Programma Impuls Omgevingsveiligheid 2015–2018. Daarmee zal naar verwachting binnen de programmaperiode een stabiele beheerssituatie vorm krijgen.
Realisatie beleidsdoorlichtingen
In onderstaande tabel is de realisatie van de beleidsdoorlichtingen opgenomen.
Artikel |
Naam artikel(onderdeel) |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
Wanneer gepland? (jaartal) |
Geheel artikel? Vindplaats |
Behandeling in Tweede Kamer |
Vindplaats |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
11 |
Integraal waterbeleid |
X |
2014 |
Ja |
4 |
||||||||
12 |
Waterkwaliteit |
X |
X |
2015 |
Ja |
4 |
|||||||
13 |
Ruimtelijke ontwikkeling |
X |
2014 |
Ja |
4 |
||||||||
14 |
Wegen en verkeersveiligheid: leefomgeving |
X |
2017 |
1 |
|||||||||
15 |
OV-keten |
X |
2014 |
Ja |
4 |
||||||||
16 |
Spoor: railveiligheid |
X |
2018 |
1 |
|||||||||
17 |
Luchtvaart |
2017 |
|||||||||||
18 |
Scheepvaart en havens: zeehavens |
X |
X |
2016 |
Ja |
6 |
|||||||
19 |
Klimaat: sloopregeling, vrachtautozonering |
X |
2018 |
4 |
|||||||||
20 |
Lucht en Geluid: verzuringsbeleid |
X |
Nee |
4 |
|||||||||
:geluid |
X |
2015 |
Nee |
1 |
|||||||||
:lucht |
2019 |
||||||||||||
21 |
Duurzaamheid |
X |
2014 |
Ja |
2 |
||||||||
22 |
Omgevingsveiligheid en Milieurisico's: besluit externe veiligheid inrichtingen |
2011 2018 |
Nee |
4 |
|||||||||
23 |
Meteorologie, Seismologie en aardobservatie |
2019 |
|||||||||||
24 |
Handhaving en toezicht |
2019 |
Voor het meest recente overzicht van de programmering van beleidsdoorlichtingen, klik op deze link: http://www.rijksbegroting.nl/2017/voorbereiding/begroting,kst225647_4.html. Voor de realisatie van andere onderzoeken zie de bijlage «afgerond evaluatie- en overig onderzoek» (bijlage 2).
Toelichting: De beleidsdoorlichting van het complete beleidsartikel 14 is geprogrammeerd voor 2017. Klik op deze link naar het plan van aanpak https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-19.html. De beleidsdoorlichtingen van de complete beleidsartikelen 16 en 17 zijn geprogrammeerd voor 2018 en 2017. Klik op deze link naar het plan van aanpak luchtvaart https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-18.html. De beleidsdoorlichting van het complete beleidsartikel 19 is geprogrammeerd voor 2018. De beleidsdoorlichting van het resterende deel van beleidsartikel 22 Externe veiligheid en risico’s is geprogrammeerd voor 2018. De beleidsdoorlichting van het artikel 23 Meteorologie, seismologie en aardobservatie en het artikel 24 Handhaving en toezicht is geprogrammeerd voor 2019. De beleidsdoorlichting luchtkwaliteit (artikel 20) is geprogrammeerd voor 2019. Het concept plan van aanpak van deze beleidsdoorlichting is een bijlage bij dit jaarverslag in het kader van het door de Commissie Infrastructuur en Milieu voorgedragen focusonderwerp Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Overzicht garanties en achterborgstellingen
In het overzicht van risicoregelingen worden garanties en/of achterborgstellingen opgenomen die een departement verstrekt aan derden buiten de sector Overheid. Het ministerie van IenM heeft één dergelijke garantieregeling, te weten het Borgstellingkrediet Bodemsanering MKB. Het betreft de mogelijkheid voor een ondernemer in het midden- en kleinbedrijf, met onvoldoende middelen of te weinig zekerheden voor krediet bij een bank, om een borgstelling voor een gedeelte van het benodigde budget voor bodemsanering.
Een garantie is een voorwaardelijke financiële verplichting van de overheid aan een derde buiten de overheid, die pas tot uitbetaling komt als zich bij de wederpartij een bepaalde omstandigheid (realisatie van een risico) voordoet.
Invulling aangescherpte garantiekader
Het Borgstellingkrediet Bodemsanering MKB is in 2016 beëindigd. In de kabinetsreactie op het rapport van de Commissie Risicoregelingen is het garantiekader aangescherpt (Kamerstukken II 2013–2014 33 750, nr. 13). Eén van de doelen is het afbouwen van niet-gebruikte plafonds en het stopzetten van slapende regelingen. Het verplichtingenplafond van het Borgstellingkrediet Bodemsanering MKB is in lijn met de kabinetsreactie bij eerste suppletoire begroting 2014 verlaagd van € 65,3 miljoen naar € 15 miljoen. Overeenkomstig de aankondiging in de Begroting 2016 heeft er in 2016 een evaluatie plaatsgevonden naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de regeling bijzondere financiering Borgstellingkrediet Bodemsanering MKB. De conclusie van de evaluatie, uitgevoerd door EY, is dat hoewel de regeling bodemsaneringsborgstellingskrediet complementair is aan andere regelingen op het gebied van bodemsaneringen, de relevantie van de regeling gering is. In het MKB is beperkt behoefte aan een borgstellingskrediet voor bodemsanering. Wijzigingen in het bodembeleid en de komst van subsidieregelingen in 2006 (waaronder de bedrijvenregeling en cofinanciering), hebben ertoe geleid dat de relevantie van de regeling is afgenomen. Het Borgstellingkrediet Bodemsanering MKB is mede naar aanleiding van deze evaluatie in 2016 beëindigd.
Artikel |
Omschrijving |
Uitstaande garanties 2015 |
Verleend 2016 |
Vervallen 2016 |
Uitstaande garanties 2016 |
Garantieplafond |
Totaal plafond |
Totaalstand risicovoorziening |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Artikel 13 |
MKB Krediet |
436 |
0 |
39 |
397 |
0 |
0 |
0 |
Totaal |
436 |
0 |
39 |
397 |
0 |
0 |
0 |
Artikel |
Omschrijving |
Uitgaven 2015 |
Ontvangsten 2015 |
Saldo 2015 |
Uitgaven 2016 |
Inkomsten 2016 |
Saldo 2016 |
Totaalstand mutatie volume risicovoorziening t en t-1 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Artikel 13 |
MKB Krediet |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Totaal |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Algemene Doelstelling
Het op orde houden van een duurzaam watersysteem tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten, waardoor Nederland droge voeten heeft, over voldoende zoetwater beschikt en schoon (drink)water heeft.
(Doen) uitvoeren
Rollen en Verantwoordelijkheden
Vanuit de begroting Hoofdstuk XII wordt bijgedragen aan het Deltafonds (zie extracomptabele verwijzingen). Vanuit het Deltafonds worden maatregelen en voorzieningen op het gebied van waterveiligheid (artikel 1), zoetwatervoorziening (artikel 2), beheer, onderhoud en vervanging (artikel 3) en waterkwaliteit (artikel 7) bekostigd. De rol (doen) uitvoeren heeft betrekking op taken binnen de beleidsdomeinen waterveiligheid, zoetwatervoorziening, waterkwaliteit en waterkwantiteit:
• Waterveiligheid. Het waarborgen van de bescherming door primaire waterkeringen langs het kust- en IJsselmeergebied en de rivieren volgens het wettelijk niveau; alsmede het dynamisch handhaven van de kustlijn op het niveau 2012, conform herziene basiskustlijn 2012 en handhaving kustfundament.
• Waterveiligheid en Zoetwatervoorziening. Het (doen) uitvoeren van verkenningen en planuitwerkingen.
• Waterveiligheid en Waterkwaliteit. Het (doen) uitvoeren van uitvoeringsprogramma’s in het kader van het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) Ruimte voor de Rivier, de Maaswerken (waterveiligheid), het Verbeterprogramma Waterkwaliteit Rijkswateren en overige aanlegprojecten.
• Waterveiligheid, Waterkwantiteit en Waterkwaliteit. Het (doen) uitvoeren van beheer, onderhoud en vervanging.
Regisseren
De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving van het integrale waterbeleid, voor het Deltaprogramma en het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving. Ook is de Minister verantwoordelijk voor het verbeteren van de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de bestuurlijke organisatie en het instrumentarium ten behoeve van het waterbeleid.
De rol «regisseren» heeft in dit artikel betrekking op taken binnen de beleidsdomeinen waterkwantiteit, zoetwatervoorziening, waterkwaliteit en innovatie en exportbevordering.
• Waterkwantiteit en Zoetwatervoorziening.
• Het zorgen voor het ontwikkelen en implementeren van integraal waterbeleid in een aanpak gericht op de gebieden met grote Rijkswateren. Het realiseren van een maatschappelijk afgewogen verdeling van water en het daartoe zo te beheren hoofdwatersysteem dat wateroverlast en -tekort worden voorkomen. Het zorgen voor kaders en instrumentarium voor regionale afwegingen om het regionale watersysteem op orde te brengen en te houden. Deze aanpak is onder andere terug te vinden in het Nationaal Waterplan 2009–2015 (Hoofdstuk 4 «Waterbeleid in thema’s»), de Tussentijdse wijziging van het Nationaal Waterplan 2009–2015 (Hoofdstuk 2 Zoetwater) en het Beheer- en Ontwikkelprogramma voor de Rijkswateren 2010–2015.
• Waterkwaliteit. Het ontwikkelen van beleid ten behoeve van het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand in de Rijkswateren van de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde en Eems, conform de voorschriften zoals opgenomen in de Kaderrichtlijn Water (KRW).
• Voorts gaat het om het ontwikkelen van beleid ten behoeve van het nemen van de nodige maatregelen om een goede milieutoestand te bereiken en te behouden in het Nederlandse deel van de Noordzee, in samenwerking en samenhang met de andere Noordzeelanden, conform de vereisten zoals opgenomen in de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Daarnaast geldt ten aanzien van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) dat de coördinerende verantwoordelijkheid ligt bij de Minister van IenM, tezamen met de Minister van EZ voor zover het aangelegenheden betreft die mede tot zijn verantwoordelijkheid behoren.
• Innovatie en exportbevordering. Het ontwikkelen van beleid, onder andere ten behoeve van de Topsector Water, gericht op het ontwikkelen van kennis, het bevorderen van innovatie en het versterken van de samenwerking tussen het bedrijfsleven, de kennisinstellingen en de overheid (de gouden driehoek) om de internationale concurrentiekracht van het Nederlandse bedrijfsleven te versterken. Hierbij wordt een sterke thuismarkt (kennis en innovatie) gekoppeld aan een concurrerend Nederland in het buitenland. Voor dit laatste gaat het daarbij onder meer om het ontvangen van buitenlandse delegaties en het organiseren en uitvoeren van bilaterale handelsmissies.
• Daarnaast regisseert de Minister de afstemming van het waterbeheer met de buurlanden rondom de Noordzee en met de landen bovenstrooms gelegen in de stroomgebieden van Rijn, Maas, Schelde en Eems.
• Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op de beleidsterreinen waterkwantiteit en waterkwaliteit (zie beleidsartikel 24 Handhaving en Toezicht).
Indicatoren en Kengetallen
Waterkwantiteit
Hieronder zijn de beleidsmatige kengetallen voor waterkwantiteit opgenomen. In productartikelen 1, 2 en 3 van het Deltafonds zijn de aan dit beleidsartikel gerelateerde productindicatoren en/of -kengetallen opgenomen.
Indicator één en twee: waterveiligheid: (droge voeten)
Ongeveer 60% van ons land zou regelmatig onder water staan als er geen dijken en duinen zouden zijn. In dit gebied wonen negen miljoen mensen en wordt 70% van ons BNP verdiend. Maatschappelijk gezien is aandacht voor de waterveiligheid dus van cruciaal belang voor de leefbaarheid en de economie van Nederland (Kamerstukken II 2012–2013 33 400, nr. 19).
Kengetal één en twee geven weer hoe het is gesteld met het aantal kilometers dijken en duinen en het aantal kunstwerken, die zorgen voor waterveiligheid in Nederland en dat Nederland droge voeten heeft. De cijfers zijn gebaseerd op de toetsronden uit 2001, 2006, 2011 en de verlengde derde toetsing uit 2014. Conform de Waterwet wordt periodiek beoordeeld of de primaire waterkeringen voldoen aan de wettelijke veiligheidsnormen. Deze beoordeling wordt door de beheerder uitgevoerd volgens het door de Minister vastgestelde wettelijk beoordelingsinstrumentarium instrumentarium. Indien een kering niet aan de norm voldoet, worden maatregelen getroffen. In 2014 is naar aanleiding van de laatst uitgevoerde toetsing aan de Tweede Kamer gerapporteerd (Kamerstukken II 2013–2014 31 710, nr. 32) dat 1.302 km keringen niet aan de wettelijke norm voldoet. Ongeveer de helft hiervan is opgenomen in lopende verbeterprogramma’s, zoals HWBP-2, Ruimte voor de Rivier en Maaswerken. De keringen die volgens de laatste (de derde en verlengde derde) toetsing niet voldoen krijgen een plek in het Hoogwaterbeschermingsprogramma, mits wordt voldaan aan de subsidiecriteria. In totaal zijn 748 km dijk en 275 kunstwerken uit deze laatste toetsing aangemeld bij het Hoogwaterbeschermingsprogramma.
In de programmering 2016–2021 van het hoogwaterbeschermingsprogramma zijn 480 km dijken, dammen en duinen opgenomen en 179 kunstwerken. In 2016 waren hiervan 320 km dijk en 70 kunstwerken in een verkenning, planstudie of realisatie. Afgerond en veilig verklaard zijn 8 km dijken, dammen en duinen en 8 kunstwerken. Het totaal t/m 2016 voor het hoogwaterbeschermingsprogramma komt hiermee op 31 km veilige dijken, dammen en duinen; 11 kunstwerken zijn veilig verklaard.
Voor het HWBP-2 geldt dat in 2016 er 28 km aan dijken, dammen en duinen veilig verklaard is; er zijn in 2016 geen kunstwerken toegevoegd. Dit brengt het totaal voor het HWBP-2 t/m 2016 op 204 km veilige dijken, dammen en duinen (totale opgave: 362 km); het aantal kunstwerken dat t/m 2016 veilig is bedraagt 16 (totale opgave: 18 kunstwerken).
In 2017 start een nieuwe ronde beoordelen op veiligheid. Over de resultaten van deze beoordeling wordt in 2023 gerapporteerd aan de Eerste- en Tweede Kamer (Kamerstukken II 2013/2014 33 750 J, nr. 20). Dijktrajecten waarvan vastgesteld wordt dat deze niet aan de normen voldoen, zullen opgenomen worden in het Hoogwaterbeschermingsprogramma.
De totale opgave, inclusief de nieuwe instroom uit de komende beoordelingsronde, dient in 2050 gerealiseerd te zijn.
Kengetal: Dijken en duinen (in kilometers)
Bron: Inspectie Leefomgeving en Transport, 2014
Kengetal: Kunstwerken (aangemerkt als primaire waterkering in aantallen)
Bron: Inspectie Leefomgeving en Transport, 2014
Ten behoeve van een goede verdeling van water zodat Nederland over voldoende zoetwater kan beschikken wordt peilbeheer op het hoofdwatersysteem toegepast. Hiervoor dienen de streefpeilen van drie belangrijke watersystemen (het IJsselmeer, Amsterdam-Rijnkanaal/ Noordzeekanaal en het Haringvliet) op het afgesproken niveau te worden gehouden. Stuwen en spuien/gemalen zijn nodig om dit peil te beïnvloeden.
Realisatie |
Realisatie |
Realisatie |
||
---|---|---|---|---|
Kengetal |
Eenheid |
2014 |
2015 |
2016 |
Beschikbaarheid streefpeilen voor Noordzeekanaal/ Amsterdam-Rijnkanaal, IJsselmeer en Haringvliet |
% |
100% |
100% |
100% |
Bron: Rijkswaterstaat, 2016
De norm is dat 90% van de tijd (24-uursgemiddelde) de afgesproken (streef)peilen, onder normale omstandigheden, binnen de operationele marge worden gerealiseerd. De streefpeilen van het Haringvliet, Amsterdam-Rijnkanaal, Noordzeekanaal en IJsselmeer (alleen zomerpeil telt mee) waren in 2016 de gehele periode binnen de marge (kengetal drie).
Waterkwaliteit (schoon (drink)water)
Over de ecologische en chemische toestand van de waterlichamen in de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde en de Eems, alsook de goede milieutoestand van de Noordzee, wordt de Tweede Kamer vanaf 2016 jaarlijks geïnformeerd via «De Staat van Ons Water» (www.staatvanonswater.nl) (Kamerstukken II 2015–2016 27 625 nr. 350). Omdat de Kaderrichtlijn Water en Kaderrichtlijn Mariene Strategie werken met planperiodes, is een volledige beschrijving van de toestand alleen om de zes jaar mogelijk. De Minister van IenM heeft het PBL gevraagd om in het Compendium voor de Leefomgeving jaarlijks op basis van de beschikbare gegevens over waterkwaliteit te rapporteren.
Integraal waterbeleid
Over de voortgang in de uitvoering van het waterbeleid – ook voor de grote rijkswateren – wordt jaarlijks gerapporteerd in «De Staat van Ons Water» (www.staatvanonswater.nl). Dat geldt bijvoorbeeld voor waterveiligheid, waterkwaliteit en zoetwatervoorziening. Meer specifieke informatie over de wateren die in beheer zijn bij de waterschappen wordt jaarlijks gepubliceerd op (www.waterschapsspiegel.nl).
Beleidsconclusies
Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen, zoals vermeld in de begroting. In 2016 hebben alle zoetwaterregio’s en RWS de eerste stappen van het nieuwe instrument waterbeschikbaarheid ingevuld. Daarmee wordt het zoetwaterbeleid gebaseerd op de beschikbaarheid van zoetwater en de kans op watertekorten in een bepaald gebied, in normale en droge situaties en ontstaat er helderheid over de verantwoordelijkheidsverdeling. Hierop worden de maatregelen gebaseerd in het hoofdwatersysteem en het regionale watersysteem én bij gebruikers (zoals landbouw, industrie, natuur, scheepvaart en drinkwater). In 2016 is het uitvoeringsprogramma, het Deltaplan Zoetwater, weer geactualiseerd. Daarin staan de maatregelen om het watersysteem op korte termijn robuuster en minder kwetsbaar te maken.
Met de uitvoeringsprogramma’s Maaswerken, het tweede Hoogwaterbeschermingsprogramma en het (nieuwe) Hoogwaterbeschermingsprogramma is goede voortgang geboekt. Bij de laatste twee gaat het met name om de verbetering van dijken en kunstwerken die bij de toetsrondes van 2006 en 2013 niet aan de wettelijke norm voldeden. De dijken en kunstwerken die zijn verbeterd binnen HWBP-2 en HWBP voldoen aan de wettelijke norm. Bij het uitvoeringsprogramma Ruimte voor de Rivier is een groot aantal projecten afgerond (30 projecten hebben medio 2016 de mijlpaal waterveiligheid gehaald). Dit draagt bij aan een veiliger rivierengebied en een aantrekkelijke leefomgeving. Dankzij deze inzet is de begroting van het Deltafonds in 2016 grotendeels gerealiseerd. Met het oog op toekomstige grote waterveiligheidprojecten is een methode in ontwikkeling om de ex-post doelmatigheid daarvan goed te kunnen beoordelen. Voor een nadere toelichting over de uitvoeringsprogramma’s wordt verwezen naar het jaarverslag van het Deltafonds.
In 2016 is de nieuwe normering van de primaire waterkeringen zoals omschreven in de Tussentijdse wijziging van het Nationaal Waterplan 2009–2015 via een wijziging van de Waterwet wettelijk verankerd (Stb. 2016, 431). De gewijzigde Waterwet trad per 1 januari 2017 in werking. De wijziging van de wet heeft als doel om iedereen in Nederland minimaal even goed te beschermen tegen overstromingen. Gebieden waar veel slachtoffers kunnen vallen of waar de economische schade groot zou zijn worden extra beschermd.
Evaluaties
Evaluatie Deltawet (Kamerstukken II 2016–2017, 34 513, nr. 1 en 2)
Met het predicaat «zeer goed» is het evaluatierapport «Op Peil» over het stelsel deltaprogramma en Deltawet met een kabinetsreactie op hoofdlijnen op 1 juli 2016 naar de Tweede Kamer gestuurd. De evaluatiecommissie heeft in het rapport nog aandachtspunten meegegeven. Aansluitend op de laatste ministerraad van 2016 is op 23 december de uitgebreide reactie op de evaluatie van de Deltawet naar de Tweede Kamer gestuurd. Deze kabinetsreactie geeft invulling aan de gezamenlijke opdracht voor de bestuurlijke partners hoe de aandachtspunten de komende jaren worden opgepakt en wat we daarbij van de deltacommissaris vragen.
HGIS Partners voor Water 3
Het HGIS Partners voor Water 3 programma is door een extern bureau positief geëvalueerd (Kamerstukken II 2016–2017 27 625, nr. 378). De evaluatie stelt dat er brede consensus is over het feit dat de focus op een beperkt aantal deltalanden vruchten afwerpt. De delta-aanpak met deltateams zorgt voor coördinatie van initiatieven, kennis delen en inbreng van de kennis van de ambassades en is essentieel voor het bereiken van focus en afstemming. Het is aannemelijk dat PvW met verschillende projecten en activiteiten een bijdrage heeft geleverd aan het bieden van oplossingen voor de «wereldwaterproblematiek».
Structuurvisie Waddenzee
In de brief van 20 januari 2016 (Kamerstukken II 2015–2016 29 684, nr. 124) is het evaluatierapport van de Structuurvisie Waddenzee aangeboden aan de Kamer. In deze brief is aangekondigd dat in 2016 zal worden gestart met de «Beleidsverkenning Toekomstige Rol en Ambitie van Rijk en Regio voor het Waddengebied» (beleidsverkenning). Deze beleidsverkenning loopt op dit moment. Hierin worden de contouren van het gewenste toekomstige beleid onderzocht en beschreven. In de beleidsverkenning wordt onder meer gekeken naar de mogelijke handelingsperspectieven naar aanleiding van de bevindingen van het Evaluatierapport en de aanbevelingen uit het rapport van de Algemene Rekenkamer van november 2013. De beleidsverkenning Waddengebied zal in de loop van 2017 aan de kamer worden gezonden.
Budgettaire gevolgen van beleid
11 |
Integraal waterbeleid |
Realisatie |
Begroting |
Verschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2016 |
2016 |
|||
Verplichtingen |
37.457 |
40.756 |
32.289 |
54.638 |
41.900 |
12.738 |
1) |
||
Uitgaven |
41.021 |
40.075 |
34.852 |
48.869 |
45.973 |
2.896 |
|||
11.01 |
Algemeen waterbeleid |
35.591 |
34.016 |
29.857 |
36.167 |
33.872 |
2.295 |
||
11.01.01 |
Opdrachten |
1.812 |
1.527 |
2.147 |
6.629 |
3.932 |
2.697 |
2) |
|
11.01.02 |
Subsidies |
12.259 |
11.809 |
8.722 |
11.358 |
10.360 |
998 |
3) |
|
– Partners voor Water (HGIS) |
11.615 |
11.788 |
8.597 |
11.308 |
10.360 |
948 |
|||
– Overige subsidies |
644 |
21 |
125 |
50 |
0 |
50 |
|||
11.01.03 |
Bijdrage aan agentschappen |
20.993 |
19.908 |
18.169 |
17.325 |
17.545 |
– 220 |
||
– waarvan bijdrage aan RWS |
20.265 |
19.350 |
17.643 |
16.801 |
17.144 |
– 343 |
|||
– waarvan bijdrage aan KNMI |
728 |
558 |
526 |
524 |
401 |
123 |
|||
11.01.04 |
Bijdrage aan medeoverheden |
527 |
772 |
819 |
855 |
2.035 |
– 1.180 |
4) |
|
11.02 |
Waterveiligheid |
3.338 |
3.225 |
2.788 |
3.001 |
2.802 |
199 |
||
11.02.01 |
Opdrachten |
3.338 |
3.225 |
2.788 |
3.001 |
2.802 |
199 |
||
11.03 |
Grote oppervlaktewateren |
2.092 |
2.834 |
2.207 |
2.575 |
2.008 |
567 |
||
11.03.01 |
Opdrachten |
2.092 |
2.834 |
2.207 |
2.575 |
2.008 |
567 |
||
11.03.05 |
Bijdrage aan internationale organisaties |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
11.04 |
Waterkwaliteit |
0 |
0 |
0 |
7.126 |
7.291 |
– 165 |
||
11.04.01 |
Opdrachten |
0 |
0 |
0 |
4.002 |
3.993 |
9 |
||
11.04.02 |
Subsidies |
0 |
0 |
0 |
478 |
0 |
478 |
||
11.04.04 |
Bijdrage aan medeoverheden |
0 |
0 |
0 |
972 |
1.531 |
– 559 |
||
11.04.05 |
Bijdrage aan internationale organisaties |
0 |
0 |
0 |
1.674 |
1.767 |
– 93 |
||
Ontvangsten |
78 |
73 |
24.357 |
248 |
0 |
248 |
Verplichtingen (ad 1)
Toelichting op de financiële instrumenten
Het verschil in verplichtingen op dit artikel wordt met name veroorzaakt door enerzijds de versnelde vastlegging van meerjarige verplichtingen in het kader van het project Icoon Afsluitdijk, Partners voor Water deel 4 alsmede het project Lumbricus en anderzijds de als nieuw opgenomen verplichtingen voor waterkwaliteit die vanuit het opgeheven artikel 12 zijn geconverteerd naar artikel 11.
De activiteiten op het gebied van de Watercoalitie zijn gericht op het ontwikkelen van een nieuw sturingsinstrument voor het waterdomein. In 2016 heeft er een evaluatie van de werkzaamheden plaatsgevonden. De conclusie is dat de werkwijze van de watercoalitie kansrijk is en dat het voor de doorwerking van belang is om op te schalen naar heel Nederland. Daarom is besloten om aan te sturen op een meerjarige landelijke coalitie tussen overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties rond het thema klimaatbestendige tuinen. In 2016 hebben de eerste verkennende gesprekken plaatsgevonden. De verwachting is dat in de loop van 2017 deze coalitie vorm kan worden gegeven.
Rond het onderwerp «Water in en om het huis» is in het programma «de Watercoalitie» ervaring opgedaan met de vraag of met een meer adaptieve en responsonsieve rolinvulling door IenM bijgedragen kan worden aan de beleidsdoelen van water met als doel om huishoudens daarbij meer te activeren. Uit de «Reflectie op Watercoalitie» door het Watergovernance Center, juni 2016 is gebleken dat de adaptieve sturing en de faciliterende rol van IenM bij de Watercoalitie een wezenlijke versneller is. Vooral rond het cluster water, klimaat en tuinen zijn coalities tot stand gekomen gericht op het activeren van burgers bij de wateropgave. De coalities zorgen voor sociale innovatie, gemeenten en waterschappen leren op deze manier op een andere manier samenwerken met bedrijven en burgers binnen hun gemeente of beheersgebied. Deze onderwerpen sluiten naadloos aan bij de doelstellingen van het Bestuursakkoord Water en met name de afspraken over de waterketen.
In 2016 is de Human Capital Agenda van de Topsector Water verder uitgebouwd onder leiding van de dijkgraaf van het waterschap Waterschap Rijn en IJssel als nieuwe voorzitter. Op basis van een nieuwe strategie en actieplan is 2016 benut om de doelstellingen bij te stellen en vorm te geven langs 4 hoofdlijnen, nl. 1) onderwijs en innovatie, waar de beurzen voor talentvolle studenten belangrijk zijn, in 2016 zijn 16 beurzen uitgereikt. De beurzen dienen om studenten als ambassadeur op te laten treden binnen de watersector om zo richting scholen (gastlessen) de belangstelling (awareness) voor de watersector bij jongeren te vergroten; 2) een leven lang leren, waar een opdracht is gegeven aan de waterkennisbank voor een analyse van het arbeidsmarktbeleid; 3) imago en instroom, waar grote bijeenkomsten zoals het Wereld Watercollege, de Battle of Beaches en de bodem en waterweek van het KNAG zijn ondersteund of georganiseerd alsmede het ontwerpen van een nieuwe site en communicatiebeleid; 4) internationaal, waar andere programma’s zoals Wetskills zijn ondersteund. In 2016 is o.a. de reis naar Iran en het uitwisselen over het Iraanse waterbeleid ondersteund, in samenhang met de reis van de Minister naar Iran.
Het Ministerie van IenM is politiek verantwoordelijk voor Topsector Water. IenM ondersteunt het topteam van de Topsector. Daarnaast stimuleert IenM kennisontwikkeling en innovaties en maakt innovaties in het waterdomein zichtbaar. In 2016 is o.a. een brochure over waterinnovaties uitgebracht, is gestart met de voorbereiding van een groot innovatie-event in 2017, zijn middelen besteed voor communicatie over het Nationaal Kennis- en Innovatieprogramma Water en Klimaat (NKWK) en is gewerkt aan de versterking van de Nederlandse kennisbasis door het bevorderen van de verbinding met de Europese R&D programma’s.
In 2016 zijn nieuwe beleidsaccenten op het terrein van internationaal waterbeleid zijn vastgelegd in de Internationale Waterambitie (Kamerstukken II 2015–2016 32 605, nr. 177) om het verdienvermogen in het buitenland te vergroten, met specifieke aandacht voor delta-, water- en maritieme technologie. De beleidsaccenten zijn verder geoperationaliseerd in concrete inzet in zeven deltalanden en andere kansrijke landen voor samenwerking met Nederland. Ondersteunde activiteiten hebben plaatsgevonden met betrekking tot diverse handelsmissies, politieke missies en activiteiten van de Watergezant. De inzet richtte zich in 2016 op het versterken van de strategische positie van Nederland op het gebied van water en klimaatadaptatie. Nederland heeft hiervoor kennis over water en klimaat beschikbaar gesteld en heeft gestimuleerd om planvormingsprocessen effectiever te laten uitmonden in uitvoeringsprocessen. Dit had tot doel de weerbaarheid in de wereld tegen waterproblemen en klimaatverandering in concrete acties te vertalen waarbij overheden, bedrijfsleven, kennisinstituten en maatschappelijke organisaties samenwerken. Innovatie is gestimuleerd vanuit het Nationaal Kennis- en Innovatieprogramma voor Water en Klimaat waar overheid, bedrijfsleven en kennisinstituten actief samenwerken op het verbinden van thuismarkt en buitenlandse markt. Buitenlandse handelsmissies zijn uitgevoerd naar Indonesië, Australië, China, Italië, Filippijnen, Argentinië, Vietnam, Cuba en Iran. Ook is een breed spectrum aan inkomende handelsmissies ontvangen. Evaluaties zijn uitgevoerd met betrekking tot het programma Partners voor Water 3 en de Disaster Risk Reduction faciliteit (DRR).
Ad 2) De hogere realisatie wordt voornamelijk veroorzaakt door de uitgaven voor het project Icoon Afsluitdijk. Dit project was niet in de begroting 2016 opgenomen. Het project was gereserveerd op het Deltafonds, maar is in 2016 verantwoord op de begroting HXII, omdat het project niet binnen de scope van het Deltafonds valt. Dit betreft een bedrag van € 3,3 miljoen.
HGIS Partners voor Water
Het HGIS Partners voor Water 3 programma is in 2016 ten einde gekomen. Dit programma was het centrale uitvoeringsprogramma van de interdepartementale Internationale Water Aanpak en ondersteunde de realisatie van de internationale waterambities van de ministeries Buza, EZ en IenM door nieuwe initiatieven te stimuleren en verbindingen te leggen met het instrumentarium en financieringsmogelijkheden die voor activiteiten op het terrein van water internationaal beschikbaar zijn binnen de rijksoverheid, bij internationale financiële instellingen en bij de private sector. Met de subsidieregeling «Wereldwijd werken met water» binnen PvW3 zijn in totaal 74 projecten in 21 doellanden gesubsidieerd. Over de gehele periode (2010 t/m 2016) is in totaal 34% van het budget besteed aan projecten in deltalanden, 65% aan projecten in de overige PvW3 doellanden en 1% aan projecten die in meerdere landen zijn uitgevoerd. Bij de regeling zijn 88 bedrijven betrokken geweest, in totaal 16 kennisinstellingen en 14 NGO’s. Het budget is geheel uitgeput en wordt als effectief en doelmatig gezien.
De doorlopende verplichtingen van PvW1 naar PvW2 en uiteindelijk PvW3 hebben geleid tot een totale overbesteding van € 2,2 miljoen. Het betreft project- en uitvoeringskosten (RVO en NWP). Deze kosten worden gedekt vanuit het budget van het nieuwe programma PvW2016–2021 waar een onderbesteding is gerealiseerd van € 1,3 miljoen in 2016 door een vertraagde opstart van het programma in 2016. Het totaal van de Partners voor Water programma’s komt hiermee op een tekort van € 0,9 miljoen.
In 2016 is de nieuwe subsidieregeling «Waterveiligheid en Waterzekerheid Stedelijke Delta’s» geformaliseerd. De regeling betreft HGIS middelen die gekoppeld zijn aan het nieuwe Programma Partners voor Water 2016–2021 als centraal financieringsinstrument van de Internationale Waterambitie. RVO is gemandateerd om de regeling uit te voeren. In juli 2016 heeft een succesvolle eerste tenderronde plaatsgevonden ten aanzien van het vergroten van waterveiligheid en waterzekerheid in de wereld.
Overige subsidies
LiveDijk projecten
De op 16 december 2013 verstrekte subsidiebeschikking inzake de realisatie LiveDijk projecten aan de stichting FloodControl IJkdijk is in 2016 met 1 jaar verlengd tot 31 december 2017. Betaling van de subsidie heeft al voor 2016 plaatsgevonden, maar vanwege het later dan gepland inbrengen van het verticaal zanddicht geotextiel, is een vertraging opgelopen van circa 1,5 jaar bij het onderdeel Livedijk Rivierenland. Dit betekent dat deze subsidiebeschikking – na de verlenging – eindigt op 31 december 2017 en zal op dat moment vastgesteld worden.
Water en Evacuatie
Voor de uitvoering van het project Water en Evacuatie is op 9 december 2015 een subsidie verstrekt aan het Instituut fysieke veiligheid (IFV) van € 150.000 die in de periode 2015–2017 voor het ontwikkelen van een structurele aanpak waarmee de veiligheidsregio’s kunnen zorgen voor een adequate rampenbeheersing bij overstromingen. Het uitgekeerde subsidiebedrag in 2016 bedraagt € 50.000. De laatste termijn van deze subsidie bedraagt € 50.000 en zal in 2017 uitgekeerd worden.
Het saldo van het financiële instrument subsidies wordt voornamelijk veroorzaakt door hogere uitgaven bij de afronding van het programma Partners voor Water deel 3 dat in uitvoering is bij de de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland.
De bijdrage aan RWS heeft betrekking op de beleidsondersteunende en beleidsadviserende activiteiten (BOA) in 2016. Hiervoor wordt jaarlijks een opdracht aan RWS verstrekt. Tot deze opdracht behoren onder andere de bijdragen aan de uitwerking van de MIRT-onderzoeken waterveiligheid en zoetwatervoorziening.
In 2016 zijn aan het KNMI diverse onderzoeken en analyses gevraagd omtrent neerslagpatronen, het gedrag van extreme stormen, verbeterde windmodellen, het weer in de toekomst en risico-analyses ten aanzien van het samenvallen van extreme weerssituaties. De resultaten van deze analyses hebben bijgedragen aan de onderbouwing van het wettelijke beoordelingsinstrumentarium voor de primaire waterkeringen en het waterveiligheidsbeleid in het algemeen.
Er zijn door IenM afspraken gemaakt met het Ministerie van SZW over compensaties in relatie tot de kinderopvang voor de waterschappen. Die afspraak behelst het laten meelopen van deze compensaties met de geldstroom van IenM richting de waterschappen. Daartoe zijn budgetten (voor de duur van de subsidieregeling tot en met 2017) van SZW overgeboekt naar IenM. Tot op heden hebben zes waterschappen van deze regeling gebruik gemaakt. In 2016 zijn geen aanvullende subsidies verleend. De niet gebruikte middelen zijn teruggeboekt naar het Ministerie van SZW (€ 1,3 miljoen).
Op grond van het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV) van BZK is een commissie BBV ingesteld. Deze commissie draagt zorg voor een eenduidige uitvoering en toepassing van het besluit, en voor een visie ten aanzien van rechtmatigheid in de controleverklaring van gemeenten, gemeenschappelijke regelingen, waterschappen en provincies. Sinds 2014 draagt het Ministerie van IenM de helft van de kosten voor het secretariaat van de commissie BBV bij vanwege de betrokkenheid van de commissie met de waterschappen. De bijdrage bedraagt € 35.695 per jaar. De laatste betaling heeft dit jaar plaatsgevonden. De bijdrage vanuit IenM is structureel overgeheveld naar BZK.
De definitieve overstromingsrisicobeheerplannen voor de vier stroomgebieden Eems, Rijn, Maas en de Schelde zijn in 2016 aan de Europese Commissie gerapporteerd. Voor zowel de risicokaarten als de plannen zijn opdrachten gegeven voor ondersteuning, ontwikkeling en het beheer.
Op basis van de Derde Toetsronde Primaire Waterkeringen is in 2016 gewerkt aan het voorbereiden van de programmering van hoogwaterbeschermingsmaatregelen in het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Tevens is al zoveel mogelijk geanticipeerd op de opgave die volgt uit de komende beoordelingsronde. Met behulp van de overstromingskansen uit Veiligheid Nederland in Kaart (VNK2) (Kamerstukken II 2014–2015 27 625, nr. 335) is een inschatting gemaakt van de dijktrajecten die op grond van de nieuwe normering het meest urgent zullen zijn. Deze trajecten zijn onder voorbehoud van het veiligheidsoordeel van de beheerder en het oordeel van de ILT al toegevoegd aan het hoogwaterbeschermingsprogramma 2017 – 2022.
Daarnaast is de eerste landelijke beoordelingsronde overstromingsrisico’s met het nieuwe wettelijke beoordelingsinstrumentarium (start in 2017) voorbereid.
Het wettelijk beoordelingsinstrumentarium, te weten de beoordelingsvoorschriften en bijbehorende voorschriften voor het afleiden van hydraulische belastingen, is op basis van met name de nieuwe normering geactualiseerd. Hiervoor zijn opdrachten gegeven voor onderzoek, kwaliteitsborging en het organiseren van kennisuitwisseling.
In 2016 is gewerkt aan de implementatie van de Deltabeslissing Waterveiligheid (Kamerstukken II 2014–2015 34 000 J, nr. 4) en de aanpassing van de Waterwet en onderliggende regelgeving. In deze Deltabeslissing is de overstap gemaakt naar de overstromingsrisicobenadering. De doelen van het waterveiligheidsbeleid zijn via normspecificaties voor primaire waterkeringen wettelijk verankerd door een aanpassing van de Waterwet. Ook is de regeling subsidies hoogwaterbescherming 2014 http://wetten.overheid.nl/BWBR0034922/2017-01-01 gewijzigd en is het beoordelings- en ontwerpinstrumentarium aangepast aan de nieuwe normering.
De Beleidsnota Noordzee 2016–2021 geldt als het maritieme ruimtelijke plan conform de eisen van de EU Richtlijn maritieme ruimtelijke planning. De richtlijn is omgezet in Nederlands recht bij Besluit van 19 februari 2016 (Staatsblad 2016, 99) tot wijziging van de Waterwet in verband met de implementatie van de richtlijn Maritime Ruimtelijke Planning en trad inwerking op 1 juli 2016. Vanaf 2016 worden de acties uit de Beleidsnota Noordzee 2016–2021 in uitvoering gebracht (Kamerstukken II 2014–2015 31 710, nr. 35 blg-427951).
Om de duurzame energiedoelstellingen voor 2023 te halen is in 2016 met het Ministerie van EZ verder gewerkt aan de uitrol van windenergieparken op zee. Op 7 december 2016 is de Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee – aanvulling Hollandse Kust vastgesteld.
De Minister heeft in december 2016 (Kamerstukken II 2016–2017 33 450, nr. 52) de Kamer laten weten dat zij via een participatief proces wil komen tot een Noordzeestrategie 2030, samen met het bedrijfsleven, kennisinstituten, natuur- en milieuorganisaties en andere overheden. Dit initiatief is breed omarmd tijdens het in het door IDON georganiseerde Noordzeedialoog.
Als invulling van de politieke verklaring van de Noordzeelanden over duurzame energie op de Noordzee van 6 juni coördineert IenM samen met de Europese Commissie de internationale werkgroep over ruimtelijke ordening en milieueffecten. Het eerder ontwikkelde Kader Ecologie en Cumulatie dat gebruikt is in de vergunningverlening van windparken op zee wordt daar internationaal ingebracht.
Het Nederlands EU-voorzitterschap is aangegrepen om bij te dragen aan het Europees geïntegreerd maritiem beleid. Voor de «trio-prioriteit» water is tijdens het voorzitterschap de basis gelegd voor een dialoog op EU-niveau tussen de landbouw- en water- respectievelijk de mariene- en visserijadministraties. Samen met Malta heeft Nederland het Europees geïntegreerd maritiem beleid een nieuwe impuls gegeven, waar Malta tijdens hun voorzitterschap op voort kan bouwen.
In de ontwerp-rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer schetst het kabinet een ontwikkelrichting voor een verbeterde waterkwaliteit die goed is voor de natuur, recreatie en toerisme, landbouw, schelpdierteelt en de kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft een actieve rol in het zorgen voor de bekostiging en uitvoering van de plannen uit de ontwerp-rijksstructuurvisie. In 2016 is een gefaseerde aanpak uitgewerkt en zijn financieringsconstructies verder in kaart gebracht, mede op verzoek van de Kamer met de motie Jacobi c.s. (Kamerstukken II 2015–2016 27 625 nr. 356). Deze inspanningen hebben vooralsnog niet tot het gewenste resultaat geleid.
In 2016 is het Programma van Maatregelen van de Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie, geïmplementeerd. Dit programma maakt onderdeel uit van het Nationaal Waterplan 2016–2021 en bestaat uit maatregelen die genomen moeten worden om de goede milieutoestand te bereiken. Dit betreft grotendeels vigerend beleid op terreinen als KRW, Natura 2000, Gemeenschappelijk Visserijbeleid, scheepvaart (IMO) en bestaande EU-milieurichtlijnen. Aanvullende maatregelen zijn genomen of worden ontwikkeld op het terrein van terugdringen van zwerfvuil in zee (plastic soep en microplastics) en bescherming van gebieden (voorstel aan Tweede Kamer over bescherming van Friese Front en Centrale Oestergronden). Daarnaast heeft het kabinet onder meer door green deals en het mogelijk maken van pilots op zee meer invulling gegeven aan haar faciliterende rol ten aanzien van «kansen benutten» voor het samengaan van een duurzame economische groei en gebruik met een gezond systeem, en voor eventueel ecosysteemherstel. In het Programma van Maatregelen is maximaal ingezet op internationale afstemming en samenwerking (Noordzeeregio, OSPAR, EU-programmering) en op samenwerking met kennisinstituten en belanghebbenden.
In het Bestuursakkoord Water (BAW) is afgesproken om in de regio samen te werken bij de uitvoering van de beheertaken van het stedelijk watersysteem en de waterketen. Dit programma dat in december 2011 is gestart liep tot en met 2016 werd uitgevoerd door stichting RIONED en werd financieel ondersteund door het Ministerie van IenM. In het programma zijn kenniscoaches aangesteld en getraind in het coachen van het bevorderen van samenwerking in de waterketen. De inzet van kenniscoaches heeft ertoe bijgedragen dat de samenwerking bij de uitvoering van de beheertaken van het stedelijk watersysteem en de waterketen is verbeterd. Er zijn inmiddels 21 trajecten afgerond waarbij kenniscoaches samenwerkingsregio’s (waterschap en gemeenten) hebben geholpen bij het opzetten van gezamenlijke investeringsprogramma’s, planvorming, databeheer en assetmanagement maar ook bij het opzetten van een gezamenlijk meet- en monitoringssyteem.
Ervaringen in de regio’s met kenniscoaches zijn te vinden op http://www.riool.net/-/hoe-ervaren-regios-de-ondersteuning-van-kenniscoaches. Verder zijn er regionale themabijeenkomsten georganiseerd om specifieke vraagstukken op het gebied van de waterketen met de betrokken overheden uit te diepen. Daarnaast hebben 20 ambtelijke coördinatoren van regionale samenwerkingsverbanden een leer- en ontwikkeltraject gevolgd, waarmee de kennis en ervaring die in het programma kenniscoaches is opgedaan wordt overgedragen.
De subsidie aan Stichting de Noordzee voor de periode 2015–2017 heeft tot doel bij te dragen aan de versterking van de rol van de stichting als dialoogpartner en verbinder tussen NGO’s en andere stakeholderpartijen, en het daarbij aandragen van oplossingen en handelingsperspectief. In 2016 heeft Stichting de Noordzee bij energiebedrijven een keuzemenu gepresenteerd van natuurversterkende maatregelen die in windparken kunnen worden toegepast. Samen met stichting Natuur en Milieu is een symposium over de toekomst van wind op zee georganiseerd tijdens de Internationale Architectuur Biennale Rotterdam. Voorts heeft Stichting de Noordzee ingezet op het opbouwen van kennis en het vergroten van het netwerk in de maritieme sector en haar contacten met grote verladers en investeerders via bestaande netwerken zoals het Platform Schone Scheepvaart. De stichting draagt als partner van de Green Deal Scheepsafvalketen, de Green deal Visserij voor een Schone Zee en de Greendeal Schone Stranden actief bij aan het behalen van de doelstellingen voor een schone zee en schone stranden. De 2016 editie van de Boskalis Beach Cleanup Tour was een groot succes: 2320 vrijwilligers hielpen mee om meer dan 19 ton afval van de Noordzeestranden te halen.
In het proces naar besluitvorming over bodembescherming van delen van het Friese Front en Centrale Oestergronden trad Stichting de Noordzee coördinerend op namens de NGO’s.
Met de subsidie voor Kunst & Wunderkammer is een TV serie gemaakt over de mooie onderwater natuur in Nederland getiteld: «Wildernis onder water». De serie wordt in 2017 uitgezonden. De serie vertelt het landelijke verhaal aan de hand van zowel nationale als regionale voorbeelden. De financiële bijdrage van IenM van € 15.000 is gebruikt om nationale projecten in beeld te brengen die innovatief zijn en een (inter)nationale voorbeeldfunctie hebben zoals het project Getijdenpark Rotterdam, het kierbesluit en de uiterwaarden projecten langs de grote rivieren. Deze projecten dragen niet enkel bij aan een verbetering van de waterkwaliteit, zij vertegenwoordigen ook de wending in het denken over water en waternatuur.
Het Synergieprogramma KRW omvatte onder andere ruim tachtig projecten in het landelijk gebied. Ingevolge het Bestuursakkoord natuur zijn deze projecten gedecentraliseerd. De provincies zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de circa veertig synergieprojecten in het stedelijk gebied. Het Rijk was middels het Synergieprogramma KRW medeverantwoordelijk voor de financiering van de synergieprojecten in het stedelijk gebied tot en met 2016. De meeste projecten zijn volledig uitgevoerd. Redenen voor mindere uitvoering waren: mindere relevantie voor het doelbereik bij voortschrijdend inzicht, lokale of regionale veranderingen in prioriteiten of onvoldoende grondpositie bij de betrokken overheden om tot (tijdige) uitvoering te kunnen komen. Consequenties voor het bereik van de doelstellingen zijn globaal gezien beperkt tot vertraging in de realisatie. De meeste projecten worden alsnog, zij het later dan voorzien en zonder de rijksbijdrage, uitgevoerd. Een aantal is vervangen door gelijkwaardige andere projecten. Het programma is nu afgerond.
In 2016 is een samenwerkingsovereenkomst aangegaan met Waterschap Vechtstromen als initiatiefnemer en coördinerende partij namens een consortium van waterschappen, universiteiten en kennisinstellingen over het Kennisprogramma Lumbricus 2016–2020. Met deze samenwerkingsovereenkomst draagt het Ministerie van IenM in totaal twee miljoen euro bij aan dit programma (voor de achtereenvolgende jaren 2016 t/m 2020 respectievelijk € 0,3 miljoen, € 0,3 miljoen, € 0,3 miljoen, € 0,5 miljoen en € 0,5 miljoen).
Lumbricus is een integraal samenwerkingsprogramma met regionale partijen waarin doelstellingen met betrekking tot waterkwaliteit, zoetwatervoorziening, bodembeheer, klimaatadaptatie en waterveiligheid samenkomen. Het programma focust op beekdalen in oost en zuid Nederland: met twee proeftuinen in Brabant-Limburg en Overijssel worden innovatieve maatregelen op het gebied van bodem en water in de praktijk gebracht. Nieuwe kennis wordt opgedaan en maatregelen en instrumenten worden gebundeld in een integrale aanpak. Lumbricus onderzoekt daarnaast hoe in het waterbeheer beter gebruik kan worden gemaakt van natuurlijke processen. Door te «bouwen met de natuur» verbetert het natuurlijke karakter van beken en rivieren – en tegelijk de waterkwaliteit. Met het programma werken de samenwerkende partijen aan een klimaatrobuust bodem- en watersysteem.
De bijdragen aan internationale organisaties in 2016 betroffen de jaarlijkse contributie voor de internationale riviercommissies van de Rijn, Maas, Schelde en Eems/ Niedersachsen. Daarnaast betrof het de en de bijdragen aan VN organisaties, die onder andere het gevolg zijn van een tweetal Memoranda of Understanding.
Extracomptabele verwijzingen
2016 |
||
---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 1 Investeren in Veiligheid van het Deltafonds |
379.162 |
|
Andere ontvangsten van artikel 1 Investeren in Veiligheid van het Deltafonds |
208.776 |
|
Totale uitgaven op artikel 1 Investeren in Veiligheid van het Deltafonds |
587.938 |
|
waarvan |
||
1.01 |
Grote projecten waterveiligheid |
432.091 |
1.02 |
Overige aanlegprojecten waterveiligheid |
147.808 |
1.03 |
Studiekosten |
8.039 |
2016 |
||
---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening van het Deltafonds |
27.202 |
|
Andere ontvangsten van artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening van het Deltafonds |
6.716 |
|
Totale uitgaven op artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening van het Deltafonds |
33.918 |
|
waarvan |
||
2.01 |
Aanleg waterkwantiteit |
|
2.02 |
Overige waterinvesteringen zoetwatervoorziening |
31.830 |
2.03 |
Studiekosten |
2.088 |
2016 |
||
---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds |
210.854 |
|
Andere ontvangsten van artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds |
0 |
|
Totale uitgaven op artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds |
210.854 |
|
waarvan |
||
3.01 |
Watermanagement |
7.047 |
3.02 |
Beheer, onderhoud en vervanging |
203.807 |
2016 |
||
---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 7 Investeren in waterkwaliteit van het Deltafonds |
19.090 |
|
Andere ontvangsten van artikel 7 Investeren in waterkwaliteit van het Deltafonds |
0 |
|
Totale uitgaven op artikel 7 Investeren in waterkwaliteit van het Deltafonds |
19.090 |
|
waarvan |
||
7.01 |
Realisatieprogramma Kaderrichtlijn water |
16.317 |
7.02 |
Overige aanlegprojecten waterkwaliteit |
2.493 |
7.03 |
Studiekosten waterkwaliteit |
280 |
In het verlengde van de overheveling van KRW middelen van artikel 12 Waterkwaliteit naar artikel 7 van het Deltafonds, heeft IenM bij Begroting 2015 aangekondigd om bij Begroting 2016 de artikelen 11 Waterkwantiteit en 12 Waterkwaliteit samen te voegen tot één integraal waterartikel, met behoud van het onderscheid tussen waterkwantiteit en waterkwaliteit. Hiertoe wordt de naam en algemene doelstelling van artikel 11 aangepast van «Waterkwantiteit» naar «Integraal waterbeleid». Artikel 12 Waterkwaliteit wordt geschrapt en zal deel uitmaken van het nieuwe artikel 11 Integraal waterbeleid als artikelonderdeel 11.04 Waterkwaliteit. Met dit integrale waterartikel wordt beoogd de samenhang tussen de artikelen te benadrukken, zonder af te doen aan de transparantie van de begroting.
Hieronder is de budgettaire tabel van artikel 12 Waterkwaliteit opgenomen. Door de samenvoeging van de beleidsartikelen 11 en 12 heeft deze alleen nog betrekking op de jaren 2015 en daarvoor. Voor de jaren 2016 en verder wordt verwezen naar artikel 11 Integraal waterbeleid.
Budgettaire gevolgen van beleid
12 |
Waterkwaliteit |
Realisatie |
Begroting |
Verschil |
||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2016 |
2016 |
||
Verplichtingen |
70.389 |
85.651 |
4.193 |
0 |
0 |
0 |
||
Uitgaven |
78.565 |
84.827 |
5.915 |
0 |
0 |
0 |
||
12.01 |
Waterkwaliteit |
78.565 |
84.827 |
5.915 |
0 |
0 |
0 |
|
12.01.01 |
Opdrachten |
4.729 |
3.978 |
4.076 |
0 |
0 |
0 |
|
12.01.02 |
Subsidies |
94 |
277 |
261 |
0 |
0 |
0 |
|
12.01.03 |
Bijdrage aan agentschappen |
65.861 |
78.946 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
– waarvan bijdrage aan RWS |
65.861 |
78.946 |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
* Verbeterprogramma Waterkwaliteit rijkswateren |
52.791 |
67.970 |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
* Natuurcompensatie Perkpolder |
7.325 |
7.372 |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
* Natuurlijker Markermeer/IJ'meer |
4.485 |
3.153 |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
* Verruiming vaargeul Westerschelde |
1.260 |
451 |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
12.01.04 |
Bijdrage aan medeoverheden |
6.557 |
0 |
460 |
0 |
0 |
0 |
|
12.01.05 |
Bijdrage aan internationale organisaties |
1.324 |
1.626 |
1.118 |
0 |
0 |
0 |
|
Ontvangsten |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Algemene Doelstelling
Een ruimtelijk beleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, waarin sprake is van regionaal maatwerk, waarin de gebruiker voorop staat, waarin investeringen scherp geprioriteerd worden en waarin ruimtelijke ontwikkelingen, milieu en mobiliteit met elkaar zijn verbonden.
Regisseren
Rollen en Verantwoordelijkheden
Het Rijksbeleid voor ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in de in 2012 vastgestelde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR; Kamerstukken II 2011–2012 32 660, nr. 50). In dit rijksbeleid is het Rijk verantwoordelijk voor dertien nationale belangen. Het Rijk is verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening. In dit kader werkt het Rijk aan eenvoudigere regelgeving, evenals de medeoverheden. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Om dit doel te bereiken is goede samenwerking met en inzet door medeoverheden van groot belang.
De Minister van IenM is vanuit deze rol verantwoordelijk dan wel coördinerend voor:
• Het opstellen, onderhouden en coördineren van nationale en EU kaders en wet- en regelgeving op ruimtelijk gebied en ten aanzien van interbestuurlijke geo-informatie en de daarbij behorende informatievoorziening. Het vertalen en implementeren van relevante Europese beleidskaders. Samenwerken met bedrijfsleven en wetenschap in een topteam geo-informatie om de gezamenlijke opgestelde toekomstvisie GeoSamen te realiseren.
• De stelselherziening van het omgevingsrecht en de implementatie samen met de andere overheden (invoeringsbegeleiding, digitale ondersteuning en infodesk).
• De duurzame kwaliteit van de ruimtelijke inrichting en doelmatig gebruik van het bodem- en watersysteem.
• Het ontwikkelen van nationale ruimtelijke visies, zoals de Structuurvisie Ondergrond en een Visie op de ruimtelijke kansen voor duurzame energie-opwekking, -opslag en -transport in 2050.
• Verdere ontwikkeling van kennis van de fysieke leefomgeving ten behoeve van beleid in relatie tot maatschappelijke opgaven en het faciliteren van de toepassing daarvan door de andere overheden.
• De structurele verankering van het ruimtelijk ontwerp in de beleidsprocessen en projecten van de ruimtelijke ontwikkeling.
• Via de gebiedsagenda’s in kaart brengen van de inhoudelijke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het ruimtelijk-fysieke domein (onder andere woningbouw, bereikbaarheid, economie, energie, natuur en waterveiligheid).
Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).
Indicatoren en Kengetallen
De monitor Infrastructuur en Ruimte onderzoekt de realisatie van de dertien nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), afgezet tegen de gestelde ambities. In de meeste gevallen is er daarbij sprake van een gewenste ontwikkelingsrichting en niet altijd van een kwantitatieve doelstelling. In 2016 is de tweede vervolgmeting verschenen.
Nationaal belang SVIR1 |
Doel SVIR |
Voorlopige kengetallen Monitor Infrastructuur en Ruimte |
Meting 2016 |
---|---|---|---|
Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren |
Versterken concurrentiekracht stedelijke regio’s |
Internationale concurrentie Nederlandse regio’s |
Doelrealisatie: Volgens het PBL doen de stedelijke regio's het economisch over het algemeen beter dan de overige delen van het land. Het bruto binnenlands product (bbp) per inwoner is het hoogst in de COROP-plusgebieden Haarlemmermeer en omgeving, Amsterdam en Stadsgewest Utrecht. Daarnaast heeft Overig Groningen vanwege de aardgaswinning een hoog bbp per inwoner. De regio's Amsterdam en Utrecht hebben naar verhouding veel arbeidsplaatsen. |
Bereikbaarheid |
Nabijheid wonen-werken |
http://www.clo.nl/indicatoren/nl2134-nabijheid-wonen---werken?ond=20912 Doelrealisatie:. De onderlinge nabijheid van wonen en werken in Nederland is voor de gemiddelde inwoner tussen 1996 en 2015 met circa 2,5% toegenomen. De regionale verschillen in nabijheid zijn groot |
|
Vestigingsklimaat |
Fysiek vestigingsklimaat |
http://www.clo.nl/indicatoren/nl2133-regionale-quality-of-living?ond=2091 Doelrealisatie: De Quality of Living van Nederland is bovengemiddeld goed in vergelijking met andere Europese regio's. Dat geldt zelfs in vergelijking met de 25 Europese regio's met het hoogste Bruto Regionaal Product. Ten opzichte van twee jaar geleden zijn er weinig veranderingen opgetreden. |
|
Ruimte voor het hoofdnetwerk voor(duurzame) energievoorzieningende energietransitie |
Realisering netwerk SEV-III |
Toename netlengte hoogspanningslijnen met spanning 220 kV en hoger |
2.800 km (2008), 2.890 km (2012), 2890 (2015) http://www.clo.nl/indicatoren/nl2135-hoogspanningsleidingen?ond=20912 De toename van het aantal woningen in zones langs hoogspanningsleidingen waar beperkingen gelden (indicatieve vrijwaringszones) is tussen 2000 en 2015 ongeveer 9.500 woningen |
Transitie duurzame energie |
Verbruik hernieuwbare energie |
http://www.clo.nl/indicatoren/nl0385-verbruik-van-hernieuwbare-energie?ond=20912 Doelrealisatie: Het aandeel hernieuwbare energie van het totale energieverbruik is in 2015 gestegen met een kwart procentpunt naar 5,8 procent (CBS, 2016a). |
|
Doelstelling windenergie |
Opgesteld vermogen windenergie op land en op zee |
http://www.clo.nl/indicatoren/nl0386-windvermogen-in-nederland?ond=20912 Doelrealisatie: De elektriciteitsproductie van windmolens nam in 2015 met 19 procent toe, vooral door uitbreiding van de capaciteit. In 2015 kwam 52 procent van de productie van hernieuwbare elektriciteit uit windenergie (CBS, 2016). 2 009 MW (2010) 2 205 MW op land (2012), 3031 MW (2015) 228 MW op zee (2012), 357 MW (2015) |
|
Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen |
Buisleidingen in gereserveerde stroken |
Toename rode ontwikkelingen buisleidingstroken |
http://www.clo.nl/indicatoren/nl2136-hoofdnetwerk-buisleidingen?ond=20912 Netlengte 18.406 km (2008), Aantal woningen binnen gereserveerde buisleidingstroken 251(2000), 250 (2012) 250 (2016) Doelrealisatie: Het aantal woningen binnen buisleidingstroken ligt in de periode 2000 – 2012 rond de 250 en is in de periode 2000 – 2015 vrijwel onveranderd In 2008 bedraagt de lengte aan buisleidingen voor aardgas, olie en olieproducten en overige gevaarlijke stoffen, binnen de gereserveerde leidingstroken, in totaal 18.406 km. Daarnaast ligt er ongeveer 124.000 km aan gasleidingen voor lokale distributie. Sinds 2008 zijn geen gegevens beschikbaar over de ontwikkeling van het leidingennetwerk binnen de buisleidingstroken. |
Efficiënt gebruik van de ondergrond |
Winning opper-vlaktedelfstoffen verbinden met andere functies |
Nog uit te werken op basis van structuurvisie ondergrond |
Realisatiecijfers worden verwacht wanneer structuurvisie beschikbaar is. |
Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten |
Ladder voor duurzame verstedelijking |
Ladder voor duurzame verstedelijking |
http://www.clo.nl/indicatoren/nl2173-toepassing-ladder-duurzame-verstedelijking?ond=20912 http://www.clo.nl/indicatoren/nl2172-naleving-ladder-duurzame-verstedelijking?ond=20912 Aandeel Ladderplichtige bestemmingsplannen waarbij de Ladder volledig is toegepast 8% (nulmeting 2013) 43% (2016) Doelrealisatie: Volledige toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking in ladderplichtige bestemmingsplannen nam de afgelopen twee jaar ten opzichte van de vorige periode toe van 8 naar 43 procent. Inclusief summiere of gebrekkige toepassingen is dat zelfs bij twee derde van de plannen het geval. |
Bron: De kengetallen zijn afkomstig uit de Monitor Infrastructuur en Ruimte 2016, Planbureau voor de Leefomgeving (www.clo.nl)
Met betrekking tot artikel 13 zijn vijf belangen uit de Monitor SVIR van belang (Kamerstukken II 2011–2012 32 660, nr. A/50). Aangegeven wordt in hoeverre er sprake is van een gewenste ontwikkelingsrichting dan wel in hoeverre de doelstelling wordt gerealiseerd.
Basiswaarde |
Oude streefwaarde |
Realisatie 2013 |
Nieuwe streefwaarde |
Te behalen in jaar |
Realisatie 2016 |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Gebruik Nationaal GeoRegister |
Index: 100 |
>100% |
85% |
Gebruik relevante overheidsbestanden 100% |
2015 |
99% |
Implementatie Inspire |
Inspire-monitor indicatoren |
Beter dan 2013 |
99% |
Volledig Inspire Compliant |
2016 |
100% |
Basisregistraties |
||||||
BAG gebruik |
100% |
>50% |
85% |
>90% |
2014 |
100% |
BRT gebruik |
100% |
>75% |
100% |
100% |
n.v.t. |
100% |
BGT opbouw registratie |
100% |
>75% |
>65% |
100% |
2016 |
80% |
BRK gebruik |
100% |
100% |
100% |
100% |
n.v.t. |
100% |
BRO opbouw registratie |
100% |
>50% |
<35% |
>90% |
2016 |
<50% |
Bron: Kadaster, stichting SVB-BGT en TNO (2016)
Afkortingen
BAG: Basisregistratie Adressen en Gebouwen
BRT: Basisregistratie Topografie
BGT: Basisregistratie Grootschalige Topografie
BRK: Basisregistratie Kadaster
BRO: Basisregistratie Ondergrond
Toelichting
• Aan de vulling van de Basisregistratie Grootschalige Topografie is in 2016 hard gewerkt. De vulling is tot ongeveer 80% gerealiseerd. In 2017 wordt de vulling naar 100% afgerond. De vooruitzichten zijn goed.
• De opzet van de Basisregistratie Ondergrond (BRO) strekt zich uit over meerdere domeinen en is daarmee complex. De betrokken partners zitten wel op de goede koers om de registratie te realiseren. In 2016 is een nieuw samengesteld programmateam aan de slag gegaan. Het realisatietempo voor de BRO gaat hiermee aanmerkelijk omhoog.
Voor het Meerjarenprogramma Bodem wordt verwezen naar het Convenant Bodem en Ondergrond 2016–2020 (stcrt. 2015, 14854).
Beleidsconclusies
In 2016 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) tussentijds geëvalueerd. In de aanbiedingsbrief van de evaluatie aan de Tweede Kamer is een beleidsreactie opgenomen (Kamerstukken II 2015–2016 32 660, nr. 66) waarbij is aangegeven dat de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) het richtinggevende nationale ontwikkelingsperspectief wordt waaraan, volgens de evaluatie, behoefte bestaat.
De bij de kengetallen en indicatoren gepresenteerde monitor Infrastructuur en Ruimte onderzoekt de realisatie van de dertien nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Een vijftal hiervan zijn van belang voor het doelbereik van artikel 13: ruimtelijke ontwikkeling. In 2016 is de tweede vervolgmeting van deze monitor verschenen. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) constateert hierin dat de resultaten grotendeels vergelijkbaar zijn met de meting in 2014. Volgens het PBL doen de stedelijke regio's het economisch in het algemeen beter dan de overige delen van het land. De nabijheid van wonen en werken is sinds 1996 licht verbeterd, met name vanwege de groei van bevolking en werkgelegenheid in steden. De afstemming van maatregelen op het gebied van verstedelijking en infrastructuur is echter nog niet optimaal. Zo kwamen nieuwe arbeidsplaatsen voor een belangrijk deel terecht op autosnelweglocaties; deze locaties zijn met openbaar vervoer minder goed bereikbaar. De Quality of Living van Nederland is bovengemiddeld goed in vergelijking met andere Europese regio's. Verder is de toepassing van de Ladder voor Duurzame verstedelijking in ladderplichtige bestemmingsplannen de afgelopen twee jaar sterk toegenomen. In 2016 is de Ladder voor Duurzame verstedelijking aangepast en ligt – na consultatie – voor bij de Raad van State.
In relatie tot de Geo-informatie zijn de streefcijfers met betrekking tot het gebruik van het Nationaal GeoRegister praktisch volledig en in het geval van Inspire zelfs een jaar eerder gehaald. Met betrekking tot de basisregistraties loopt realisatie iets achter bij streefwaardes. Dat komt voornamelijk door de complexe opbouw van de Basisregistratie Ondergrond (BRO). Het gebruik van Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG) stijgt conform de verwachtingen en ook bij de opbouw van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) is in 2016 een dusdanige versnelling opgetreden dat de streefwaarde van 100% in 2016 nagenoeg is gerealiseerd en 100% in de eerste helft van 2017 wordt gehaald.
Evaluaties
Overeenkomstig de aankondiging in de begroting 2016 heeft er in 2016 een evaluatie plaatsgevonden naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de regeling bijzondere financiering Borgstellingkrediet Bodemsanering MKB. De conclusie van de evaluatie, uitgevoerd door EY, is dat hoewel de regeling bodemsaneringsborgstellingskrediet complementair is aan andere regelingen op het gebied van bodemsaneringen, de relevantie van de regeling gering is. In het MKB is beperkt behoefte aan een borgstellingskrediet voor bodemsanering. Wijzigingen in het bodembeleid en de komst van subsidieregelingen in 2006 (waaronder de bedrijvenregeling en cofinanciering), hebben ertoe geleid dat de relevantie van de regeling is afgenomen. Het Borgstellingkrediet Bodemsanering MKB is beëindigd. Met ingang van 2017 wordt garant gestaan voor een lopende garantie ter grootte van € 436.000.
Budgettaire gevolgen van beleid
13 |
Ruimtelijke ontwikkeling |
Realisatie |
Begroting |
Verschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2016 |
2016 |
|||
Verplichtingen |
35.851 |
101.410 |
69.162 |
119.401 |
111.358 |
8.043 |
1) |
||
Uitgaven |
112.483 |
98.154 |
112.043 |
114.623 |
112.233 |
2.390 |
|||
13.01 |
Ruimtelijk instrumentarium |
12.920 |
7.728 |
12.065 |
8.261 |
6.849 |
1.412 |
||
13.01.01 |
Opdrachten |
5.651 |
4.469 |
4.665 |
7.472 |
4.672 |
2.800 |
2) |
|
– Wabo |
187 |
25 |
2 |
0 |
1.463 |
– 1.463 |
|||
– Architectonisch beleid |
1.543 |
1.800 |
1.744 |
1.933 |
1.728 |
205 |
|||
– Overige opdrachten |
3.921 |
2.644 |
2.919 |
5.539 |
1.481 |
4.058 |
|||
13.01.02 |
Subsidies |
4.868 |
1.770 |
4.472 |
789 |
966 |
– 177 |
||
13.01.03 |
Bijdrage aan agentschappen |
1.948 |
1.451 |
2.436 |
0 |
1.211 |
– 1.211 |
||
– waarvan bijdrage aan RWS |
1.948 |
1.451 |
2.436 |
0 |
1.211 |
– 1.211 |
|||
13.01.04 |
Bijdrage aan medeoverheden |
453 |
38 |
492 |
0 |
0 |
0 |
||
13.02 |
Geo-informatie |
36.184 |
42.613 |
51.639 |
47.809 |
38.806 |
9.003 |
||
13.02.01 |
Opdrachten |
2.554 |
2.676 |
2.385 |
3.087 |
4.788 |
– 1.701 |
||
13.02.02 |
Subsidies |
5.060 |
11.494 |
12.532 |
10.571 |
1.999 |
8.572 |
||
– Basisregistraties |
5.060 |
11.494 |
12.532 |
10.571 |
1.999 |
8.572 |
3) |
||
13.02.06 |
Bijdrage aan ZBO's en RWT's |
28.570 |
28.443 |
36.722 |
34.151 |
32.019 |
2.132 |
4) |
|
– Kadaster |
28.570 |
28.443 |
36.722 |
34.151 |
32.019 |
2.132 |
|||
13.03 |
Gebiedsontwikkeling |
16.345 |
13.603 |
3.422 |
7.671 |
8.069 |
– 398 |
||
13.03.01 |
Opdrachten |
5.341 |
1.733 |
932 |
1.160 |
1.111 |
49 |
||
13.03.02 |
Subsidies |
48 |
194 |
134 |
72 |
90 |
– 18 |
||
13.03.03 |
Bijdrage aan agentschappen |
86 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
– waarvan bijdrage aan RWS |
86 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|||
13.03.04 |
Bijdrage aan medeoverheden |
10.870 |
11.676 |
2.356 |
6.439 |
6.868 |
– 429 |
||
– Projecten BIRK |
4.823 |
11.676 |
2.288 |
3.889 |
4.318 |
– 429 |
|||
– Projecten Nota Ruimte |
6.047 |
0 |
68 |
0 |
0 |
0 |
|||
– Projecten Bestaand Rotterdams Gebied |
0 |
0 |
0 |
2.550 |
2.550 |
0 |
|||
13.04 |
Ruimtegebruik bodem |
42.609 |
28.438 |
32.367 |
25.737 |
43.748 |
– 18.011 |
||
13.04.01 |
Opdrachten |
2.756 |
1.846 |
1.784 |
5.531 |
3.350 |
2.181 |
5) |
|
13.04.02 |
Subsidies |
22.047 |
19.447 |
17.654 |
13.380 |
12.000 |
1.380 |
||
– Bedrijvenregeling |
6.912 |
6.924 |
10.746 |
6.977 |
10.000 |
– 3.023 |
6) |
||
– Bodemsanering NS |
4.538 |
4.538 |
4.538 |
0 |
0 |
0 |
|||
– Caribisch Nederland |
0 |
0 |
0 |
4.372 |
0 |
4.372 |
|||
– Overige subsidies |
10.597 |
7.985 |
2.370 |
2.031 |
2.000 |
31 |
|||
13.04.03 |
Bijdrage aan agentschappen |
7.938 |
6.862 |
8.709 |
6.826 |
7.523 |
– 697 |
||
– waarvan bijdrage aan RWS |
7.938 |
6.862 |
8.709 |
6.826 |
7.523 |
– 697 |
|||
13.04.04 |
Bijdrage aan medeoverheden |
1.500 |
283 |
1.900 |
0 |
20.875 |
– 20.875 |
7) |
|
– Meerjarenprogramma Bodem |
0 |
0 |
1.900 |
0 |
20.225 |
– 20.225 |
|||
– Programma Gebiedsgericht instrumentarium |
1.500 |
283 |
0 |
0 |
650 |
– 650 |
|||
13.04.07 |
Bekostiging |
8.368 |
0 |
2.320 |
0 |
0 |
0 |
||
– Uitvoering klimaatadaptie |
8.368 |
0 |
2.320 |
0 |
0 |
0 |
|||
13.05 |
Eenvoudig Beter |
4.425 |
5.772 |
12.550 |
25.145 |
14.761 |
10.384 |
||
13.05.01 |
Opdrachten |
2.357 |
3.700 |
4.158 |
10.582 |
8.281 |
2.301 |
8) |
|
– Eenvoudig Beter |
2.357 |
3.511 |
4.019 |
10.582 |
8.281 |
2.301 |
|||
– OLO 3 |
0 |
189 |
139 |
0 |
0 |
0 |
|||
13.05.03 |
Bijdrage aan agentschappen |
2.068 |
2.072 |
8.392 |
14.563 |
6.480 |
8.083 |
9) |
|
– waarvan bijdrage aan RWS |
2.068 |
2.072 |
8.392 |
14.563 |
6.480 |
8.083 |
|||
Ontvangsten |
6.938 |
2.901 |
6.371 |
23.057 |
934 |
22.123 |
10) |
Garanties
Toelichting op de financiële instrumenten
Op artikel 13 Ruimtelijke ontwikkeling zijn garanties verstrekt aan het Kadaster en voor de garantieregeling MKB krediet. Ultimo 2016 bedragen de uitstaande garanties € 25,4 miljoen.
Verplichtingen (ad 1)
De mutatie in het verplichtingensaldo wordt met name veroorzaakt door overhevelingen in het Gemeentefonds en Provinciefonds in het kader van het Convenant Bodem en Ondergrond 2016–2020.
Uitvoering Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In 2016 zijn de financiële middelen voor een belangrijk deel ingezet ter voorbereiding van de Nationale Omgevingsvisie. Daarnaast is verder gewerkt aan de realisatie van de SVIR en de kennisontwikkeling ten behoeve van de uitvoering (door derden) van de SVIR. Meer concreet is bijgedragen aan de evaluatie van de SVIR, zijn beleidsverkenningen uitgevoerd en is vakkennis op peil gehouden. Bovendien zijn in 2016 wederom provincies en gemeenten in krimp- en anticipeerregio’s ondersteund door middel van het vergaren van kennis en het doen van experimenten.
Architectonisch beleid
De Actieagenda Architectuur en Ruimtelijk Ontwerp (AAARO) 2013–2016 was ook in 2016 het kader voor de beleidsinzet om de positie van ontwerpend onderzoek te versterken. Met uiteenlopende programma’s is invulling gegeven aan deze beleidsdoelstelling. In 2016 is een succesvol begin gemaakt met de inzet van het zogenaamde «O-team» om lokale publieke opdrachtgevers te ondersteunen bij gebiedsopgaven en te adviseren over de inzet van ontwerp. Samen met het Ministerie van OCW is in 2016 de programmering voor de periode 2017–2020 vastgesteld (Kamerstukken II 2016–2017, 31 535, nr. 11).
Overige opdrachten (ondermeer Ruimtelijke Adaptatie)
In het nieuwe programma Ruimtelijke Adaptatie, als uitwerking van de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie is in 2016, als onderdeel van de Klimaatagenda ondermeer gewerkt aan de Nationale klimaatadaptatiestrategie (NAS). Deze is begin december 2016 aan de TK aangeboden. De NAS geeft een overzicht van de risico’s van klimaatverandering over de volle breedte van alle domeinen en sectoren, geeft extra aandacht aan een aantal urgente risico’s die zich met name het komende decennium voordoen, beschrijft het staand beleid op deze onderwerpen en benoemt een aantal concrete acties. Eveneens heeft in 2016 in Den Haag de succesvolle internationale klimaatconferentie PROVIA in mei plaatsgevonden.
De hogere realisatie van de uitgaven is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Ter financiering hiervan is een kasschuif van ca. € 2,0 miljoen uit latere jaren uitgevoerd. Tevens is het beheer en onderhoud van het Omgevingsloket Online (OLO) 2, circa € 1,2 miljoen overgeheveld van het financieel instrument «Bijdrage aan agentschappen» naar het reguliere opdrachtenbudget van RO.
Actieagenda Architectuur en Ruimtelijke Ontwerp (AAARO)
De in 2016 toegezegde subsidies aan de activiteiten, die door het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie, Architectuur Lokaal, De TU Delft, de Academies van Bouwkunst en de Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam in het kader van de Actieagenda Architectuur en Ruimtelijk Ontwerp 2013–2016 zijn uitgevoerd.
Sinds 2016 wordt de jaarlijkse opdracht aan het agentschap RWS m.b.t. het OLO2 beheer en onderhoud niet meer via dit budget verstrekt, maar via het reguliere opdrachtenbudget van Ruimtelijke Ontwikkeling.
De lage realisatie (nihil) is daar een logisch gevolg van. De voor het beheer en onderhoud van OLO2 benodigde € 1,2 miljoen is overgeboekt naar het RWS uitvoeringsbudget als onderdeel van opdrachtenbudget RO.
De structurele middelen zijn bestemd voor de exploitatie, beheer en onderhoud van de voorzieningen op basis van Europese verplichtingen, waaronder de implementatie van de Europese richtlijn Inspire, gericht op ontsluiting en harmonisatie van ruimtelijke gegevens. Verder zijn hier opgenomen de opdrachten aan onder meer Geonovum, SAGEO en Geofort in het licht van de beleidsuitvoering portefeuille geo- informatie. Bovendien zijn in het kader van het programma Basisregistratie grootschalige topografie en de Basisregistratie Adressen en Geo gebouwen in 2016 diverse opdrachten verstrekt.
In 2016 is verder gewerkt aan de vulling van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT). De transitie van de oude Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN) naar de nieuwe BGT is in 2016 nog niet geheel afgerond, hetgeen nu in 2017 zijn beslag zal moeten krijgen. Deze werkzaamheden worden gecoördineerd en uitgevoerd door de stichtingen Landelijk Samenwerkingsverband GBKN (LSV-GBKN) en het Samenwerkingsverband van Bronhouders BGT (SVB-BGT). Ook in 2016 zijn daartoe subsidies aan beide stichtingen toegekend. Tevens is wederom de structurele basissubsidie aan de stichting Geonovum uitgekeerd. Deze middelen zijn besteed aan het uitvoeren van de basisprogramma’s op het terrein van geo-informatie en de geo- basisregistraties.
De hogere realisatie heeft te maken met de afronding van de transitie van de oude Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN) naar de nieuwe BGT (Basisregistratie Grootschalige Topografie). In dat kader zijn subsidies verstrekt aan bovengenoemde stichtingen. Hiervoor zijn middelen (€ 4,7 miljoen) overgeheveld van de financiële instrumenten «Opdrachten» en «Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s» naar «Subsidies». Hiernaast is € 3,8 miljoen terug ontvangen op eerder verstrekte subsidies. Deze middelen zijn vervolgens opnieuw ingezet ten behoeve van de afronding van de transitie van de BGT.
Meer specifiek betreft dit de structurele opdracht aan het Kadaster. De bijdrage was ook in 2016 bestemd voor ontwikkeling, beheer en realisatie van de landelijke voorziening van basisregistraties. Dit omvat tevens de brede verspreiding van aansluitingen op en gebruik van het gezamenlijke loket PDOK (Publieke Dienstverlening op de Kaart), het Nationaal GeoRegister (NGR) in relatie tot Europese richtlijn Inspire en de beheerkosten van Ruimtelijkeplannen.nl.
De hogere realisatie op dit onderdeel is het gevolg van een hoger dan geraamde voorschotbetaling in 2016 op de Kadasteropdracht van 2017.
De middelen uit dit budget zijn in 2016 ingezet als opdrachten in relatie tot de gebiedsontwikkelingen en hadden veelal een relatie met het MIRT. Het Rijk doet dit – voor onderwerpen in het ruimtelijk fysieke domein – samen met de regio’s en andere partijen aan de hand van de gezamenlijke gebiedsagenda’s.
Er is onder deze titel in 2016 de jaarlijkse subsidie aan het Regiecollege Waddengebied (RCW) verstrekt.
Projecten BIRK
Het Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit (BIRK) is ingezet ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in stedelijke centra of stedelijke gebieden. In 2016 is de slotbetaling uitgekeerd aan het project in Sittard.
Bestaand Rotterdams Gebied (BRG)
Deze middelen betreffen de Rijksbijdrage voor het project Bestaand Rotterdams Gebied (BRG) als onderdeel van het Project Mainport Rotterdam. Ook in 2016 is daartoe een bijdrage aan Rotterdam uitgekeerd.
Het beleidsonderbouwend onderzoek betreft onder meer onderzoek ten behoeve van het uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie Ondergrond, de fundamentele herziening van de Wet bodembescherming, de voorbereiding van de overgang naar de Omgevingswet, de Basisregistratie Ondergrond en het uitvoeringsprogramma van de Drinkwaternota 2014. De ontwerp Structuurvisie Ondergrond is in november 2016 aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2015–2016 33 136, nr. 14). De hogere realisatie wordt voornamelijk veroorzaakt door een kennisopdracht behorende bij het bodemconvenant 2016–2020 en de financiering van de basisregistratie ondergrond in 2016.
Bedrijvenregeling
Op grond van de Wet bodembescherming en het Besluit financiële bepalingen bodemsanering, zijn subsidies ten behoeve van saneringsmaatregelen van bedrijven vastgelegd. Jaarlijks kunnen bedrijven via lokale overheden verzoeken tot subsidievaststelling indienen. Het totaalbedrag aan ontvangen verzoeken tot subsidievastelling was in 2016 lager dan voorzien.
Bodemsanering NS
Er zijn geen subsidies begroot en gerealiseerd in 2016.
Caribisch Nederland
In 2016 zijn subsidies verstrekt ten behoeve van investeringen in drinkwater- en afvalwatervoorzieningen van in totaal € 4,4 miljoen. Hiervan was € 93.000 bestemd voor transport op Saba, € 1,2 miljoen voor transport op Bonaire, € 2,2 miljoen voor de RWZI op Bonaire, € 0,7 miljoen voor drinkwater Saba en € 0,2 miljoen voor transport op Sint Eustatius.
De hogere realisatie wordt voornamelijk veroorzaakt door een combinatie van overheveling van budget voor drink- en afvalwater Caribisch NL van het financiële instrument bijdrage aan medeoverheden naar het financiële instrument subsidie in 2016, alsmede door lagere subsidievaststelling op de Bedrijvenregeling.
Overige subsidies
Dit betreft het programma commissie Milieu EffectenRapportage (MER) en GGD Nederland.
Programma Commissie MER
Sinds 1 juli 2014 brengt de Commissie voor de milieueffectrapportage de kosten van haar advies in rekening bij het bevoegd gezag dat het advies heeft gevraagd. Om de continuïteit van de bij wet ingestelde Commissie m.e.r. niet in gevaar te brengen wordt door het Rijk in de jaren 2014–2017 een overbruggingsbudget van jaarlijks € 2 miljoen beschikbaar gesteld (Kamerstukken II 2013–2014 33 686, nr. 6).
GGD Nederland
In 2016 is € 31.000 beschikbaar gesteld aan de GGD Nederland voor de update van de Gezondheids Effect Screening (GES). Met dit bedrag wordt het instrument up to date gebracht aan de nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen op gebied van milieu en gezondheid. Een periodieke update is noodzakelijk voor behoudt van de goede kwaliteit van het instrument.
Uitvoeringsorganisatie bodem en ondergrond: dit betreft een opdracht aan het agentschap RWS in het kader van Bodem+. Concreet gaat het om het verrichten van uitvoerende wettelijke taken, om ondersteuning van de beleidsontwikkeling en om het organiseren van een kennis en expertise-netwerk. Hiermee zijn medeoverheden gefaciliteerd door RWS bij het werken aan de thema’s Bodem en Ondergrond.
Het saldo van € 20,9 miljoen op dit financiële instrument wordt veroorzaakt door budgetoverheveling van het financiële instrument bijdrage aan medeoverheden naar het financiële instrument subsidies Caribisch NL voor een subsidiebijdrage van € 0,7 miljoen ten behoeve van het op orde brengen van de drinkwaterkwaliteit op Saba. Het restant van het saldo is veroorzaakt door budgetoverhevelingen van bodemsaneringgelden inzake het Bodemconvenant 2016–2020 naar het Ministerie van BZK voor uitkering via het Gemeente- en provinciefonds.
Meerjarenprogramma bodem
Bij Ontwerpbegroting 2015 is besloten om in het jaar 2016 € 60 miljoen vrij te maken op de budgetten voor bodemsanering ten behoeve van het rijksbrede beeld. Om te voorkomen dat de uitvoering hierdoor vertraagt (met name in 2016) is de kasreeks door middel van een kasschuif aangepast aan de uitvoeringspraktijk. Deze kasschuif verloopt via het Deltafonds.
De uitvoering van het bodembeleid voor de periode 2016–2020 is opgenomen in het convenant «Bodem en Ondergrond 2016–2020». Dit convenant is ondertekend door het Rijk, het IPO, de VNG en de Unie van Waterschappen. Met de ondertekening van het convenant is de definitieve stap gezet naar de decentralisatie. Tevens is hiermee geregeld dat de betaling van bestaande toezeggingen plaatsvindt. Dit betreft de rijksbijdragen aan het Rotterdamse gasfabriekprogramma, aan het Amsterdamse gasfabriekenprogramma, aan de aanpak van de Volgermeerpolder en aan de aanpak van de asbestverontreiniging in het Gijmink in Overijssel. Zoals aangekondigd in de meicirculaires, zijn de middelen voor in totaal € 20,2 miljoen via het Gemeente- en Provinciefonds overgeboekt.
Het resterende budget voor 2016 was voorzien voor knelpunten (art 11.4 Convenant Bodem en Ondergrond 2016–2020) en voor benodigde aanvullende financiële middelen voor individuele Bevoegde overheden Wbb in verband met de uitvoering van het convenant (art 11.3 Convenant Bodem en Ondergrond 2016–2020). In het kader van het Convenant bodem en ondergrond 2016–2020 is aan de Unie van Waterschap een eenmalige bijdrage van € 2 miljoen beschikbaar gesteld. De slotbetaling hiervan (€ 0,1 miljoen) vindt plaats in 2017.
Programma Gebiedsgericht instrumentarium
Sinds 10 oktober 2010 zijn Bonaire, Sint Eustatius en Saba openbare lichamen binnen het Nederlandse staatsbestel. Met het uitvoeren van drinkwater- en afvalwaterprogramma’s zijn ook de bijdragen aan investeringen in drinkwatervoorzieningen en de exploitatiekosten drink- en afvalwater in Caribisch Nederland gestegen. In de IenM begroting is in een bijdrage voorzien aan het drinkwaterprogramma in Caribisch Nederland en aan het afvalwaterprogramma op Bonaire. De slotbetaling op de afbouw van de RWZI Bonaire van € 144.000 heeft niet meer plaatsgevonden in 2016 en zal doorschuiven naar 2017.
Binnen de interdepartementale programmadirectie Eenvoudig Beter (EB) wordt gewerkt aan de stelselherziening van het omgevingsrecht en de implementatie van de Crisis- en herstelwet (Chw). De financiële middelen zijn ingezet voor het nader uitwerken van de AMvB’s, voor de consultatie en toetsing van de AMvB’s onder de Omgevingswet, het opstellen van de invoeringswet en voor het omgevingsmanagement.
Implementatie van de Omgevingswet
Voor de inwerkingtreding van de wet is een tijdige en zorgvuldige implementatie essentieel. Het gaat hier om de invoeringsbegeleiding, het oprichten van een infopunt en de digitale ondersteuning van het wetsvoorstel (Digitaal Stelsel Omgevingswet). Samen met de bestuurlijke koepels Vereniging Nederlandse Gemeenten, Het Interprovinciaal Overleg en de Unie van Waterschappen wordt de implementatie verder vormgegeven. Over de voortgang is uw Kamer bij brief van 7-10-2016 (Kamerstukken II 2016–2017 33 118, nr. 35) geïnformeerd.
Bij de Ontwerpbegroting 2017 zijn op het Infrastructuurfonds en Deltafonds middelen vrijgemaakt voor Eenvoudig Beter. De vrijgemaakte middelen staan gereserveerd op artikelonderdeel 18.16 Reservering Omgevingswet van het Infrastructuurfonds en worden tranchegewijs naar begroting Hoofdstuk XII overgeheveld waar de uitgaven voor de stelselherziening van het omgevingsrecht worden verantwoord.
De reservering op het Infrastructuurfonds is in de periode vanaf 2017 getroffen. In 2016 was echter nog ongeveer € 10 miljoen (€ 2 miljoen opdrachten en € 8 miljoen bijdrage agentschappen) op begroting Hoofdstuk XII benodigd voor het programma Eenvoudig Beter. Deze boekingen zijn bij Najaarsnota 2016 geëffectueerd om te waarborgen dat in 2016 voldoende kasbudget voor het programma beschikbaar was.
Dit betreft de agentschapbijdrage voor de inzet van RWS voor de implementatie van de Omgevingswet. Daarnaast levert RWS capaciteit voor de uitwerking van de uitvoeringsregelgeving van de Omgevingswet en de implementatie van de Crisis- en herstelwet. Daarnaast wordt een agentschapsbijdrage verleend aan het RIVM voor hun in inzet ten bate van de implementatie van de Omgevingswet.
De hogere realisatie wordt veroorzaakt door de bij Najaarsnota doorgevoerde overboekingen vanuit het Infrastructuurfonds naar Hoofdstuk XII om de opdracht aan RWS te kunnen financieren (zie ook de toelichting bij 13.05.01).
Ontvangsten (ad 10)
De hogere realisatie van ontvangsten houdt hoofdzakelijk verband met de opbrengsten uit grondverkopen door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (€ 10,0 miljoen) en de resterende middelen bij beëindiging van de rekening-courantfaciliteit van het Groenfonds (€ 5,0 miljoen), welke conform bestuurlijke afspraken wederom zijn ingezet ten behoeve van de uit te voeren hydrologische maatregelen door provincies. Tevens is € 3,8 miljoen ontvangen in het kader van de afwikkeling van subsidies BGT en zijn bijdrages ontvangen van de Unie van Waterschappen en het Ministerie van EZ voor de reguliere opdracht aan het Kadaster.
Algemene Doelstelling
Om weggebruikers zo snel, verkeersveilig, betrouwbaar en duurzaam mogelijk van A naar B te laten reizen ontwikkelt, beheert en benut IenM het hoofdwegennet. Daartoe zet IenM in op een hoofdwegennet dat bijdraagt aan de economische en ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en voldoet aan milieunormen. Daarnaast wordt ingezet op een afname van het aantal verkeersslachtoffers op alle Nederlandse wegen. Om deze doelen te bereiken werkt IenM samen met medeoverheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties.
(Doen) uitvoeren
Rollen en Verantwoordelijkheden
De Minister is verantwoordelijk voor een robuust mobiliteitssysteem van sterke verbindingen, sterke modaliteiten, voorspelbare reistijden en goede bereikbaarheid (zie ook artikelen 15 OV-keten en 16 Spoor). Voor het hoofdwegennet betekent dit dat de Minister zorgt voor:
• De besluitvorming over en uitvoering van infrastructuur in relatie tot gebiedsontwikkeling. Aanlegprojecten worden in het MIRT vastgelegd. De bijdragen zijn gerelateerd aan het Infrastructuurfonds (artikel 12 Hoofdwegen).
• De financiering (via het Infrastructuurfonds) van het programma Beter Benutten.
• De uitvoering van het beheer, onderhoud, verkeersmanagement en het oplossen van veiligheidsknelpunten door RWS als beheerder van het hoofdwegennet. Deze activiteiten zijn terug te vinden op het Infrastructuurfonds (artikel 12 Hoofdwegen).
• Het bevorderen van de bereikbaarheid en veiligheid en beperken van de kosten door verbetering van de reisinformatie en het verkeersmanagement: via inzet op de laatste technologieën en samenwerking tussen bedrijfsleven en wegbeheerders verbetert de reisinformatie voor de reiziger, die zich daardoor zowel beter kan voorbereiden op de reis, als de reis kan aanpassen.
• Het vormgeven (in saneringsplannen) en uitvoeren van de aanpak van hoge geluidbelastingen langs rijkswegen door middel van het Meerjarenprogramma Geluidsanering (MJPG).
• Het oplossen van de knelpunten voor luchtkwaliteit langs het hoofdwegennet door middel van maatregelen (zowel generiek en locatiespecifiek) in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Regisseren
De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en deels ook voor de uitvoering van het beleid inzake wegen en verkeersveiligheid, waaronder het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving. Via wet- en regelgeving, aansturing van RWS in het beheer van het wegennet en afspraken met het bedrijfsleven en andere maatschappelijke organisaties, zorgt IenM voor veilige infrastructuur en optimaal gebruik daarvan. Daarbij wordt ingespeeld op ontwikkelingen bij gebruikers, voertuigen en infrastructuur. Deze regierol wordt concreet ingevuld door:
• Regelgeving en afspraken over voorzieningen- en kwaliteitsniveaus bij infrastructuur in het kader van veiligheid, betrouwbaarheid, snelheden, doorstroming en duurzaamheid.
• Voor het vervolg van Beter Benutten is landelijk de volgende programma-ambitie afgesproken: tenminste 10% vermindering van de reistijd van deur tot deur op de belangrijkste gesignaleerde knelpunten in de spits op de weg in de periode 2015 tot en met 2017. Dit ten opzichte van een situatie zonder het vervolgprogramma Beter Benutten. Voor het lopende programma Beter Benutten worden in de gebiedsprogramma’s de laatste maatregelen afgerond en loopt het programma Decentraal Spoor tot en met 2020.
• De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en de gebiedsagenda’s vormen de kaders voor de bereikbaarheidsopgaven. Maatschappelijke en technologische ontwikkelingen maken een andere aanpak van deze bereikbaarheidsopgaven op (middel)lange termijn nodig én mogelijk. Onder de vlag van het programma Meer Bereiken wordt deze andere aanpak in de praktijk vorm gegeven. Uitgangspunten hierbij zijn een gelijkwaardige samenwerking tussen Rijk, medeoverheden, bedrijfsleven en maatschappelijke partijen, het in samenhang bezien van bereikbaarheid met andere ruimtelijke opgaven (bijvoorbeeld wonen, natuur, leefbaarheid, veiligheid) en het onderzoeken van een brede set oplossingsrichtingen (innoveren, informeren, in stand houden, inrichten en investeren).
• De inzet van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008–2020 en de Beleidsimpuls Verkeersveiligheid. De plannen richten zich op verbetering van infrastructuur, voertuigen en gedrag van weggebruikers ter vermindering van het aantal verkeersdoden en ernstige verkeersgewonden. Samen met medeoverheden en maatschappelijke partners is met name aandacht voor de groeiende risicogroepen onder de verkeersdeelnemers: ouderen, fietsers, notoire overtreders en beginnende bestuurders.
• Samen met (internationale) overheden en marktpartijen te werken aan de marktcondities ten behoeve van veiligheid, bereikbaarheid en economie in het wegvervoer. Denk daarbij aan regelgeving over opleidingseisen, cabotage en maten en gewichten van het vrachtverkeer in Europa.
• In samenwerking met sociale partners, de transportsector en maatschappelijke organisaties wordt ingezet op verbeterde duurzaamheid van mobiliteit.
Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de Inspectie Leefomgeving en Transport op dit beleidsterrein (zie artikel 24 Handhaving en toezicht).
Indicatoren en Kengetallen
Hieronder zijn de beleidsmatige indicatoren en kengetallen voor Wegen en verkeersveiligheid opgenomen. In productartikel 12 van het Infrastructuurfonds zijn de aan dit beleidsartikel gerelateerde productindicatoren en/of -kengetallen opgenomen.
Basis waarde 2001 |
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
Streefwaarde 2020 |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Percentage trajecten waar de streefwaarde wordt gehaald. |
86% |
84% |
83% |
88% |
92% |
94% |
93% |
87% |
83% |
100% |
Bron: RWS/WVL, 2016
Toelichting:
De reistijd op een traject is acceptabel als de streefwaarde voor de reistijd wordt gehaald. De streefwaarde voor trajecten op het hoofdwegennet tussen steden is een reistijd in de spits van maximaal 1,5 keer de reistijd buiten de spits (referentiesnelheid 100 kilometer/uur). Op trajecten rond de vijf grote steden en trajecten op niet-autosnelwegen van het hoofdwegennet is de streefwaarde maximaal 2,0. Er zijn 188 trajecten (alle autosnelwegen binnen het hoofdwegennet). Hiervan zijn er 82 trajecten onbemeten. Aangenomen is dat deze onbemeten trajecten voldoen aan de gewenste reistijd in de spits omdat dit de minst drukke trajecten zijn.
De voertuigverliesuren zijn in 2016 met 12,5 procent toegenomen tot 61,4 miljoen uur. Het percentage trajecten met acceptabele reistijden is in 2016 gedaald tot 83%.
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
Streefwaarde peildatum |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Lokale luchtkwaliteit NO2 |
0 knelpunten langs rijkswegen 2015 |
|||||
Geluidsknelpunten langs rijkswegen waarvoor nog een saneringsplan moet worden vastgesteld |
8.700 |
8.650 |
8.600 |
8.300 |
8.300 |
0 knelpunten in 2020 |
Bron: RWS/WVL, 2016
Toelichting:
Voor lokale luchtkwaliteit zijn geen tussenliggende waarden vastgesteld. Op basis van de monitoring 2016 kan worden vastgesteld, dat in 2015 op nagenoeg alle locaties langs rijkswegen is voldaan aan de per 1 januari 2015 geldende grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2). De doelstelling van 0 knelpunten in 2011 voor fijn stof (PM10) is destijds gehaald. Uit de in 2016 uitgevoerde monitoring blijkt dat over het gepasseerde jaar (2015) dit nog steeds voor 99,9% het geval is. Het zeer beperkte aantal kilometers met een overschrijding van de grenswaarde voor stikstofdioxide (0,6 kilometer per rijrichting) en fijn stof (0,1 kilometer per rijrichting) blijkt in veruit het merendeel van de gevallen, na volledig gebruik van de wettelijke beginselen van blootstelling en toepasbaarheid, geen knelpunt of is slechts tijdelijk van aard vanwege een wegombouw dan wel het gevolg van andere bronnen dan verkeer.
Het Meerjaren Programma Geluidsanering (MJPG) is in 2011 van start gegaan. Het MJPG is gericht op het realiseren van geluidreducerende maatregelen bij geluidsknelpunten (woningen met een geluidbelasting van meer dan 65 dB als gevolg van een rijksweg) en bij woningen langs die infrastructuur die in het kader van de saneringsoperatie onder de Wet geluidhinder tijdig zijn gemeld. Daarnaast zijn woningen, die als gevolg van verkeersgroei onder de Wet geluidhinder een toename van meer dan 5 dB hebben ondergaan, onderdeel van de saneringsoperatie. De Tweede Kamer is op 20 november 2015 (Kamerstukken II 2015–2016 32 252, nr. 56) respectievelijk 1 september 2016 (Kamerstukken II 2015–2016 32 252, nr. 58) geïnformeerd over de financiële stand van zaken van het MJPG en de te nemen vervolgstappen. Het totale aantal knelpunten zal worden herijkt op basis van nieuw beschikbaar landelijk onderzoek dat, als gevolg van het voortschrijdende onderzoek, steeds gedetailleerder is dan de eerder beschikbare informatie. In 2016 is de sanering van 27 geluidsknelpunten boven de 65dB formeel afgehandeld in aanlegprojecten en parallel daaraan vastgestelde saneringsplannen. Het totaal aantal te saneren woningen is daarmee volgens de huidige inzichten teruggebracht van 8.308 naar 8.281. In de tabel worden de aantallen afgerond weergegeven om recht te doen aan de onzekerheid rond de aantallen van de nog te saneren woningen.
basiswaarde |
realisatie |
realisatie |
doelstelling |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2020 |
|
aantal verkeersdoden |
1.066 |
661 |
650 |
570 |
570 |
621 |
n.n.b |
500 |
ernstig verkeersgewonden |
16.100 |
20.100 |
19.200 |
18.800 |
20.700 |
21.300 |
n.n.b. |
10.600 |
Bron: Rijkswaterstaat/WVL, 2013, 2014, 2015
Toelichting:
De gegevens over 2016 waren nog niet beschikbaar ten tijde van het drukken van dit jaarverslag. De cijfers omtrent het aantal verkeersdoden komen in mei beschikbaar en het aantal verkeersgewonden in december. Deze cijfers zullen apart worden aangeboden aan de Tweede Kamer.
Beleidsconclusies
Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar deels conform de verwachtingen, zoals vermeld in de begroting.
Streefwaarde acceptabele reistijd
Door aantrekkende gunstige economische omstandigheden is de congestie op het hoofdwegennet toegenomen ten opzichte van voorgaande jaren. De voertuigverliesuren zijn in 2016 met 12,5 procent toegenomen tot 61,4 miljoen uur. Het percentage trajecten met acceptabele reistijden is in 2016 gedaald tot 83%.
Het afgelopen jaar konden weggebruikers gebruik maken van 73 km extra rijstroken.
Geluid en Luchtkwaliteit
De in de begroting voorgenomen inspanningen om luchtknelpunten langs rijkswegen op te lossen (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) zijn conform verwachtingen verlopen.
In 2016 is de sanering van 27 geluidknelpunten formeel afgehandeld. Hiermee is verder uitvoering gegeven aan de geluidsanering.
Verkeersveiligheid
Zowel het aantal doden als het aantal ernstig verkeersgewonden is toegenomen in 2015. Er is sprake van negatieve ontwikkelingen op het gebied van verkeersveiligheid. De toename is ondermeer te verklaren door de toename van het aantal fietsers en oudere verkeersdeelnemers. In 2016 is verder ingezet op een meer systematische risicogestuurde aanpak samen met de decentrale overheden.
Beter Benutten
De eerste fase van het Beter Benutten programma heeft geleid tot 19% minder vertraging in de spits op specifieke corridors in de drukste gebieden van het land ten opzichte van een situatie zonder het programma. Zie voor een toelichting op de resultaten van de 12 samenhangende gebiedspakketten met in totaal 354 maatregelen het «Programmaboek Beter Benutten». Dit boek is als bijlage bij de Beter Benutten-brief van 2 juni 2016 (Kamerstukken II 2015–2016 34 300 A, nr. 66) naar de Tweede Kamer is verzonden. Hiermee is Beter Benutten I officieel afgerond.
ITS en Smart Mobility
Tijdens het Nederlandse EU voorzitterschap heeft Nederland het onderwerp connected and zelfrijdend vervoer op de Europese agenda gezet. De Tweede Kamer is geïnformeerd over wat nodig is om de regelgeving en infrastructuur toekomstproef te maken en over de voortgang van de (inter)nationale activiteit (motie Visser -Hoogland van 29 oktober 2015 (Kamerstukken II 2015–2016, 34 300-XII, nr. 16).
Snelhedenbeleid
In 2016 zijn verkeersbesluiten genomen om de snelheid op verschillende autosnelwegen te verhogen naar 130 km/u gedurende de hele dag of gedurende de avond- en nachturen. Na realisatie van deze besluiten is het aandeel snelwegen met een limiet van 130 km/u van 49% naar 62% gestegen.
Beleidsdoorlichting beleidsartikel 14: Wegen en Verkeersveiligheid
Voor het jaar 2017 is een beleidsdoorlichting van dit beleidsartikel 14 Wegen en Verkeersveiligheid voorzien. In 2016 is gestart met de voorbereidingen hiervan. De Kamer is middels een brief geïnformeerd over de opzet van de beleidsdoorlichting (Kamerstukken II 2015–2016 32 861 nr. 19)
Budgettaire gevolgen van beleid
14 |
Wegen en verkeersveiligheid |
Realisatie |
Begroting |
Verschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2016 |
2016 |
|||
Verplichtingen |
31.318 |
26.712 |
40.149 |
63.115 |
28.702 |
34.413 |
1) |
||
Uitgaven |
32.729 |
33.866 |
40.064 |
34.635 |
33.414 |
1.221 |
|||
14.01 |
Netwerk |
11.884 |
15.581 |
21.538 |
15.367 |
16.033 |
– 666 |
||
14.01.01 |
Opdrachten |
8.332 |
11.494 |
16.980 |
11.025 |
12.742 |
– 1.717 |
2) |
|
– Beter Benutten |
4.697 |
8.101 |
10.165 |
7.245 |
6.560 |
685 |
|||
– BOA wegverkeersbeleid |
0 |
0 |
0 |
1.320 |
2.312 |
– 992 |
|||
– Wegverkeersbeleid |
0 |
0 |
0 |
1.434 |
2.236 |
– 802 |
|||
– Overige opdrachten |
2.044 |
3.393 |
6.815 |
1.026 |
1.634 |
– 608 |
|||
14.01.02 |
Subsidies |
1.229 |
1.412 |
1.229 |
1.126 |
722 |
404 |
||
14.01.03 |
Bijdrage aan agentschappen |
2.323 |
2.675 |
3.329 |
3.216 |
2.569 |
647 |
||
– waarvan bijdrage aan RWS |
2.323 |
2.675 |
3.329 |
3.216 |
2.569 |
647 |
|||
14.02 |
Veiligheid |
20.845 |
18.285 |
18.526 |
19.268 |
17.381 |
1.887 |
||
14.02.01 |
Opdrachten |
7.054 |
5.541 |
6.774 |
7.598 |
5.629 |
1.969 |
3) |
|
14.02.02 |
Subsidies |
13.121 |
12.107 |
11.329 |
8.063 |
8.736 |
– 673 |
||
– VVN |
3.523 |
3.620 |
3.619 |
3.660 |
3.660 |
0 |
|||
– SWOV |
3.879 |
3.729 |
3.737 |
3.781 |
3.958 |
– 177 |
|||
– Overige subsidies |
5.719 |
4.758 |
3.973 |
622 |
1.118 |
– 496 |
|||
14.02.03 |
Bijdrage aan agentschappen |
670 |
637 |
393 |
585 |
389 |
196 |
||
– waarvan bijdrage aan RWS |
670 |
637 |
393 |
585 |
389 |
196 |
|||
14.02.05 |
Bijdrage aan internationale organisaties |
0 |
0 |
0 |
30 |
0 |
30 |
||
14.02.06 |
Bijdrage aan ZBO's en RWT's |
0 |
0 |
30 |
2.992 |
2.627 |
365 |
||
– CBR |
0 |
0 |
30 |
2.992 |
2.627 |
365 |
|||
Ontvangsten |
5.236 |
4.253 |
2.504 |
3.149 |
6.782 |
– 3.633 |
4) |
Garanties
Toelichting op de financiële instrumenten
Op artikel 14 Wegen en verkeersveiligheid zijn garanties verstrekt aan de RDW, het CBR en de Dienst Zuid-as. Ultimo 2016 bedragen de uitstaande garanties € 61,5 miljoen.
Verplichtingen (ad 1)
De hogere verplichtingen realisatie zijn met name veroorzaakt door uitgaven van het project Beter Benutten. Het gaat hierbij om ITS uitgaven van € 31,1 miljoen die vanuit het Infrastructuurfonds zijn overgebracht naar Hoofdstuk XII, omdat op Hoofdstuk XII de verantwoording van deze uitgaven plaats vindt.
De hogere uitgaven voor Beter Benutten betreffen diverse onderzoeken op het gebied van communicatie, monitoring en evaluatie, gedrag- en vraagbeïnvloeding, fietsbeleid en ITS (Intelligente Transport Systemen). Het budget voor Beter Benutten staat op het Infrastructuurfonds. Voor de bovenstaande uitgaven is een budget overgeboekt van het Infrastructuurfonds. Dit verklaart het verschil tussen de stand begroting en realisatie 2016 voor Beter Benutten.
De lagere uitgaven voor het (BOA) wegverkeersbeleid is veroorzaakt door minder inzet van RWS voor de beleidsonderseuning en advisering. De lagere uitgaven op wegverkeersbeleid is met name veroorzaakt door minder aanvragen voor wijziging geluidproductieplafonds.
De minder uitgaven op de overige opdrachten is veroorzaakt door minder beleidsvoorbereidend onderzoek programmering Rijkswegen.
De uitgaven hebben betrekking op de Fietsersbond, een subsidie voor het NHTV (leerstoel mobiliteitsmanagement) en twee subsidies voor het Wandelnet en Fietsplatform conform amendement Hoogland (Kamerstukken II 2014–2015 34 000 nr. 58).
Dit betreft de bijdrage aan RWS voor de capaciteitsinzet in het kader van Beleidsondersteuning en advies.
Het verbeteren van de positie van kwetsbare verkeersdeelnemers gebeurt onder meer door onderzoeken op het gebied van fietsveiligheid, onderzoek cat. III medicijnen, slaaponderzoek en onderzoek medicijnen in het verkeer.
Het stimuleren van de verkoop van veilige voertuigen gebeurt door onderzoeken door Euro NCAP (New Car Assessment Programme). Euro NCAP beoordeelt onafhankelijk de veiligheidsprestaties van Europa’s best verkochte auto’s. Om gedragsbeïnvloeding te bereiken wordt ondermeer het Meerjarenprogramma Campagnes Verkeersveiligheid uitgevoerd. Daarnaast zijn uitgaven verricht voor: invoering EU richtlijn herziening coderingen op het rijbewijs, voor de juridische afhandeling van geconstateerde fraude bij een beperkt aantal praktijkexamens, de gevolgen van de uitspraak van de Raad van State over het af moeten bouwen van het alcoholslotprogramma (asp) in het bestuursrecht. Dit betreft onder andere het vergoeden van de feitelijke kosten van het asp aan de personen waarvan het besluit tot oplegging van het asp nog niet onherroepelijk was en het inwinnen van juridisch adviezen. Tot slot zijn nog uitgaven gedaan voor de omkentekening van speed-pedelecs en vergoedingen commissie rijgeschiktheid van de Gezondheidsraad.
De hogere uitgaven voor opdrachten veiligheid houden verband met
• Uitgaven afbouw alcoholslotprogramma; De afbouw is een gevolg van gerechtelijke uitspraken.
• Omkentekening Speedpedelec; volgens nieuwe EU regels vallen Speedpedelecs onder bromfietsen. Omdat twee verschillende regimes onwenselijk wordt geacht is gekozen om de huidige pedelecs (nu snorfietsen) ook als bromfietsen te registreren. Daarom is omkentekening nodig.
• Herziening richtlijn coderingen rijbewijzen; deze uitgaven waren noodzakelijk vanwege wijzigingen van het Reglement rijbewijzen resp. de WVW 1994.
Fraude rijschoolhouder; Het CBR heeft geconstateerd dat een examinator heeft gefraudeerd in samenwerking met een rijschoolhouder. De betreffende rijbewijzen zijn door het CBR ongeldig verklaard waartegen rechtszaken zijn aangespannen. IenM heeft de externe aanvullende juridische ondersteuning ter verdediging gefinancierd zodat dit niet ten koste van de tarieven van CBR-klanten komt.
De uitgaven hebben betrekking op de aan maatschappelijke organisaties verstrekte subsidies Veilig Verkeer Nederland (VVN), Team Alert en de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV). Daarnaast hebben eindafrekeningen plaatsgevonden van eerder verstrekte subsidies voor de projecten «Vrijwillig helmgebruik onder 4 tot 8 jarigen», «Vergevingsgezinde fietspad», «Blijf veilig mobiel voor senioren», «Veilig en bewust op de fiets» en het «Nationaal Verkeersveiligheid Congres (NVVC)».
Dit betreft de bijdrage aan RWS voor de capaciteitsinzet in het kader van Beleidsondersteuning en advies.
Dit betreft de jaarlijkse lidmaatschapsbijdrage aan EuroNCAP (New Car Assessment Programme).
Aan het CBR is in 2016 een vergoeding verstrekt voor de onderzoeken naar de rijvaardigheid en de geestelijke en lichamelijke geschiktheid die zij uitvoeren en waarvan de kosten ingevolge de Regeling maatregelen Rijvaardigheid en Geschiktheid (RMRG) voor rekening van het Rijk komen.
Ontvangsten (ad 4)
Ontvangsten Buisleidingen
Nieuwe toetreders van de buisleidingenstraat betalen een entreevergoeding ter compensatie van een begin jaren 70 gedane Rijksinvestering. In 2016 zijn onvoldoende nieuwe gebruikers toegetreden die netto hebben geleid tot de afdracht van ontvangsten aan IenM van € 2,0 miljoen.
Ontvangsten Bestuurlijke boetes
De lagere ontvangsten van € 1,6 miljoen zijn met name veroorzaakt door een wijziging van de beleidsregel ATBV (wegvervoer) in 2016. Op basis van deze wijziging moeten boetes bij een eerste bedrijfsinspectie worden gematigd. Daarnaast zorgt de kwaliteit van de boeterapporten voor minder ontvangsten. Het gaat hierbij met name om onvoldoende bewijslast en onjuiste tenlasteleggingen.
Extracomptabele verwijzingen
2016 |
||
---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 12 Hoofdwegennet van het Infrastructuurfonds |
2.017.497 |
|
Andere ontvangsten van artikel 12 Hoofdwegennet van het Infrastructuurfonds |
71.523 |
|
Totale uitgaven op artikel 12 Hoofdwegennet van het Infrastructuurfonds |
2.089.020 |
|
waarvan |
||
12.01 |
Verkeersmanagement |
10.502 |
12.02 |
Beheer, onderhoud en vervanging |
636.513 |
12.03 |
Aanleg |
528.355 |
12.04 |
GIV/PPS |
333.509 |
12.06 |
Netwerkgebonden kosten HWN |
580.141 |
12.07 |
Investeringsruimte |
0 |
2016 |
||
---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 17.08 ZuidasDok van het Infrastructuurfonds |
1.034 |
|
Andere ontvangsten van artikel 17.08 ZuidasDok van het Infrastructuurfonds |
32.849 |
|
Totale uitgaven op artikel 17.08 ZuidasDok van het Infrastructuurfonds |
33.883 |
|
waarvan |
||
17.08 |
Zuidasdok |
33.883 |
Algemene Doelstelling
Reizigers veilig, betrouwbaar en met een voorspelbare reistijd vervoeren door de OV-keten, waarbij verschillende modaliteiten optimaal op elkaar aangesloten zijn. De verantwoordelijkheid van de Minister inzake spoor wordt verantwoord op artikel 16 Spoor.
Regisseren
Rollen en Verantwoordelijkheden
De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en deels ook de uitvoering van het beleid inzake regionaal openbaar vervoer (onder andere regionaal openbaar vervoer, taxi, waddenveren). De uitvoering vindt grotendeels plaats door middel van samenwerking in de gehele OV-keten. Het beleid stimuleert en faciliteert deze samenwerking.
Ook het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid. De rol «regisseren» heeft specifiek betrekking op de volgende onderdelen:
• Het stellen van regels en kaders (wetgeving) voor het openbaar vervoer (overheden, marktpartijen en reizigers). De regels en kaders hebben betrekking op het openbaar vervoer per bus, tram, metro, het CVV (Regiotaxi) en het openbaar vervoer over water.
• Het faciliteren (waar nodig) van de medeoverheden om hen in staat te stellen hun regionale OV-systeem beter te laten aansluiten op het landelijke spoorsysteem met het oog op het optimaliseren van de deur-tot-deur-reis. Hiertoe wordt samenwerking tussen alle betrokken partijen zoveel mogelijk gestimuleerd.
• Het monitoren van sociale veiligheid door het ministerie. De uitvoering vindt plaats door medeoverheden en OV-bedrijven.
• Het ontwikkelen van beleid voor toegankelijkheid in de OV-keten. Dit gebeurt door initiatieven bij elkaar te brengen, maar ook door maatregelen te testen waarbij organisaties zijn betrokken van reizigers met functiebeperkingen. Bij deze acties wordt samengewerkt met de vervoersbranche en de medeoverheden.
• Het financieren van grote regionale en lokale projecten, vanuit artikel 14 op het Infrastructuurfonds: Regionaal, lokale infrastructuur. Via artikel 25 Brede doeluitkering (op de begroting Hoofdstuk XII) wordt het realiseren van maatwerkoplossingen voor verkeers- en vervoersvraagstukken gefinancierd.
• Het implementeren van de concessiesystematiek voor de Waddenveren (met uitzondering van Texel), waarbij extra aandacht wordt besteed aan de rol van de gebruikers van het vervoer en de belanghebbenden bij de eilanden.
• Het opstellen en handhaven van wet- en regelgeving voor het taxivervoer over de vakbekwaamheid, maximumtarieven en de toegang tot de markt ter verbetering van de kwaliteit van het taxivervoer.
• Het inpassen in nationale wetgeving van Europese en internationale wetgeving omtrent busvervoer.
• Samen met medeoverheden deelnemen in de Nationale Data Openbaar Vervoer (NDOV) organisatie met als doel (actuele) brongegevens voor reisinformatie beschikbaar te stellen voor afnemers.
• Het aanpassen van de governance structuur rond de OV-chipkaart ten einde o.a. het belang van de concessiegrensoverschrijdende reiziger beter te dienen en toezicht op de OV-betaalmarkt te introduceren. Daarom wordt samen met medeoverheden, vervoerders en consumentenorganisaties via de werkagenda van het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad (NOVB) gewerkt aan het verder verbeteren van het OV-chipkaartsysteem.
Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).
Indicatoren en Kengetallen
In 2016 zijn in bus, tram en metro ongeveer 5,4 miljard reizigerskilometers gemaakt. Dit is een stijging ten opzichte van 2014, waarin 5,2 miljard reizigerskilometers zijn gemaakt. Deze kengetallen zijn gebaseerd op OV-chipkaartdata9.
In de Lange Termijn Spooragenda (LTSA) is in actie 43 aangegeven dat gezamenlijk een dashboard wordt ontwikkeld waarmee de verbetering van de reis van deur tot deur in beeld kan worden gebracht. Op basis van het dashboard wordt de deur-tot-deur ambitie gemonitord aan de landsdelige en landelijke OV&Spoortafels en vindt eventueel sturing via respectievelijk de concessies plaats. Over de uitvoering van deze actie wordt de Tweede Kamer geïnformeerd via de voortgangsrapportages over de uitvoeringsagenda van de LTSA.
Kengetal: klanttevredenheid regionaal openbaar vervoer |
||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
|
Algemeen oordeel |
7,2 |
7,4 |
7,4 |
7,5 |
7,5 |
7,6 |
Informatie en veiligheid |
7,5 |
7,6 |
7,6 |
7,6 |
7,7 |
7,8 |
Rijcomfort |
7,3 |
7,4 |
7,5 |
7,5 |
7,6 |
7,6 |
Tijd en doorstroming |
6,6 |
6,8 |
6,8 |
6,9 |
7,0 |
7,0 |
Prijs |
5,9 |
6,2 |
6,3 |
6,4 |
6,6 |
6,7 |
Bron: CROW/KpVV – Klantenbarometer 2016
Toelichting:
De OV Klantenbarometer is het klanttevredenheidsonderzoek voor het regionaal openbaar vervoer. Het is een landelijk onderzoek naar de mening van reizigers in het stads- en streekvervoer. Het onderzoek wordt jaarlijks gehouden in de periode van eind oktober tot begin december. Voor het vijfde jaar op rij is het klantoordeel over de rit met bus, tram, metro, regionale trein en boot licht gestegen. In 2016 was het rapportcijfer afgerond een 7,6 (om precies te zijn een 7,57); In 2015 was het een 7,5 (7,53).
Kengetal Sociale veiligheid in het stads- en streekvervoer |
|||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
||
Waardering veiligheidsgevoel in het voertuig als rapportcijfer |
|||||||
– Reizigers |
7,9 |
7,9 |
7,9 |
8 |
8 |
8 |
1) |
– Personeel |
nb |
6,9 |
nb |
7 |
nb |
6,8 |
2) |
Onveiligheidsincidenten in en rond het OV in % |
|||||||
– Reizigers |
nb |
15 |
15 |
16 |
14 |
14 |
3) |
– Personeel |
nb |
60 |
nb |
60 |
nb |
62 |
4) |
Bron: CROW-KpVV Personeelsmonitor stads- en streekvervoer 2016 en CROW-KpVV OV-Klantenbarometer 2016
Toelichting: rapportages staan op www.crow.nl
Toelichting:
Ad 1) Dit cijfer betreft het veiligheidsgevoel van de reizigers tijdens de rit. Dit cijfer is gelijk gebleven ten opzichte van 2014 en 2015.
Ad 2) Dit cijfer betreft het veiligheidsgevoel van het personeel zowel in als rond het openbaar vervoer. Dit cijfer is iets gedaald ten opzichte van 2014.
Ad 3) Dit betreft het percentage reizigers dat slachtoffer is geworden van een incident. Het percentage in 2012 is niet vergelijkbaar met voorgaande jaren omdat een andere vraagstelling heeft plaatsgevonden. Het percentage is gelijk gebleven ten opzichte van 2015.
Ad 4) Dit is het percentage van het personeel dat één of meerdere keren slachtoffer is geweest van een incident. Dit is een lichte stijging ten opzichte van 2014.
Bij (2) en (4); Voor personeel wordt tweejaarlijks gemeten.
Beleidsconclusies
Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals vermeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen. Dit blijkt met name uit de gelijk gebleven en/of gestegen klanttevredenheid en het nagenoeg gelijk gebleven kengetal sociale veiligheid ten opzichte van 2014 en 2015.
In 2016 zijn acties uitgevoerd om het Openbaar Vervoer beter op de toekomst voor te bereiden en om urgente issues aan te pakken. Eind 2016 is het toekomstbeeld Openbaar Vervoer 2040 samen met de gehele sector vastgesteld. Daarmee is een aantal vertrekpunten geformuleerd voor het OV. De herziening van de regelgeving voor de Taxisector is voortgezet met de start van de evaluatie naar de Boord Computer Taxi en de evaluatie van de tariefstructuur. Het aanpakken van de taxironselaars bij Schiphol is een voorbeeld van de urgente issues die in 2016 zijn opgepakt. Met het convenant Fietsparkeren wordt het tekort voor fietsparkeerplaatsen op de korte termijn aangepakt en gekeken naar mogelijkheden om het in de toekomst efficiënter te maken. De sociale veiligheid wordt verbeterd met het integrale actieprogramma, dat samen met het Ministerie van VenJ en de sector is opgesteld en nu wordt uitgevoerd (Kamerstukken II 2016–2017 28 642, nr. 94).
In de Kamerstukken II 2015–2016 29 984, nr. 663, en Kamerstukken II 2015–2016 29 984, nr. 687) zijn de uitkomsten weergegeven van de 5e en 6e OV en Spoortafel. Hierin wordt melding gemaakt van constructieve discussies over onderwerpen die het OV en Spoor aangaan.
In 2016 is ten behoeve van de Begroting 2017 artikel 15 OV-keten samengevoegd met artikel 16 Spoor tot één nieuw artikel 16 Openbaar Vervoer en Spoor. Dit in lijn met het IenM beleid waarin de reiziger en een optimale reis van deur tot deur centraal staat.
Budgettaire gevolgen van beleid
15 |
OV-keten |
Realisatie |
Begroting |
Verschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2016 |
2016 |
|||
Verplichtingen |
3.018 |
15.322 |
4.712 |
5.566 |
5.171 |
395 |
|||
Uitgaven |
8.200 |
15.528 |
5.673 |
4.745 |
6.135 |
– 1.390 |
|||
15.01 |
OV-keten |
8.200 |
15.528 |
5.673 |
4.745 |
6.135 |
– 1.390 |
||
15.01.01 |
Opdrachten |
5.406 |
13.778 |
3.838 |
3.165 |
4.652 |
– 1.487 |
1) |
|
15.01.02 |
Subsidies |
1.799 |
736 |
1.036 |
782 |
485 |
297 |
||
15.01.03 |
Bijdrage aan agentschappen |
995 |
1.014 |
799 |
798 |
998 |
– 200 |
||
– waarvan bijdrage aan RWS |
995 |
1.014 |
799 |
798 |
998 |
– 200 |
|||
Ontvangsten |
10 |
123 |
0 |
6.207 |
0 |
6.207 |
2) |
Toelichting op de financiële instrumenten
Opdrachten betreffen voornamelijk (onderzoeks) opdrachten voor het project Nationale Data Openbaar Vervoer (NDOV), Beheer en Implementatie van Standaarden voor het OV (BISON), indicatiestelling OV-begeleiderskaart, Quick Scan OV-Chipkaart, evaluatie tariefstructuur taxivervoer, continue screening taxi, evaluatie van de Boord Computer Taxi, het samenwerkingsinitiatief Samen op Reis, verkenning kennis- en testlocatie Hyperloop en het Onderzoek Verplaatsingen in Nederland (OVIN).
De lagere realisatie is met name veroorzaakt door budgetoverboekingen naar artikel 16 Spoor. Bij het ramen van de opdrachtenbudgetten bleek het onderscheid tussen de verschillende OV-modaliteiten (artikel 15 OV-keten en artikel 16 Spoor) lastig te maken. Reden waarom met ingang van het begrotingsjaar 2017 beiden artikelen zijn samengevoegd tot het nieuwe artikel 16 Openbaar Vervoer en Spoor.
Er zijn subsidie-uitgaven gedaan voor:
• het OV-loket (ROVER)
• beleidsondersteuning ROVER
• het Landelijk Klachtenmeldpunt Taxi (Stichting LKT)
• OV Klantenbarometer regionaal- en stads- en streekvervoer (Kennisplatform CROW)
• Consumentenplatform Friese Waddenveren (Stichting ROCOV)
Doel van deze subsidies is het ondersteunen van het geluid van de reiziger en het organiseren van een loket waar zij terecht kunnen.
RWS ontvangt een jaarlijkse agentschapbijdrage voor de beleidsondersteunende en adviserende taken voor het openbaar vervoer.
Dit betreft de resterende middelen van de tijdelijke regeling subsidie boordcomputer taxi welke door de ILT zijn overgemaakt naar artikel 15 Openbaar Vervoer in verband met beëindiging van de regeling.
Extracomptabele verwijzingen
2016 |
||
---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 14 Regionaal, lokale Infrastructuur van het Infrastructuurfonds |
141.369 |
|
Andere ontvangsten van artikel 14 Regionaal, lokale Infrastructuur van het Infrastructuurfonds |
175 |
|
Totale uitgaven op artikel 14 Regionaal, lokale Infrastructuur van het Infrastructuurfonds |
141.544 |
|
waarvan |
||
14.01 |
Grote regionaal/lokale projecten |
100.603 |
14.02 |
Regionale mobiliteitsfondsen |
0 |
14.03 |
RSP-ZZL: pakket bereikbaarheid |
40.941 |
Algemene Doelstelling
De kwaliteit van het spoorproduct verbeteren zodat de reiziger en de verlader de trein in toenemende mate als een aantrekkelijke vervoersoptie beschouwen. Het goed functioneren van de gehele keten is hierbij van belang. In artikel 15 wordt hier verder op ingegaan. Specifiek voor het spoordeel gaat het met name om betrouwbaarheid en veiligheid.
(Doen) uitvoeren
Rollen en Verantwoordelijkheden
De Minister is verantwoordelijk voor aanleg en beheer van de hoofdspoorweginfrastructuur. Om hier invulling aan te geven wordt ProRail als uitvoerder ingeschakeld. De andere wijze van aansturen die voortkomt uit de Lange Termijn Spooragenda heeft ook gevolgen voor de rol van ProRail als uitvoerder van het Rijksbeleid. De rol «uitvoeren» heeft betrekking op:
• Verkenningen en planuitwerkingen;
• Aanleg van projecten;
• Beheer waaronder onderhoud van infrastructuur, verkeersleiding en capaciteitsmanagement.
De Minister is ook verantwoordelijk voor het aanbod van reizigersvervoer op het hoofdrailnet. Invulling gebeurt door een concessie te verlenen aan vervoerder NS.
Regisseren
De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en deels ook de uitvoering van het spoorbeleid, waaronder het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving.
Het beleid is vastgelegd in de Lange Termijn Spooragenda. Deze heeft tot doel het verbeteren van de kwaliteit van het spoor zodat reizigers en verladers de trein in toenemende mate als een aantrekkelijke vervoersoptie zien en gebruiken. In de Lange Termijn Spooragenda deel 2 is de wijze van aansturing van de spoorsector voor de periode tot 2028 weergegeven. De overheid gaat langs 5 lijnen haar aansturing van de spoorsector aanscherpen. Dit zijn:
1. Aanscherpen wet- en regelgeving;
2. Scherpere sturing met concessies op ProRail en NS;
3. Betere sturing met aandeelhouderschap;
4. Verbeteren sturing op financiële bijdrage ProRail;
5. Beter sturen op samenwerking.
Daarnaast heeft de Lange Termijn Spooragenda invloed op de wijze waarop de uitvoering plaatsvindt.
De verantwoordelijkheid van IenM heeft betrekking op de volgende onderdelen:
• Het aansturen van het beheer van en vervoer over het hoofdrailnet. Dit verloopt via concessies. Per 1 januari 2015 is de nieuwe beheerconcessie wederom voor 10 jaar aan ProRail gegund. Conform het Regeerakkoord is ook het vervoer op het hoofdrailnet de komende 10 jaar onderhands gegund aan de Nederlandse Spoorwegen. Met ingang van de nieuwe vervoerconcessie per 1 januari 2015 zijn ook de treindiensten op de Hogesnelheidslijn (HSL) onder de hoofdrailnetconcessie gebracht. IenM werkt verder aan het uitwerken en uitvoeren van concrete acties en afspraken uit de Lange Termijn Spooragenda middels de uitvoeringsagenda. Hieronder valt het vastleggen van wetgeving ter bevordering van een gelijk speelveld (waaronder implementatie Herschikkingsrichtlijn) en het faciliteren van samenwerking in de Spoorsector middels de OV&Spoortafels en de goederenvervoertafel.
• Het stellen van wettelijke kaders voor veilige aanleg, beheer en gebruik van lokale spoorwegen (met name tram en metro) en het eenduidig regelen van de verantwoordelijkheden.
• Het verbeteren van de ketenregie op de logistieke processen in het goederenvervoer. Daarnaast wordt wet- en regelgeving voor de one-stop-shop verbeterd en wordt gestuurd op het verbeteren van de kwaliteit en benutting van de goederenpaden.
• Het samen met medeoverheden en infrastructuurbeheerders werken aan de drie Europese spoorgoederencorridors (naar Frankrijk, Italië en Polen/Tsjechië) die in ons land beginnen, waarbij de regelgeving zoveel mogelijk wordt afgestemd op de Nederlandse situatie.
• De zorg voor de veiligheid van het spoorvervoer en van de omgeving. Onderdeel van de veiligheidsaanpak zijn het STS verbeterplan (reductie stoptonend sein passages), de veiligheidscultuur, veilig werken aan het spoor, aanpak overwegen, suïcide preventie en sociale veiligheid, maar ook externe veiligheid langs het spoor en bij emplacementen. In 2015 heeft een tussenevaluatie en actualisatie plaatsgevonden van de Derde Kadernota Spoorveiligheid. Om onder meer de veiligheid verder te verhogen wordt het European Railway Traffic Management System (ERTMS) ingevoerd.
• De verdere invulling en uitvoering van het Landelijk Verbeterprogramma Overwegen langs de volgende lijn: een integrale vernieuwende aanpak van overwegproblemen door middel van bij voorkeur generieke maatregelen voor meerdere overwegen en waar nodig specifieke maatregelen.
Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).
Indicatoren en Kengetallen
Indicator: Reizigerspunctualiteit en Algemeen klantoordeel |
||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie |
Realisatie |
Realisatie |
Realisatie |
Realisatie |
Realisatie |
Bodemwaarde |
Progressiewaarde |
Streefwaarde |
||
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2015–2019 |
2016 |
2019 |
1) |
|
Reizigerspunctualiteit |
91,50% |
91,50% |
90,00% |
90,50% |
91,00% |
91,30% |
90,00% |
91,0% |
92,30% |
2) |
Algemeen klantoordeel |
74% |
74% |
75% |
75% |
74% |
77,00% |
74% |
75% |
80% |
3) |
Bron: NS Jaarverantwoording 2016
Toelichting:
Ad 1) Met ingang van de nieuwe vervoerconcessie is de systematiek van jaarlijks veranderende grenswaarden gewijzigd in een systematiek van bodem- en streefwaarden. De bodemwaarde is de waarde waaronder NS niet mag presteren op straffe van een boete. De streefwaarde voor 2019 werkt met een bonus/malus-regime, waardoor er zowel een positieve als een negatieve prikkel is om de gewenste verbetering van de prestaties te realiseren. Voor elke prestatie-indicator geeft NS in het vervoerplan een zogeheten progressiewaarde voor het betreffende jaar waar de ambitie in zit. Progressiewaarden en realisaties moeten tezamen over het geheel gezien progressie tonen richting de streefwaarden voor 2019.
Ad 2) De indicator Reizigerspunctualiteit laat het percentage reizigers zien voor wie de treinreis qua reistijd is geslaagd. Dat wil zeggen dat de trein daadwerkelijk gereden heeft, bij aankomst minder dan 5 minuten vertraging had en de voor de overstappers geplande aansluiting is gehaald.
Ad 3) Het Algemeen klantoordeel geeft het percentage reizigers dat het reizen per trein op het hoofdrailnet met een zeven of hoger waardeert.
De reizigerspunctualiteit en het algemeen klantoordeel zijn verbeterd ten opzichte van vorig jaar. Een toelichting op en een beoordeling van de jaarcijfers volgt in het voorjaar van 2017.
Spoorveiligheid (naar risicodrager)
Hieronder staan de indicatoren voor spoorveiligheid. Dit betreft de ontwikkeling van de verschillende veiligheidsdoelstellingen voor de diverse risicodragers conform de Europese systematiek, zoals die ook wordt toegepast in de Derde Kadernota Railveiligheid. Risicodragers zijn actoren met verschillende rollen die binnen het spoorsysteem veiligheidsrisico’s lopen.
Voor de ontwikkelingen rondom deze spoorveiligheidsindicatoren geldt het beleid van de Derde Kadernota Railveiligheid, namelijk dat we de veiligheid op alle fronten, dus bij elk van deze acht veiligheidsindicatoren, continu willen verbeteren. In 2016 is de Beleidsimpuls Railveiligheid aan de Tweede Kamer aangeboden10. Deze bevat de geactualiseerde beleidsagenda ten aanzien van railveiligheid. Hierin is aangekondigd voortaan te rapporteren op basis van een andere selectie indicatoren. Vanaf de begroting van 2018 zal deze in lijn worden gebracht met de Beleidsimpuls Railveiligheid en de nieuwe systematiek.
Indicator: spoorveiligheid (naar risicodrager) |
|||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Beoordelingsjaar |
verbetering in 2015 t.o.v. 2014? |
||||||
Nr. |
Risicodrager |
Omschrijving indicator |
NRV |
MWA 2015 |
MWA 2014 |
MWA 2013 |
|
1.1 |
Reiziger |
FWSI onder reizigers / jaar / mld reizigerstreinkm’s |
7,43 |
3,55 |
3,87 |
4,22 |
ja |
1.2 |
Reiziger |
FWSI onder reizigers / jaar / mld reizigerskm’s |
0,09 |
0,03 |
0,03 |
0,03 |
gelijk |
2 |
Personeel |
FWSI onder spoorpersoneel / jaar / mld treinkm’s |
5,97 |
2,11 |
1,83 |
3,37 |
nee |
3.1 |
Overweggebruiker |
FWSI onder overweggebruikers / jaar / mld treinkm's |
127 |
80,43 |
71,6 |
85,22 |
nee |
3.2 |
Overweggebruiker |
FWSI onder overweggebruikers / jaar / ((treinkm’s*aantal overwegen)/ lijnkm’s) |
– |
100,79 |
86,27 |
100,3 |
nee |
4 |
Onbevoegden |
FWSI onder onbevoegden op het spoor / jaar / mld treinkm’s |
15,9 |
8,9 |
7,66 |
7,92 |
nee |
5 |
Anderen |
FWSI onder «anderen (derden)« / jaar / mld treinkm» |
4,7 |
6,79 |
6,58 |
5,74 |
nee |
6 |
Overall |
Totaal FWSI / jaar / mld treinkm’s |
148 |
106,89 |
91,351 |
110 |
nee |
Bron: Jaarverslag Spoorveiligheid 2015, Kamerstukken II, 29 893, nr. 207, Jaarverslag Spoorveiligheid 2014, Kamerstukken II, 29 893, nr. 200
Gebruikte afkortingen in de tabel:
FWSI = Fatalities and Weighted Serious Injuries (het aantal doden en gewogen zwaargewonden)
NRV = National Reference Value, de in Europees kader vastgestelde referentiewaarde per lidstaat voor de betreffende indicator
MWA = Moving Weighted Average (voortschrijdend gewogen gemiddelde)
Abusievelijk is in het op 8 december 2015 naar de Tweede Kamer gestuurde Jaarverslag Spoorveiligheid 2015 (Kamerstukken II, 29 893 nr. 200) aangegeven dat het voortschrijdend gewogen gemiddelde voor deze risicodrager 90,09 in plaats van 91,35 FWSI per jaar per miljard treinkilometers bedraagt.
Zoals in bovenstaande tabel te zien is het MWA in 2015 bij 6 railveiligheidsindicatoren lager dan het NRV. Alleen bij de risicodrager «Anderen» is het MWA van 2015 hoger dan de NRV. Dit is onder andere veroorzaakt door twee dodelijke ongevallen in 2015, in 2014 was dit één dodelijk ongeval.
Ten opzichte van 2014 is de MWA van zes indicatoren in 2015 hoger dan in 2014. Omdat in 2014 beduidend minder ongevallen plaatsvonden en omdat er veranderingen zijn in de wijze van registratie11 is er op jaarbasis sprake van een stijging. In de langjarige trend is 2015 een gemiddeld jaar.12
Kengetal aantal treinbewegingen per week op A 15-tracé van Betuwelijn |
|||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
||
Betuweroute (Meteren – Valburg)1 |
420 |
430 |
410 |
480 |
440 |
390 |
|
Zevenaar grens |
480 |
490 |
490 |
540 |
470 |
400 |
|
Waarvan Betuweroute1 |
420 |
430 |
410 |
480 |
440 |
380 |
|
Oldenzaal grens |
60 |
60 |
70 |
60 |
100 |
130 |
|
Venlo grens |
230 |
220 |
240 |
190 |
270 |
310 |
|
Maastricht grens |
20 |
20 |
30 |
30 |
30 |
40 |
|
Roosendaal grens |
120 |
110 |
110 |
110 |
130 |
140 |
Bron: ProRail Operatie, VL/PAB en ProRail Vervoer en Dienstregeling PV/POV
Omdat eind 2015 de verbindingsboog bij Elst in gebruik is genomen, is er een verschil tussen het aantal goederentreinen op het drukste deel van de Betuweroute (Meteren-Valburg) en het aantal goederentreinen dat via de Betuweroute (Valburg-Zevenaar) en Zevenaar grens heeft gereden.
Toelichting:
Betreft het aantal goederentreinen (excl. losse locomotieven) op de grensbaanvakken en op de Betuweroute (A15 tracé, gemeten tussen Meteren en Valburg). De eenheid is het aantal goederentreinen per week in beide richtingen samen (reeds bij elkaar opgeteld; afgerond op 10-tallen), gebaseerd op het jaartotaal, gedeeld door 52 weken.
De meest opvallende verandering in 2016 t.o.v. eerdere jaren is de afname van het aantal goederentreinen via Zevenaar grens (en de Betuweroute), wat een gevolg is van de werkzaamheden t.b.v. het 3e spoor Zevenaar – Oberhausen. De periode waar de capaciteit beperkt was, was langer dan in voorgaande jaren. NB: omdat het jaartotaal gedeeld is door 52 weken, wordt het effect van de omleidingen gedempt: in de weken met omleidingen is het drukker geweest in (bijvoorbeeld) Venlo dan het weektotaal in de tabel suggereert. En, omgekeerd, is het aantal treinen in weken zonder omleidingen 3e spoor juist wat lager dan in deze tabel opgenomen.
Kengetal sociale veiligheid NS |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|
Klantoordeel sociale veiligheid |
79,1% |
78,3% |
79,5% |
80,2% |
80,1% |
87,1% |
1) |
Bron: NS Verantwoording 2016
Toelichting:
In 2016 heeft 87,1% van de reizigers sociale veiligheid met het cijfer zeven of hoger beoordeeld. In het Vervoerplan van NS wordt voor sociale veiligheid, net als voor diverse andere zorggebieden, het klantoordeel gebruikt. Het klantoordeel veiligheid geeft een percentage en niet een cijfer. Het klantoordeel is het gewogen gemiddelde van de klantoordelen overdag en ’s avonds in de trein en overdag en ’s avonds op stations.
Beleidsconclusies
Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar grotendeels conform de verwachtingen zoals vermeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen.
Dit kan o.a. worden afgeleid uit de scores op de indicator Reizigerspunctualiteit en Klantoordeel en het kengetal sociale veiligheid NS die allen een verbetering laten zien ten opzichte van het vorige jaar. Daarnaast laat de indicator Spoorveiligheid 2015 als een gemiddeld jaar zien. Weliswaar scoren de meeste risicodragers qua voortschrijdend gewogen gemiddelde (MWA) minder dan 2014, maar zijn ze lager dan de in Europees kader vastgestelde referentiewaarde per lidstaat (NRV). Alleen bij de risicodrager «Anderen» is het MWA van 2015 hoger dan de NRV. Dit is onder andere veroorzaakt door twee dodelijke ongevallen in 2015, waar dit in 2014 één dodelijk ongeval betrof.
Medio 2016 is de Kabinetsreactie Parlementaire Enquête Fyra naar de Kamer gestuurd. De regering heeft de aanbevelingen om te komen tot verbeteringen in het aanbod en betrouwbaarheid van het vervoer en het toezicht overgenomen. Ook is een onderzoek naar de ordening op het spoor gestart. Daarnaast is het besluit genomen van ProRail een publiekrechtelijke organisatie te maken. De belangrijkste reden voor deze omvorming is dat het kabinet beter wil sturen op ProRail en rechtstreeks aan de Kamer verantwoording over de prestaties van ProRail wil kunnen afleggen. Er is gekozen voor een publiekrechtelijke zbo met eigen rechtspersoonlijkheid, omdat dit geen gevolgen heeft voor de rechtspositie van het personeel en de vereiste onafhankelijkheid bij de uitvoering van de taken geborgd kan worden.
In 2016 is ten behoeve van de Begroting 2017 artikel 15 OV keten samengevoegd met artikel 16 Spoor tot een nieuw artikel 16 Openbaar Vervoer en Spoor. Dit in lijn met het IenM beleid waarin de reiziger en een optimale reis van deur tot deur centraal staat.
Budgettaire gevolgen van beleid
16 |
Spoor |
Realisatie |
Begroting |
Verschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2016 |
2016 |
|||
Verplichtingen |
10.051 |
8.453 |
49.388 |
28.104 |
4.573 |
23.531 |
1) |
||
Uitgaven |
60.350 |
39.471 |
24.603 |
18.896 |
23.996 |
– 5.100 |
|||
16.01 |
Spoor |
60.350 |
39.471 |
24.603 |
18.896 |
23.996 |
– 5.100 |
2) |
|
16.01.01 |
Opdrachten |
17.651 |
16.687 |
12.042 |
986 |
2.250 |
– 1.264 |
||
– ERTMS |
0 |
0 |
10.417 |
0 |
0 |
0 |
|||
– Overige opdrachten |
17.651 |
16.687 |
1.625 |
985 |
2.250 |
– 1.265 |
|||
16.01.02 |
Subsidies |
42.493 |
22.710 |
12.388 |
15.543 |
21.646 |
– 6.103 |
3) |
|
– GSM-R |
32.491 |
12.805 |
1.092 |
2.014 |
10.300 |
– 8.286 |
|||
– Bodemsanering NS percelen |
9.076 |
9.076 |
9.076 |
9.076 |
9.076 |
0 |
|||
– Overige subsidies |
926 |
829 |
2.220 |
4.453 |
2.270 |
2.183 |
|||
16.01.03 |
Bijdrage aan agentschappen |
137 |
74 |
44 |
44 |
0 |
44 |
||
– waarvan bijdrage aan KNMI |
74 |
74 |
44 |
44 |
0 |
44 |
|||
– waarvan bijdrage aan RWS |
63 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|||
16.01.04 |
Bijdrage aan medeoverheden |
0 |
0 |
0 |
2.252 |
0 |
2.252 |
4) |
|
– CLU Betuweroute en HSL |
0 |
0 |
0 |
2.252 |
0 |
2.252 |
|||
16.01.05 |
Bijdragen aan internationale organisaties |
69 |
0 |
129 |
71 |
100 |
– 29 |
||
Ontvangsten |
0 |
0 |
152 |
3 |
0 |
3 |
Verplichtingen (ad 1)
Toelichting op de financiële instrumenten
De hogere verplichtingen zijn met name veroorzaakt door het aangaan van meerjarige verplichtingen voor de tijdelijke subsidieregeling spoorgoederenvervoer voor bijzondere omleidingskosten (+ € 12,4 miljoen) en voor de eenmalige subsidiebijdrage aan de NS voor het nemen van extra maatregelen voor sociale veiligheid in de periode 2016 t/m 2018 (+ € 10,0 miljoen).
Opdrachten betreffen voornamelijk (onderzoeks) opdrachten voor adviezen en audit ter ondersteuning van de beheer- en vervoerconcessie, review IC-Direct (HSL) en railveiligheid. Daarnaast maakt de jaarlijkse vergoeding aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) onderdeel uit van deze middelen, welke een vergoeding is voor haar werk (het vervullen van toezichtstaken in het kader van de Spoorwegwet). De Vervoerkamer reguleert vooral de relatie tussen de beheerders en de gebruikers van het spoor.
De lagere realisatie komt voornamelijk door een budgetoverheveling bij najaarsnota 2016 van € 1,4 miljoen naar het Ministerie van Economische Zaken ten behoeve van de toezichtstaken die de ACM uitvoert.
Er zijn subsidie-uitgaven gedaan voor:
• Bodemsanering NS-percelen: sinds 1996 dragen het Ministerie van IenM (en haar voorganger) en de Nederlandse Spoorwegen jaarlijks geld bij voor de landelijke aanpak van bodemverontreiniging in NS-percelen aan de Stichting Bodemsanering Nederlandse Spoorwegen (SBNS).
• De subsidieregeling beheersing GSM-Rail interferentie.
• De tijdelijke subsidieregeling spoorgoederenvervoer voor bijzondere omleidingskosten. Deze regeling heeft tot doel de marktpositie van het spoorgoederenvervoer ten opzichte van het meer vervuilende goederenvervoer over de weg te behouden gedurende de periode dat de Betuweroute door de aanleg van een derde spoor in Duitsland tussen Emmerich en Oberhausen verminderd beschikbaar is en spoorwegondernemingen daardoor geconfronteerd worden met extra kosten door omleiding (ProRail).
• Extra maatregelen voor sociale veiligheid. Met name voor de uitbreiding van flexibele veiligheidsteams bij NS. Dit naar aanleiding van een ernstig agressie-incident bij Landgraaf in februari 2016 (NS Reizigers B.V.).
De lagere realisatie op het instrument subsidies komt voornamelijk door lagere uitgaven voor de subsidieregeling GSM-Rail interferentie door een lager aantal subsidieaanvragen (– € 8,3 miljoen), uitgaven voor de tijdelijke subsidieregeling spoorgoederenvervoer voor bijzondere omleidingskosten (+ € 1,9 miljoen), extra maatregelen voor sociale veiligheid (+ € 2,3 miljoen) en het overboeken van het geraamde budget voor uitgaven ten behoeve van de uitvoering van de Complete Lijn Uitschakeling en de inzet van de 25kV Spanningstester (CLU+) naar het instrument bijdrage aan medeoverheden (– € 2,3 miljoen).
Aan het KNMI is een agentschapbijdrage verstrekt voor adviserende taken bij de besluitvorming van de inzet van een landelijk aangepaste dienstregeling bij extreem weer ten behoeve van het «in control» houden van de treindienst.
De uitgaven zijn ten behoeve van de uitvoering van de Complete Lijn Uitschakeling en de inzet van de 25kV Spanningstester (CLU+) op basis van de bestuurlijke overeenkomst tussen de Staat en Veiligheidsregio’s. Het budget hiervoor was ten onrechte geraamd onder het instrument subsidies en is overgeboekt naar het instrument bijdragen aan medeoverheden.
Deze uitgave betreft de contributie 2016 voor de Organisation pour les Transports Internationaux Ferroviaires (OTIF).
Extracomptabele verwijzingen
2016 |
||
---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 13 Spoorwegen van het Infrastructuurfonds |
1.725.872 |
|
Andere ontvangsten van artikel 13 Spoorwegen van het Infrastructuurfonds |
348.132 |
|
Totale uitgaven op artikel 13 Spoorwegen van het Infrastructuurfonds |
2.074.004 |
|
waarvan |
||
13.02 |
Beheer, onderhoud en vervanging |
1.214.109 |
13.03 |
Aanleg |
708.115 |
13.04 |
GIV/PPS |
134.760 |
13.07 |
Rente en aflossing |
17.020 |
13.08 |
Investeringsruimte |
0 |
2016 |
||
---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 17.02 Betuweroute, 17.03 HSL en 17.07 ERTMS van het Infrastructuurfonds |
21.585 |
|
Andere ontvangsten van artikel 17.02 Betuweroute, 17.03 HSL en 17.07 ERTMS van het Infrastructuurfonds |
7.275 |
|
Totale uitgaven op artikel 17.02 Betuweroute, 17.03 HSL en 17.07 ERTMS van het Infrastructuurfonds |
28.860 |
|
waarvan |
||
17.02 |
Betuweroute |
1.689 |
17.03 |
HSL |
416 |
17.07 |
ERTMS |
26.755 |
2016 |
||
---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 17.08 ZuidasDok van het Infrastructuurfonds |
1.034 |
|
Andere ontvangsten van artikel 17.08 ZuidasDok van het Infrastructuurfonds |
32.849 |
|
Totale uitgaven op artikel 17.08 ZuidasDok van het Infrastructuurfonds |
33.883 |
|
waarvan |
||
17.08 |
Zuidasdok |
33.883 |
Algemene Doelstelling
Het versterken van de internationale concurrentiekracht van de Nederlandse luchtvaartsector en het realiseren van een efficiënt, veilig en duurzaam luchtvaartbestel voor goederen, passagiers en omwonenden.
Regisseren
Rollen en Verantwoordelijkheden
De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving van de kaders en voor het binnen deze kaders (doen) realiseren van de gewenste ontwikkeling van de Nederlandse luchtvaart. De rol «regisseren» heeft betrekking op de volgende taken:
• Voor een veilig en duurzaam gebruik van netwerken heeft de Minister het veiligheidsmanagement in Nederland beschreven (State Safety Programme 2015–2019) en een actieplan opgesteld (SSP Actieplan 2015). De veiligheid van de luchtvaart en andere modaliteiten wordt gemonitord in de Staat van de Veiligheid van de Inspectie Leefomgeving en Transport (Kamerstukken II, 2014–2015, 28 089, nr. 28). Om de concurrentiekracht van de luchtvaart te versterken streeft de Minister naar een internationaal level playing field. Daarin passen een actief Nederlands lidmaatschap in de International Civil Aviation Organization (ICAO) en een gerichte bijdrage in de totstandkoming van Europese regelgeving inclusief een actieve rol in agentschappen als de European Aviation Safety Agency (EASA).
• Voor het in stand houden en versterken van het luchtvaartnetwerk van verbindingen van Nederland met de rest van de wereld zijn internationale overeenkomsten van cruciaal belang, zowel multilateraal als bilateraal. De Minister sluit hiertoe overeenkomsten met de vanuit de Nederlandse luchtvaartpolitiek belangrijke landen.
• Daarnaast wordt mede vanuit het oogpunt van verbetering van het milieu en van de kwaliteit van de leefomgeving de innovatie en de transitie naar een duurzame luchtvaart bevorderd.
• IenM zorgt voor de implementatie van regelgeving op het gebied van marktordening, passagiersrechten, veiligheid, milieu en security. Veel van deze regelgeving komt in internationaal of Europees kader tot stand. In deze kaders levert Nederland een actieve bijdrage gericht op de Nederlandse belangen.
• De Minister richt zich nationaal en internationaal op het veiligstellen en efficiënter gebruiken van de capaciteit in het luchtruim en op verbetering van de prestaties van de Luchtverkeersleiding Nederland en het Maastricht Upper Area Control Centre, intensievere samenwerking tussen civiele en militaire luchtverkeersleidingsorganisaties en betere samenwerking van internationale luchtverkeersleidingsorganisaties binnen het Functional Airspace Block Europe Central (FABEC) en bilateraal met de landen in onze omgeving.
• De Minister geeft zoveel mogelijk ruimte voor ondernemerschap, met een maximaal beroep op de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voor duurzaamheid en voor een permanente verbetering van de veiligheid middels introductie van veiligheidsmanagement en toezicht gebaseerd op risico’s en veiligheidsprestatie.
• De Minister richt zich op het veilig stellen van voldoende nationale luchthavencapaciteit en geeft invulling aan de wettelijke taken en verplichtingen ten aanzien van inrichting en gebruik van luchthavens en de omgeving.
• De Minister zet in op een intensivering en stroomlijning van de inspanningen van alle overheden, belangenorganisaties en sectorpartijen betrokken bij bovenstaande beleidsopgaven.
• Tevens draagt de Minister zorg voor een actieve inzet van Nederland in internationale gremia waar discussies worden gevoerd en besluiten worden genomen die van invloed zijn op het Nederlandse (mainport)beleid, zoals in de Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie van de EU en in andere internationale organisaties.
• Het behalen van de doelstelling hangt ten eerste af van de betrokkenheid van en samenwerking met andere overheden en het bedrijfsleven. Daarnaast spelen het innovatieve vermogen van de luchtvaartsector, technologische ontwikkelingen, ontwikkelingen in internationale organisaties (EU, Eurocontrol, EASA, ICAO) en de economische ontwikkelingen in Nederland een rol.
Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).
Indicatoren en Kengetallen
Basiswaarde 2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
Gerealiseerd 2016 |
Streefwaarde 2020 |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Gerealiseerde vliegtuigbewegingen tov plafond 500.000 |
390.000 |
386.000 |
420.000 |
423.000 |
426.000 |
438.300 |
450.679 |
479.000 |
500.000 |
78% |
77% |
84% |
84% |
85% |
88% |
90% |
96% |
100% |
Bron realisatie: Schiphol Amsterdam Airport, februari 2017
Toelichting:
Voor de luchthaven Schiphol is in 2008 tot en met 2020 een plafond aan het aantal vliegtuigbewegingen afgesproken van 500.000. Met het oog op de netwerkkwaliteit moet binnen dit plafond ruimte blijven voor de ontwikkeling van mainportgebonden verkeer. Het Rijk heeft hierbij de verantwoordelijkheid voor het creëren van capaciteit op de luchthavens Eindhoven en Lelystad. In 2012 is het convenant «Behoud en versterking mainportfunctie en netwerkkwaliteit luchthaven Schiphol» tussen Schiphol en het Rijk bijgesteld en is afgesproken de inspanning er op te richten al bij 90% van de destijds gehanteerde 510.000 vliegtuigbewegingen extra regionale luchthavencapaciteit te kunnen inzetten ter ontlasting van Schiphol (Kamerstukken II 2011–2012, 29 665, nr. 181).
Bij brief d.d. 29 april 2016 (Kamerstukken II, 2016–2017 29 665, nr. 224) heeft het kabinet de Kamer de Actieagenda Schiphol doen toekomen. Daarin heeft het als doel gesteld dat de mainport Schiphol ook de komende jaren een speler van formaat blijft in de luchtvaart. De verdere groei van Schiphol op een innovatieve, duurzame en veilige manier is daarbij uitgangspunt. Dit vraagt van alle partijen een slimme en toekomstbestendige aanpak, in balans met de omgeving.
Er is gewerkt aan het wettelijk verankeren van het Nieuwe Normen- en Handhavingstelsel voor de luchthaven Schiphol (NNHS). De wet waarin dit stelsel is opgenomen, is op 30 maart 2016 gepubliceerd in het Staatsblad, maar nog niet formeel in werking getreden. Het bij de nieuwe wet behorende Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB) is nog in voorbereiding. Totdat het in voorbereiding zijnde LVB in werking is getreden, is het nieuwe stelsel nog formeel niet van kracht.
Basiswaarde 2009 |
Gerealiseerd t/m 2015 |
Gerealiseerd t/m 2016 |
Streefwaarde 2016 |
Streefwaarde 2020 |
|
---|---|---|---|---|---|
Luchthaven capaciteit Eindhoven |
0 |
25.000 |
25.000 |
25.000 |
25.000 |
Luchthaven capaciteit Lelystad |
0 |
45.000 |
45.000 |
45.000 |
45.000 |
Bron Eindhoven: Luchthavenbesluit Eindhoven 2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 31 936, nr. 187), Vergunning burgermedegebruik exploitant militaire luchthaven Eindhoven ten behoeve van Eindhoven Airport N.V. (gebruiksjaren 2016 tot en met 2019) (Stcrt, 47829, nr. 28).
Bron Lelystad: Ontwerp Luchthavenbesluit Lelystad
Toelichting:
De ontwikkeling van Eindhoven en Lelystad (met in totaal 70.000 extra vliegtuigbewegingen op jaarbasis) vindt plaats in een zodanig tempo dat Schiphol meer ruimte overhoudt voor mainportverkeer en de concurrentiepositie van Schiphol wordt versterkt, conform het Convenant «Behoud en versterking mainportfunctie en netwerkkwaliteit luchthaven Schiphol».
Op 17 december 2015 is aan de Eindhoven Airport NV voor de jaren 2016 tot en met 2019 een vergunning verleend voor burgermedegebruik van de militaire luchthaven Eindhoven voor de volledige ruimte van 25.000 extra vliegtuigbewegingen (Stcrt. 2015, 47829).
Ten behoeve van de uitbreiding van Lelystad Airport heeft het kabinet een Luchthavenbesluit vastgesteld dat op 1 april 2015 in werking is getreden met een voorziene uitbreiding van de luchthaven voor groot commercieel verkeer: eerst naar 10.000 vliegbewegingen in fase 1 en vervolgens gefaseerd naar maximaal 45.000 vliegbewegingen in fase 3. Alle betrokken overheden en marktpartijen werken met volle inzet aan een tijdige ingebruikname van de luchthaven in 2019. Op 29 november 2016 is de Tweede Kamer schriftelijk geïnformeerd over de mogelijk vertraagde ingebruikname van de luchthaven Lelystad voor groot commercieel verkeer. Bij brief d.d. 17 februari 2017 is de Tweede Kamer geïnformeerd dat per 1 april 2019 de luchthaven opengesteld wordt voor groot commercieel verkeer. Deze nieuwe planning wordt door LVNL haalbaar en realistisch geacht.
Ranglijst kostenniveau (van hoog naar laag) |
Realisatie 2013 |
Realisatie 2014 |
Realisatie 2015 |
Realisatie 2016 |
Streefwaarde 2016 e.v. |
---|---|---|---|---|---|
London Heathrow (LHR) |
1 |
1 |
1 |
1 |
|
Parijs (CDG) |
3 |
3 |
3 |
4 |
|
Frankfurt (FRA) |
2 |
2 |
2 |
2 |
|
Gatwick |
4 |
4 |
4 |
3 |
|
Schiphol |
8 |
8 |
9 |
9 |
< LHR, FRA, CDG |
Zürich |
5 |
5 |
6 |
4 |
|
München |
6 |
6 |
5 |
6 |
|
Brussel |
9 |
9 |
8 |
8 |
|
Madrid |
7 |
7 |
7 |
7 |
Bron: Benchmark Luchthavengelen en Overheidsheffingen van verschillende jaren.
Toelichting:
Onder andere in de Actieagenda Schiphol (Kamerstukken II 2015–2016 29 665, nr.224) staat dat het belangrijk is dat Schiphol een concurrerend kostenniveau behoudt. Om dit te kunnen vaststellen, vindt jaarlijks een vergelijking plaats van de luchthavengelden, de ATC-heffingen en de overheidsheffingen op Schiphol en tien concurrerende luchthavens. In deze benchmark wordt berekend wat op de verschillende luchthavens voor een vergelijkbaar pakket vluchten betaald zou moeten worden. De resultaten van de laatste benchmark laten zien dat Schiphol medio 2016 op dit vlak de goedkoopste is van de negen onderzochte West-Europese luchthavens in de benchmark. In de benchmark wordt Schiphol ook met de luchthavens Dubai en Istanbul vergeleken. Deze luchthavens waren in voorgaande jaren altijd fors goedkoper. Dat geldt voor Istanbul nog steeds, maar in 2016 is Schiphol voor het eerst even goedkoop als Dubai.
Periode |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
grenswaarde TVG |
---|---|---|---|---|---|
Gedurende het gehele etmaal (Lden) |
62,71 |
62,45 |
62,55 |
62,67 |
63.46 dB(A) |
Gedurende de periode van 23.00 tot 7.00 uur (Lnight) |
52,47 |
52,09 |
52,14 |
52,53 |
54.44 dB(A) |
Bron: Handhavingsrapportage Schiphol (ILT, 2015)
Bron grenswaarde: Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (2004)
De gegevens over 2016 zijn nog niet beschikbaar en worden derhalve opgenomen in de ontwerpbegroting 2018.
Toelichting:
In het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol zijn voor de luchthaven Schiphol de grenzen gesteld aan de totale hoeveelheid geluid (Totaal Volume Geluid, TVG) dat het vliegverkeer in een jaar mag produceren. De geluidsbelasting van het vliegverkeer moet worden begrensd met op handhavingpunten vastgestelde grenswaarden (aan de baankoppen en bij aanpalende bebouwde kom).
In het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol is vastgelegd dat de totale hoeveelheid geluid van het luchthavenluchtverkeer bij Schiphol per gebruiksjaar overdag (de Lden) niet meer dan 63,46 dB(A) en voor de nacht (de Lnight) niet meer dan 54,44 dB(A) mag bedragen. IenM stelt de grenswaarden vast maar heeft geen directe invloed op de daadwerkelijk gerealiseerde geluidsbelasting, dat is de verantwoordelijkheid van de sector. Bij dreigende overschrijding wordt door de ILT handhavend opgetreden. De Handhavingsrapportage Schiphol 2015 van de ILT is aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2015–2016 29 665, nr. 223).
Ook heeft het kabinet de Tweede Kamer op 1 april 2016 (Kamerstukken II 2016–2017 29 665, nr. 222) geïnformeerd over de aanpak van wonen en vliegen in de regio Schiphol. Een aanpak waarmee op evenwichtige en zorgvuldige wijze ruimte kan worden geboden voor toekomstige groei van de luchthaven Schiphol, alsmede het mogelijk maken van woningbouw in de metropoolregio Amsterdam. Het ontwerpbesluit tot wijziging van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is op 24 oktober 2016 aan de Eerste en Tweede Kamer aangeboden in het kader van voorhang. Parallel hieraan ontwikkelen regio en luchtvaartsector een gedegen aanpak voor informatievoorziening van nieuwe bewoners, klachtafhandeling en de (financiële) vrijwaring van de sector voor extra kosten als gevolg van de ruimte voor planvorming.
Voor de jaarlijkse totale risicogewicht score (TRG-score) voor Schiphol in relatie tot de TRG-grenswaarde in het Luchthavenverkeerbesluit wordt verwezen naar de handhavingsrapportage Schiphol, ILT, 2016.
Luchthaven |
2007 |
2008 |
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Amsterdam |
258 |
246 |
253 |
263 |
271 |
266 |
261 |
264 |
263 |
262 |
Frankfurt |
288 |
291 |
284 |
283 |
288 |
301 |
286 |
286 |
287 |
290 |
London Heathrow |
181 |
177 |
171 |
165 |
174 |
176 |
176 |
179 |
180 |
186 |
Parijs Charles de Gaulle |
260 |
273 |
272 |
271 |
268 |
256 |
258 |
278 |
274 |
290 |
Brussel |
158 |
190 |
183 |
188 |
200 |
190 |
181 |
192 |
190 |
193 |
Bron: Amsterdam Airport Schiphol (AAS), op basis van APGdat
Toelichting:
In deze tabel is het aantal bestemmingen per luchthaven opgenomen waarvoor geldt dat deze meer dan twee keer per jaar worden aangevlogen.
2007 |
2008 |
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Vliegbewegingen (bedragen x 1.000) |
||||||||||
Amsterdam |
436 |
428 |
391 |
386 |
420 |
423 |
426 |
438 |
451 |
479 |
Frankfurt |
485 |
480 |
458 |
458 |
481 |
476 |
466 |
463 |
457 |
453 |
London Heathrow |
476 |
473 |
460 |
449 |
476 |
471 |
470 |
471 |
472 |
473 |
Parijs Charles de Gaulle |
544 |
551 |
518 |
492 |
507 |
491 |
472 |
465 |
469 |
473 |
Brussel |
241 |
236 |
212 |
205 |
214 |
206 |
199 |
214 |
221 |
207 |
Passagiers (in miljoenen) |
||||||||||
Amsterdam |
48 |
47 |
44 |
45 |
50 |
51 |
53 |
55 |
58 |
64 |
Frankfurt |
54 |
53 |
51 |
53 |
56 |
57 |
58 |
59 |
61 |
61 |
London Heathrow |
68 |
67 |
66 |
66 |
69 |
70 |
72 |
73 |
75 |
76 |
Parijs Charles de Gaulle |
60 |
61 |
58 |
58 |
61 |
61 |
62 |
64 |
66 |
66 |
Brussel |
18 |
19 |
17 |
17 |
19 |
19 |
19 |
22 |
23 |
22 |
Vracht (x 1.000 ton) |
||||||||||
Amsterdam |
1.610 |
1.568 |
1.286 |
1.512 |
1.524 |
1.483 |
1.531 |
1.633 |
1.621 |
1.662 |
Frankfurt |
2.074 |
2.021 |
1.808 |
2.199 |
2.133 |
1.986 |
2.016 |
2.051 |
1.993 |
2.029 |
London Heathrow |
1.314 |
1.401 |
1.278 |
1.473 |
1.484 |
1.465 |
1.423 |
1.499 |
1.497 |
1.541 |
Parijs Charles de Gaulle |
2.053 |
2.039 |
1.819 |
2.177 |
2.088 |
1.950 |
1.876 |
1.896 |
1.861 |
1.953 |
Brussel |
762 |
659 |
449 |
476 |
475 |
459 |
430 |
454 |
463 |
464 |
Bron: Amsterdam Airport Schiphol (AAS / ACI)
Toelichting:
Inzet van het beleid is het optimaliseren van de netwerkkwaliteit in combinatie met een concurrerende en duurzame luchtvaart. De netwerkkwaliteit wordt mede bepaald door overheidstarieven en -maatregelen, maar is voor een groot deel niet direct beïnvloedbaar. Bovenstaande kengetallen geven de omvang van het netwerk in aantallen bestemmingen en het verkeer en vervoer op Schiphol weer in vergelijking met andere grote Noordwest-Europese luchthavens. Schiphol heeft in 2016 van deze luchthavens de meeste vliegtuigbewegingen en staat qua passagiers en vracht op de derde plaats.
De jaarlijkse Monitor Netwerkkwaliteit en Staatsgaranties geeft een beeld van de ontwikkeling van de netwerkkwaliteit op Schiphol ten opzichte van enkele concurrerende luchthavens. Daarnaast wordt in de monitor het netwerk van Air France KLM vanaf Schiphol vergeleken met dat vanaf Parijs Charles de Gaulle. Zo wordt de naleving van de staatsgaranties gevolgd die in het kader van de fusie van KLM met Air France zijn afgesproken. De monitor richt zich op de kwaliteit van de directe verbindingen vanaf luchthavens (directe connectiviteit), de verbindingen vanaf luchthavens met een overstap onderweg (indirecte connectiviteit) en de huboperatie op luchthavens (hubconnectiviteit). Uit het onderzoek blijkt dat het netwerk van Schiphol zich in 2016 in het algemeen positiever heeft ontwikkeld dan die van concurrerende luchthavens. Schiphols directe connectiviteit en hubconnectiviteit ontwikkelen zich sterker dan op alle andere onderzochte luchthaven. De indirecte connectiviteit is gedaald, maar Schiphol blijft wat dat betreft op een vierde positie staan. De afgelopen jaren heeft het Air France-KLM-netwerk op Schiphol zich beter ontwikkeld dan op Parijs Charles de Gaulle. Dit houdt in dat Air France KLM zich wat netwerkkwaliteit betreft steeds goed heeft gehouden aan het naleven van de staatsgaranties die destijds met Air France KLM zijn afgesproken.
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
|
---|---|---|---|---|
Taakstelling vanaf 2000 met herijking voor 2002–2006 |
0,7 |
0,6 |
0,5 |
0,5 |
Gerealiseerd |
0,63 |
0,54 |
0,61 |
0,76 |
Bron: Performance Review Body
De gegevens over 2016 zijn nog niet beschikbaar en worden derhalve opgenomen in de ontwerpbegroting 2018.
Toelichting:
Het Rijk heeft geen directe invloed op het aantal minuten vertraging in het Europese luchtruim. Dit kengetal is een internationaal gemiddelde en wordt bepaald door operationele factoren, zoals capaciteitsplanning, human resource management, weersomstandigheden en stakingen. Dit kengetal geeft wel een beeld van de efficiëntie van het luchtvaartbestel.
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Grenswaarde |
2,8 |
1 |
1 |
1 |
1 |
2 |
Gemiddelde ATFM-vertraging (en route en airport) per vlucht in minuten per vlucht |
||||||
Gerealiseerd |
0,94 |
0,9 |
0,78 |
0,68 |
0,94 |
|
Gemiddelde ATFM-vertraging (en route en airport) per vlucht in minuten per vlucht |
||||||
Gerealiseerd |
1,85 |
1,81 |
1,41 |
1,34 |
1,89 |
2,91 |
Gemiddelde ATFM-vertraging (airport) per vlucht in minuten per aankomende vlucht volgens PRB methode |
Bron: Luchtverkeersleiding Nederland 2016
De gegevens over 2016 zijn nog niet beschikbaar en worden derhalve opgenomen in de ontwerpbegroting 2018.
Toelichting:
Dit kengetal heeft betrekking op de gemiddelde vertraging op Nederlandse luchthavens. Het merendeel van de vertragingen treedt op in de terminalfase van een vlucht en wordt veroorzaakt door weersomstandigheden (storm, mist, sneeuw) die een direct negatief effect hebben op de afhandeling van de starts en landingen in de vluchtfase beneden een hoogte van een kilometer. Beperkte aantallen vliegtuigopstelplaatsen kunnen ook vertragingen veroorzaken. Zo is de toename in 2015 van de gemiddelde vertraging met name veroorzaakt door een toename in de vertraging als gevolg van stormen en mist.
LVNL hanteert met ingang van 2015 dezelfde systematiek als de Performance Review Body om vertragingen te meten. Verder heeft LVNL in 2015 de vertragingswaarden vanaf 2010 herberekend volgens de PRB systematiek om de effecten van de wijziging van de meetsystematiek transparant weer te geven. Er is uitsluitend sprake van een technische wijziging in de meetsystematiek zonder een beleidsmatige impact.
Beleidsconclusies
Het op artikel 17 uitgevoerde beleid en de resultaten zijn in 2016 conform de verwachtingen zoals vermeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen opgetreden en er was geen noodzaak tot bijstelling.
EU-Voorzitterschap
Onder Nederlands EU Voorzitterschap (1 januari – 30 juni 2016) hebben de lidstaten aan de Commissie mandaten verleend voor luchtvaartonderhandelingen met Qatar, de Verenigde Arabische Emiraten (VAE), Turkije en ASEAN (Associatie van Zuidoost-Aziatische Staten).
Ook is onder Nederlands voorzitterschap grote voortgang geboekt bij de behandeling van het voorstel voor een nieuwe EU verordening voor de luchtvaartveiligheid. In de Transportraad van 1 december 2016 hebben de lidstaten overeenstemming bereikt over de voorstellen. De volgende stap in het proces is de triloog tussen Raad, Commissie en parlement.
Conform het rapport over Conflict Zones van de European High Level Task Force is hierin ook het delen van informatie op basis van gezamenlijke risk assessments in Europa en een efficiënte informatieverspreiding door EASA over Conflict Zones vastgelegd. De Europese Commissie heeft geen Witboek Transport gepubliceerd; wel de beloofde luchtvaartstrategie. Op de Transportraad van 7 juni zijn voorzitterschapsconclusies gepresenteerd over deze luchtvaartstrategie zoals besproken op de Aviation Summit (Kamerstukken II 2015–2016 34139, nr. 18).
Vliegen boven conflictgebieden
Het beleid heeft zich gericht op de aanbevelingen over Vliegen boven conflictgebieden uit het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over vlucht MH17 (rapport gepubliceerd op13 oktober 2015). De inzet richting de International Civil Aviation Organisation (ICAO), het luchtvaart agentschap van de Verenigde Naties, om de wereldwijd geldende regels aan te scherpen heeft zich met name gericht op de 3-jaarlijkse algemene ledenvergadering van eind september/ begin oktober 2016 in Montreal. Het document met voorstellen, dat Nederland met steun van 44 Europese landen, Australië en Maleisië had ingediend, werd breed gesteund (Kamerstukken II 2016–2017, 24 804, nr. 92). Het wordt thans verder uitgewerkt.
Samen met het Ministerie van VenJ is het «Convenant inzake de deling van dreigingsinformatie voor de burgerluchtvaart» van de betrokken overheidsinstanties en de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen opgesteld, getekend en op 30 juni 2016 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2015–2016, 24 804, nr. 90). Op grond hiervan vindt regelmatig overleg plaats om beschikbare informatie over conflictgebieden uit te wisselen. Dat wordt ook afgestemd op Europees niveau. Ook heeft de EU (EASA) actie genomen op dat terrein en thans een wijziging van de EU-regels besproken tussen de Raad, Commissie en Europees parlement.
CO2-reductie in de internationale luchtvaart
In 2016 heeft de internationale luchtvaart twee belangrijke mijlpalen bereikt. Voor het eerst is er een CO2-standaard voor vliegtuigen vastgesteld. Deze technologische eis aan het ontwerp van nieuwe en bestaande vliegtuigen wordt vanaf 2020 van kracht. Na jaren onderhandelen is tijdens de 39ste Assemblee van ICAO overeenstemming bereikt over een mondiaal systeem voor de compensatie en reductie van de groei van de CO2-emissies in de luchtvaart vanaf 2020 (CORSIA) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24804–92.html.
Tariefregulering
Het wetsvoorstel «exploitatie van de luchthaven Schiphol» is na een plenaire behandeling in de Tweede Kamer in het tweede kwartaal van 2016 door de Tweede en Eerste Kamer ongewijzigd aangenomen. Deze regelgeving regelt hoofdzakelijk de totstandkoming van de tarieven en voorwaarden voor de luchthaven Schiphol en het toezicht hierop door de Autoriteit Consument en Markt (ACM). De wetswijziging zorgt voor een verbetering van de bestaande systematiek. De verbeteringen zorgen voor een vergroting van de transparantie, een beperking van tariefschommelingen, een versterking van de concurrentiepositie van Schiphol en een afname van de lasten voor de sector.
Luchthaven Lelystad
Voor Lelystad Airport is eind 2016 geconcludeerd dat een latere openstelling dan 1 april 2018 onvermijdelijk lijkt. Gebleken is dat het ontwerpen en vervolgens realiseren van een robuuste aansluiting van de in het Luchthavenbesluit vastgelegde vertrek- en naderingsroutes op de routes in het hogere luchtruim een nog taaiere opgave is dan gedacht. De Staatssecretaris heeft bij Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) er op aangedrongen om begin 2017 een nieuwe planning te presenteren, en deze door een externe partij op haalbaarheid te laten toetsen. Daarnaast is aan een externe partij gevraagd kritisch te kijken naar de redenen van de vertraging en te toetsen of in de vervolgaanpak voldoende waarborgen zijn ingebouwd (Kamerstukken II 2016–2017, 31 936, nr. 367).
Budgettaire gevolgen van beleid
17 |
Luchtvaart |
Realisatie |
Begroting |
Verschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2016 |
2016 |
|||
Verplichtingen |
27.313 |
17.542 |
19.220 |
30.324 |
25.355 |
4.969 |
1) |
||
Uitgaven |
21.796 |
20.201 |
21.288 |
27.440 |
24.985 |
2.455 |
|||
17.01 |
Luchtvaart |
21.796 |
20.201 |
21.288 |
27.440 |
24.985 |
2.455 |
||
17.01.01 |
Opdrachten |
17.536 |
6.727 |
5.651 |
8.587 |
13.916 |
– 5.329 |
||
– Opdrachten GIS |
10.604 |
1.598 |
1.401 |
3.170 |
3.023 |
147 |
2) en 3) |
||
– Leefbaarheidsfonds |
0 |
0 |
0 |
0 |
5.900 |
– 5.900 |
|||
– Overige opdrachten |
2.229 |
5.129 |
4.250 |
5.417 |
4.993 |
424 |
|||
17.01.02 |
Subsidies |
2.862 |
2.284 |
2.423 |
8.455 |
910 |
7.545 |
||
17.01.03 |
Bijdrage aan agentschappen |
64 |
10.071 |
12.068 |
9.040 |
8.979 |
61 |
||
– waarvan bijdrage aan RWS (Caribisch Nederland) |
48 |
10.048 |
12.010 |
8.955 |
8.931 |
24 |
|||
– waarvan bijdrage aan RWS |
0 |
10.000 |
35 |
71 |
48 |
23 |
|||
– waarvan bijdrage aan KNMI |
16 |
23 |
23 |
14 |
0 |
14 |
|||
17.01.05 |
Bijdrage aan internationale organisaties |
1.334 |
1.119 |
1.146 |
1.281 |
1.180 |
101 |
||
17.01.06 |
Bijdrage aan ZBO's en RWT's |
0 |
0 |
0 |
77 |
0 |
77 |
||
– LVNL |
0 |
0 |
0 |
77 |
0 |
77 |
|||
Ontvangsten |
38.863 |
38.168 |
31.354 |
8.392 |
9.311 |
– 919 |
Garanties
Toelichting op de financiële instrumenten
Op artikel 17 Luchtvaart zijn garanties verstrekt aan het LVNL. Ultimo 2016 bedragen de uitstaande garanties € 61,7 miljoen.
Verplichtingen (ad 1)
De verhoging van het verplichtingenbudget is voornamelijk veroorzaakt door de subsidie versneld onderwerken graanresten ten behoeve van reduceren risico vogelaanvaringen en de ophoging van het verplichtingenbudget ten behoeve van het vastleggen van de subsidie ten behoeve van de tweede tranche van het leefbaarheidsfonds.
Opdrachten geluidsisolatie Schiphol (GIS) en Schadeschap
De derde fase van het geluidsisolatieprogramma is in 2012 afgerond. De beleidsevaluatie GIS is in 2013 aan de Tweede Kamer aangeboden. (Kamerstukken II 2013–2014, 26 959, nr. 140). De resultaten van de beleidsevaluatie GIS worden betrokken bij de brede beleidsdoorlichting luchtvaart in 2017. Doel van het project GIS is het verminderen van de geluidshinder voor omwonenden van Schiphol door middel van geluidsisolatie van woningen.
Het grootste deel van de uitgaven die in 2016 zijn gedaan hadden betrekking op de behandeling en uitbetaling van schadeclaims. In de Najaarsnota 2016 heeft een budgetcorrectie plaatsgevonden. Hierdoor is de begroting meer in lijn gebracht met de voorziene uitgaven voor 2016 als gevolg van de uitkomsten van de gerechtelijke uitspraken van beroepsprocedures.
Voor het programma gevelisolatie voor woningen rond de luchthaven Rotterdam The Hague Airport worden woningen binnen de 40 Ke-contour geïsoleerd voor geluid. Hieraan is in 2016 € 0,77 miljoen uitgegeven.
Overige opdrachten
Luchtvaartnota en de overlegstructuren van belanghebbenden in de luchthavenregio’s
De overlegstructuren van belanghebbenden in de luchthavenregio’s vormen voor het kabinet een waardevolle basis voor beleidskeuzes ten aanzien van de ontwikkeling van luchthavens in relatie tot de effecten op de leefomgeving. Voor Lelystad was in 2016 de Alderstafel actief. (Kamerstukken II 2015–2016 31 936 nr. 338). De Alderstafel Eindhoven is in 2016 omgezet in de uitvoeringstafel Eindhoven. (Kamerstukken II 2015–2016 31 936, nr. 298). De uitvoeringstafel Eindhoven ziet toe op de uitvoering van de aan de Alderstafel gemaakte afspraken met betrekking tot de groei van de Eindhovense luchthaven. Op Schiphol is de Alderstafel inmiddels samen met de Commissie Regionaal Overleg luchthaven Schiphol (CROS) overgegaan in de Omgevingsraad (ORS) Schiphol (Kamerstukken II 2014–2015 29 665, nr. 215).
Normen en handhavingsstelsel
De ontwikkeling van Schiphol tot en met 2020 vindt plaats binnen de ORS afgesproken kaders. De uitgaven in 2016 zijn gedaan voor opdrachten ten behoeve van de implementatie van het nieuwe normen- en handhavingstelsel voor Schiphol en aanpassing van de wet- en regelgeving en het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB)/ Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB) (Kamerstukken II 2016–2017, 29 665, nr. 235).
Verminderen risico op vogelaanvaringen
In 2016 is een nieuw «Convenant reduceren risico vogelaanvaringen Schiphol 2016–2018» getekend en aan de Kamer aangeboden op 23 mei 2016 (Kamerstukken II 2015–2016 31 936, nr. 338). Er is opnieuw gewerkt aan het uitvoeren van de maatregelen om het risico te verminderen.
Beleidsonderzoek vliegveiligheid
Er heeft onderzoek plaatsgevonden naar de verkenning informatievoorziening ten behoeve van de kaart voor dronevliegers. De verkenning heeft een rapportage opgeleverd, op basis waarvan de dynamisering van de informatievoorziening voor drones in 2017 een vervolg krijgt. Het doel is dat dit leidt tot betrouwbare brondata die aan belanghebbenden in de luchtvaartsector beschikbaar wordt gesteld, alsmede een droneskaart 2.0.
Nadere uitwerking luchtruimvisie en civiel-militaire samenwerking
In het kader van de uitvoeringsagenda van de Luchtruimvisie is een studie uitgevoerd naar een mogelijke herijking van de planning van luchtruimwijzigingen en aanpassingen van het luchtverkeersleidingsconcept. In het SG overleg civiel-militaire samenwerking van 12 oktober 2016 is besloten tot een herijking van de uitvoeringsagenda. Een extern bureau voert deze herijking uit, in opdracht van IenM en Defensie en in nauwe samenwerking met de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL), het Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK) en het Maastricht Upper Area Control Centre (MUAC). De nieuwe uitdagingen op het gebied van capaciteit van onder meer Schiphol en de mogelijkheden van verdergaande civiel-militaire samenwerking op het gebied van luchtverkeersdienstverlening zijn daarbij belangrijke aspecten. (Kamerbrief Voortgang uitvoering luchtruimvisie – Kamerstukken II 2016–2017, 31 936, nr. 363)
Aviation Summit
Onder Nederlands EU Voorzitterschap (1 januari – 30 juni 2016) hebben de lidstaten aan de Commissie mandaten verleend voor luchtvaartonderhandelingen met Quatar, de Verenigde Arabische Emiraten (VAE), Turkije en ASEAN (Associatie van Zuidoost-Aziatische Staten). Over de regelgeving over luchtvaartveiligheid waaronder drones is op basis van voortgang onder ons voorzitterschap op 1 december 2016 een akkoord bereikt. Conform het rapport over Conflict Zones van de European High Level Task Force is hierin ook vastgelegd het delen van informatie en gezamenlijke risk assessments in Europa en een efficiënte informatieverspreiding door EASA over Conflict Zones. Op de Transportraad van 7 juni zijn voorzitterschapsconclusies gepresenteerd over de Europese luchtvaartstrategie zoals besproken op de Aviation Summit. (Kamerstukken II 2015–2016, 34 139, nr. 18).
KDC
In 2016 heeft De Stichting Knowledge & Development Center (KDC) een reeks projecten gerealiseerd om de grond- en luchtoperaties van de luchthaven Schiphol te innoveren. De innovaties zijn gericht op de verbetering van het functioneren van de luchthaven in termen van efficiency, betrouwbaarheid van de operatie, flexibiliteit van operaties, omgang met verstoringen, veiligheid en vermindering van milieuhinder.
Opdrachten Caribisch Nederland
Het betreft opdrachten ter bevordering van het veilig gebruik van de luchthavens en het luchtruim in Caribisch Nederland (Bonaire, Saba en Sint Eustatius) en ter verbetering van de bedrijfsvoering van deze luchthavens en de luchtverkeersdienstverlening. Hiervoor is ondermeer apparatuur aangeschaft ter bevordering van het veilig gebruik van de luchthavens en ter verbetering van de bedrijfsvoering.
Versneld onderwerken graanresten ten behoeve van reduceren risico vogelaanvaringen (ad 3)
Eén van de uitvoeringsmaatregelen van het «Convenant reduceren risico vogelaanvaringen Schiphol 2016–2018» (bijlage bij Kamerstukken II 2015–2016 31 936, nr. 338 van 23 mei 2016) is een vergoedingsregeling voor agrarische ondernemers die de oogstresten op hun percelen in de noordelijke Haarlemmermeer na de graanoogst versneld onderwerken. Hiervoor is bij Miljoenennota 2017 € 2,0 miljoen aan het subsidiebudget toegevoegd.
Doel van deze maatregel is dat ganzen niet meer op de resterende graankorrels gaan foerageren, zodat het aantal ganzenbewegingen op en rond Schiphol afneemt. De betreffende agrarische ondernemers ontvangen hiervoor een vergoeding per hectare versneld ondergewerkte graanakker.
In 2016 is de regeling geëvalueerd. De belangrijkste conclusies uit de evaluatie zijn dat door het versneld onderwerken van de graanresten na de oogst de resterende hoeveelheid voedsel voor vogels zeer sterk kan worden gereduceerd. Voor de ondergewerkte percelen met winter- en zomertarwe leidt dit ertoe dat er na de oogst nog hooguit sprake is van een lichte stijging van het aantal ganzen.
Omgevingsraad Schiphol en commissies regionaal overleg
IenM draagt financieel bij aan de activiteiten van de Omgevingsraad Schiphol (ORS). Dit onafhankelijke overleg- en adviesorgaan verenigt bewoners, regionale en lokale overheden en luchtvaartpartijen met als doel om de hinder van Schiphol zoveel mogelijk te beperken en een optimaal gebruik van de luchthaven te bevorderen.
De luchthavens van nationale betekenis Eelde, Lelystad, Maastricht en Rotterdam kennen in 2016 eveneens commissies voor regionaal overleg.
Leefbaarheidsfonds Schiphol (ad 2 en ad 3)
Ten behoeve van de betaling van de tweede tranche van het leefbaarheidfonds zijn bij Voorjaarsnota 2016 middelen overgeheveld van het financieel instrument «Opdrachten» naar het financieel instrument «Subsidies»(Kamerstukken II 2015–2016, 34 485 XII, nr. 2). Deze overheveling vond plaats omdat het beleid via een ander financieel instrument wordt gerealiseerd. Ook de tweede tranche wordt uitgevoerd door Stichting Leefomgeving Schiphol en richt zich op het verbeteren van de kwaliteit van de leef- en woonsituatie voor bewoners in gemeenten rondom de luchthaven Schiphol.
De partijen Schiphol, de provincie Noord-Holland en het Rijk afgesproken om in totaal € 30 miljoen voor een tweede fase ter beschikking te stellen. In 2016 is door IenM een bijdrage van € 5,3 miljoen verstrekt. (Kamerstukken II 2013–2014, 29 665, nr. 190)
Incidentele subsidies
IenM is in 2016 toegetreden tot het KLM Corporate Biofuel Programme. De bijdrage van € 0,2 miljoen aan het programma wordt door KLM voor 100% geïnvesteerd om duurzame biokerosine in te kopen en draagt daarmee bij aan de vergroening van de luchtvaartsector.
Er is een bijdrage van € 0,2 miljoen verstrekt ten behoeve van het leefbaarheidsfonds Eindhoven Airport. Uit het fonds kunnen projecten worden gefinancierd die gericht zijn op het verbeteren van het woon- en leefklimaat in de omgeving van Eindhoven Airport.
Dit betreft voornamelijk de bijdrage die aan Rijkswaterstaat ter beschikking wordt gesteld voor de uitvoering van de masterplannen luchthavens Caribisch Nederland gericht op het wegwerken van de tekortkomingen ten aanzien van de internationale regelgeving.
Voor de jaarlijkse contributie aan de International Civil Aviation Organization, aan het hiertoe opgezette samenwerkingsverband binnen ABIS (de ABIS-groep vertegenwoordigt de burgerlijke luchtvaartautoriteiten van Oostenrijk, België, Nederland, Luxemburg, Ierland, Zwitserland en Portugal), en aan de European Civil Aviation Conference (ECAC) is in 2016 een bedrag uitgegeven van € 1,3 miljoen, waarvan € 1,1 miljoen via de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS).
Ten behoeve van het geschikt maken van de Soesterbergradar voor burgermedegebruik is een bijdrage van € 0,077 miljoen verstrekt aan de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL).
Ontvangsten
De zogenaamde «Governmental Planning Compensation Levy» (hoofdzakelijk bestemd voor het Schadeschap Luchthaven Schiphol) is in 2016 stopgezet. De totale kosten zoals die door het Rijk zijn voorgefinancierd, zijn inmiddels terugbetaald door de luchtvaartmaatschappijen middels deze heffing.
Algemene Doelstelling
Het realiseren van een efficiënt, veilig en duurzaam goederenvervoersysteem, waarbinnen de internationale concurrentiekracht van de mainport en van de Nederlandse maritieme sector wordt versterkt.
(Doen) uitvoeren
Rollen en Verantwoordelijkheden
De Minister is verantwoordelijk voor het in stand houden van een robuust hoofdnetwerk van vaarwegen. Vanuit de begroting Hoofdstuk XII (artikel 26.01) wordt een bijdrage gedaan aan het Infrastructuurfonds. Via het Infrastructuurfonds (artikel 15, 17 en 18) investeert de Minister door middel van aanleg en benutting in dit netwerk, in binnenhavens en in de maritieme toegang van zeehavens om een goede en betrouwbare bereikbaarheid over water van de economische kerngebieden te realiseren. Aanleg- en benuttingsprojecten worden in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) vastgelegd. De Minister is verantwoordelijk voor toezicht en nautisch beheer. Rijkswaterstaat voert als beheerder het beheer, onderhoud en vervanging uit. De uitgaven aan beheer, onderhoud en vervanging worden verantwoord op het Infrastructuurfonds (artikel 15).
Regisseren
De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en deels ook voor de uitvoering van het maritiem beleid. Hieronder valt ook het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving (zowel de Autoriteit Consument en Markt (ACM) als de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)). De rol «regisseren» heeft ook betrekking op de volgende taken:
• De Minister stelt normen en handhaaft deze om het veilige en duurzame gebruik van netwerken te waarborgen. De Minister ijvert regionaal en internationaal voor deze normen, bijvoorbeeld in de Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie van de EU en de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), ook omdat een internationaal level playing field goed is voor de Nederlandse concurrentiepositie. Daarin passen een actief Nederlands lidmaatschap van IMO, Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) en IALA en een gerichte bijdrage aan de totstandkoming van Europese regelgeving, inclusief een actieve rol in agentschappen als het Europese Maritieme Veiligheidsagentschap (EMSA) en andere organisaties.
• De in 2015 vastgestelde maritieme strategie en de daaronder hangende werkprogramma’s voor de zeehavens, zeevaart en binnenvaart geven de leidende principes aan: meerwaarde door samenwerking, ruimte voor ondernemerschap en oog voor de stad en leefomgeving.
• Vanuit het oogpunt van verbetering van het milieu en van de kwaliteit van de leefomgeving in de zeehavengebieden wordt de innovatie en de transitie naar een duurzame scheepvaart bevorderd.
• IenM zorgt voor «state of the art» regelgeving op het gebied van marktordening, passagiersrechten, bemanningszaken en security.
• Met het programma Beter Benutten stimuleert de Minister een slim, efficiënt en veilig gebruik van de vaarwegen. Samen met de inspanningen van de vervoerders en verladers kan daarmee de capaciteit van de vaarwegen beter worden benut.
• De Minister geeft zoveel mogelijk ruimte voor ondernemerschap, met een maximaal beroep op de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voor een permanente verbetering van de veiligheid en duurzaamheid met betrekking tot maritiem beleid.
• IenM draagt, binnen het kabinetsbrede bedrijvenbeleid onder coördinatie van het Ministerie van Economische Zaken, als vakdepartement verantwoordelijkheid voor de overheidsinbreng op de Topsector Logistiek en het maritieme cluster binnen de Topsector Water.
• Voorts zet de Minister in op een intensivering en stroomlijning van de inspanningen van alle overheden, belangenorganisaties en sectorpartijen betrokken bij bovenstaande beleidsopgaven.
Ten slotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de Inspectie Leefomgeving en Transport op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).
Indicatoren en Kengetallen
Realisatie 2010 |
Realisatie 2011 |
Realisatie 2012 |
Realisatie 2013 |
Realisatie 2014 |
Realisatie 2015 |
Realisatie 2016 |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|
Hoofdtransportas |
68% |
67% |
68% |
69% |
70% |
68% |
66% |
Hoofdvaarweg |
81% |
79% |
78% |
80% |
80% |
80% |
80% |
Overige vaarweg |
88% |
92% |
93% |
92% |
92% |
91% |
91% |
Bron: RWS, 2016
Toelichting
Voor elk type vaarweg (Hoofdtransportas, Hoofdvaarweg en Overige vaarwegen) wordt een te realiseren percentage schepen dat binnen de normtijd de sluis passeert nagestreefd (streefwaarde). De «passeertijd sluizen» is een absolute normtijd die voor elke sluis afzonderlijk is bepaald. De gerealiseerde passeertijden op de hoofdtransportassen voldoen nog niet aan de streefwaarden. Dit speelt al langere tijd en wordt voornamelijk veroorzaakt door gebrek aan capaciteit op de corridors tussen Zeeland en Rotterdam. Voor de sluizen op die corridors lopen dan ook MIRT-projecten, gericht op het verbeteren van deze capaciteit. De passeertijden voor de hoofd- en overige vaarwegen scoren wel ruim voldoende.
2003 |
2004 |
2005 |
2006 |
2007 |
2008 |
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Totaal Nederlandse Zeehavens |
44,4 |
44,9 |
44,9 |
44,2 |
44,5 |
45 |
46,9 |
47,8 |
47,2 |
47,9 |
47,5 |
47,2 |
48,1 |
Mainport Rotterdam |
34,5 |
34,6 |
34,9 |
33,8 |
34,2 |
34,4 |
36 |
37 |
36,3 |
37 |
36,6 |
36,2 |
37,3 |
Overige Nederlandse Zeehavens |
9,9 |
10,3 |
10 |
10,4 |
10,4 |
10,6 |
10,9 |
10,8 |
10,9 |
10,9 |
10,9 |
11 |
10,8 |
Bron: 2002–2010 Nationale Havenraad, 2011–2015 IenM
De gegevens over 2016 zijn nog niet beschikbaar en worden derhalve opgenomen in de ontwerpbegroting 2018.
Toelichting
Dit kengetal geeft informatie over het marktaandeel van de Nederlandse zeehavens binnen de concurrerende Noordwest-Europese havenrange (de zogenaamde «Hamburg-Le Havre range»). Het streven is het marktaandeel van de Nederlandse havengebieden binnen de Noordwest-Europese havenrange (de «Hamburg-Le Havre range») tenminste te handhaven.
2005 |
2006 |
2007 |
2008 |
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
van de vloot van in Nederland geregistreerde zeeschepen onder Nederlandse vlag |
|||||||||||
Aantallen |
|||||||||||
Handelsvaart |
570 |
574 |
566 |
640 |
688 |
725 |
769 |
800 |
822 |
808 |
790 |
Zeesleepvaart |
164 |
174 |
212 |
222 |
222 |
249 |
235 |
247 |
260 |
258 |
275 |
Waterbouw |
151 |
148 |
139 |
118 |
121 |
120 |
156 |
169 |
168 |
167 |
171 |
Totaal |
885 |
896 |
917 |
980 |
1.031 |
1.094 |
1.160 |
1.216 |
1.250 |
1.233 |
1.236 |
Bruto tonnage |
|||||||||||
Handelsvaart |
4.932 |
5.031 |
5.114 |
5.980 |
6.313 |
6.075 |
6.883 |
6.740 |
7.045 |
6.978 |
6.572 |
Zeesleepvaart |
178 |
181 |
243 |
264 |
237 |
310 |
290 |
362 |
347 |
360 |
409 |
Waterbouw |
498 |
509 |
477 |
375 |
441 |
450 |
513 |
531 |
533 |
537 |
531 |
Totaal |
5.608 |
5.721 |
5.834 |
6.619 |
6.991 |
6.835 |
7.686 |
7.633 |
7.925 |
7.875 |
7.512 |
van de vloot onder buitenlandse vlag in Nederlands eigendom of beheer |
|||||||||||
Aantallen |
|||||||||||
Handelsvaart |
375 |
434 |
462 |
395 |
410 |
433 |
422 |
408 |
403 |
403 |
432 |
Zeesleepvaart |
329 |
284 |
332 |
358 |
406 |
459 |
456 |
477 |
498 |
519 |
512 |
Waterbouw |
37 |
39 |
45 |
52 |
66 |
63 |
55 |
55 |
52 |
52 |
62 |
Totaal |
741 |
757 |
839 |
805 |
882 |
955 |
933 |
940 |
953 |
974 |
1.006 |
Bruto tonnage |
|||||||||||
Handelsvaart |
4.692 |
5.566 |
6.278 |
4.542 |
5.057 |
5.259 |
5.232 |
5.072 |
5.517 |
5.987 |
6.500 |
Zeesleepvaart |
2.704 |
2.782 |
1.903 |
1.423 |
1.217 |
1.011 |
1.298 |
1.640 |
1.612 |
1.643 |
1.740 |
Waterbouw |
99 |
102 |
122 |
184 |
225 |
251 |
210 |
264 |
248 |
285 |
312 |
Totaal |
7.495 |
8.450 |
8.303 |
6.149 |
6.499 |
6.521 |
6.740 |
6.976 |
7.377 |
7.915 |
8.552 |
Bron: Zeeschepen onder Nederlandse vlag: Inspectie Leefomgeving en Transport, 2016. Zeeschepen onder buitenlandse vlag: cijfers 2005 Ecorys (december 2008); cijfers van 2006–2009 Policy Research Corporation (april 2010); cijfers 2010–2015 Inspectie Leefomgeving en Transport, 2016. Cijfers van zeeschepen onder buitenlandse vlag op basis van IHS.
De gegevens over 2016 zijn nog niet beschikbaar en worden derhalve opgenomen in de ontwerpbegroting 2018.
Toelichting
Bovenstaande kengetallen geven informatie over de ontwikkeling in aantallen en bruto tonnage (GT) van de vloot in Nederlands eigendom of beheer onder Nederlandse en buitenlandse vlag. De gegevens zijn opgesplitst naar de sectoren handelsvaart, zeesleepvaart en waterbouw. De groei c.q. krimp van de vloot onder Nederlandse vlag is niet alleen van overheidsbeleid afhankelijk, maar ook van externe factoren, zoals de wereldwijde groei van het ladingaanbod, het investeringsklimaat, het zeevaartbeleid van andere landen (waaronder het fiscale klimaat) en de individuele prestaties van de ondernemingen. Een toename van de vanuit Nederland beheerde vloot (en dan met name de Nederlandse vlag) is gunstig voor de ontwikkeling van de economische toegevoegde waarde van de zeevaartsector.
Aantal scheepvaartongevallen (inclusief visservaartuigen en recreatievaart) op het Nederlandse deel van de Noordzee (Nederlandse en buitenlandse vlag) |
|||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 |
2006 |
2007 |
2008 |
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
|
Zeer ernstige scheepvaartongevallen (ZESO) |
1 |
1 |
0 |
0 |
1 |
1 |
0 |
4 |
2 |
0 |
0 |
Ernstige scheepvaartongevallen |
4 |
2 |
6 |
3 |
7 |
9 |
4 |
15 |
13 |
12 |
11 |
Totaal (ESO) |
5 |
3 |
6 |
3 |
8 |
10 |
4 |
19 |
15 |
12 |
11 |
Aantal significante ongevallen met schepen op de Nederlandse binnenwateren1 |
|||||||||||
Aantal significante scheepsongevallen |
96 |
123 |
150 |
127 |
121 |
164 |
159 |
161 |
136 |
138 |
158 |
Aantal doden en gewonden op schepen op de Nederlandse binnenwateren (ook onder niet Nederlandse vlag) |
|||||||||||
Aantal doden |
7 |
3 |
4 |
4 |
4 |
4 |
8 |
4 |
9 |
4 |
6 |
Aantal gewonden |
49 |
54 |
30 |
51 |
56 |
45 |
63 |
58 |
27 |
44 |
35 |
Bron: RWS, 2015
Voor de beoordeling van de ontwikkeling van de veiligheid op de Nederlandse binnenwateren wordt gebruik gemaakt van het begrip «significant scheepsongeval». Significante scheepsongevallen zijn scheepsongevallen op de Nederlandse binnenwateren met schepen (ook onder niet Nederlandse vlag) waarbij schade is ontstaan die als ernstig wordt geclassificeerd in de vorm van slachtoffers (doden/gewonden), stremming van de vaarweg of schade aan de vaarweg, schip, lading of milieu.
De gegevens over 2016 zijn nog niet beschikbaar en worden derhalve opgenomen in de ontwerpbegroting 2018.
Toelichting
In 2015 zijn op het Nederlandse deel van de Noordzee elf ESO’s (ernstige scheepvaartongevallen) geregistreerd. Er hebben in 2015 geen ZESO’s plaatsgevonden. De elf ESO’s zijn als volgt verdeeld: koopvaardij (vijf), visserij (vier) en recreatievaart (twee).Sinds 2012 is de registratie en classificatie van scheepsongevallen op de Noordzee aanzienlijk verbeterd en verfijnd. Dit heeft tot het inzicht geleid dat de historische reeks 2004–2011 waarschijnlijk een onderschatting van het aantal ESO’s geeft dat in werkelijkheid is opgetreden. Om een goede uitspraak te kunnen doen over de ontwikkeling van de veiligheid van scheepvaart op de Noordzee moet vanaf 2012 een nieuwe historische reeks van ESO’s worden opgebouwd. De historische reeks van ZESO’s wordt wel betrouwbaar geacht.
Voor de beoordeling van de ontwikkeling van de veiligheid op de Nederlandse binnenwateren wordt gebruik gemaakt van het begrip «significant scheepsongeval». Dit zijn scheepsongevallen op de Nederlandse binnenwateren met schepen (ook onder niet Nederlandse vlag) waarbij schade is ontstaan die als ernstig wordt geclassificeerd in de vorm van slachtoffers (doden/gewonden), stremming van de vaarweg of schade aan vaarweg, schip, lading of milieu.
Het aantal geregistreerde significante scheepsongevallen op de binnenwateren lag in 2015 op 158. Dit aantal is hoger dan het aantal dat in 2013 en 2014 is gerapporteerd en ligt op het niveau van de getallen gerapporteerd in 2010, 2011 en 2012. Jaarlijks varieert het aantal ongevallen. Fluctuaties in het aantal scheepsongevallen moet daarom over een langere periode gevolgd worden om uitspraken te kunnen doen over trends in de veiligheid op het water. De variatie in aantal ongevallen ontstaat doordat het optreden van ongevallen deels door toeval wordt bepaald. Ook is de registratiegraad van scheepsongevallen niet altijd constant. In 2015 vielen zes doden bij scheepsongevallen. Vijf doden vielen in de recreatievaart, één in de beroepsvaart. Om het risico op ongevallen in beroeps- en recreatievaart te verkleinen, heeft IenM een speciaal maatregelenpakket in het beheer van de vaarwegen opgenomen.
Beleidsconclusies
Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar in lijn met de verwachtingen zoals vermeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen. Wel bevindt de maritieme sector zich in economisch moeilijke tijden in een omgeving met veel mondiale concurrentie. Dit vraagt aandacht van alle betrokken partijen in de sector.
In 2016 is uitvoering gegeven aan de in 2015 opgestelde Maritieme Strategie13 en de daaronder hangende werkprogramma’s zeevaart, zeehavens en binnenvaart. In juni 2016 is een uitgebreide voortgangsbrief aan de Tweede Kamer verzonden14. Hierin wordt geconstateerd dat de samenwerking met de maritieme cluster goed verloopt en dat veel van de in gang gezette acties de komende periode tot resultaat zullen leiden. Als onderdeel van de uitwerking van de maritieme strategie is in 2016 ook een werkprogramma voor de maritieme maakindustrie opgesteld.
Eind 2016 zijn de Maritieme Monitor15 en de Havenmonitor16 gepubliceerd. Deze geven een compleet beeld van de maritieme cluster en de havens. De cijfers laten zien dat de toegevoegde waarde en export nog stegen, maar de totale werkgelegenheid daalde met 0,5%. Hiermee deed de arbeidsmarkt binnen de maritieme cluster het slechter dan de Nederlandse economie, waar het aantal werkzame personen in dezelfde periode steeg met 1%. De offshore, scheepsbouw en maritieme toeleveranciers werden negatief beïnvloed door de lage olieprijs. Voor de zeevaart, binnenvaart en visserij leidden de dalende olieprijzen juist tot lagere brandstofkosten met een positief effect op de toegevoegde waarde, maar deze sectoren ondervonden nog problemen van de lage vrachttarieven ten gevolge van de overcapaciteit en een onvoldoende groeiende wereldhandel.
Beleidsdoorlichting beleidsartikel 18: Scheepvaart en Havens
De beleidsdoorlichting van beleidsartikel 18 Scheepvaart en Havens is uitgevoerd en aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 32 861 2016–2017, nr. 22). In de beleidsdoorlichting, die betrekking heeft op de periode 2007 – 2014, zijn naast artikel 18 ook relevante artikelen uit het Infrastructuurfonds doorgelicht evenals het belastingregime voor de zeescheepvaart. Conclusie van het externe onderzoeksbureau, is dat het merendeel van de beleidsinstrumenten doeltreffend is ingezet, maar dat doelmatigheid lastiger is vast te stellen. Daarom zal worden nagegaan waar de inrichting van het beleidsproces nog versterkt kan worden, om in de toekomst beter onderbouwde uitspraken te kunnen doen over de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het scheepvaart- en havenbeleid.
Budgettaire gevolgen van beleid
18 |
Scheepvaart en Havens |
Realisatie |
Begroting |
Verschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2016 |
2016 |
|||
Verplichtingen |
5.077 |
18.793 |
30.508 |
21.489 |
33.737 |
– 12.248 |
1) |
||
Uitgaven |
5.361 |
4.801 |
10.932 |
22.733 |
24.997 |
– 2.264 |
|||
18.01 |
Scheepvaart en havens |
5.361 |
4.801 |
10.932 |
22.733 |
24.997 |
– 2.264 |
||
18.01.01 |
Opdrachten |
2.317 |
1.956 |
6.278 |
14.562 |
17.966 |
– 3.404 |
2) |
|
– Topsector logistiek |
0 |
0 |
4.909 |
11.954 |
16.013 |
– 4.059 |
|||
– Overige opdrachten |
0 |
0 |
1.369 |
2.608 |
1.953 |
655 |
|||
18.01.02 |
Subsidies |
467 |
543 |
2.200 |
5.926 |
4.587 |
1.339 |
3) |
|
– Topsector logistiek |
0 |
0 |
1.750 |
5.102 |
4.337 |
765 |
|||
– Overige subsidies |
0 |
0 |
450 |
824 |
250 |
574 |
|||
18.01.03 |
Bijdrage aan agentschappen |
1.705 |
1.404 |
1.283 |
1.290 |
1.408 |
– 118 |
||
– waarvan bijdrage aan RWS |
1.705 |
1.404 |
1.283 |
1.290 |
1.408 |
– 118 |
|||
18.01.05 |
Bijdragen aan internationale organisaties |
872 |
898 |
1.171 |
955 |
1.036 |
– 81 |
||
Ontvangsten |
97 |
465 |
450 |
254 |
0 |
254 |
Verplichtingen (ad 1)
Toelichting op de financiële instrumenten
De beschikbare middelen van Topsector Logistiek zijn dit jaar niet volledig verplicht. De oorzaak ligt in de vertraging van de totstandkoming van projecten. Daarnaast heeft de totstandkoming van de subsidieregeling Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek/Topconsortium Kennis en Innovatie (NWO/TKI) vertraging opgelopen.
Ten behoeve van vergroening binnenvaart, onderdeel van de Brandstofvisie, is in maart extra budget toegevoegd aan het programmabudget. Dit geld is benut voor de totstandkoming van de Green Deal Cobald en onderzoek naar de instrumentering van het vergroeningsbeleid.
Het verschil voor de Topsector Logistiek wordt met name verklaard door de trage totstandkoming van projecten door de complexe governance-structuur en besluitvormingsprocessen van het programma Topsector Logistiek, zoals 50% cofinanciering, en het aantal aanbestedingsprocedures.
Voor zeescheepvaart is in 2016 onderzoek gedaan naar de werkwijze van het scheepsregister, met als doel te bepalen waar verbeteringen in het register mogelijk zijn. Ook zijn beleidsondersteunende technische onderzoeken uitgevoerd naar de veiligheid en duurzaamheid van schepen.
In het kader van het werkprogramma zeehavens zijn diverse beleidsondersteunende onderzoeken uitgevoerd zoals een onderzoek naar de potentie van natuurlijk vestigingsplaatsvoordelen van Nederland. Ook is een bijdrage geleverd aan verdere professionalisering van het havenbedrijf op Bonaire. Daarnaast is de ACM betaald voor de uitvoering van het toezicht op het Loodswezen.
Vanuit de Topsector Logistiek is aandacht besteed aan de verduurzaming van de logistieke ketens. Vanwege de aard van de uitgaven is hiertoe een subsidie verstrekt, waarvoor ruimte is gevonden binnen het opdrachtenbudget van de Topsector Logistiek.
Aan het Openbaar Lichaam Saba is een incidentele subsidie verstrekt ter bevordering van verbetering van de veiligheid van de haven op Saba vanuit de investeringsimpuls voor de BES eilanden. Ook zijn subsidies verstrekt in het kader van programma innovaties duurzame binnenvaart en onder de regeling kennismakingsstages scheepvaart.
In het kader van het Beleidsondersteuning en Advies (BOA) protocol met RWS zijn afspraken gemaakt over beleidsondersteuning en -advisering, die RWS uitvoert in opdracht van de beleids-DG’s. Door middel van de agentschapsbijdrage wordt hiervoor capaciteit gereserveerd bij RWS. In totaal heeft de directie Maritieme Zaken een beroep gedaan op 10,8 fte van RWS voor deze taken. Het betreft voornamelijk taken op het gebied van de binnenvaart.
In 2016 zijn conform verdragsverplichtingen contributies betaald. Het betreft circa € 0,4 miljoen aan contributie aan de International Maritime Organization (IMO), circa € 0,5 miljoen aan de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR). Deze bijdragen lopen via de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). Daarnaast zijn er bijdragen betaald aan de Regional Cooperation Agreement on Combating Piracy and Armed Robbery against Ships in Asia (ReCAAP), de International Association of Lighthouse Authorities (IALA) en de Donaukommission.
Ontvangsten
Het verschil in ontvangsten wordt verklaard door ontvangsten van de ACM, die de kosten van haar toezichtstaken deels aan de sector doorbelast.
Extracomptabele verwijzingen
2016 |
||
---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 15 Hoofdvaarwegen van het Infrastructuurfonds |
767.849 |
|
Andere ontvangsten van artikel 15 Hoofdvaarwegen van het Infrastructuurfonds |
94.081 |
|
Totale uitgaven op artikel 15 Hoofdvaarwegen van het Infrastructuurfonds |
861.930 |
|
waarvan |
||
15.01 |
Verkeersmanagement |
8.428 |
15.02 |
Beheer, onderhoud en vervanging |
410.159 |
15.03 |
Aanleg |
124.309 |
15.04 |
GIV/PPS |
11.565 |
15.06 |
Netwerkgebonden kosten HVWN |
307.469 |
15.07 |
Investeringsruimte |
0 |
2016 |
||
---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 17.06 PMR van het Infrastructuurfonds |
6.687 |
|
Andere ontvangsten van artikel 17.06 PMR van het Infrastructuurfonds |
||
Totale uitgaven op artikel 17.06 PMR van het Infrastructuurfonds |
6.687 |
|
waarvan |
||
17.06 |
PMR |
6.687 |
2016 |
||
---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 18.03 Intermodaal vervoer van het Infrastructuurfonds |
192 |
|
Andere ontvangsten van artikel 18.03 Intermodaal vervoer van het Infrastructuurfonds |
||
Totale uitgaven op artikel 18.03 Externe Veiligheid van het Infrastructuurfonds |
192 |
|
waarvan |
||
18.03 |
Intermodaal vervoer |
192 |
Algemene doelstelling
Klimaatverandering door menselijk handelen tegengaan. Door uitstoot van CO2 en overige broeikasgassen stijgt de temperatuur op aarde. Hierdoor verandert het klimaat en stijgt de zeespiegel. Nederland heeft internationale afspraken gemaakt om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen en zo de klimaatverandering te beperken. Vermindering van CO2-uitstoot biedt bovendien economische kansen, stimuleert slimme groene investeringen, creëert daarmee banen, en bevordert zo Nederlandse innovaties die ook buiten de landsgrenzen kunnen worden ingezet.
Regisseren
Rol en verantwoordelijkheden
De Minister van IenM regisseert de inhoudelijke lijn voor de nationale inbreng in de ontwikkeling van het Europese en het mondiale klimaatbeleid. Meer specifiek is de Minister van IenM verantwoordelijk voor:
• Het door Nederland nakomen van de (onder andere) in UNFCCC17 en EU-verband gemaakte afspraken over het reduceren van emissies van CO2 en overige broeikasgassen en voor het emissiehandelssysteem waaronder het toewijzen en het doen veilen van CO2-emissierechten.
• De regie op de internationale aspecten van het IenM-beleid, inclusief het politieke optreden en de vertegenwoordiging in de betreffende internationale gremia. Daartoe horen onder andere de Europese Transport- en Milieuraad en relevante VN-bijeenkomsten.
• De opdracht aan de NEa voor het handelssysteem in CO2-emissierechten. Ook de registratie van biobrandstoffen en de rapportage hierover ter controle van de duurzaamheid en de CO2-prestatie zijn hier onderdeel van.
• De coördinatie van de Nederlandse inzet in internationaal kader bij de vaststelling van normen en plafonds, de vertaling daarvan naar Nederlandse wet- en regelgeving en de verdeling van doelstellingen over sectoren en milieuthema’s. De doelen en normen hebben betrekking op het reduceren van CO2-emissies, op brandstofkwaliteit, op productie en inzet van duurzame biobrandstoffen, op de mondiale uitfasering van ozonlaagafbrekende stoffen en van gefluorideerde broeikasgassen en op de handel in CO2-emissierechten (Emissions Trading System/ETS).
Het internationale IenM-beleid vindt niet alleen haar grondslag in dit artikel. Specifieke rollen en verantwoordelijkheden van de Minister op de verschillende beleidsterreinen van IenM zijn bij de betreffende artikelen vermeld.
Stimuleren
Om de milieudoelen op het gebied van klimaat te behalen, is het belangrijk deze op een proactieve wijze met maatschappelijke partners te delen. Daarom stimuleert de Minister van IenM:
• Het aangaan en organiseren van allianties met en tussen bedrijven, branches, overheden en kennisorganisaties om de doelen uit de Klimaatagenda, de afspraken in het SER-energieakkoord waar de Minister voor verantwoordelijk is en de Lokale Klimaatagenda tot succesvolle uitvoering te brengen.
• Via de Lokale Klimaatagenda, Green Deals en initiatieven voor reductie van CO2-emissies. Ondernemers, burgers en andere overheden brengt zij beter in positie om maatregelen te nemen die goed zijn voor klimaat en economie.
• Zuinigere voertuigen. Dit gebeurt onder andere door de voorlopers in de sector te stimuleren en voor ontwikkeling van diverse alternatieve voertuigen en brandstoffen een kansrijke omgeving te creëren.
• Het verduurzamen van brandstoffen in de sectoren mobiliteit en transport door afspraken te maken over de rijksbijdrage aan de Actieagenda duurzame brandstofvisie voor het doelbereik van 15 tot 20 petajoule energiebesparing voor 2020 en een maximumuitstoot van 25 megaton CO2 in 2030. Dit vanuit het SER-energieakkoord, pijler zeven transport en mobiliteit. Het bereiken van de jaardoelstelling voor hernieuwbare energie stimuleren door ontwikkeling en toepassing van alternatieve energiedragers zoals elektrisch rijden en rijden op waterstof en het faciliteren van de aanleg van tankinfrastructuur voor alternatieve energiedragers.
Tenslotte is de Minister van IenM verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en Toezicht).
Kengetallen en indicatoren
Verantwoordelijk ministerie |
Nieuwe raming (Mton) |
Emissieplafond (Mton) |
|
---|---|---|---|
CO2 industrie en energie |
EZ |
6,5 |
11 |
CO2 verkeer en vervoer |
IenM |
33,1 |
36 |
CO2 gebouwde omgeving |
BZK |
23,0 |
22,5 |
CO2 land- en tuinbouw |
EZ |
5,3 |
6 |
Overige CO2 broeikasgassen landbouw |
EZ |
18,7 |
16 |
Resterende overige broeikasgassen |
IenM |
8,8 |
9 |
Bron: Nationale Energieverkenning 2016, tabel 3.12op blz. 106 www.pbl.nl;
Toelichting:
In deze tabel zijn de sectorale emissieplafonds en de raming weergegeven. De raming geeft aan in welke mate het doelbereik in zicht is. In deze raming is het effect van het begrotingsakkoord, het SER-energieakkoord en de Klimaatagenda «weerbaar, welvarend en groen» verwerkt.
In de kabinetsaanpak Klimaatbeleid op weg naar 2020 heeft het kabinet afgesproken dat indien in een sector tegenvallers optreden die samenhangen met (de uitvoering van) het beleid van het ministerie, de verantwoordelijke bewindspersoon in beginsel compenserende maatregelen neemt. Wanneer is aangetoond dat (alle) binnen de sector mogelijke compenserende maatregelen veel duurder zijn dan de oorspronkelijke maatregelen, zal het kabinet zoeken naar alternatieve kosteneffectieve maatregelen – binnen de beschikbare middelen – in andere sectoren. Vervolgens zal het kabinet een besluit nemen en de Tweede Kamer hierover informeren. Is er een tegenvaller die niets van doen heeft met tegenvallende beleidseffecten, dan volstaat naar verwachting het overschot in andere sectoren om deze tegenvaller op te vangen.
Verplichtingen |
2007 |
2008 |
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Besluit Hernieuwbare energie vervoer 2015 |
2 |
3,25 |
3,75 |
4 |
4,25 |
4,5 |
5 |
5,5 |
6,25 |
7 |
7,75 |
8,5 |
9,25 |
10 |
Realisatie |
2 |
3,26 |
3,75 |
4,01 |
4,31 |
4,54 |
5,05 |
5,54 |
6,25 |
Bron: Besluit Hernieuwbare energie vervoer 2015 (Stb. 2014, 460)
Bron realisatie 2015: Rapportage hernieuwbare energie 2015 van de Nederlandse Emissieautoriteit (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-782293)
Toelichting:
In artikel 2.1 van het Besluit Hernieuwbare Energie vervoer 2015 dat op 1 januari 2015 van kracht is geworden, is de ontwikkeling van de jaarverplichting hernieuwbare energie in het vervoer tot en met 2020 vastgelegd.
2005 |
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2021 |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
EU norm |
– |
– |
– |
– |
– |
– |
– |
130,0 |
95,0 |
Realisatie EU |
162,6 |
145,7 |
140,3 |
135,7 |
132,2 |
127,0 |
123,4 |
119,5 |
– |
Realisatie NL |
169,9 |
146,9 |
135,8 |
126,2 |
118,6 |
109,1 |
107,3 |
101,2 |
– |
Bron definitieve cijfers 2015: European Environment Agency; EEA Technical report No 27/2016. Monitoring CO2 emissions from new passenger cars and vans in 2015
Toelichting:
Nadat vrijwillige afspraken over CO2-reductie met de Europese autofabrikanten niet tot gewenste resultaten hebben geleid, heeft de Europese Commissie in december 2007 een voorstel gedaan voor verplichte reductiedoelstellingen. Dat voorstel is in 2009 aangenomen en bevatte een verplichte norm van gemiddeld 130 g CO2/km in 2015. Daarnaast is in november 2013 overeenstemming bereikt dat een verplichte norm van gemiddeld 95 g CO2/km in 2021 zal gelden.
Alleen voor 2015 en 2021 zijn er EU-normen (voor fabrikanten). De CO2-uitstoot van nieuwe voertuigen in Nederland wordt jaarlijks gemonitord.
Met name fiscaal beleid, waaronder de korting op de bijtelling voor het privé gebruik van zakelijke auto’s, heeft ervoor gezorgd dat de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuw verkochte voertuigen in Nederland veel sterker is gedaald, dan in de rest van Europa. Daarmee onderstreept Nederland het belang van de reductie van broeikasgassen in het verkeer.
De gegevens over 2016 zijn nog niet beschikbaar en worden derhalve opgenomen in de Ontwerpbegroting 2018.
Beleidsconclusies
Uit de voortgangsrapportage 2016 van het Energieakkoord voor duurzame groei blijkt dat de doelen voor het SER Energieakkoord binnen bereik zijn (Kamerstukken II 2016–2017 30 196, nr. 503). Het feit dat alle partijen opnieuw afspraken met elkaar hebben kunnen maken over een pakket intensiveringen, toont aan dat de aanpak van het Energieakkoord goed werkt. Dit blijkt ook uit de evaluatie van het Energieakkoord (Kamerstukken II 2016–2017 30 196, nr. 479). Daarnaast laat de Nationale Energieverkenning (NEV) 2016 zien dat Nederland naar verwachting ruimschoots voldoet aan zijn Europese doel voor reductie van uitstoot van broeikasgassen in 2020. De jaarlijkse niet-ETS emissie daalt bij zowel vastgesteld als voorgenomen beleid van 102 megaton CO2-equivalenten in 2015 naar 95 [92–99] megaton in 2020. De cumulatieve uitstoot komt op ongeveer 800 megaton CO2-equivalenten (Kamerstukken II 2016–2017 30 196, nr. 479). Het kabinet heeft in juni 2015 (Kamerstukken II 2015–2016 31 793, nr. 116) aangekondigd dat eventuele overschotten aan emissierechten geannuleerd zullen worden en dus niet meegenomen zullen worden naar de periode na 2020. In de brief over de voortgangsrapportage 2016 (Kamerstukken II 2016–2017 30196, nr. 503) wordt ook aangegeven dat Nederland in 2020 ten opzichte van 1990 25% of meer broeikasgasreductie zal bereiken. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan het Urgenda-vonnis.
Op 4 november 2016 trad het Parijs Akkoord in werking. Meer dan 100 partijen hebben het Parijs Akkoord inmiddels geratificeerd. Ook in Nederland is het ratificatieproces in volle gang. In Marrakesh is in november 2016 bij COP22 een aanvang gemaakt met de uitwerking en uitvoering van het Parijs Akkoord. Voor Nederland zijn de Europese afspraken leidend en heeft het uitvoeren van de bestaande 2030-afspraken prioriteit. Deze afspraken vormen de basis voor de klimaatbijdrage van de EU aan het Parijs Akkoord. De Europese Unie heeft zich gecommitteerd aan een broeikasgasreductie van ten minste 40% in 2030 ten opzichte van 1990.
De in het klimaatakkoord aangescherpte mondiale ambitie onderstreept het belang om binnen de EU de reeds in gang gezette trajecten voortvarend te behandelen, waaronder:
1. De aanpassing van het emissiehandelssysteem (EU-ETS) voor de periode 2021–2030. Het kabinet heeft zich gedurende 2016 hard gemaakt voor verdere versterking van het EU-ETS, aangezien dit een belangrijk en onmisbaar onderdeel vormt van het klimaatbeleid. Het ETS moet een effectieve prijsprikkel geven, waardoor nu de investeringen worden gedaan in schone technieken, die nodig zijn om op de lange termijn kosteneffectief CO2 te blijven reduceren. De onderhandelingen over herziening van de ETS-richtlijn hebben in het eerste halfjaar van 2016 onder Nederlands voorzitterschap plaatsgevonden en worden naar verwachting in 2017 afgerond. Belangrijke elementen in de herziening van de richtlijn zijn het verhogen van de jaarlijkse emissiereductie, de wijze van bescherming van de internationaal concurrerende industrie en de vereenvoudiging van de ETS-regelgeving.
2. De Europese Commissie heeft in juli 2016 het voorstel voor de Effort Sharing Regulation uitgebracht, waarmee de niet-ETS opgave verdeeld wordt over de lidstaten. De Commissie stelt een bindend nationaal reductiedoel voor dat per lidstaat verschilt en dat wordt vertaald in een cumulatief emissiebudget voor de periode 2021–2030. Het voorstel voor het Nederlandse reductiedoel van 36% ten opzichte van 2005 is vergelijkbaar met de inspanningen van omringende landen. Lidstaten mogen zelf bepalen met welke maatregelen het gestelde doel zal worden behaald. Het jaarlijks dalend emissiebudget gaat daarbij uit van de meest recente emissies die bekend zijn; het gemiddelde over 2016–2018. Het voorstel bevat verder op meerdere punten flexibiliteit, die lidstaten kan helpen aan de verplichtingen te voldoen. Zo wordt in het voorstel bijvoorbeeld de mogelijkheid gecreëerd om ETS-rechten of rechten van de landgebruik- en bosbouwsectoren (LULUCF) in te zetten om opgave in de niet-ETS sectoren te verkleinen.
3. Gelijktijdig heeft de Commissie een voorstel uitgebracht over de wijze waarop emissies en opname van broeikasgassen in de LULUCF worden opgenomen in het EU 2030 klimaat- en energieraamwerk.
Budgettaire gevolgen van beleid
19 |
Klimaat |
Realisatie |
Begroting |
Verschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2016 |
2016 |
|||
Verplichtingen |
27.629 |
63.217 |
32.414 |
71.954 |
54.747 |
17.207 |
1) |
||
Uitgaven |
95.080 |
65.813 |
81.400 |
72.006 |
57.761 |
14.245 |
|||
19.01 |
Tegengaan klimaatverandering |
11.749 |
16.934 |
21.582 |
15.190 |
14.026 |
1.164 |
||
19.01.01 |
Opdrachten |
876 |
3.243 |
3.327 |
2.681 |
2.352 |
329 |
||
19.01.02 |
Subsidies |
1.667 |
1.696 |
4.697 |
992 |
102 |
890 |
2) |
|
19.01.03 |
Bijdrage aan agentschappen |
9.206 |
11.995 |
13.558 |
11.517 |
11.572 |
– 55 |
||
– waarvan bijdrage aan KNMI |
411 |
906 |
716 |
809 |
220 |
589 |
|||
– Waarvan bijdrage aan RWS |
5.187 |
4.146 |
5.522 |
2.691 |
4.178 |
– 1.487 |
|||
– Waarvan bijdrage aan Nea |
3.608 |
6.943 |
7.320 |
8.017 |
7.174 |
843 |
|||
19.02 |
Internationaal beleid, coördinatie en samenwerking |
83.331 |
48.879 |
59.818 |
56.815 |
43.735 |
13.080 |
||
19.02.01 |
Opdrachten |
76.931 |
4.715 |
8.868 |
3.314 |
6.649 |
– 3.335 |
3) |
|
– Uitvoering CDM |
29.905 |
2.863 |
5.114 |
68 |
0 |
68 |
|||
– Overige opdrachten |
29.613 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|||
– RVO |
8.096 |
34 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|||
– Interreg |
8.097 |
344 |
1.671 |
108 |
1.805 |
– 1.697 |
|||
– Overige opdrachten |
1.220 |
1.474 |
2.083 |
3.206 |
4.844 |
– 1.638 |
|||
19.02.02 |
Subsidies |
0 |
0 |
913 |
1.437 |
500 |
937 |
||
– Interreg |
0 |
0 |
913 |
638 |
500 |
138 |
|||
– Overige subsidies |
0 |
0 |
0 |
800 |
0 |
800 |
|||
19.02.03 |
Bijdrage aan agentschappen |
3.258 |
40.311 |
46.222 |
43.024 |
34.212 |
8.812 |
4) |
|
– waarvan bijdrage aan RIVM |
3.258 |
29.647 |
35.181 |
33.194 |
29.802 |
3.392 |
|||
– waarvan bijdrage aan RWS |
0 |
449 |
319 |
338 |
354 |
– 16 |
|||
– waarvan bijdrage aan AgNL |
0 |
10.215 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|||
– waarvan bijdrage aan RVO |
0 |
0 |
10.722 |
9.492 |
4.056 |
5.436 |
|||
19.02.05 |
Bijdrage aan internationale organisaties |
3.142 |
3.853 |
3.815 |
9.040 |
2.374 |
6.666 |
5) |
|
Ontvangsten |
134.567 |
134.089 |
188.286 |
145.474 |
189.000 |
– 43.526 |
6) |
Verplichtingen (ad 1)
Toelichting op de financiële instrumenten
De hogere verplichtingen hebben met name te maken met de overboeking van middelen naar artikel 19 Klimaat voor de gecoördineerde opdrachtverlening RVO en RIVM (€ 7,9 miljoen) en de programma’s Partnership for Market Readiness en Carbon Pricing Leadership Coalition (€ 5,9 miljoen). Dit is bij 1e suppletoire begroting 2016 verantwoord.
In 2016 zijn opdrachten verstrekt en betalingen gedaan in het kader van de beleidsterreinen:
• Klimaat (onder andere de uitwerking van de Lokale Klimaatagenda, alsmede de Roadmap/Klimaatagenda 2050 en de uitwerking van de Klimaattop in Parijs);
• SER-Energieakkoord;
• Duurzame mobiliteit (onder andere in verband met de duurzame brandstoffenvisie).
In 2016 zijn er een drietal incidentele subsidies verstrekt. Het betreffen subsidies in het kader van de uitvoering van het SER-Energieakkoord, de Nederlandse Klimaatcoalitie en de nieuwe Omgevingswet.
Koninklijk Meteorologisch Instituut (KNMI)
Aan het KNMI zijn middelen ter beschikking gesteld voor diverse werkzaamheden in het kader van klimaatonderzoek en het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC).
Rijkswaterstaat (RWS)
Aan RWS Leefomgeving zijn voor 2016 middelen ter beschikking gesteld voor de uitvoering van de klimaat- en energiegerelateerde onderdelen van Infomil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieu wet- en regelgeving), alsmede voor programma’s in het kader van onder andere lokale klimaatinitiatieven, overige broeikasgassen, rijden op waterstof en monitoring duurzame mobiliteit.
Nederlandse Emissieautoriteit (NEA)
Aan de NEa zijn via de jaarlijkse opdrachtverlening middelen ter beschikking gesteld voor de uitvoering van alle (grotendeels wettelijk vereiste) werkzaamheden in het kader van emissiehandel, alsmede het register voor biobrandstoffen.
Interreg
Interreg is een Europese subsidieregeling waarin partijen uit meerdere landen samenwerken op het terrein van innovatie, duurzaamheid, bereikbaarheid en regionale gebiedsontwikkeling. De deelname van Nederlandse organisaties aan de transnationale en interregionale programma’s van Interreg wordt bevorderd. Met de beschikbare middelen wordt de Nederlandse bijdrage voor de kosten van de internationale uitvoering en de uitvoering in Nederland (waaronder begrepen de stimulering van de deelname door Nederlandse partners) gefinancierd. Deze subsidiëring gebeurt via de PSR-regeling (projectstimulering) en via de CETSI-regeling (cofinanciering). Beide worden hieronder bij 19.02.02 vermeld.
Het verschil tussen de begroting en de realisatie wordt met name verklaard door de bij 1e suppletoire begroting 2016 toegelichte overheveling van € 1,3 miljoen van het opdrachtenbudget naar het subsidiebudget op artikel 19.02 en door de storting van Interreg middelen in het Provinciefonds, Gemeentefonds en het BTW-compensatiefonds (€ 0,6 miljoen).
Overige opdrachten
In 2016 zijn opdrachten verleend in het kader van internationale diplomatie waaronder het uitvoeren van bedrijfslevenmissies en voor het ondersteunen en faciliteren van de delegaties bij internationale bijeenkomsten. Tevens is in 2016 de opdracht voor de bouw van het Gallileo Reference Centre (GRC) in Noordwijk verstrekt.
Het verschil tussen begroting en realisatie wordt met name verklaard door de bij 2e suppletoire begroting 2016 toegelichte overheveling van € 0,8 miljoen van het opdrachtenbudget naar het financieel instrument subsidies op artikel 19.02. Daarnaast wordt het verklaard door de (als gevolg van de latere start van de bouw) circa € 0,3 miljoen lager uitgevallen betalingen 2016 voor het GRC en tenslotte zijn ook de begrote uitgaven voor het EU-voorzitterschap en de kosten van enkele andere opdrachten lager uitgevallen.
Interreg
Op 18 november 2015 is in de Staatscourant het subsidieplafond 2016 voor de Projectstimuleringregeling Interreg V (PSR-regeling) gepubliceerd (Stcrt. 2015, nr. 43029). In 2016 is in totaal € 1,2 miljoen betaald voor de PSR-regeling, waarvan € 0,6 miljoen ten laste van dit instrument en € 0,6 miljoen via een decentralisatie-uitkering (overboeking naar het Gemeentefonds, Provinciefonds en BTW-compensatiefonds). In de Staatscourant van 24 september 2015 is het subsidieplafond 2015/2016 gepubliceerd voor de Cofinancieringsregeling Interreg V (CETSI-regeling, Stcrt. 2015, nr. 30863). Op deze regeling hebben in 2016 geen betalingen plaatsgevonden.
Overige subsidies
In 2016 is een subsidie aan Duurzaam Doen van € 0,8 miljoen verstrekt. Duurzaam Doen is een gezamenlijk initiatief van het Ministerie van IenM, Milieu Centraal en Stichting Natuur & Milieu en heeft als doel duurzame keuzes voor de consument eenvoudiger te maken.
RIVM
IenM heeft een deel van de beleidsuitvoering uitbesteed aan externe uitvoeringsorganisaties, zoals het RIVM (uitvoering van wettelijke taken en beleidsonderbouwend onderzoek). IenM heeft ervoor gekozen om de gecoördineerde opdrachtverlening voor de capaciteitsinzet van RIVM via het artikelonderdeel 19.02.03 te laten plaatsvinden. Daartoe zijn bij suppletoire begrotingen vanuit de beleidsartikelen middelen naar dit onderdeel overgeheveld. Dit verklaart het verschil tussen de begroting en de realisatie.
RWS
RWS voert in opdracht van IenM werkzaamheden uit die verband houden met de uitvoering van de Wet bescherming Antarctica. Daarnaast zijn aan RWS voor een aantal overige activiteiten, waaronder Horizon 2020, EU handboek en voor de uitvoering van InfoMil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieuwet- en regelgeving) middelen toegekend.
RVO
IenM heeft een deel van de beleidsuitvoering uitbesteed aan externe uitvoeringsorganisaties, zoals RVO Nederland (uitvoering van subsidieregelingen en beleidsonderbouwend onderzoek). IenM heeft ervoor gekozen om de gecoördineerde opdrachtverlening voor de capaciteitsinzet RVO via het artikelonderdeel 19.02.03 te laten plaatsvinden. Daartoe zijn bij suppletoire begrotingen vanuit de beleidsartikelen middelen naar dit onderdeel overgeheveld. Dit verklaart het verschil tussen de begroting en de realisatie.
Op grond van internationale verdragen, internationale afspraken, contributieverplichtingen en aanvragen, zijn aan internationale organisaties in 2016 de volgende bijdragen van € 0,1 miljoen of meer betaald.
Organisatie |
Onderwerp |
Bedrag x € 1.000 |
---|---|---|
International Bank for Reconstruction and Development (IRBD – Wereldbank) |
Bijdrage ten behoeve van de activiteiten op het gebied van carbon pricing en meer in het bijzonder van de Carbon Pricing Leadership Coalition (CPLC). Carbon pricing is een van de speerpunten voor het internationale klimaatbeleid en de Wereldbank is daarin een onmisbare schakel. Door de deelname van de bewindspersoon van IenM aan de High Level Assembly kan jaarlijks politiek mede richting worden geven aan de CPLC en het werkprogramma. NB: deze bijdrage werd reeds toegezegd tijdens COP 21 van december 2015 in Parijs en is geformaliseerd in 2016. |
2.000 |
International Bank for Reconstruction and Development (IRBD – Wereldbank) |
Bijdrage ten behoeve van vervolgactiviteiten door de Wereldbank op het gebied van carbon pricing. Het betreft het in landen en sectoren starten met concrete initiatieven die bijdragen aan het introduceren, verbreden/verdiepen en aan elkaar verbinden van systemen van carbon pricing. Bij de toekenning van de bijdrage is bewust gekozen voor een prioriteitstelling en focus op Azië en Latijns-Amerika en op een dialoog met de financiële sector. Al deze activiteiten dragen concreet bij aan de implementatie van systemen voor carbon pricing. |
1.900 |
Global Environment Facility (GEF); via Wereldbank |
Bijdrage aan het Capacity-Building Initiative for Transparency Fund (CBIT). Uit dit fonds worden activiteiten gefinancierd die als doel hebben om te zorgen dat in ontwikkelingslanden voldoende kennis en capaciteit beschikbaar is voor het registreren en rapporteren van hun emissies. Dat is van groot belang, zodat duidelijk is wat er in de verschillende landen daadwerkelijk gebeurt. Transparantie en verantwoording vormen immers de ruggengraat van alle systemen van carbon pricing en deze zaken moeten op orde zijn om de kans op fraude en «windhandel» zo klein mogelijk te houden. |
1.000 |
International Civil Aviation Organization (ICAO) |
Bijdrage aan het Voluntary Environment Fund van de ICAO (de burgerluchtvaartorganisatie), ten behoeve van de invoering van het Carbon Offsetting and Reduction Scheme for International Aviation (CORSIA). Een snelle opzet van dit systeem is van groot belang in verband met de in ICAO-verband gemaakte afspraken dat de emissies van de luchtvaart onder een systeem van carbon pricing gaan vallen. |
509 |
Bogor Agricultural University (Indonesië) |
Bijdrage aan het project van het Center for Climate Risk and Opportunity Management (CCROM) van de universiteit van Bogor, betreffende de opzet van een systeem van emissieregistratie in Indonesië. De totale bijdrage bedraagt € 0,5 miljoen, waarmee de eerste twee jaren van dit vierjarige project kunnen worden gefinancierd. De betaling van € 0,224 miljoen in 2016 betreft het eerste jaar. |
224 |
UNEP |
Het aandeel van IenM in de Nederlandse bijdrage aan het United Nations Environment Programme (UNEP). |
615 |
Dutch Cycling Embassy |
Bijdrage voor het promoten van Nederlandse fietscultuur in het buitenland. Het betreft kennis, innovatie, mobiliteit, infrastructuur, exportbevordering en «Holland Branding» en past in de modernisering van het milieubeleid (smart / healthy cities). |
190 |
International Transport Forum (ITF) |
Van deze mondiale organisatie op vervoersgebied (een dochterorganisatie van de OESO, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling), zijn 54 landen lid: alle Europese landen en bijvoorbeeld ook de VS, China en Rusland. Het ITF is hét internationale publiek/private platform dat ontwikkelingen op vervoersgebied bespreekt, zoals de globalisering en de verduurzaming. |
176 |
World Resources Institute (WRI) |
Bijdrage aan de operationalisering van het online instrument Aqueduct. Bij het plannen van besluiten over klimaatadaptatie is inzicht nodig in bestaande en toekomstige risico's en in de effecten van maatregelen voor het verlagen van risico's. Met dat doel wordt het instrument Aqueduct ontwikkeld door een consortium van WRI, Deltares, VU-Amsterdam en PBL, gericht op Flood Risk and Intervention Assessment for Global Cities. |
150 |
UNEP |
Bijdrage aan het International Resource Panel, de pendant van het klimaatpanel IPCC. Het bestaat uit vooraanstaande wetenschappers en verschaft onafhankelijke informatie over het gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Net als bij klimaat is het op dat gebied van belang te beschikken over onafhankelijke beleidsrelevante gegevens. De bijdrage verzekert invloed door middel van het lidmaatschap van de stuurgroep. |
100 |
China Council |
Nederland, in de persoon van de secretaris-generaal van IenM, neemt (op uitnodiging van China) deel aan deze adviesraad op hoog niveau op het gebied van duurzame ontwikkeling. De contributies worden gebruikt voor het laten doen van studies. Nederland heeft veel ervaring en kennis op het voor China relevante thema steden en wil dit thema de komende jaren beter onder de aandacht brengen. |
100 |
UNEP |
Bijdrage aan de Climate and Clean Air Coalition. Dit in 2012 opgerichte vrijwillige partnerschap van landen, wetenschappelijke instellingen, internationale organisaties en NGO’s wil via gerichte initiatieven en projecten een lagere uitstoot van short lived climate pollutants bewerkstelligen: kortlevende stoffen als roet en ozon die zorgen voor klimaatopwarming en een slechtere luchtkwaliteit. Nederland is eind 2012 toegetreden. |
100 |
UNEP |
Bijdrage aan het Climate Initiatives Platform: een internationale coalitie, gericht op het dichten van het emissiegat («Wedging the Gap»). De bijdrage 2016 voorziet in voortzetting van de ondersteuning hiervan, de verdere ontwikkeling van de initiatievendatabase, het opzetten van nieuwe initiatieven en het produceren van rapportages over de bijdragen van niet-statelijke actoren. |
100 |
UNEP |
Bijdrage aan de Division of Technology, Industry and Economics (DTIE) van UNEP, bestemd voor samenwerkingsprojecten op het gebied van afvalbeheer. Prioriteit daarbij is het thema afval op «smal island developing states» (SIDS), met een deelproject waarbij Aruba, Curacao en Sint Maarten met de BES-eilanden overleggen over gezamenlijke aanpak (publiek/privaat) van de afvalproblematiek op de eilanden. |
100 |
UNFCCC |
Bijdrage aan het Trust fund for supplementary activities. Het fonds is bestemd voor aanvullende activiteiten, waartoe landen in gezamenlijkheid hebben besloten tijdens klimaatconferenties. |
100 |
Diverse organisaties |
Bijdragen van minder dan € 0,1 miljoen. |
1.676 |
Totaal |
9.040 |
Bij 1e suppletoire begroting 2016 is het opdrachtenbudget met € 5,9 miljoen opgehoogd. Het betrof resterende Clean Development Mechanism (CDM)-middelen die door de CDM-uitvoeringsorganisaties naar de IenM-begroting zijn teruggestort. Binnen de klimaatbeleidsdoelstellingen zijn deze middelen herbestemd voor activiteiten op het gebied van Carbon Pricing. Deze activiteiten zijn echter via het financieel instrument Bijdragen aan (inter)nationale organisaties gerealiseerd. Vandaar dat bij 2e suppletoire begroting 2016 het bedrag naar dat instrument is overgeheveld. Vanuit deze middelen zijn de eerste vijf bijdragen in bovenstaande tabel gefinancierd.
Ontvangsten (ad 6)
Dit betreft de ontvangsten in het kader van de Emission Trade System (ETS) veilingopbrengsten. Uiteindelijk is de veilingopbrengst in 2016 op € 145,5 miljoen uitgekomen, hetgeen € 43,5 miljoen minder is dan de oorspronkelijke raming. De lagere ETS-ontvangsten komen doordat de veilingopbrengst per emissierecht lager zijn dan vooraf was ingeschat.
Algemene doelstelling
Bevorderen van een solide en gezonde leefomgeving door de luchtkwaliteit te verbeteren en door geluidhinder te voorkomen of te beperken.
Regisseren
Rol en verantwoordelijkheden
Om qua luchtkwaliteit een solide en gezonde leefomgeving te bereiken, regisseert de Minister van IenM de inhoudelijke lijn voor de nationale inbreng in de ontwikkeling van het Europese luchtkwaliteits- en geluidbeleid. Meer specifiek is de Minister van IenM verantwoordelijk voor:
• De coördinatie van de Nederlandse inzet in internationaal kader bij de vaststelling van grenswaarden en plafonds voor emissies van luchtverontreinigende stoffen, de vertaling daarvan naar Nederlandse wet- en regelgeving en de verdeling van doelstellingen over sectoren en milieuthema’s. De doelen, grenswaarden en normen hebben betrekking op verbetering van de luchtkwaliteit, op bronbeleid voor geluid- en industriële emissies en op bronbeleid om schadelijke luchtemissies door de verkeersector (auto’s, lucht- en scheepvaart) tegen te gaan.
• De ondersteuning van gemeenten en provincies bij het opstellen van algemene regels en bij de vergunningverlening ter vermindering van luchtemissies bij de industrie en bij een juiste toepassing van de geluidregelgeving.
• De reductie van administratieve lasten voor het bedrijfsleven door vereenvoudiging van de monitoring- en rapportagestructuur voor emissies.
• Met de implementatie van de vernieuwde geluidregelgeving (wet SWUNG18) wordt een optimale gezondheidsbescherming van burgers en flexibiliteit voor de beheerders van rijkswegen en hoofdspoorwegen beoogd. SWUNG-2 zal de aanpak van geluidhinder op gemeentelijk en provinciaal niveau beter uitvoerbaar maken. Aan lagere overheden worden subsidiemiddelen ter beschikking gesteld om aan de voorschriften van deze regelgeving te kunnen voldoen en geluidsgevoelige locaties langs infrastructuur aan te pakken.
Stimuleren
Om de milieudoelen op het gebied van luchtkwaliteit en geluid te behalen, is het belangrijk deze op een proactieve wijze met maatschappelijke partners te delen. Daarom stimuleert de Minister van IenM:
• Het aangaan en organiseren van allianties met en tussen bedrijven, branches, overheden en kennisorganisaties om de doelen uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) en SWUNG (geluid) tot een succesvolle uitvoering te brengen.
• Schonere, zuiniger en stillere voertuigen. Dit gebeurt door samen met de verkeerssector een strategie te ontwikkelen, een internationale normering van voertuigen tot stand te brengen, een stabiel beleid gericht op de klimaatdoelen van 2050 te voeren, de voorlopers in de sector te subsidiëren en voor ontwikkeling van diverse alternatieve voertuigen en brandstoffen een kansrijke omgeving te creëren.
• Medeoverheden tot uitvoering van maatregelpakketten in het NSL om daarmee de Europese normen voor luchtkwaliteit (voor fijnstof in 2011 en voor NO2 in 2015) te halen. Dit is belangrijk voor de gezondheid van burgers en hiermee schept de Minister tevens ruimte voor nieuwe infrastructuur, woningbouw en bedrijvigheid.
Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).
Kengetallen en indicatoren
Algemeen
Jaarlijks ontvangt de Tweede Kamer een monitoringsrapportage over de voortgang van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De monitoring dient om de voortgang van de uitvoering van het NSL te volgen en biedt een basis om het programma waar nodig bij te sturen. De monitoring betreft de ontwikkeling van de luchtkwaliteit en de uitvoering van projecten en maatregelen. Op 9 november 2016 is de zevende rapportage aan de Kamer verzonden (Kamerstukken II 2016–2017 30 175, nr. 247)
t.g.v. Rijksinfrastructuur |
t.g.v. andere infrastructuur |
Totaal |
|||
---|---|---|---|---|---|
Aantal woningen |
Rijkswegen inclusief betreffende A-lijst woningen |
Spoorwegen |
A-lijst |
Overig |
|
Totaal |
109.800 |
70.650 |
77.355 |
335.800 |
593.605 |
Uitgevoerd 1980–1990 (schatting) |
40.000 |
7.450 |
– |
40.000 |
87.450 |
Uitgevoerd 1990–2011 |
58.302 |
16.238 |
48.650 |
36.721 |
159.911 |
Uitgevoerd 2012 |
– |
549 |
3.031 |
1.125 |
4.705 |
Uitgevoerd 2013 |
– |
831 |
3.000 |
2.784 |
6.615 |
Uitgevoerd 2014 |
56 |
704 |
3.000 |
397 |
4.157 |
Uitgevoerd 2015 |
22 |
2.311 |
2.000 |
434 |
4.767 |
Uitgevoerd 2016 |
740 |
1.600 |
1.832 |
4.172 |
|
Planning 2016 |
– |
1.400 |
1.600 |
1.940 |
4.940 |
Planning 2017 |
– |
600 |
200 |
1.675 |
2.475 |
Gepland restant per eind 2017 |
11.420 |
40.567 |
15.874 |
250.724 |
318.585 |
Aangepast restant per eind 2017 |
11.420 |
41.227 |
15.874 |
250.832 |
319.353 |
Bron: Bureau Sanering Verkeerslawaai (BSV), 20 december 2016
Toelichting:
De hier gepresenteerde realisatiecijfers voor Rijksinfrastructuur hebben betrekking op de sanering die door Bureau Sanering Verkeerslawaai (BSV) onder de Wet geluidhinder wordt afgehandeld. Deze sanering kent een ander normenkader dan de sanering zoals die nu door RWS en ProRail wordt uitgevoerd onder de (meer recente) Wet milieubeheer. Hierdoor wijken de hier gepresenteerde aantallen af van de aantallen bij beleidsartikel 14, die zijn gebaseerd op sanering onder de Wet milieubeheer.
De gerealiseerde en geplande uitvoering van de A-lijst betreft een aanname op basis van de beschikbare budgetten en gemiddelde kosten per woning. Voortgangsgegevens zijn niet centraal beschikbaar. Het verschil tussen «Planning 2016» en «Uitgevoerd 2016» wordt veroorzaakt doordat de projecten Eindhoven en Haren (sanering spoorwegen) niet zoals gepland in 2016, maar pas in 2017 gereed zullen komen.
1990 |
2000 |
2005 |
2010 |
2010 |
2014 |
2020 |
20202 |
2030 |
2030 |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
NEC- richt lijn |
Reali satie |
Raming |
Vastgesteld 8 december 2016 |
Raming |
Vastgesteld 8 december 2016 |
|||||
SO2 |
193 |
73 |
64 |
34 |
50 |
29 |
30 |
46 |
30 |
30 |
NOx |
603 |
419 |
367 |
300 |
260 |
235 |
172 |
202 |
125 |
143 |
NH3 |
372 |
182 |
160 |
140 |
128 |
134 |
127 |
139 |
118 |
126 |
NM VOS3 |
489 |
243 |
180 |
165 |
185 |
143 |
146 |
166 |
149 |
153 |
PM2,5 |
50 |
28 |
21 |
16 |
13 |
10,4 |
13 |
9,6 |
12 |
Bronnen: de informatie over de gerealiseerde emissies is afkomstig uit «Informative Inventory Report 2016» (RIVM Rapport 2015_0210). De geraamde emissies komen uit de «Nationale Energieverkenning 2015» (ECN, PBL, CBS, RVO.nl, Petten, 2015). De ramingen gaan uit van uitvoering van vastgesteld en voorgenomen beleid.
Elk jaar wordt een nieuwe analyse uitgevoerd en door nieuwe kennis kan dat betekenen dat ook eerdere cijfers soms nog enigszins worden aangepast. Zie ook toelichting.
Plafonds voor 2020 en 2030 zijn afgeleid van het akkoord dat op 30 juni 2016 gesloten is en op 8 december 2016 door de Europese Raad is aangenomen, waarin reductiepercentages zijn opgenomen ten opzichte van basisjaar 2005. De voorstellen voor 2020 zijn gelijk aan de waarden in het herziene Gotenburgprotocol, dat binnenkort zal worden geratificeerd.
Toelichting:
In mei 2012 zijn in Genève de nieuwe doelstellingen voor luchtverontreinigende stoffen vastgesteld. Het betreft aanpassing van het zogenaamde Gothenburg Protocol. Enigszins complicerend is dat er, in tegenstelling tot het bestaande protocol alsook de National Emission Ceiling (NEC) richtlijn, geen emissieplafonds zijn opgenomen, maar reductiepercentages. Het referentiejaar voor die reducties is 2005 en de doelstellingen betreffen reductiepercentages die in 2020 dienen te zijn gerealiseerd. In bovenstaande tabel zijn de reductiepercentages omgerekend naar vrachten. Naast voorgaande verandering geldt dat aan de bestaande stoffenlijst (NOx, SO2, NH3 en VOS) ook fijnstof PM2,5 is toegevoegd. Elk jaar wordt een nieuwe analyse uitgevoerd en door nieuwe kennis kan dat betekenen dat ook eerdere cijfers soms nog enigszins worden aangepast.
In de laatste kolom zijn de plafonds opgenomen die afgeleid kunnen worden uit het akkoord dat Raad en Europees Parlement op 30 juni 2016 bereikt hebben. In dit akkoord zijn ook de voorgestelde reductiepercentages uit het herziene Gothenburg Protocol opgenomen. Op 8 december 2016 is het voorstel door de Raad bekrachtigd.
1990 |
2000 |
2005 |
2010 |
2012 |
2013 |
2014 |
2020 |
2030 |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie |
Realisatie |
Realisatie |
Realisatie |
Realisatie |
Realisatie |
Realisatie |
Raming |
Raming |
|
NOx |
367 |
270 |
233 |
192 |
174 |
166 |
149 |
100 |
62 |
SO2 |
21 |
10 |
6 |
1 |
0,5 |
0,2 |
0,2 |
0,4 |
0,5 |
PM2,5 |
24 |
15 |
12 |
8 |
7 |
6 |
5 |
3 |
2 |
NH3 |
0,9 |
4,3 |
5,3 |
4,8 |
4,4 |
4,2 |
3,8 |
3,8 |
4,2 |
NMVOS2 |
202 |
81 |
52 |
41 |
36 |
34 |
31 |
32 |
29 |
Bronnen: Emission of trans boundary pollutants in the Netherlands 1990–2014 Informative Inventory Report 2016 (chapter 4, Transport page 45–84). De geraamde emissies NMVOS komen uit het «Erratum bij de Nationale energieverkenning 2015 voor de paragraaf 3.5 »Emissies van luchtverontreinigende stoffen», maart 2016 (Bijlage A). De ramingen gaan uit van uitvoering van vastgesteld en voorgenomen beleid. De geraamde emissies NOx, SO2, PM2,5 en NH3 komen uit de Grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland, Rapportage 2016, Bijlage 1 Tabellen B1.1 tot en met B1.6. De ramingen gaan uit van uitvoering van vastgesteld en voorgenomen beleid (Beleid bovenraming = GCN = GDN).
Betreft mobiele bronnen totaal, dus transportmiddelen en mobiele werktuigen, exclusief zeevaart.
Toelichting:
De getallen worden jaarlijks aan de hand van nieuwe inzichten voor emissieregistratie door het Planbureau voor de Leefomgeving in samenwerking met het RIVM, TNO e.d. bepaald, waarna doorrekening plaatsvindt voor de hele reeks. Dit laatste betekent dat daarmee ook realisaties uit voorgaande jaren eventueel worden bijgesteld.
Beleidsconclusies
Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals gemeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen.
Jaarlijkse monitoring van de luchtkwaliteit laat zien dat de luchtkwaliteit in Nederland ieder jaar verbetert (Kamerstukken II 2016–2017 30 175, nr. 247). De normen worden bijna overal gehaald. Er resteren alleen nog enkele hardnekkige knelpunten in gebieden met intensieve veehouderij (fijnstof) en langs drukke binnenstedelijke wegen (Stikstofdioxide).
Focusonderwerp: Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
De Kamercommissie heefteen specifiek focusonderwerp benoemd. Dit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).19 Het NSL valt onder beleidsartikel 20 Lucht en Geluid en beleidsartikel 14 Wegen en verkeersveiligheid.
1. Doelen en wettelijk kader20
Om een voldoende kwaliteit van de buitenlucht in de leefomgeving te waarborgen zijn er:
– regels om de uitstoot bij de bron te beperken: verontreinigende stoffen door de industriële en agrarische bedrijven en het gemotoriseerde verkeer en
– luchtkwaliteitsnormen (grenswaarden) voor een aanvaardbare luchtkwaliteit op leefniveau.
Luchtkwaliteitregels hebben gevolgen voor het uitvoeren van (ruimtelijke) projecten. Uitgangspunt is dat een project niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De belangrijkste nationale regelgeving is de Wet milieubeheer (titel 5.2: luchtkwaliteitseisen). De kern bestaat uit luchtkwaliteitsnormen, gebaseerd op EU Luchtkwaliteitsrichtlijn. Verder bevat titel 5.2 van de Wet milieubeheer verplichtingen uit de Europese luchtkwaliteitregelgeving, namelijk: het beoordelen van luchtkwaliteit, jaarlijkse rapportage en de maatregelenplicht.
Het NSL is in 2009 vastgesteld om te zorgen dat wordt voldaan aan de luchtkwaliteitsnormen en bevat daartoe een pakket aan maatregelen. Het NSL heeft twee doelen:
• het verbeteren van de luchtkwaliteit ten behoeve van de volksgezondheid;
• het bieden van ruimte voor en bijdragen aan de onderbouwing van ruimtelijke projecten.
Beide doelen kunnen worden verwezenlijkt door ervoor te zorgen dat overal in Nederland aan de Europese normen voor luchtkwaliteit wordt voldaan.21
Het NSL vormde de basis voor het verzoek om uitstel aan de Europese Commissie, het zogenaamde derogatieverzoek. Op 7 april 2009 gaf de Europese Commissie het gevraagde uitstel, waardoor Nederland vanaf juni 2011 dient te voldoen aan de EU norm voor fijn stof en vanaf 2015 aan de norm voor stikstofdioxide.
2. Organisatie22
Binnen het NSL werken het rijk, acht provincies en een groot aantal gemeenten samen aan het verbeteren van de luchtkwaliteit. Het NSL bevat landelijke, regionale en lokale maatregelen om te voldoen aan de normen. Daarbij is rekening gehouden met gewenste en geplande ruimtelijke ontwikkelingen. Het NSL zet tegenover voorgenomen grote projecten die de luchtkwaliteit verslechteren maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het pakket van maatregelen is zo opgesteld dat het de negatieve effecten van de ruimtelijke projecten ruimschoots compenseert.
Om het NSL actueel te houden, vindt jaarlijks de NSL-monitoring plaats. De monitoring is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeenten, provincies en het rijk. IenM is opdrachtgever en eindverantwoordelijke. Monitoring bewaakt de doelen van het NSL: op tijd de luchtkwaliteitsnormen halen. Daarmee blijft het NSL een rechtsgeldige en goede onderbouwing voor luchtkwaliteit van (bouw-)projecten.
3. Stand van zaken 2016
Zie hiervoor ook het Beleidsverslag en het onderdeel Budgettaire consequenties hierna.
De rijksoverheid heeft oorspronkelijk € 1,551 miljard begroot voor uitvoering van het NSL23:
– Generieke maatregelen: € 524 miljoen, onder meer het versneld schoner maken van het dieselwegverkeer en stimuleringsmaatregelen in de landbouw en de binnenvaart.
– Locatiespecifieke maatregelen door gemeenten en provincies: € 372 miljoen.
• Voor lokale maatregelen in de sfeer van woningbouw, wegen en bedrijventerreinen is € 340 miljoen beschikbaar gesteld. Voor een deel van deze gelden geldt de cofinancieringeis, dat wil zeggen dat tegenover de verleende NSL-subsidies tenminste een zelfde bedrag aan cofinanciering (uit de eigen middelen van provincie resp. gemeente) is ingezet. In 2017 zal Overijssel als eerste provincie de eindafrekening van de NSL-subsidies indienen bij het rijk. De overige provincies volgen in 2018.
• Hiernaast is binnen het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) € 32 miljoen gereserveerd voor luchtkwaliteit. Dit budget is per 2011 gedecentraliseerd en de middelen zijn overgeheveld naar het gemeentefonds.
– Maatregelen rondom het hoofdwegennet: € 625 miljoen. Deze uitgaven vallen onder begrotingsartikel 14 Wegen en verkeersveiligheid. Door het stoppen van het programma Anders Betalen voor Mobiliteit in oktober 2010 is het maatregelenpakket aangepast. Verder zijn locatiespecifieke maatregelen steeds herijkt op basis van actuele inzichten.
– Innovatief onderzoeksspoor: € 30 miljoen. In totaal is € 30 miljoen euro uitgetrokken voor innovatief onderzoek naar maatregelen voor luchtkwaliteit rondom snelwegen (innovatieprogramma Luchtkwaliteit (IPL)) en voor onderzoek naar luchtwassystemen en andere maatregelen in de landbouw.
De locaties waar niet wordt voldaan aan de norm voor stikstofdioxide betreffen met name binnenstedelijke ontsluitingswegen. Samen met zeven gemeenten heeft IenM het Actieplan Luchtkwaliteit opgesteld om de hardnekkige binnenstedelijke knelpunten aan te pakken. Specifiek voor de aanpak van de meerdere, hardnekkige over de stad verspreide knelpunten in Amsterdam en Rotterdam is € 16 miljoen ter beschikking gesteld.24
Met Amsterdam en Rotterdam is afgesproken dat de middelen worden ingezet ter ondersteuning van gemeentelijke maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. De verantwoording van de middelen geschiedt via het Gemeentefonds. Daarnaast informeren Rotterdam en Amsterdam het Rijk jaarlijks over de voortgang van de maatregelen. Via de NSL-monitoring wordt de ontwikkeling van de luchtkwaliteit in de steden gevolgd. Amsterdam gebruikt de middelen als co-financiering voor de aanschaf van uitstootvrije OV-bussen die gaan rijden op de routes met luchtkwaliteitsknelpunten. Rotterdam zet de rijksmiddelen in als co-financiering voor het doorzetten van sloopregeling voor personen- en bestelauto’s, het verschonen van het eigen wagenpark en het plaatsen van e-laadpalen.
4. Doorkijk 2017–2019
De Europese normen voor luchtkwaliteit hebben de afgelopen jaren richting gegeven aan het luchtkwaliteitbeleid. Met het NSL wordt toegewerkt naar het halen van de normen. Ondanks deze voortgang doen zich nog steeds gezondheidsrisico’s voor. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) hanteert daarom scherpere advieswaarden om de gezondheidsrisico’s vanwege luchtverontreiniging verder terug te dringen. De Gezondheidsraad zal naar verwachting eind 2017 adviseren over hoe gezondheid meer centraal te stellen in het luchtkwaliteitsbeleid. Dit advies is een relevante bron voor de evaluatie die beoogt aanbevelingen te geven om de doeltreffendheid en doelmatigheid van het luchtkwaliteitsbeleid te verbeteren.25
Budgettaire gevolgen van beleid
20 |
Lucht en Geluid |
Realisatie |
Begroting |
Verschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2016 |
2016 |
|||
Verplichtingen |
84.084 |
36.076 |
31.227 |
16.205 |
25.758 |
– 9.553 |
1) |
||
Uitgaven |
90.946 |
47.294 |
31.867 |
28.869 |
30.983 |
– 2.114 |
|||
20.01 |
Luchtkwaliteit en tegengaan geluidshinder |
90.946 |
47.294 |
31.867 |
28.869 |
30.983 |
– 2.114 |
||
20.01.01 |
Opdrachten |
7.054 |
6.195 |
6.431 |
7.231 |
4.697 |
2.534 |
2) |
|
– Verkeersemissies |
2.923 |
2.218 |
3.061 |
3.163 |
2.038 |
1.125 |
|||
– Geluid- en luchtsanering |
4.131 |
3.977 |
3.370 |
4.068 |
2.659 |
1.409 |
3) |
||
20.01.02 |
Subsidies |
16.819 |
11.661 |
3.544 |
50 |
2.000 |
– 1.950 |
||
– Euro 6 en Euro-VI |
16.701 |
11.661 |
3.544 |
0 |
2.000 |
– 2.000 |
|||
– Overige subsidies |
118 |
0 |
0 |
50 |
0 |
50 |
|||
20.01.03 |
Bijdrage aan agentschappen |
2.205 |
1.028 |
2.477 |
2.315 |
2.127 |
188 |
||
– waarvan bijdrage aan RWS |
2.205 |
1.028 |
2.477 |
2.315 |
2.127 |
188 |
|||
20.01.04 |
Bijdrage aan medeoverheden |
63.732 |
27.517 |
18.095 |
18.010 |
21.285 |
– 3.275 |
4) |
|
– NSL |
42.000 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|||
– Wegverkeerlawaai |
20.080 |
27.385 |
18.074 |
18.010 |
21.285 |
– 3.275 |
|||
– Overige bijdrage medeoverheden |
1.652 |
132 |
21 |
0 |
0 |
0 |
|||
20.01.07 |
Bekostiging |
1.136 |
893 |
1.320 |
1.263 |
874 |
389 |
||
Ontvangsten |
337 |
427 |
0 |
236 |
0 |
236 |
Verplichtingen (ad 1)
Toelichting op de financiële instrumenten
De lagere verplichtingen hebben voornamelijk te maken met het niet publiceren van de subsidie in het kader van de compensatieregeling milieuzonering (€ 3,8 miljoen) en het lager uitvallen van de programmering voor het uitvoeren van de saneringsmaatregelen in het kader van geluidhinder (€ 3,3 miljoen).
Zowel op Hoofdstuk XII als op het Infrastructuurfonds vinden uitgaven plaats voor de aanpak van luchtkwaliteit en geluidshinder. Bij de behandeling van het Jaarverslag 2015 op 30 juni 2016 is de motie Van Veldhoven aangenomen (Kamerstukken II 2015–2016 34 475, nr. 10). De motie verzoekt de uitgaven voor de aanpak van luchtkwaliteit en geluidshinder beter inzichtelijk te maken. Om de Kamer inzicht te verschaffen in de gerealiseerde uitgaven voor de aanpak van luchtkwaliteit en geluidshinder is onderstaande extracomptabele tabel opgenomen.
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Hoofdstuk XII |
90.946 |
47.294 |
31.867 |
28.870 |
|||
Luchtkwaliteit |
Artikelonderdeel 20.01 |
65.276 |
15.754 |
10.046 |
7.250 |
||
Waarvan NSL |
42.000 |
0 |
0 |
0 |
|||
Geluidshinder |
Artikelonderdeel 20.01 |
25.670 |
31.540 |
21.821 |
21.620 |
||
Infrastructuurfonds |
21.693 |
19.746 |
24.387 |
13.098 |
|||
Luchtkwaliteit |
Artikelonderdeel 12.03 |
4.929 |
82 |
334 |
0 |
||
Waarvan NSL1 |
4.929 |
82 |
334 |
0 |
|||
Geluidshinder |
Artikelonderdeel 12.03 |
8.011 |
11.778 |
20.758 |
5.503 |
||
Artikelonderdeel 13.03 |
8.753 |
7.886 |
3.295 |
7.595 |
Doordat de verantwoording van de uitgaven van NSL voornamelijk op de begroting Hoofdstuk XII plaatsvindt, zijn de uitgaven op het Infrastructuurfonds in de periode 2013 tot en met 2016 gering.
In 2016 zijn opdrachten verstrekt en betalingen op lopende opdrachten gedaan in het kader van zowel beleidsonderbouwend onderzoek als uitvoeringswerkzaamheden op onderstaande beleidsterreinen:
• Verkeersemissies (onder andere de steekproefcontrolepropgramma’s door TNO);
• Geluid- en luchtsanering (onder andere de opdracht aan BSV (Bureau Sanering Verkeerslawaai) voor de uitvoering van het subsidieprogramma Sanering Wegverkeerslawaai en opdrachten samenhangend met Slimme en Gezonde Stad).
De hogere uitgaven op het opdrachtenbudget van artikelonderdeel 20.01.01 Luchtkwaliteit en tegengaan geluidshinder worden veroorzaakt door de opdrachten aan TNO mede naar aanleiding van de dieselfraude.
In 2016 is er een incidentele subsidie verstrekt in het kader van het project Slimme en Gezonde Stad. De subsidie in het kader van de compensatieregeling milieuzonering zal definitief niet worden gepubliceerd en leidt tot de onderuitputting van het subsidiebudget van artikelonderdeel 20.01.
Rijkswaterstaat, Unit Leefomgeving voert in opdracht van het Ministerie IenM werkzaamheden voor de uitvoering van de onderdelen Luchtkwaliteit/Monitoring NSL en Geluid van Infomil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieu wet- en regelgeving), alsmede voor het programma Stiller op weg en het Expertisecentrum Milieuzones uit.
De budgetten voor de uitvoering van de bijdragen aan agentschappen waren voor een deel geraamd bij de opdrachtenbudgetten binnen dit artikel.
NSL
In 2016 zijn geen betalingen in het kader van de NSL gedaan omdat de afrekeningen van de derde en vierde tranches van bijdragen aan de betreffende provincies in 2017 en 2018 plaatsvinden. Dit betreft financiële ondersteuning van luchtkwaliteitmaatregelen aan de gemeenten Amsterdam en Rotterdam.
Wegverkeerslawaai
In het kader van de bestrijding van geluidhinder zijn in 2016 bijdragen aan provincies en gemeenten verstrekt voor de kosten van geluidwerende maatregelen tegen wegverkeerslawaai aan woningen. Het gaat hierbij om de uitvoering van Subsidieregeling sanering verkeerslawaai en de Tijdelijke overgangsregeling Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) geluid.
Het verschil tussen de begroting en de realisatie komt door een vertraging waardoor de bijdragen aan provincies en gemeenten voor het uitvoeren van de saneringsmaatregelen in het kader van geluidhinder lager waren dan oorspronkelijk geraamd. Bij minder woningen zijn de saneringsmaatregelen gereed gekomen dan oorspronkelijk was geraamd. Het verschil tussen het aantal geplande woningen en de gerealiseerde woningen wordt veroorzaakt doordat de projecten Eindhoven en Haren (sanering spoorwegen) niet zoals gepland in 2016, maar pas in 2017 gereed zullen komen.
In 2016 zijn in het kader van de bekostiging van het jaarlijkse programma van milieu gerelateerd onderzoek, bijdragen verstrekt aan het Energie Onderzoek Centrum Nederland (ECN).
Algemene doelstelling
Bevorderen van de circulaire economie met als doelen het behouden van onze natuurlijke hulpbronnen, het verbeteren van de voorzieningszekerheid van grondstoffen en het versterken van de Nederlandse economie.
Regisseren
Rol en verantwoordelijkheden
Duurzaamheid moet expliciet onderdeel uit gaan maken van afwegingen en besluiten van organisaties en individuen in Nederland. Om dit te bereiken worden belemmeringen weggenomen, instrumenten ontwikkeld en samenwerkingsverbanden georganiseerd met de maatschappelijke partners. De Minister is hierbij verantwoordelijk voor:
• Een transitie naar een circulaire economie, door het vitaal houden van ons natuurlijk kapitaal, het verbeteren van de voorzieningszekerheid en het versterken van het verdienvermogen van de Nederlandse economie;
• Samen met het Ministerie van Economische Zaken het ontwikkelen van instrumenten om de waarde van natuurlijk kapitaal tot uitdrukking te brengen in het economisch verkeer;
• Het borgen van verduurzaming via wetgeving op nationaal en op internationaal niveau, bijvoorbeeld om ongewenste emissies van stoffen te kunnen voorkomen of door het marktaandeel van circulaire producten te verhogen;
• Het met behulp van de minimumstandaarden in het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) verder realiseren van hoogwaardige afvalverwerking;
• Het coördineren van beleid in Europees en in mondiaal verband om het internationale level playing field voor duurzaamheid te versterken;
• Stellen van grenzen aan de uitputting en de aantasting van natuurlijke hulpbronnen. Dit gebeurt via generieke en brongerichte maatregelen ter versterking van de veerkracht van het natuurlijk kapitaal.
Stimuleren
Zowel producenten als consumenten moeten concrete stappen kunnen zetten naar een meer circulaire economie. Om dit te bereiken steunt IenM duurzame initiatieven in de samenleving. Daarom stimuleert de Minister in samenwerking met andere departementen door:
• De verduurzaming van productketens waarbij bedrijven worden gestimuleerd om efficiënter om te gaan met grondstoffen, kringlopen verder te sluiten en meer waarde uit afval te halen. Hiertoe worden partijen gefaciliteerd via bijvoorbeeld aanpassing van regelgeving, Green Deals en ketenprojecten;
• Het stimuleren van ketenpartijen om duurzaamheidscriteria te hanteren. Door het bieden van meer transparantie en vergelijkingsmogelijkheden kan duurzaamheid een integraal onderdeel uitmaken van ieders afwegingen en besluiten;
• Samenwerking met andere organisaties om begrippen als «duurzaam consumeren» en «maatschappelijk verantwoord ondernemen» concreet en hanteerbaar maken voor (kleine) bedrijven en burgers;
• De aanschaf van milieuvriendelijke producten of bedrijfsmiddelen, zoals de productie van groen gas en van energie op daken en in kassen, wordt onder andere door middel van financiële stimulering (MIA/VAMIL en Groen Beleggen) aantrekkelijk gemaakt;
• Het stimuleren van duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem door concrete projecten op het gebied van groene functiecombinaties mogelijk te maken. Hiervoor wordt kennis en informatie over het duurzaam gebruik ter beschikking gesteld door ondermeer het ontwikkelen van de «Digitale Atlas van het Natuurlijk Kapitaal», worden beslissingsondersteunende instrumenten aangeboden aan bedrijven en overheden en worden voorbeeldprojecten ondersteund.
Tenslotte is de Minister van IenM verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).
Kengetallen en indicatoren
De beleidsdoelstellingen in de rijksbegroting 2016 waren gebaseerd op het Landelijk Afvalbeheerplan 2009–2021 (LAP). In dit LAP was de doelstelling opgenomen dat in 2015 het totaal afvalaanbod in 2015 niet groter mag zijn dan 68 miljoen ton (Mton) en dat de ontkoppeling tussen de ontwikkeling van het Bruto Binnenlands Product (BBP) en de ontwikkeling van het totale afvalaanbod wordt versterkt. Verder zou het aandeel «nuttige toepassing» van het totaal aan afvalstoffen moeten worden verhoogd naar tenminste 85% in 2015.
De actuele beleidsdoelstelling uit het programma Van Afval Naar Grondstof (VANG) is de hoeveelheid afval die de economische keten verlaat en niet nuttig wordt hergebruikt (dus de portie die wordt gestort of verbrand anders dan voor recycling of energieopwekking) van 9,18 MTon in 2012 in 10 jaar te halveren. We blijven ernaar streven de totale hoeveelheid afval te beperken zowel in absoluut volume als ten opzichte van de economische ontwikkeling.
Ten opzichte van het basisjaar 2012 is het indexcijfer voor de portie die niet nuttig wordt hergebruikt in 2015 op 0,86 gebleven, hetzelfde als in 2014 (zie grafiek 1; bron: RWS).
Het aandeel «nuttige toepassing» (recycling of energieopwekking) bedroeg in 2015 92%. Het volume gerecycled afval is met 0,3% naar 45,75 Mton gegroeid en het volume overige nuttige toepassing is vrijwel gelijk gebleven op 9,8 Mton (zie grafiek 2; bron: RWS).
Het kwantitatieve doel voor 2015 uit het LAP is bereikt. In 2015 is de totale hoeveelheid afval ten opzichte van 2014 met 0,4% toegenomen naar 59,75 Mton, terwijl het BBP met 1,8% groeide. Er was dus in dit jaar wel een relatieve afname, maar geen absolute afname. Over een langere termijn is er wel sprake van een absolute ontkoppeling (zie grafiek 3; bron: RWS).
Kengetal: Ontwikkeling in aanbod en toepassing van afval uitgesplitst in drie grafieken, waarbij grafiek 1 de realisatie laat zien van Nederlands afval die de keten verlaat versus doelstelling. Grafiek 2 geeft de omvang storten, recyclen en verbranden weer. Grafiek 3 toont de hoeveelheid afval (aanbod) afgezet tegen de ontwikkeling van de groei van het BBP.
Tabel 1: De «hoeveelheid Nederlands afval die de keten verlaat» en doelstelling die van 2012 tot 2022 te halveren (cf. Uitvoeringsagenda VANG) (Mton)
Tabel 2: Afvalverwerking (Kton)
Tabel 3: Werkelijke afvalaanbod versus ontwikkeling BBP (Kton)
Bron: RWS leefomgeving
Beleidsconclusies
Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren in het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals gemeld in de begroting 2016. Er zijn daarom op artikel 21 Duurzaamheid geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen die leiden tot een aanpassing van het beleid.
Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren in de afgelopen jaren – uitgezonderd 2015 – conform de verwachtingen zoals gemeld in de begroting 2016. Er zijn op artikel 21 Duurzaamheid met het derde Landelijk Afvalplan (LAP3) en het Rijksbrede Programma Circulaire Economie (RBPCE) bijstellingen in gang gezet die leiden tot een intensivering van het beleid om de doelstelling voor 2022 te behalen.
Circulaire economie vormde een prioritair onderwerp voor het Nederlandse EU Voorzitterschap in de eerste helft van 2016. Om de transitie naar een circulaire economie vorm te geven is op 14 september 2016 het Rijksbrede programma Circulaire Economie: «Nederland Circulair in 2050» (Kamerstukken II 2016–2017 32 852, nr. 33) door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en de Minister van Economische Zaken naar de Kamer verzonden, mede namens de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Minister voor Wonen en Rijksdienst.
Het Landelijk Afvalplan (LAP) is één van de instrumenten om de ambities en resultaten van het Circulaire Economie (CE) programma en de uitvoeringsprogramma’s beleidsmatig vast te leggen, naar een brede praktijk te vertalen en af te dwingen. Het programma Van Afval naar Grondstof (VANG) met (doelen en acties) werd binnen dit Rijksbrede programma CE voortgezet en zal als zelfstandig programma niet meer terugkomen. De laatste voortgangsrapportage VANG (Kamerstukken II 2016–2017 32 852, nr. 34) is op 26 september jongstleden naar de Kamer gestuurd.
Bij brief van 7 juli 2016 (Kamerstukken II 2016–2017 30 196, nr. 466) is de Kamer geïnformeerd over Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI) en de voortgang en uitvoering van het Plan van Aanpak. Daarbij werd ingegaan op de gezamenlijke ambities en doelstellingen, op monitoring en benchmarking en op kennis, instrumenten en opleidingen.
De Tweede Kamer is op 19 december 2016 geïnformeerd over de resultaten van een onderzoek naar het samengaan van de MIA en VAMIL (Kamerstukken II 2016–2017 34 552, nr. 75). De conclusie luidt dat de samenvoeging leidt tot een minder beleidseffectieve regeling zonder significante besparingen. Het onderzoek geeft daarom geen aanleiding om beide regelingen te wijzigen.
De Tweede Kamer is op 29 februari 2016 geïnformeerd over de evaluatie Milieu Centraal (Kamerstukken II 2016–2017 30 196, nr. 402). De aanbevolen financiering wordt in 2017 vormgegeven.
Budgettaire gevolgen van beleid
21 |
Duurzaamheid |
Realisatie |
Begroting |
Verschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2016 |
2016 |
|||
Verplichtingen |
8.880 |
18.650 |
17.656 |
18.986 |
21.842 |
– 2.856 |
1) |
||
Uitgaven |
11.596 |
18.420 |
18.530 |
19.059 |
23.564 |
– 4.505 |
|||
21.01 |
Afval en duurzaamheidagenda |
6.045 |
|||||||
21.01.01 |
Opdrachten |
1.762 |
|||||||
– Uitvoering AgNL |
0 |
||||||||
– Overige opdrachten |
1.762 |
||||||||
21.01.02 |
Subsidies |
1.393 |
|||||||
– Afvalfonds |
1.393 |
||||||||
– Overige subsidies |
0 |
||||||||
21.01.03 |
Bijdrage aan agentschappen |
2.890 |
|||||||
– waarvan bijdrage aan RWS |
2.890 |
||||||||
21.02 |
Preventie en milieugebruiksruimte |
2 839 |
|||||||
21.02.01 |
Opdrachten |
2.469 |
|||||||
21.02.03 |
Bijdrage aan agentschappen |
370 |
|||||||
– waarvan bijdrage aan RWS |
370 |
||||||||
21.03 |
Ecosystemen en landbouw |
2 712 |
|||||||
21.03.01 |
Opdrachten |
1.274 |
|||||||
21.03.02 |
Subsidies |
934 |
|||||||
21.03.03 |
Bijdrage aan agentschappen |
504 |
|||||||
– waarvan bijdrage aan RWS |
504 |
||||||||
21.03.04 |
Bijdrage aan medeoverheden |
0 |
|||||||
21.04 |
Duurzaamheidsinstrumentarium |
0 |
753 |
1.310 |
736 |
1.164 |
– 428 |
||
21.04.01 |
Opdrachten |
0 |
559 |
1.120 |
736 |
969 |
– 233 |
||
21.04.03 |
Bijdrage aan agentschappen |
0 |
194 |
190 |
0 |
195 |
– 195 |
||
– waarvan bijdrage aan RWS |
0 |
194 |
190 |
0 |
195 |
– 195 |
|||
21.05 |
Duurzame Productketens |
0 |
12.522 |
13.531 |
16.178 |
18.118 |
– 1.940 |
||
21.05.01 |
Opdrachten |
0 |
5.818 |
4.818 |
9.033 |
12.418 |
– 3.385 |
2) |
|
– Uitvoering Duurzame productketens |
0 |
5.818 |
4.818 |
9.032 |
12.418 |
– 3.386 |
|||
– Caribisch Nederland afvalbeheer |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|||
21.05.02 |
Subsidies |
0 |
1.660 |
1.494 |
1.749 |
582 |
1.167 |
3) |
|
21.05.03 |
Bijdrage aan agentschappen |
0 |
5.044 |
7.219 |
5.396 |
5.118 |
278 |
||
– waarvan bijdrage aan RWS |
0 |
5.044 |
7.219 |
5.396 |
5.118 |
278 |
|||
21.06 |
Natuurlijk kapitaal |
0 |
5.145 |
3.689 |
2.145 |
4.282 |
– 2.137 |
||
21.06.01 |
Opdrachten |
0 |
3.217 |
1.322 |
1.331 |
1.975 |
– 644 |
||
21.06.02 |
Subsidies |
0 |
631 |
138 |
0 |
359 |
– 359 |
||
21.06.03 |
Bijdrage aan agentschappen |
0 |
1.297 |
2.229 |
814 |
1.948 |
– 1.134 |
4) |
|
– waarvan bijdrage aan RWS |
0 |
1.297 |
2.229 |
814 |
1.948 |
– 1.134 |
|||
Ontvangsten |
125 |
72 |
6 |
2.198 |
0 |
2.198 |
5) |
Verplichtingen (ad 1)
Toelichting op de financiële instrumenten
De lagere realisatie wordt met name veroorzaakt door een combinatie van mutaties. Er is voor € 1,0 miljoen overgeboekt naar EZ voor ondermeer het beleid met betrekking tot stalemissies, en € 2,5 miljoen is overgeboekt naar de budgetten voor RVO en het RIVM op artikel 19 Klimaat in het kader van de gecoördineerde opdrachtverlening aan die agentschappen.
Ontwikkelen van duurzaamheidsinstrumentarium en het verbeteren van het economisch functioneren van de huidige verdienmodellen, zodat alle (maatschappelijke) kosten een rol gaan spelen bij de afwegingen van consumenten.
In 2016 zijn onder deze titel opdrachten verstrekt voor de ontwikkeling en implementatie van duurzaamheidsinstrumentarium, zoals groene business cases, afwegingskaders op het gebied van verduurzaming en financiële instrumenten.
Dit budget is in 2016 besteed als bijdrage aan RWS, de Unit Leefomgeving voor de capaciteitsinzet in het kader van de uitvoering van het duurzaamheidsbeleid. De verantwoording van de uitgaven heeft plaatsgevonden op artikel 19.
Productketens worden onderzocht met het oog op de gevolgen van de winning, verwerking en het (her)gebruik van grondstoffen. Actie- en resultaatgerichte samenwerking in ketens en in de «gouden driehoek» (onderzoekers, ondernemers en overheid) wordt ondersteund om te komen tot een circulaire economie gericht op het maximaliseren van de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen en het minimaliseren van waardevernietiging.
Een belangrijk deel van het budget is besteed aan opdrachten in de sfeer van het afvalbeleid zoals bijvoorbeeld de aanpak van zwerfafval. Daarnaast is budget besteed aan opdrachten voor de uitvoering van VANG (van afval naar grondstof) en projecten ter verduurzaming van ketens in het kader van de circulaire economie. Dit betreft vooral de ketens: fosfaat, kunststof, voedsel, textiel, beton, hout en elektronica, alsmede sectoren met een grote milieudruk zoals landbouw en bouw.
In 2016 zijn de volgende Green Deals afgesloten: Het Nieuwe Draaien, Infranatuur en On Board Analyse and Diagnostics Binnenvaart. De looptijd van de Green Deals AEC-Bodemassen, Circulair Inkopen, Cirkelstad, Geleiderail en Grondstoffen wordt verlengd en voor de Green Deal Duurzame Spoor-, Grond-, Water en Wegenbouw is een vervolg deal in ontwikkeling. De Green Deal Duurzame Betonketen heeft een vervolg gekregen in het Nationaal Beton Akkoord. De volgende Green Deals zijn uitgebreid met nieuwe partijen: Zero emission stadslogistiek, Autodelen, Schone Stranden.
Bovendien zijn middelen besteed in de sfeer van het maatschappelijk verantwoorde inkopen (MVI).
Verder zijn er opdrachten verstrekt rondom fiscale stimulering, ten behoeve van de uitvoering van de regelingen MIA, VAMIL en Groen Beleggen, die allen bijdragen aan het vergroenen van het belastingstelsel.
De lagere realisatie is het gevolg van een combinatie van mutaties. Er is voor € 1,0 miljoen overgeboekt naar EZ met betrekking stalemissies, en er is voor € 2,5 miljoen overgeboekt naar de budgetten voor RVO en het RIVM op artikel 19 in het kader van de gecoördineerde opdrachtverlening aan die agentschappen.
Dit budget is in 2016 besteed aan subsidies in het kader van voorlichting aan burgers over duurzame handelingsperspectieven en ondersteuning van verduurzaming van productieprocessen. Daarnaast is zijn er middelen ingezet voor subsidieverlening in het kader van het ontwikkelen, beheren en toetsen van transparante duurzaamheidscriteria. De hogere realisatie op dit onderdeel wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de bij 1e suppletoire begroting 2016 overgeboekte € 0,9 miljoen met betrekking tot subsidies aan stichting Milieukeur en Milieu Centraal.
Deze middelen zijn ingezet voor de capaciteitsinzet van RWS voor werkzaamheden in het kader van de uitvoering op het terrein van afval, grondstoffen en productketens.
Ecosystemen zijn van groot belang voor het voortbestaan van de mens, onder andere door de levering van voedsel, van water en een schone leefomgeving. In stand houden en verbeteren van de vitaliteit van het «natuurlijk kapitaal» maakt het mogelijk om goederen, diensten of ecosysteemfuncties duurzaam te kunnen benutten.
Ook is in 2016 de relatie tussen het natuurlijk kapitaal en de circulaire economie geïnstrumenteerd in een aantal overeenkomsten en initiatieven, zoals die voor Verified Conservation Area’s (VCA), de City Deal groen en blauw in de stad en de Green Deal Infranatuur.
In deze sfeer is het beschikbare budget in 2016 besteed aan het geven van opdrachten voor het ontwikkelen van criteria voor duurzaamheid van onder andere biomassa en voor de waardering van ecosystemen. Verder is de Atlas Natuurlijk Kapitaal, waarin het natuurlijk kapitaal en de potenties daarvan zichtbaar worden gemaakt, verder doorontwikkeld en versterkt.
Met het CBS is een start gemaakt met de ontwikkeling van de nationale natuurlijk kapitaalrekening. Deze zal in aanvulling op de nationale rekeningen inzicht kunnen bieden in de kwaliteit, beschikbaarheid en (economische) waarde van natuurlijk kapitaal in Nederland. Tenslotte is actief met het Ministerie van EZ en het Ministerie van BuZa samengewerkt aan het invullen van de rijksbrede agenda voor het Natuurlijk Kapitaal.
Deze subsidiemiddelen zijn bedoeld voor het geven van incidentele subsidies, met het oogmerk op initiatieven die voor de ontwikkeling van het beleid van het duurzaam gebruik van ecosystemen bevorderlijk waren. In 2016 is hiervan geen sprake geweest.
Evenals op de andere artikelonderdelen is in 2016 dit type middelen ingezet ter dekking van de RWS inspanningen voor de uitvoering van het beleid op het gebied van natuurlijk kapitaal. De lagere realisatie op dit budget wordt voor € 0,7 miljoen veroorzaakt door overboekingen naar artikel 19 Klimaat in het kader van de gecoördineerde opdrachtverlening aan de agentschappen RVO en RIVM. En voor circa € 0,3 miljoen aan een bijdrage voor de RWS uitgaven met betrekking tot het afvalwaterbeleid op artikel 13.
Ontvangsten (ad 5)
De hogere realisatie op het ontvangstenbudget wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door een positief resultaat bij het afrekenen van de opdracht aan RWS uit 2015.
Algemene doelstelling
Mens en milieu beschermen tegen maatschappelijk onaanvaardbaar geachte milieu- en gezondheidsrisico’s.
Regisseren
Rol en verantwoordelijkheden
De Minister is verantwoordelijk voor de integrale kaderstelling rond activiteiten die risico’s kunnen veroorzaken voor het milieu en de gezondheid van de mens. Deze regisserende rol komt naar voren in:
• De normstelling en regels waaraan bedrijven en overheden zich bij de uitoefening van hun activiteiten moeten houden. Dit beschermingsniveau wordt bij voorkeur op Europees of internationaal niveau vastgelegd en zonder «nationale kop» geïmplementeerd, waardoor een level playing field bereikt wordt. De veiligheid van mens en milieu bij handelingen met genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s), bij de ontwikkeling en implementatie van regelgeving op het gebied van chemische stoffen (REACH) en bestrijdingsmiddelen (Biocideverordening, Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden), bij risicovolle bedrijven en bij het transport van gevaarlijke stoffen (water, rail, buisleidingen en weg) zijn voorbeelden waarbij dit in de vorm van wet- en regelgeving gebeurt. Voor deze dossiers geldt dat Nederland een actieve bijdrage levert aan de Europese processen die leiden tot verdere verbetering van deze internationale (voornamelijk Europese) regels.
• Waar Europese regels (deels) ontbreken, of lidstaatspecifieke implementatie vereisen, of waar specifieke omstandigheden in Nederland het stellen van regels voor de veiligheid van de omgeving noodzakelijk maken, wordt in dialoog met stakeholders gezocht naar een optimum tussen de te bereiken doelen (en dus baten in termen van milieu en gezondheidswinst) en de lasten die deze regels veroorzaken. Dit is onder meer aan de orde bij de regelgeving rond buisleidingen, risicovolle bedrijven en basisnet vervoer gevaarlijke stoffen waarmee een balans wordt gezocht tussen de belangen van vervoer, ruimte en veiligheid. Voorts is dit aan de orde bij de beleidsontwikkeling ten behoeve van de veilige toepassing voor mens en milieu van nieuwe technologieën, zoals nanotechnologie en synthetische biologie. Het is ook aan de orde bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Hier wordt, binnen de grenzen van Europese regelgeving, een balans gezocht tussen bescherming van mensen in de openbare ruimte en de wens overlast door onkruid te bestrijden. Een ander voorbeeld is het verbod op asbestdaken dat in 2016 in werking is getreden en in 2024 van kracht zal zijn. In Nederland vormen asbestdaken de belangrijkste bron van verspreiding van asbestvezels in de leefomgeving.
• De reductie van administratieve lasten voor bedrijven en het terugdringen van het aantal regels door de vereenvoudiging van de bestaande wet- en regelgeving. Het Activiteitenbesluit, dat bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet daarin opgaat, is hiervan het belangrijkste voorbeeld. Dit besluit is er onder meer op gericht de vergunningplicht te vervangen door algemene regels. Reductie van de regeldruk wordt ook nagestreefd door een betere kwaliteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Deze taken worden door 29 Omgevingsdiensten (OD’s) uitgevoerd, waarbij zes OD’s een specialisatie in BRZO12-taken hebben. Tegengaan van lastendruk is ook een centrale invalshoek bij het transport van gevaarlijke stoffen. Om die reden stelt Nederland in principe geen hogere eisen aan verpakkingen en voer- of vaartuigen dan in de relevante internationale verdragen is vastgelegd, conform de EU-Kaderrichtlijn Transport Gevaarlijke Stoffen.
• Het ontwikkelen van een integraal afwegingskader veiligheid dat behulpzaam is bij besluitvorming inzake activiteiten die veiligheid-, milieu- en gezondheidsrisico’s met zich mee kunnen brengen;
• Het verlenen van vergunningen met als doel bescherming van mens en milieu voor activiteiten met GGO’s;
• Het verlenen van vergunningen voor een beperkt aantal bedrijven met een verhoogd risico voor de externe veiligheid in Caribisch Nederland.
Stimuleren
Het is primair de verantwoordelijkheid van bedrijven die risico’s voor mens en milieu veroorzaken om deze risico’s te identificeren en te voorkomen of te beperken. Dit geldt ook voor overheden die, bijvoorbeeld in de ruimtelijke ordening, keuzes maken die invloed hebben op veiligheid en risico’s. De Minister stimuleert:
• Het in beeld (doen) brengen van bestaande of nieuwe risicosituaties en het vermijden of beperken hiervan. Dit geschiedt door inventarisaties van deze risico’s en het stimuleren van de aanpak daarvan, door het in beeld brengen van de risico’s van nieuwe technologieën zoals het gebruik van nanomaterialen en synthetische biologie, het volgen van nieuwe wetenschappelijke inzichten op het gebied van hormoonverstoring en gecombineerde blootstelling aan stoffen en door het ontwikkelen van beleid ten aanzien van onzekere risico’s zoals bij elektromagnetische velden. De eigen verantwoordelijkheid van bedrijven en andere overheden is daarbij een belangrijk anker, onder andere door openheid te geven ten aanzien van feitelijke risico’s. De Risicokaart (in overleg met het Ministerie van Veiligheid en Justitie ontwikkeld) en de Atlas Leefomgeving zijn hiervan voorbeelden. Op basis van deze informatie kunnen burgers nagaan hoe het is gesteld met de kwaliteit van hun directe leefomgeving. Het landelijk asbestvolgsysteem voorziet alle ketenpartijen van de nodige informatie. Het verbod op asbestdaken gaat per 2024 in. Om de sanering tijdig op gang te brengen wordt dit verbod begeleid door een subsidieregeling die in 2016 is in gegaan. Tevens is in 2016 een strategisch samenwerkingsverband met alle betrokken partijen opgericht om onder meer met behulp van een meerjarig uitvoeringsprogramma de sanering van de asbestdaken te begeleiden. Hiermee moet worden voorkomen dat er rond 2023 een capaciteitsprobleem ontstaat bij de inventarisatie- en verwijderingsbedrijven en dat er een handhavingprobleem ontstaat in 2024.
• Het nemen van maatregelen ter bescherming van mens en maatschappij tegen moedwillige verstoring van onderdelen van de vitale infrastructuur door te bevorderen dat de risico’s op moedwillige verstoring (bijvoorbeeld terroristische aanslagen) worden geïdentificeerd en waar mogelijk beperkt. Het betreft hier onder andere chemische bedrijven en buisleidingen.
• Het bevorderen van een continue verbetering van de omgevingsveiligheid bijvoorbeeld met behulp van het instrument van de Safety Deals.
Verder is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).
Kengetallen en indicatoren
Veiligheid en veiligheidsbeleving zijn niet eenvoudig objectief te meten. Het streven is gericht op het voorkomen van onveiligheid: vermeden onveilige situaties laten zich niet meten. Op dit terrein worden daarom kwantitatieve kengetallen gehanteerd:
REACH
In het kader van de Europese stoffenregelgeving (REACH) worden stoffen beoordeeld en waar nodig van maatregelen voorzien (geharmoniseerde classificatie en labelling, autorisatie, restrictie). Nederland levert een bijdrage aan dat proces, waarbij de Nederlandse inzet bepaald wordt door de ontwikkelde beleidsprioriteringscriteria en de mate waarin de betreffende stof voor Nederland zorgen oplevert, of hier geproduceerd of gebruikt wordt. Onderstaande tabel geeft aan wat de Nederlandse inbreng in 2016 is geweest bij deze producten van het Europese systeem, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen door Nederland ingebrachte dossiers en dossiers door andere lidstaten ingebracht waar Nederland veelal actief input op levert.
Geraamd 2016 |
Gerealiseerd 2016 |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|
NL inbreng |
Hele EU |
NL inbreng |
Hele EU |
|||
1 |
Beoordelingen ontwerpbesluiten ECHA t.a.v. registratiedossiers en testvoorstellen van Europese bedrijven |
100 |
430 |
168 |
260 |
|
2 |
Door Nederland uitgevoerde en (becommentarieerde) stofevaluaties |
2 (30) |
45 |
2 (32) |
37 |
1) |
3 |
Door Nederland ingediende en (becommentarieerde) RMO-analyses |
6 (12) |
n.v.t. |
0 (7) |
n.v.t. |
2) |
4a |
Door Nederland ingebrachte en (becommentarieerde) Annex XV dossiers t.a.v. zeer ernstige zorgstoffen |
3 (20) |
20 |
1 (9) |
9 |
3) |
4b |
Door Nederland gerapporteerde en (becommentarieerde) autorisatieverzoeken |
60 |
4 (36) |
70 |
4) |
|
5 |
Door Nederland gerapporteerde en (becommentarieerde) restrictiedossiers |
1 (6) |
10 |
1 (5) |
5 |
5) |
6 |
Door Nederlandse ingebrachte en (becommentarieerde) voorstellen voor geharmoniseerde classificatie & labelling |
7 (40) |
60 |
5 (47) |
36 |
6) |
7 |
Behandelde vragen door de REACH & CLP helpdesk |
400–500 |
n.v.t. |
580 |
n.v.t. |
7) |
Bronnen: ECHA, Work Programme 2016; RIVM, Jaarverslag Bureau REACH 2016: Grip op chemische stoffen; Het aantal dossiers dat in de Europese Unie is ingebracht (ECHA).
Toelichting:
Het beoordelings- en besluitvormingstraject met betrekking tot de REACH-werkprocessen stofevaluatie, autorisatieverzoeken en restrictiedossiers beperkt zich veelal niet tot één kalenderjaar waarmee de daarmee samenhangende werklast over meerdere jaren wordt verspreid. De getallen voor de haakjes betreffen door NL ingebrachte dossiers en (co)-rapporteurschappen. De aantallen door Nederland becommentarieerde dossiers staan steeds tussen haakjes.
Ad 1) In 2016 zijn twee stofevaluaties op het conto van IenM uitgevoerd. Na de stofevaluatie volgt een besluitvormingstraject en, in fase follow-up van de eerdere stofevaluaties (van 2012 tot en met 2015). In 2016 zijn 32 van de in totaal 37 door ECHA voorgelegde ontwerpbesluiten (waarvan twee Nederlandse besluiten) met betrekking tot stofevaluaties van andere lidstaten bekeken en indien nodig becommentarieerd. In 2016 zijn voor de gehele EU 39 stofevaluaties van start gegaan, waarvan twee door Nederland. In deze rij is niet verwerkt het screeningswerk om tot de selectie te komen voor de kandidaten voor stofevaluatie in de komende jaren. In 2016 zijn veertien stoffen uitvoerig gescreend om daarmee vast te stellen welke vervolgacties nodig zijn voor adequate beheersing van risico’s.
Ad 2) Er zijn zeven RMO-analyses van andere lidstaten becommentarieerd. Nederland heeft in 2016 geen nieuwe RMO-analyses ingediend, wel zijn er drie nieuwe opgestart en staan er nog 6 open.
Ad 3) Hier is de Europese inbreng veel beperkter dan oorspronkelijk gepland (negen in plaats van 20). Op alle negen door andere lidstaten en ECHA ingediende dossiers voor zeer zorgwekkende stoffen (SVHC’s) is input geleverd. Nederland heeft één SVHC dossier ingediend, waarvan de besluitvormingsprocedure nog loopt. De kandidaatslijst is in 2016 uitgebreid met één stof en telt per 1 januari 2017 169 SVHC’s.
Ad 4) Er zijn in 2016 circa 70 autorisatieverzoeken door het RAC en SEAC in behandeling genomen. De Nederlandse RAC/SEAC-leden zijn vier (co-)rapporteurschappen aangegaan, in totaal ging het om 27 opinies voor negen stoffen. Daarnaast is op 36 autorisatieverzoeken input geleverd.
Ad 5) Op alle vijf lopende restrictiedossiers is in 2016 input geleverd. De Nederlandse RAC-leden zijn een rapporteurschap voor een restrictiedossier aangegaan.
Ad 6) In de tabel is het totale aantal door Nederlandse ingediende en becommentarieerde CLH dossiers opgenomen. Onder becommentariëring vallen zowel de reacties op publieke consultatie (17), reacties op ontwerpopinies (28) van het RAC, als rapporteurschappen (2) van de Nederlandse RAC-leden. Reacties op publieke consultatie en ontwerpopinie kunnen volgtijdelijk voor hetzelfde dossier ingediend worden (vandaar dat deze aantallen die van EU overstijgen).
Ad 7) Sinds 2015 heeft Bureau REACH ook de taak voor de beantwoording van helpdeskvragen met betrekking tot CLP erbij gekregen, waarmee het totaal in 2016 op 580 vragen is uitgekomen.
Bevt en Bevi:
Voor het oplossen van knelpunten veroorzaakt door het Basisnet is een milde saneringsregeling gestart. Het aantal knelpunten is in 2014 gereduceerd van 42 naar 34 woningen omdat door extra veiligheidsmaatregelen aan de infrastructuur (snelheidsverlaging bij omrijdroute tunnel «de Noord») acht woningen niet meer binnen de risicozone vallen. Verder zijn voorafgaand aan de in werking treding op 1 april 2015 van de Aankoopregeling Basisnet zeven woningen aangekocht. Na 1 april 2015 is aan de eigenaren van de resterende 27 woningen een aanbod tot aankoop gedaan. Hierop zijn in 2015 drie woningen en in 2016 één aangekocht. Per 1 januari zijn er nog 23 woningen over waarvoor de regeling loopt tot en met 2020 (bron: RWS).
Bij de inwerkingtreding van de saneringsregeling Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen) in 2004 was er sprake van 65 saneringssituaties. Ultimo 2015 was de stand van zaken dat er in acht gevallen sprake is van een achterstand bij de sanering. In vier van deze acht gevallen is er sprake van een latente situatie (bron: ILT). Dat wil zeggen dat er geen kwetsbaar object binnen de risicocontour van het bedrijf aanwezig is, maar dat het bestemmingsplan het wel toelaat. De monitoring van de overgebleven saneringssituaties is door de ILT overgedragen aan het bevoegd gezag (provincie en gemeente).
Genetisch Gemodificeerde Organismen (GGO’s):
In het Jaarverslag 2016 wordt er, evenals in 2015, voor gekozen om niet alleen kengetallen te vermelden maar ook indicatoren. Immers, kengetallen geven uitsluitend een beeld van wat de bestede middelen voor vergunningverlening aan resultaten hebben opgeleverd, maar zij bieden geen inzicht in de mate waarin vergunningverlening aan het bereiken van het beleidsdoel heeft bijgedragen.
De GGO-regelgeving is op 1 maart 2015 gewijzigd26 waarbij naast vergunningen ook algemene regels, de mogelijkheid tot het doen van kennisgevingen, en verzoeken ingevolge art. 2.8 van het Besluit ggo milieubeheer 2013 geïntroduceerd en de structuur van de vergunningverlening is gewijzigd. Daardoor zijn de kengetallen over 2016 alleen vergelijkbaar met die van na 1 maart 2015. Om de mate van doelbereik in beeld te brengen zijn naast de kengetallen ook indicatoren toegevoegd.
Voor 2016 zijn de kengetallen de aantallen ontvangen vergunningaanvragen, aanvragen voor wijziging van vergunningen, kennisgevingen, wijzigingen op kennisgevingen en art. 2.8-verzoeken. De indicatoren zijn het percentage van het aantal vergunningaanvragen, kennisgevingen of art. 2.8 verzoeken voor handelingen waarbij het risico voor mens en milieu gelijk of lager is dan een verwaarloosbaar risico.
Kengetal |
Indicator |
||
---|---|---|---|
– |
Ingeperkt gebruik |
||
Vergunningenaanvragen |
86 |
100% |
|
Kennisgevingen1 |
316 |
100% |
|
Meldingen2 |
32 |
||
Verzoeken ex art. 2.8 Besluit ggo |
147 |
100% |
|
– |
Introductie in het milieu, landbouw (incl. marktaanvragen) |
3 |
100% |
– |
Introductie in het milieu, medisch, veterinair |
15 + |
100% |
Totaal |
599 |
100% |
Bron: RIVM Bureau Genetisch Gemodificeerde Organismen
Het betreft kennisgeving op niveau I, II-k, II-v, en III, inclusief de wijzigingen op de respectievelijke niveau’s
Tussen 7 september 2016 en 31 december 2017 kan voor beperkte wijzigingen op een vergunning die voor 1 maart 2015 is verleend volstaan worden met een melding in plaats van een vergunningwijziging.
Majeure risicobedrijven
Op 4 juli 2016 is de Staat van de Veiligheid majeure risicobedrijven van 2015 aan de Kamer gezonden (Kamerstukken II 2015–2016 29 956, nr. 209). Dit is de derde rapportage over de veiligheidssituatie bij de BRZO-bedrijven in Nederland (Bedrijven die vallen onder het Besluit risico’s zware ongevallen).
Beleidsconclusies
Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren in 2016 conform de verwachtingen zoals gemeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot neerwaartse bijstelling aan het licht gekomen. Onderstaand is per beleidsterrein aangegeven welke activiteiten in 2016 hebben plaatsgevonden.
Omgevingsveiligheid
In 2016 is verder ingezet op het bevorderen van een verbetering van de omgevingsveiligheid. Naast het stimuleren van de kwaliteit bij de uitvoering van het omgevingsveiligheidsbeleid is in 2016 voortvarend gestart met het omzetten van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) in een PGS Nieuwe Stijl (duidelijker governance gebaseerd op risicomethodiek). De omzetting naar PGS Nieuwe Stijl ligt op schema en zal conform planning voor in werking treden van de Omgevingswet met het BAL (Besluit Activiteiten Leefomgeving) worden afgerond.
In 2016 heeft de aan de Eerste en Tweede Kamer toegezegde alternatieve invulling van het groepsrisico een plek gekregen in de concept AMvB’s van de Omgevingswet. Door te werken met aandachtsgebieden voor brand, explosie en/of gifwolk, wordt omgevingsveiligheid nu vanaf het begin van het ruimtelijke proces in de belangenafweging betrokken. Daarnaast is in 2016 ook de Staat van de Veiligheid Majeure Risicobedrijven (over 2015) opgesteld en aan de Kamer (Kamerstukken II 2015–2016 26 956, nr. 209) aangeboden. Dit is de 3e rapportage in deze vorm over de veiligheidssituatie bij de majeure risicobedrijven in Nederland. Met de Staat van de Veiligheid wordt een beeld gegeven van de inspanningen voor de veiligheid door zowel toezichthouders als bedrijven.
Op 1 oktober 2016 is de Subsidieregeling Versterking omgevingsveiligheid BRZO-sector (voor 2016 was het budget maximaal € 2 miljoen) opengesteld, gericht op initiatieven die bijdragen aan het versterken van de omgevingsveiligheid ten aanzien van industriële activiteiten met gevaarlijke stoffen, zoals de versterking van de veiligheidscultuur. Door het late in werking treden van de regeling zijn in 2016 geen subsidies toegekend. Tot slot is in het najaar een High Level bijeenkomst georganiseerd met beleidsbepalers vanuit industrie, wetenschap en overheden, die zich richtte op het vaststellen van de lange termijn doelen en ambities tot 2030 op het gebied van duurzame veiligheid bij majeure risicobedrijven in een gezamenlijke agenda. Geconcludeerd kan worden dat de samenwerking vorm heeft gekregen in vijf roadmaps («Veilig investeren en desinvesteren», «Naar een integrale uitvoering van het beleid voor de chemie», «Naar een transparante en beveiligde sector», «Ruimte voor (petro)chemieclusters» en «Naar een hoogwaardig kennissysteem voor de chemie»).
Europees beleid nieuwe risico’s
Het (Europese) beleid ten aanzien van nieuwe risico’s, bijvoorbeeld op het vlak van nanotechnologie, hormoonverstorende stoffen en synthetische biologie is nog in ontwikkeling. In 2016 is gewerkt aan het beter in kaart brengen welke aspecten ervoor zorgen dat de aanpak van bekende risico’s niet voldoende is voor de aanpak van nieuwe risico’s. Een ander aspect voor het realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving, is de stapeling van risico’s. In 2016 is gewerkt een rapport over die stapeling van gezondheidsbedreigende en veiligheidsbedreigende factoren. De resultaten daarvan zullen in 2017 aan de Tweede Kamer worden gerapporteerd.
GGO
In 2016 is de Europese aanpassing van de GGO-regelgeving, ten aanzien van de vrijheid voor lidstaten om het gebruik van tot de Europese Unie toegelaten genetisch gemodificeerde gewassen al dan niet op het eigen grondgebied alsnog op andere gronden dan veiligheid voor mens, dier en milieu te beperken dan wel te verbieden, gerealiseerd. In 2016 is ook de discussie gestart over de Europese evaluatie van het EU veiligheidsbeleid ten aanzien van biotechnologie. Voorts is de Trendanalyse Biotechnologie verschenen. Op 12 december 2016 is conform planning de kabinetsreactie op deze trendanalyse aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2016–2017 27 428, nr. 335) waarin nader wordt ingegaan op de actuele nationale en internationale ontwikkelingen op het gebied van de veiligheid van de biotechnologie en welke acties in gang worden gezet.
Beperking van de risico’s van stoffen
Bij brief van 31 oktober 2016 (Kamerstukken II 2016–2017 28 663, nr. 66) is een integrale doorkijk gegeven op het beleid inzake chemische stoffen. Daarbij is onder meer aangegeven dat Europees en nationaal stappen zijn voorgenomen en gezet om risico’s verbonden aan blootstelling aan zeer zorgwekkende stoffen verder terug te dringen. Kwalitatieve verbeteringen op Europees niveau zijn, dankzij de voorbereidende inspanningen gedurende Nederlands voorzitterschap, in Raadsconclusies vastgelegd door de Milieuraad van 19 december 2016. Die gaan, ten behoeve van de evaluatie van REACH in 2017, in op onder meer de completering van de beoordeling van de meest relevante zeer zorgwekkende stoffen uiterlijk in 2020 en het eenduidig vastleggen van een beoordelingsmethode voor nanomaterialen. Ook is in 2016 werk gemaakt van het komen tot criteria voor hormoonverstorende stoffen (Kamerstukken II 2016–2017 34 510, nr. 2 en 3), wat naar verwachting in 2017 tot conclusie zal leiden. Om het Europese beoordelingskader voor blootstelling aan chemicaliën langs meerdere sporen (cumulatie- en combinatie-effecten) op weg te helpen, heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in mijn opdracht net na de jaarwisseling een rapport uitgebracht over combinatie-effecten dat ik als input in het Europese proces zal inbrengen.
Praktische implementatie REACH, biobased economy
De ondersteuning voor bedrijven is in 2016 verder verbeterd door samenvoeging van de helpdesks voor REACH en de aanpalende CLP-verordening, een nieuwe gebruiksvriendelijke website over REACH en CLP (www.chemischestoffengoedgeregeld.nl), een gerichte voorlichtingscampagne over de REACH-registratie in 2018, en specifieke tools voor het werken met veiligheidsinformatiebladen (VIB’s). Brancheorganisaties hebben afspraken gemaakt over de invoering van het concept «veilige werkwijze» om eenvoudiger aan verplichtingen voor REACH en arbeidsomstandigheden te voldoen, en diverse branches hebben zelf tools ontwikkeld voor hun leden. In 2015 en 2016 heeft de WUR (Wageningen Universiteit & Research) in opdracht van het Ministerie van IenM verder onderzoek gedaan naar de omvang van het gebruik van schadelijke oplosmiddelen bij de productie van biobased stoffen. Conclusie is dat de omvang zo gering bleek dat verdere actie op dit punt achterwege kon blijven. Ook de Europese Commissie heeft in 2016 enkele vereenvoudigingen doorgevoerd op EU-niveau, in de procedure voor aanvraag van de zogenoemde autorisatie van substances of very high concern (SVHC). Nederland heeft daar actief aan bijgedragen. Nederland heeft in 2016 ook ingezet op verbetering van REACH op diverse punten, waaronder een afwegingskader voor het omgaan met SVHC-stoffen in gerecycled materiaal. Geconcludeerd is dat dit werk in 2017 door moet lopen en tevens onderdeel wordt van de Europese evaluatie van REACH.
Blootstellingonderzoek
In 2015 is het RIVM gestart met het driejarig blootstellingonderzoek rond omwonenden van teelten met een intensief gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (bollenteelt). Dit onderzoek moet kennis opleveren over de vraag in hoeverre omwonenden blootgesteld worden aan (toegelaten) gewasbeschermingsmiddelen. Het onderzoek ligt op schema. In 2016 zijn conform planning diverse metingen op verschillende locaties uitgevoerd. Er zijn echter, zoals gepland, nu nog geen resultaten te melden (Kamerstukken II 2015–2016 27 858, nr. 370).
Verbod per 2024 op asbestdaken
Het voorgenomen verbod vraagt een forse inspanning van dakenbezitters en de asbestbranche; dat komt niet «vanzelf» voor elkaar. Daarom is in 2016 een versnellingsaanpak gelanceerd. Doel is met alle betrokken partijen te zorgen voor een verhoogd tempo van de sanering. Met de brief van 6 december 2016 is de Kamer geïnformeerd over het Programmatische Aanpak Asbestdaken (Kamerstukken II 2016–2017 25 834, nr. 116). Deze aanpak is tot stand gekomen in goede samenwerking met verschillende partijen, zoals de asbestsaneringsbranche, de provincies Overijssel en Limburg, LTO en enkele gemeentes. De subsidieregeling verwijderen asbestdaken, die bedoeld is om het tempo van sanering in de jaren dat het verbod nog niet geldt omhoog te krijgen, verloopt succesvol. In het derde kwartaal van 2016 bleek het oorspronkelijke voor 2016 beschikbare budget van € 10 miljoen uitgeput. Om aan de vraag tegemoet te komen is middels aanpassing van het kasritme van de subsidie het budget van 2016 met € 5 miljoen opgehoogd (stcrt. 2016, 45527 en Kamerstukken II 2015–2016 25 834, nr. 115). In 2016 zijn uiteindelijk ruim vijfduizend subsidies toegekend, waarmee het volledige budget van € 15 miljoen is uitgeput.
Vuurwerk
In de brief van 30 mei 2016 (Kamerstukken II 2015–2016 28 684, nr. 467) is de Kamer geïnformeerd over de effecten van de maatregelen die genomen zijn om bepaalde vuurwerkproducten (babypijltjes en Romeinse kaarsen) te verbieden. In deze brief is ook gemeld dat op verzoek van de Kamer gesprekken hebben plaatsgevonden met de Vuurwerkbranche over de gevolgen van de verbodsmaatregel. Deze gesprekken hebben er toe geleid dat met de branche een Safety Deal Vuurwerk met als doel het bevorderen van veiliger vuurwerk en vuurwerkgebruik en daardoor verminderen van letstel, schade en overlast is afgesloten. Tevens is afgesproken dat de branche zorg draagt voor een veilige afvoer en vernietiging van de babypijltjes en Romeinse kaarsen. In 2016 is uiteindelijk iets minder dan 102.000 kg vuurwerk vernietigd.
Budgettaire gevolgen van beleid
22 |
Omgevingsveiligheid en Milieurisico's |
Realisatie |
Begroting |
Verschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2016 |
2016 |
|||
Verplichtingen |
34.184 |
15.965 |
30.217 |
55.234 |
33.309 |
21.925 |
1) |
||
Uitgaven |
29.451 |
18.549 |
25.225 |
34.663 |
34.012 |
651 |
|||
22.01 |
Veiligheid chemische stoffen |
12.470 |
6.784 |
11.802 |
6.742 |
7.620 |
– 878 |
||
22.01.01 |
Opdrachten |
6.510 |
5.313 |
3.576 |
3.976 |
4.574 |
– 598 |
||
– Veiligheid en gezondheid |
4.758 |
3.675 |
2.156 |
0 |
557 |
– 557 |
|||
– Overige opdrachten |
1.752 |
1.638 |
1.420 |
3.976 |
4.017 |
– 41 |
|||
22.01.02 |
Subsidies |
4.882 |
370 |
5.646 |
1.436 |
973 |
463 |
||
– NANoREG |
270 |
5.266 |
1.100 |
698 |
402 |
||||
– Overige subsidies |
100 |
380 |
336 |
275 |
61 |
||||
22.01.03 |
Bijdrage aan agentschappen |
779 |
1.101 |
2.580 |
1.330 |
2.073 |
– 743 |
||
– waarvan bijdrage aan RWS |
779 |
1.101 |
2.580 |
1.330 |
2.073 |
– 743 |
|||
22.01.05 |
Bijdragen aan internationale organisaties |
299 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
22.02 |
Veiligheid biotechnologie |
1.877 |
509 |
1.516 |
1.621 |
3.602 |
– 1.981 |
||
22.02.01 |
Opdrachten |
1.779 |
509 |
1.516 |
1.621 |
3.602 |
– 1.981 |
2) |
|
22.02.05 |
Bijdragen aan internationale organisaties |
98 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
22.03 |
Veiligheid bedrijven en transport |
15.104 |
11.256 |
11.907 |
26.300 |
22.790 |
3.510 |
||
22.03.01 |
Opdrachten |
4.601 |
4.030 |
3.422 |
3.448 |
5.587 |
– 2.139 |
3) |
|
– Omgevingsveiligheid |
518 |
506 |
799 |
868 |
1.537 |
– 669 |
|||
– Uitvoering veiligheid inrichtingen en basisnetten |
3.327 |
272 |
362 |
345 |
2.263 |
– 1.918 |
|||
– Overige opdrachten |
756 |
3.252 |
2.261 |
2.235 |
1.787 |
448 |
|||
22.03.02 |
Subsidies |
4.160 |
3.506 |
3.479 |
17.173 |
10.490 |
6.683 |
4) |
|
– Asbest en safety deals |
0 |
0 |
0 |
15.196 |
10.000 |
5.196 |
|||
– Overige subsidies |
0 |
0 |
0 |
1.977 |
490 |
1.487 |
|||
22.03.03 |
Bijdrage aan agentschappen |
2.438 |
3.085 |
4.059 |
2.629 |
3.707 |
– 1.078 |
5) |
|
– waarvan bijdrage aan RWS |
2.438 |
3.085 |
4.059 |
2.629 |
3.707 |
– 1.078 |
|||
22.03.04 |
Bijdragen aan medeoverheden |
3.870 |
635 |
75 |
60 |
0 |
60 |
||
– Bijdragen asbestsanering |
570 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|||
– Bijdragen programma Externe Veiligheid |
635 |
75 |
60 |
0 |
60 |
||||
– Overige bijdrage aan medeoverheden |
3.300 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|||
22.03.05 |
Bijdragen aan internationale organisaties |
35 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
22.03.09 |
Inkomensoverdracht |
0 |
0 |
872 |
2.990 |
3.006 |
– 16 |
||
Ontvangsten |
16.919 |
1.543 |
11.607 |
272 |
928 |
– 656 |
6) |
Verplichtingen (ad 1)
Toelichting op de financiële instrumenten
Het verschil tussen begroting en realisatie wordt met name verklaard door de bij 2e suppletoire begroting 2016 toegelichte overheveling van verplichtingenbudget van 2017 naar 2016. Deze overheveling was nodig omdat de verplichtingen in het kader van de Subsidieregeling verwijdering asbestdaken 2017 (€ 15 miljoen) en de Subsidieregeling versterking omgevingsveiligheid chemische sector 2017 (€ 2 miljoen) in het jaar voorafgaand aan de uitgaven worden vastgelegd. Daarnaast is het verplichtingenbudget voor de uitvoering van de Subsidieregeling verwijdering asbestdaken 2016 met € 5 miljoen verhoogd (zie ook ad 4).
De opdrachten die in 2016 zijn verstrekt en betaald betreffen onder andere de jaarlijkse opdracht aan de Gezondheidsraad voor de uitvoering van wettelijke taken op het gebied van asbest, chemische stoffen en externe veiligheid, uitgaven in het kader van de atlas leefomgeving en de kosten die RWS heeft gemaakt voor de ontwikkeling en het beheer van het Landelijks Asbestvolgsysteem.
De subsidies hebben betrekking op de bijdrage van de Europese Commissie (EC) voor de coördinatie door het RIVM van het EU-projecten NaNoREG en ProSafe (€ 1,1 miljoen) en de bijdrage aan het Kennisplatform Elektrisch Magnetische Velden (EMV) (€ 0,3 miljoen).
Rijkswaterstaat voert in opdracht van IenM werkzaamheden uit in het kader van de uitvoering van InfoMil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieu wet- en regelgeving) op het beleidsonderwerp «asbest». Daarnaast is veel inzet geleverd voor de implementatie en verdere ontwikkeling van het Landelijk Asbestvolgsysteem. Ten laste van dit artikelonderdeel komen de kosten voor de capaciteitsinzet. De overige kosten van RWS worden verantwoord bij de opdrachtenbudgetten.
Vergunningen voor werkzaamheden met Genetisch Gemodificeerde Organismen (GGO’s) worden verleend indien het risico van die werkzaamheden voor mens en milieu verwaarloosbaar klein is. Ter uitvoering van deze wettelijke taak wordt jaarlijks een opdracht verstrekt aan de Commissie Genetische Modificatie (COGEM) ten behoeve de vergunningverlening, het maken van beoordelingen inzake risico’s verbonden aan werkzaamheden aan GGO’s en het adviseren over maatregelen risicobeheersing en monitoring die bij het uitvoeren van werkzaamheden met GGO’s kunnen worden toegepast. In 2016 is € 1,5 miljoen betaald.
Bij 2e suppletoire begroting 2016 is het budget met € 2,0 miljoen verlaagd. Dit was mogelijk als gevolg van vertraging in de uitvoering van het meerjarig onderzoeksprogramma Modernisering Biotechnologie. Deze verlaging is ingezet voor de verhoging van het Subsidiebudget verwijderen asbesdaken.
De middelen zijn ingezet voor verschillende opdrachten zoals het vuurwerkbeleid en de -voorlichtingscampagnes, modellenbeheer buisleidingen (Bevb), NOK producten omgevingsveiligheid en het beheer van standaarden voor vergunningverlening, toezicht en handhaving. Daarnaast zijn vanuit dit onderdeel gefinancierd de kosten die RWS heeft gemaakt voor onder andere het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen, het activiteitenbesluit en het Bureau BRZO+.
Het verschil tussen de begroting en de realisatie wordt met name verklaard door de overheveling van € 1,6 miljoen naar artikel 21 Duurzaamheid voor de opdrachtverstrekking aan het Nederlandse Normalisatie Instituut (NNI). De opdrachtverstrekking aan het NNI vindt gecoördineerd plaats vanuit artikel 21 (€ 0,2 miljoen). Daarnaast is een deel van het kasbudget in verband met vertragingen in de uitvoering van een aantal activiteiten in 2016 niet aangewend. Bij 2e suppletoire begroting 2016 zijn deze middelen overgeheveld naar het financieel instrument subsidies voor de dekking van de budget Subsidieregeling verwijderen asbestdaken (zie ad 4).
De subsidies hebben voornamelijk te maken met de uitkeringen in het kader van de Subsidieregeling verwijderen asbestdaken (€ 15 miljoen). Tevens zijn er subsidies uitgekeerd in het kader van de Safety Deal Vuurwerkbranche en de Safety Deal met NuStar voor een veilige brandstofoverslag op St. Eustatius.
Het verschil tussen de Ontwerpbegroting 2016 en de uiteindelijke realisatie wordt voornamelijk veroorzaakt doordat in 2016 hogere uitgaven hebben plaatsgevonden in het kader van de Subsidieregeling verwijderen asbestdaken (€ 5 miljoen). Het meerjarig subsidieplafond van de subsidieregeling is niet gewijzigd. Daarnaast is ten behoeve van de Safety Deal Vuurwerk bij de Eerste suppletoire begroting 2016 € 1,2 miljoen toegevoegd aan 22.03.02 Subsidies.
Rijkswaterstaat voert in opdracht van IenM werkzaamheden uit in het kader van de uitvoering van InfoMil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieu wet- en regelgeving) op de beleidsonderwerpen «kennisoverdracht externe veiligheid» en «vergunningverlening (activiteitenbesluit)». Daarnaast worden hier verantwoord de uitgaven voor werkzaamheden van de Dienst Verkeer en Scheepvaart van RWS in het kader van basisnet, vervoer gevaarlijke stoffen en de vergunningverlening olieterminals Caribisch Nederland. De budgetten voor de uitvoering van de bijdragen aan agentschappen waren voor een deel geraamd bij de opdrachtenbudgetten binnen dit artikel. Bij 1e suppletoire begroting zijn de benodigde middelen voor de opdracht aan RWS (€ 1,1 miljoen) hiernaar overgeheveld.
De inkomensoverdrachten hebben betrekking op de uitgaven in het kader van TNS-regeling. In 2016 is voor de uitkeringen die de Sociale verzekeringbank (SVB) heeft uitgekeerd in totaal € 2,6 miljoen betaald, daarnaast zijn ten laste van dit onderdeel de uitvoeringskosten van de SVB (€ 0,4 miljoen) betaald.
Ontvangsten (ad 6)
De ontvangsten hebben met name betrekking op de afrekening uitvoering TNS-regeling 2015 door SVB (€ 0,1 miljoen) en de afwikkeling werkzaamheden DCMR in het kader van de vergunningverlening defensieinrichtingen (€ 0,1 miljoen).
Extracomptabele verwijzingen
2016 |
||
---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 18.06 Externe Veiligheid van het Infrastructuurfonds |
1.485 |
|
Andere ontvangsten van artikel 18.06 Externe Veiligheid van het Infrastructuurfonds |
||
Totale uitgaven op artikel 18.06 Externe Veiligheid van het Infrastructuurfonds |
1.485 |
|
waarvan |
||
18.06 |
Externe veiligheid |
1.485 |
Algemene doelstelling
Het KNMI garandeert als onafhankelijke autoriteit aan Nederland de best beschikbare informatie op het gebied van meteorologie, klimatologie en seismologie als bijdrage aan de veiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid van Nederland, inclusief de openbare lichamen Saba, Sint Eustatius en Bonaire.
Financieren
Rollen en verantwoordelijkheden
De Minister is verantwoordelijk voor het faciliteren van een internationaal systeem van organisaties waarin Nederland vertegenwoordigd wordt door het KNMI. Dit doet zij door haar rol van financier in de vorm van bijdragen en contributies. Met name te noemen zijn EUMETSAT, ECMWF en WMO.
(Doen) uitvoeren
De Minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van de wettelijke taken van het agentschap KNMI zoals vastgelegd in de Wet op het KNMI (2002). De rol «(doen) uitvoeren» heeft betrekking op de volgende taken:
• het kosteloos verstrekken van algemene weerberichten omtrent de toestand van het huidige weer en het te verwachten weer;
• waarschuwingen aan het algemeen publiek bij verwacht of werkelijk gevaarlijk of maatschappij-ontwrichtend weer of waarschuwingen bij calamiteiten waarbij het weer een belangrijke rol speelt;
• het onverwijld informeren van het algemeen publiek bij een significante bodembeweging door geofysische bronnen of vulkanische activiteit;
• het kosteloos ondersteunen van bestuursorganen in gedefinieerde gevallen;
• het voortbrengen of verzamelen van meteorologische, seismologische en andere geofysische gegevens in het kader van de uitvoering van de taken zoals opgenomen in de Wet meteorologie en seismologie;
• het beheer en onderhoud van de voor de uitvoering van zijn taken noodzakelijke technische infrastructuur;
• het overeenkomstig ministeriële regeling desgevraagd ondersteunen van bestuursorganen, de rechterlijke organisatie, overheidsbedrijven of openbare lichamen op het terrein van meteorologie, seismologie of andere geofysische terreinen bij de uitvoering van aan hen bij of krachtens wet opgedragen taken;
• onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek en technologische ontwikkeling met betrekking tot meteorologie, seismologie en andere geofysische terreinen;
• meteorologische, seismologische en andere geofysische gegevens of het onderzoek, bedoeld in onderdeel h, op verzoek van internationale organisaties voortbrengen, verzamelen of beschikbaar stellen;
• het voor hergebruik als bedoeld in de Wet hergebruik van overheidsinformatie, zonder dat daartoe een verzoek is gedaan op grond van die wet, beschikbaar stellen van meteorologische, seismologische en andere geofysische gegevens of onderzoeksresultaten, of de opzet daarvan, voor zover intellectuele eigendomsrechten van anderen dat niet beperken, waarbij er op basis van een overeenkomst aanvullende dienstverlening kan worden verleend;
• internationale samenwerking op het gebied van meteorologie en seismologie en andere geofysische terreinen; en
• het verlenen van meteorologische diensten voor de luchtvaartnavigatie.
• De Minister van Buitenlandse Zaken is verantwoordelijk voor het Kernstopverdrag en de Minister van Economische Zaken is verantwoordelijk voor het kader van de Mijnbouwwet.
• Per 1 januari 2016 is de Wet taken Meteorologie en Seismologie (WtMS) in werking getreden.
Realisatie |
Streefwaarde/ norm |
Realisatie |
|||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2016 |
||
Algemene weersverwachtingen en adviezen |
|||||||||
– |
afwijking min.temperatuur (°C) |
– 0,24 |
– 0,06 |
– 0,17 |
– 0,01 |
– 0,18 |
0,45 |
ABS1 (<0,5) |
0,44 |
– |
afwijking max.temperatuur (°C) |
– 0,21 |
– 0,33 |
– 0,37 |
– 0,25 |
– 0,52 |
– 0,31 |
ABS (<0,5) |
– 0,36 |
– |
gemiddelde afwijking windsnelheid (m/s) |
0,04 |
– 0,03 |
– 0,06 |
0,26 |
0 |
0 |
ABS (<1,0) |
0,26 |
Maritieme verwachtingen |
|||||||||
– |
tijdigheid marifoonbericht (%) |
99,3 |
99 |
98,6 |
99,3 |
99,9 |
99,5 |
> 99 |
98,9 |
Gereviewde publicaties |
120 |
97 |
103 |
105 |
105 |
120 |
> 80 |
113 |
|
Kengetallen |
|||||||||
Aantal uitgegeven weeralarmen (code rood) |
4 |
0 |
1 |
2 |
1 |
1 |
2 |
||
Percentage tijdige beschikbaarheid van de meteorologische producten (Bron: EUMETSAT) |
>98,5 |
>98,5 |
>98,5 |
>98,5 |
>98,5 |
>98,5 |
>98,5 |
>98,52 |
Bron: KNMI, 2016
Toelichting
Evaluatie weeralarm:
In de periode 4 tot 7 januari 2016 is voor de provincies Drenthe, Friesland en Groningen code rood uitgegeven in verband met grootschalige gladheid ten gevolge van ijzel. Gedurende de gehele periode was er in deze provincies inderdaad sprake van wijdverbreide lokale gladheid en daarmee samenhangende incidenten. De inschatting die het Weeralarm Impact Team onder leiding van het departementale coördinatie crisiscentrum van I&M maakte ten aanzien van het maatschappij ontwrichtend karakter van deze weersituatie werd ingegeven door de onmogelijkheid doorgaande wegen ijsvrij te houden. De conclusie is daarom dat de code rood terecht is uitgegeven.
Tijdigheid marifoonberichten:
Als gevolg van twee technische storingen is de norm voor de tijdigheid van het marifoonbericht net niet gehaald. De technische storingen zijn geëvalueerd. Er zijn geen aanvullende verbetermaatregelen noodzakelijk.
Beleidsconclusies
Het op dit artikel uitgevoerde beleid, en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar voor het grootste deel conform verwachting. Het aantal gereviewde publicaties lag net als de afgelopen jaren ruim boven het streefcijfer. De tijdigheid van de marifoonberichten was marginaal lager dan het streefcijfer. Na een analyse zijn geen verbetermaatregelen noodzakelijk gebleken.
Op 1 januari 2016 is de Wet meteorologie en seismologie (Wtms) in werking getreden, evenals de bijbehorende Ministeriele Regeling. Het KNMI laat in beginsel dienstverlening over aan de markt, uitzonderingen daarop zijn in de Wtms en de regeling beschreven. Over het algemeen kan gesteld worden dat zowel de Wtms als de Regeling conform de verwachtingen werken. Om over de beschreven uitzonderingen geen misverstanden te laten ontstaan, is onder regie van het Overleg Infrastructuur en Milieu (OIM) en in overleg met het bedrijfsleven een protocol unieke kennis ontwikkeld. Deze wordt naar verwachting binnenkort vastgesteld.
Onder leiding van het doorlichtingsteam van Ministerie van Financiën heeft in de zomer van 2015 de periodieke doorlichting Agentschap, conform Regeling Agentschappen, bij het KNMI plaatsgevonden. De uitkomst van de doorlichting was positief. De baten-lastenstatus van het KNMI staat niet ter discussie. Er werden in totaal zeven aanbevelingen ten aanzien van opdrachtgeverschap, doelmatigheidsindicatoren, het kostprijsmodel en de verantwoording van de programma-uitgaven aardobservatie gedaan. Ten aanzien van alle zeven aanbevelingen zijn acties ingezet en in 2016 afgerond. Er zal worden gemonitord of de ingezette acties voldoende effectief zijn en indien nodig zullen aanvullende acties worden ingezet.
Ook heeft het KNMI sinds 1 januari 2016 de verantwoordelijkheid gekregen voor de meteorologische en seismische dienstverlening op Caribisch Nederland.
Budgettaire gevolgen van beleid
23 |
Meteorologie, Seismologie en Aardobservatie |
Realisatie |
Begroting |
Verschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2016 |
2016 |
|||
Verplichtingen |
42.042 |
37.645 |
42.200 |
35.956 |
32.566 |
3.390 |
1) |
||
Uitgaven |
43.001 |
36.760 |
41.030 |
36.981 |
33.433 |
3.548 |
|||
23.01 |
Meteorologie en seismologie |
26.911 |
26.078 |
28.824 |
28.564 |
25.059 |
3.505 |
||
23.01.03 |
Bijdrage aan het agentschap KNMI |
25.952 |
25.204 |
27.795 |
27.535 |
24.192 |
3.343 |
||
– Meteorologie |
24.363 |
24.630 |
27.292 |
26.645 |
23.726 |
2.919 |
2) |
||
– Seismologie |
1.589 |
574 |
503 |
890 |
466 |
424 |
3) |
||
23.01.05 |
Bijdrage aan internationale organisaties |
959 |
874 |
1.029 |
1.029 |
867 |
162 |
||
– Contributie WMO (HGIS) |
959 |
874 |
1.029 |
1.029 |
867 |
162 |
4) |
||
23.02 |
Aardobservatie |
16.090 |
10.682 |
12.206 |
8.417 |
8.374 |
43 |
||
23.02.03 |
Bijdrage aan het agentschap KNMI |
16.090 |
10.682 |
12.206 |
8.417 |
8.374 |
43 |
||
– Aardobservatie |
16.090 |
10.682 |
12.206 |
8.417 |
8.374 |
43 |
|||
Ontvangsten |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Verplichtingen
Toelichting op de financiële instrumenten
De mutaties op de verplichtingen hangen samen met de mutaties op de uitgaven die hierna worden toegelicht (ad 1).
Meteorologie (ad. 2)
De verschillen worden vooral veroorzaakt door het toevoegen van extra middelen voor specifieke activiteiten en projecten. Dit betreft aanvullende dienstverlening Wet taken Meteorologie en Seismologie (€ 0,4 miljoen), Sm@rtwork (€ 0,3 miljoen), compensatie arbeidsgehandicapten (€ 0,2 miljoen) en incidentele compensatie van tegenvallende opbrengsten voor maatwerk (€ 1,1 miljoen). Tenslotte is ter financiering van gestegen lonen en prijzen voor € 0,4 miljoen aan middelen toegevoegd.
Seismologie (ad. 3)
De bijdrage IenM neemt toe als gevolg van compensatie voor stijgende kosten van de contributie aan het European Centre for Medium-Range Weather Forecast (€ 0,3 miljoen) en de kennisopbouw seismologie in het kader van de wettelijke taakuitoefening op de BES (€ 0,1 miljoen).
Contributie WMO (ad. 4)
De beschikbare middelen worden gebruikt om de Nederlandse contributie aan de WMO te voldoen. Deelname aan de activiteiten van de WMO wordt gefinancierd uit HGIS.
Het verzorgen van de waarnemingen vanuit polaire en geostationaire weersatellieten in Europees verband (EUMETSAT).
Algemene doelstelling
Het stimuleren en bewaken van veilige vervoers- en watersystemen en een duurzame leefomgeving.
Financieren
Rol en verantwoordelijkheden
De Minister is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van wet- en regelgeving in het transport en de leefomgeving. De Minister voor WenR heeft een medeverantwoordelijkheid inzake wonen en bouwen. De Minister heeft een nationale coördinatie- c.q. verantwoordingsverplichting richting de EU ten aanzien van internationale milieuregelgeving.
Bij de totstandkoming van wet- en regelgeving beoogt de wetgever een door haar gewenst niveau van veiligheid en duurzaamheid te bewerkstelligen. Daarbij worden de rechtsbeginselen van rechtvaardigheid, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid gehanteerd, met oog voor de nalevingseisen die van de ondertoezichtstaanden worden gevraagd. Zij streeft daarbij samenwerking met andere overheidspartners na.
(Doen) uitvoeren
De Minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van de wettelijke taken van het agentschap ILT. De Minister voor WenR is mede verantwoordelijk op het terrein van wonen en bouwen.
De rol uitvoeren heeft betrekking op:
• vergunningverlening;
• toezicht door middel van objectinspecties, administratie controles, audits, convenanten en digitale inspecties;
• het verrichten van opsporing in geval van ernstige overtreding of fraude (onder aansturing van het OM);
• incidentafhandeling en onderzoek. Een uitgebreidere toelichting op de producten is te vinden in de agentschapsparagraaf van de inspectie.
Een gedetailleerde beschrijving van het uitvoeringsprogramma van de inspectie is te vinden in het Meerjarenplan 2016–2020 dat samen met het jaarverslag ILT 2015 begin 2016 aan de Tweede Kamer is gezonden (Kamerstukken II 2015–2016 34 300, nr. 71).
Indicatoren en kengetallen |
Vergunningen |
Realisatie 2016 |
Adm. Contr. |
Realisatie 2016 |
Audits |
Realisatie 2016 |
Convenanten |
Realisatie 2016 |
Digitale inspecties |
Realisatie 2016 |
Objectinspecties |
Realisatie 2016 |
Incidentafhandeling |
Realisatie 2016 |
Onderzoek |
Realisatie 2016 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Afval, Industrie en bedrijven |
3.252 |
3.312 |
354 |
430 |
133 |
121 |
17 |
– |
– |
– |
1.399 |
1.250 |
38 |
– |
13 |
15 |
Rail- en wegvervoer |
707 |
801 |
1.050 |
822 |
185 |
157 |
98 |
78 |
3.000 |
– |
20.100 |
14.023 |
– |
– |
– |
– |
Scheepvaart |
7.000 |
6.400 |
167 |
289 |
25 |
17 |
14 |
6 |
– |
– |
6.470 |
4.888 |
350 |
171 |
250 |
223 |
Luchtvaart |
5.200 |
6.115 |
– |
– |
430 |
450 |
25 |
11 |
– |
– |
1.379 |
1.175 |
– |
– |
– |
– |
Water, wonen en producten |
290 |
208 |
4.335 |
7.746 |
33 |
27 |
26 |
16 |
– |
– |
4.355 |
64.343 |
– |
– |
– |
– |
Transport gevaarlijke stoffen |
280 |
179 |
315 |
198 |
72 |
45 |
5 |
1 |
– |
– |
4.650 |
5.113 |
157 |
2.313 |
25 |
– |
Bron: ILT 2017
Toelichting:
In de tabel bij indicatoren en kengetallen staan de verschillen tussen geplande en gerealiseerde productie weergegeven. In de tijdsspanne tussen het opstellen van de begroting en de uiteindelijke verantwoording in het financieel jaarverslag hebben nieuwe inzichten, andere toezichtvormen en organisatieveranderingen geleid tot voortschrijdend inzicht in de planning en de realisatie. Hierdoor zijn geplande aantallen niet altijd realistisch meer en zijn verklaarbare afwijkingen tussen planning en realisatie zichtbaar.
In 2016 is het domein Water, wonen en producten gewijzigd in Water, producten en stoffen. In dit nieuwe domein zijn ook een aantal producten opgegaan die voorheen onderdeel waren van Afval, industrie en bedrijven. In de tabel is het domein Water, wonen en producten zichtbaar maar de oorspronkelijk bij dit domein geraamde en gerealiseerde aantallen zijn door de genoemde wijzigingen aangepast.
Vergunningen algemeen
Het proces van vergunningverlening is vraaggestuurd. De inspectie heeft geen invloed op het volume van de totale aanvragen. Uiteindelijk is in 2016 voor de gehele inspectie de realisatie vrijwel gelijk aan de raming.
Convenanten algemeen
De inspectie is terughoudender met nieuwe convenanten omdat het doel – goede nalevers minder inspecteren en slechte nalevers meer inspecteren – efficiënter kan worden bereikt door het verbeteren van informatiegestuurd toezicht en uitwisseling van informatie met andere toezichthouders. Bovendien is de interesse vanuit het bedrijfsleven voor het afsluiten van handhavingsconvenanten afgenomen.
Productiegegevens domeinen Afval, industrie en bedrijven, Water, wonen en producten
In 2016 is gestart met het nieuwe domein Water, producten en stoffen. Dat was in de begroting 2016 nog Water, wonen en producten. In dit nieuwe domein zijn ook activiteiten opgenomen die eerder in het domein Afval, industrie en bedrijven werden uitgevoerd. Door de organisatiewijziging is ook de productindeling en de inzet voor de verschillende productgroepen opnieuw bezien. Om deze redenen zijn de productieaantallen zoals geraamd in 2016 lastig te vergelijken met de uiteindelijke realisatie in de gewijzigde domeinstructuren. De aantallen uitgevoerde administratiecontroles en objectinspecties zijn ver boven de geplande aantallen omdat als gevolg van de nieuwe taak energielabels en – maatregelen inspecties zijn uitgevoerd die niet in de planning waren opgenomen.
Digitale inspecties Wegvervoer
In verband met technische problemen (onbetrouwbare datagegevens) is het onmogelijk gebleken in 2016 digitale inspecties uit te voeren.
Objectinspecties Rail- en wegvervoer
De lagere realisatie van objectinspecties wordt veroorzaakt door een aanzienlijk lager aantal controles voor inspecties ATB-V (Arbeidstijdenbesluit – Vervoer).
Administratiecontroles en audits Rail- en wegvervoer
De lagere realisatie houdt verband met beperktere capaciteit dan aanvankelijk was voorzien.
Administratiecontroles Scheepvaart
De inspectie heeft in de visserij meer dan gepland gebruik gemaakt van effectief en efficiënt gebleken mogelijkheden om op basis van haar administraties schepen te selecteren die niet beschikken over alle vereiste certificaten, wat heeft geleid tot een hoger aantal uitgevoerde controles.
Audits Scheepvaart
Er zijn minder audits uitgevoerd dan gepland. Belangrijkste oorzaak is een lagere beschikbaarheid van capaciteit van medewerkers met specifieke deskundigheid.
Objectinspecties Scheepvaart
De lagere realisatie van objectinspecties komt doordat minder capaciteit beschikbaar was dan verwacht. Daarnaast was bij de visserijinspecties het kustwachtvaartuig beperkt inzetbaar.
Incidentafhandeling Scheepvaart
In tegenstelling tot eerdere jaren en de Ontwerpbegroting 2016 zijn in de realisatiecijfers alleen de incidentafhandeling rond binnenvaartschepen opgenomen; niet rond bijvoorbeeld zeeschepen op binnenwateren of in havens. De inspectie is bezig het registratieproces van de incidentafhandeling te uniformeren. Hierdoor is de realisatie lager uitgevallen.
Vergunningen Luchtvaart
De realisatie van vergunningen is ver boven de planning uitgekomen, omdat in de raming niet de vergunningen waren inbegrepen waarvoor geen tarief in rekening wordt gebracht. Dit aantal bleek veel groter dan gedacht. Door een nieuw vergunningensysteem is deze groep in beeld gebracht.
Objectinspecties luchtvaart
De objectinspecties zijn lager uitgekomen dan de planning. Een van de oorzaken is een te ruime planning voor een deel van de inspecties. Daarnaast is een deel van de objectinspecties vraaggestuurd, bijvoorbeeld de zogenoemde airspace infringements. Ook deze waren iets lager dan verwacht.
Beleidsconclusies
ILT baseerde haar optreden steeds meer op een risicoselectie. Risicogestuurd toezicht houdt in dat de ondertoezichtstaande de toezichtvorm krijgt die past bij de mate van naleving en de veiligheids- of financiële risico’s die zich kunnen voordoen. Goedpresterende ondertoezichtstaanden werden minder onderworpen aan inspecties; de vrijkomende capaciteit werd meer gericht op bedrijven waar de naleving (eerder) te wensen overliet.
De ILT is in 2016 gestart met het traject Koers 2021. Met dit traject bereidt de ILT zich voor op de op veranderende omgeving waarin zij haar taken verricht: digitalisering, samenwerkende overheidsinspecties, versterking internationale samenwerking, transparantie en de effecten van rijksbrede programma’s zoals de compacte rijksdienst en de steeds groter wordende betekenis van grote hoeveelheden data.
In 2016 heeft de inspectie de samenwerking met andere toezichthouders – als de inspectie SZW, de NVWA, Rijkswaterstaat, de politie en de douane – gecontinueerd en versterkt. Door deze ontwikkelingen inspecteert de inspectie vanuit een betere informatiepositie waarbij de administratieve lasten voor de ondertoezichtstaanden steeds vaker beperkt blijven tot de minder presterenden. Tegelijkertijd werkt de inspectie hierdoor effectiever en efficiënter.
In 2012 was bij de evaluatie van voormalig Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) afgesproken om vanwege de vorming van de ILT in een later stadium te toetsen of voldaan wordt aan de eisen die gelden voor een agentschap (Kamerstukken II 2012–2013 30 873, nr. 4). In 2016 is de groenlichtmeting van ILT afgerond. De conclusie luidt dat uiterlijk in 2019 onderzocht wordt of de ILT beter als reguliere kas verplichtingendienst binnen IenM gepositioneerd kan worden.27
Overzicht budgettaire gevolgen van beleid
24 |
Handhaving en Toezicht |
Realisatie |
Begroting |
Verschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2016 |
2016 |
|||
Verplichtingen |
130.230 |
116.481 |
119.051 |
118.970 |
110.655 |
8.315 |
1) |
||
Uitgaven |
130.230 |
116.481 |
119.051 |
118.970 |
110.655 |
8.315 |
|||
24.01 |
Handhaving en toezicht |
130.230 |
116.481 |
119.051 |
118.970 |
110.655 |
8.315 |
||
24.01.03 |
Bijdrage aan het agentschap ILT |
130.230 |
116.481 |
119.051 |
118.970 |
110.655 |
8.315 |
2) |
|
– Afval, Industrie en bedrijven |
9.251 |
13.304 |
27.706 |
27.141 |
25.264 |
1.877 |
|||
– Rail en wegvervoer |
29.330 |
25.636 |
24.691 |
27.897 |
23.167 |
4.730 |
|||
– Scheepvaart |
17.985 |
15.149 |
23.063 |
22.372 |
21.640 |
732 |
|||
– Luchtvaart |
15.799 |
13.168 |
19.166 |
18.415 |
17.983 |
432 |
|||
– Risicovolle stoffen en producten |
39.492 |
33.826 |
|||||||
– Water, producten en stoffen |
18.373 |
15.398 |
24.425 |
23.145 |
22.601 |
544 |
|||
Ontvangsten |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Verplichtingen (ad 1)
Toelichting op financiële instrumenten
Zie toelichting hieronder bij Bijdrage aan het agentschap ILT.
De bijdrage aan de ILT is verhoogd vanwege verhuiskosten (€ 2,2 miljoen) en nieuwe werkzaamheden op het gebied van het verbod van gratis plastic tassen, de Zwavelrichtlijn en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (€ 0,8 miljoen). Daarnaast is de bijdrage aan ILT verhoogd vanwege de verwerking van de loon- en prijsbijstelling, het loonruimteakkoord en de premieverhoging van het ABP (€ 2,2 miljoen). Tot slot houdt ILT toezicht op overbelading van wegverkeer. Hiervoor werd de ILT jaarlijks middels facturering door Rijkswaterstaat gecompenseerd. Deze samenwerking is in de Eerste suppletoire begroting van 2016 structureel verwerkt door desbetreffende middelen over te boeken van het Infrastructuurfonds naar de ILT (€ 2,5 miljoen).
Algemene Doelstelling
Het realiseren van maatwerkoplossingen voor verkeers- en vervoersvraagstukken door de twee krachtens artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 aangewezen openbare lichamen die verkeer- en vervoertaken verrichten (vervoerregio’s). Dit betreffen thans de Stadsregio Amsterdam en het samenwerkingsverband van gemeenten in de zuidelijke Randstad, de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.
Financieren
Rollen en Verantwoordelijkheden
De Minister is systeemverantwoordelijk voor de bijdrage aan de Brede Doeluitkering verkeer en vervoer (BDU), die het mogelijk maakt dat er in de gebieden waar de vervoerregio’s actief zijn maatwerkoplossingen kunnen worden geboden voor verkeers- en vervoervraagstukken. Dit artikel hangt samen met artikel 14 Wegen en verkeersveiligheid en artikel 15 OV-keten waarin het bredere beleidsveld wordt geschetst.
De samenwerkingsverbanden Stadsregio Amsterdam en Metropoolregio Rotterdam Den Haag zijn verantwoordelijk voor de beleidsinhoudelijke beslissingen over hun verkeer- en vervoeraangelegenheden.
Budgettaire gevolgen van beleid
25 |
Brede Doeluitkering |
Realisatie |
Begroting |
Verschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2016 |
2016 |
|||
Verplichtingen |
2.000.820 |
1.872.801 |
884.538 |
923.409 |
854.242 |
69.167 |
1) |
||
Uitgaven |
2.113.821 |
2.046.018 |
1.989.790 |
1.878.691 |
893.936 |
852.688 |
41.248 |
2) |
|
25.01 |
Brede Doeluitkering |
2.113.821 |
2.046.018 |
1.989.790 |
1.878.691 |
893.936 |
852.688 |
41.248 |
|
Ontvangsten |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Verplichtingen (ad 1)
Toelichting op de financiële instrumenten
Dit betreft hogere verplichtingen vanuit het Infrastructuurfonds welke samen met de jaarlijkse BDU in 2017 tot betaling zullen komen ten behoeve van het programma Beter Benutten (€ 13,7 miljoen), voor de uitvoering van het vervoersknooppunt BleiZo (€ 3,4 miljoen) en voor een bijdrage aan de metropoolregio Amsterdam voor het maatregelenpakket Regionet (Cuyperstrap en PEAT) (€ 5,5 miljoen), het programma OV SAAL middellange termijn (overweg Diemen) (€ 7,5 miljoen) en het project Amsterdam CS Fietsenstalling (€ 19,5 miljoen). Verder is een technische verplichtingencorrectie doorgevoerd (– € 4,2 miljoen). Daarnaast zijn de verplichtingen verhoogd door de verwerking van de loon- en prijsbijstelling tranche 2016 (€ 23,8 miljoen).
De hogere uitgaven worden veroorzaakt door de uitgaven in het kader van het programma Beter Benutten (€ 24,1 miljoen) en voor de uitvoering van het vervoersknooppunt BleiZo (€ 5,2 miljoen). Deze middelen zijn overgeboekt vanuit het Infrastructuurfonds en worden om begrotingstechnische redenen verantwoord op Hoofdstuk XII. Daarnaast zijn de uitgaven verhoogd door de verwerking van de loon- en prijsbijstelling tranche 2016 (€ 12,0 miljoen)
Conform de wet BDU wordt jaarlijks voorafgaand aan het uitkeringsjaar de brede doeluitkering ten behoeve van de voorbereiding en de uitvoering van het regionaal verkeer- en vervoersbeleid geheel als betalingsverplichting vastgelegd.
Jaarlijks wordt een beschikking verstrekt voor de Brede Doeluitkering aan de Stadsregio Amsterdam en de Metropoolregio Rotterdam Den Haag. Deze beschikking wordt berekend op basis van de in de Wet BDU Verkeer en Vervoer opgenomen methodiek. Uitbetaling vindt plaats in vijf termijnen, waarvan de tweede termijn een dubbele is.
De Stadsregio Amsterdam en de Metropoolregio Rotterdam Den Haag zijn vrij in de afweging aan welke verkeer- en vervoertaken zij de BDU-middelen besteden. Zij bepalen dat aan de hand van de doelen die zij willen bereiken op hun verkeer- en vervoersterrein. Daarbij hebben zij veel ruimte voor een eigen invulling, rekeninghoudend met de specifieke kenmerken van hun regio.
IenM financiert vanuit de BDU en op verzoek van de medeoverheden tot en met 2017 het CROW/KpVV-programma. Het CROW/KpVV-programma is een integraal pakket aan activiteiten op gebied van verkeer en vervoer, dat het CROW/KpVV in opdracht van decentrale overheden uitvoert. De middelen hiervoor zijn door deze medeoverheden vanuit de BDU beschikbaar gesteld.
Algemene doelstelling
Op dit artikel worden de bijdragen aan het Infrastructuurfonds en het Deltafonds verantwoord.
Financieren
Rol en verantwoordelijkheden
De rollen en verantwoordelijkheden voor zaken die op het Infrastructuurfonds en Deltafonds worden verantwoord zijn terug te vinden in de verschillende beleidsartikelen.
Voor de indicatoren en kengetallen wordt verwezen naar de betreffende beleidsartikelen.
Budgettaire gevolgen van beleid
26 |
Bijdrage Investeringsfondsen |
Realisatie |
Begroting |
Verschil |
||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2016 |
2016 |
||
Verplichtingen |
7.163.030 |
6.696.616 |
6.910.205 |
5.874.315 |
6.026.299 |
6.375.221 |
– 348.922 |
|
Uitgaven |
7.163.030 |
6.696.616 |
6.910.205 |
5.874.315 |
6.026.299 |
6.375.221 |
– 348.922 |
|
26.01 |
Bijdrage aan het Infrastructuurfonds |
7.163.030 |
5.722.871 |
5.834.916 |
4.821.159 |
5.026.766 |
5.355.569 |
– 328.803 |
26.02 |
Bijdrage aan het Deltafonds |
973.745 |
1.075.289 |
1.053.156 |
999.533 |
1.019.652 |
– 20.119 |
|
Ontvangsten |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Toelichting op de financiële instrumenten
Het betreft hier de bijdrage vanuit de beleidsbegroting van Hoofdstuk XII aan het Infrastructuurfonds ten behoeve van uitgaven die op het fonds worden verantwoord (zie onderstaande specificatie). Voor een toelichting op de verschillen wordt verwezen naar het Jaarverslag over 2016 van het Infrastructuurfonds.
Het verschil tussen de begroting en de realisatie is het gevolg van een groot aantal mutaties die in het verslagjaar op de in de oorspronkelijke begroting opgenomen raming zijn aangebracht. De belangrijkste oorzaken hebben betrekking op de hieronder vermelde oorzaken. Een volledig inzicht is verstrekt in de verschillende suppletoire begrotingen over 2016.
• Overboekingen naar het Provinciefonds, het Gemeentefonds en het BTW-compensatiefonds in het kader van het Regiospecifiek Pakket Zuiderzeelijn (RSP) (€ 147,8 miljoen), het programma Beter Benutten (€ 71,8 miljoen), OV-SAAL middellange termijn (€ 11,3 miljoen), Aansluiting Lelystad Airport (€ 6,7 miljoen), A12/A20 Parallelstructuur Gouwe (€ 6,6 miljoen), Vleuten-Geldermalsen (€ 5,0 miljoen), A58 Aansluiting Goes (€ 4,5 miljoen) en Actieplan Groei op het Spoor: P+R locaties (€ 4,0 miljoen).
• Omzetting van de budgettaire reeksen van de DBFM-projecten Zeetoegang IJmond (€ 40,0 miljoen) en Derde Kolk Beatrixsluis (€ 3,7 miljoen) om aan de beschikbaarheidsvergoedingen te kunnen voldoen.
• Overboekingen naar de BDU in het kader van het programma Beter Benutten (€ 24,1 miljoen) en voor de uitvoering van het vervoersknooppunt BleiZo (€ 5,2 miljoen).
INFRAFONDS |
Realisatie |
Begroting |
Verschil |
||
---|---|---|---|---|---|
12 |
Hoofdwegen |
Uitgaven |
2.089.020 |
2.011.120 |
77.900 |
12.01 |
Verkeersmanagement |
10.502 |
9.691 |
811 |
|
12.02 |
Beheer, onderhoud en vervanging |
636.513 |
678.756 |
– 42.243 |
|
12.03 |
Aanleg |
528.355 |
443.676 |
84.679 |
|
12.04 |
GIV/PPS |
333.509 |
371.932 |
– 38.423 |
|
12.06 |
Netwerkgebonden kosten HWN |
580.141 |
567.712 |
12.429 |
|
12.07 |
Investeringsruimte |
0 |
– 60.647 |
60.647 |
|
12.09 |
Ontvangsten |
Ontvangsten |
71.523 |
55.525 |
15.998 |
Bijdrage van hfdst XII (art 26) |
2.017.497 |
1.955.595 |
61.902 |
||
13 |
Spoorwegen |
Uitgaven |
2.074.004 |
2.447.262 |
– 373.258 |
13.02 |
Beheer, onderhoud en vervanging |
1.214.109 |
1.291.436 |
– 77.327 |
|
13.03 |
Aanleg |
708.115 |
963.385 |
– 255.270 |
|
13.04 |
GIV/PPS |
134.760 |
157.384 |
– 22.624 |
|
13.07 |
Rente en aflossing |
17.020 |
17.020 |
0 |
|
13.08 |
Investeringsruimte |
0 |
18.037 |
– 18.037 |
|
13.09 |
Ontvangsten |
Ontvangsten |
348.132 |
299.796 |
48.336 |
Bijdrage van hfdst XII (art 26) |
1.725.872 |
2.147.466 |
– 421.594 |
||
14 |
Regionaal, lokale infrastructuur |
Uitgaven |
141.544 |
278.714 |
– 137.170 |
14.01 |
Grote regionaal/lokale projecten |
100.603 |
133.159 |
– 32.556 |
|
14.02 |
Regionale mobiliteitsfondsen |
0 |
0 |
0 |
|
14.03 |
RSP-ZZL: pakket bereikbaarheid |
40.941 |
145.555 |
– 104.614 |
|
14.09 |
Ontvangsten |
175 |
0 |
175 |
|
Bijdrage van hfdst XII (art 26) |
141.369 |
278.714 |
– 137.170 |
||
15 |
Vaarwegen |
Uitgaven |
861.930 |
854.411 |
7.519 |
15.01 |
Verkeersmanagement |
8.428 |
8.412 |
16 |
|
15.02 |
Beheer, onderhoud en vervanging |
410.159 |
411.347 |
– 1.188 |
|
15.03 |
Aanleg |
124.309 |
141.226 |
– 16.917 |
|
15.04 |
GIV/PPS |
11.565 |
6.184 |
5.381 |
|
15.06 |
Netwerkgebonden kosten HVWN |
307.469 |
301.578 |
5.891 |
|
15.07 |
Investeringsruimte |
0 |
– 14.336 |
14.336 |
|
15.09 |
Ontvangsten |
Ontvangsten |
94.081 |
32.620 |
61.461 |
Bijdrage van hfdst XII (art 26) |
767.849 |
821.791 |
– 53.942 |
||
17 |
Megaprojecten |
Uitgaven |
69.430 |
98.963 |
– 35.133 |
17.01 |
Westerscheldetunnel |
0 |
0 |
0 |
|
17.02 |
Betuweroute |
1.689 |
4.555 |
– 2.866 |
|
17.03 |
HSL |
416 |
20.183 |
– 19.767 |
|
17.06 |
PMR |
6.687 |
4.604 |
2.083 |
|
17.07 |
ERTMS |
26.755 |
41.338 |
– 14.583 |
|
17.08 |
Zuidasdok |
33.883 |
28.283 |
5.600 |
|
17.09 |
Ontvangsten |
40.124 |
40.441 |
– 317 |
|
Bijdrage van hfdst XII (art 26) |
29.306 |
58.522 |
– 34.816 |
||
18 |
Overige uitgaven |
Uitgaven |
1.677 |
93.481 |
– 91.804 |
18.01 |
Saldo afgesloten rekeningen |
0 |
0 |
0 |
|
18.02 |
Beter benutten |
0 |
128.431 |
– 128.431 |
|
18.03 |
Intermodaal vervoer |
192 |
3.045 |
– 2.853 |
|
18.04 |
Gebiedsgerichte aanpak (UPR) |
0 |
0 |
0 |
|
18.06 |
Externe veiligheid |
1.485 |
2.005 |
– 520 |
|
18.07 |
Mobiliteitsonafh. Kennis en expertise |
0 |
0 |
0 |
|
18.08 |
Netwerkoverstijgende kosten |
0 |
0 |
0 |
|
18.11 |
Investeringsruimte |
0 |
0 |
0 |
|
18.12 |
Reservering beheer, onderhoud en vervanging |
0 |
0 |
0 |
|
18.13 |
Tol gefinancierde uitgaven |
0 |
0 |
0 |
|
18.14 |
Minregel: rentevrijval |
0 |
0 |
0 |
|
18.15 |
Ramingsbijstelling en kasschuif |
0 |
– 40.000 |
40.000 |
|
18.16 |
Reservering Omgevingswet |
0 |
0 |
0 |
|
18.10 |
Saldo afgesloten rekeningen |
Ontvangsten |
207.606 |
0 |
207.606 |
18.11 |
Tolopgave |
Ontvangsten |
0 |
0 |
0 |
Bijdrage van hfdst XII (art 26) |
– 205.929 |
93.481 |
– 299.410 |
||
19 |
Bijdragen andere begrotingen Rijk |
||||
19.09 |
Ontvangsten |
Ontvangsten |
5.026.766 |
5.355.569 |
– 328.803 |
Totaal uitgaven |
5.237.605 |
5.783.951 |
– 546.346 |
||
Totaal ontvangsten |
761.641 |
428.382 |
333.259 |
||
Totaal Bijdrage van hfdst XII (art 26) |
5.026.766 |
5.355.569 |
– 328.803 |
Het verschil tussen de begroting en de realisatie is het gevolg van een groot aantal mutaties die in het verslagjaar op de in de oorspronkelijke begroting opgenomen raming zijn aangebracht. De belangrijkste betreft een overboeking naar het Provinciefonds ad € 20,601 miljoen in verband met een bijdrage aan de provincie Limburg ten behoeve van het project Ooijen-wanssum. De bijdrage van het Rijk aan Ooijen Wanssum is voor het realiseren van de prioritaire maatregelen van de waterveiligheidsdoelstelling 1/250ste van de Maaswerken.
Een volledig inzicht van de mutaties is verstrekt in de verschillende suppletoire begrotingen over 2016.
DELTAFONDS |
Realisatie |
Begroting |
Verschil |
||
---|---|---|---|---|---|
1 |
Investeren in waterveiligheid |
Uitgaven |
587.938 |
661.112 |
– 73.174 |
1.01 |
Grote projecten waterveiligheid |
432.091 |
567.349 |
– 135.258 |
|
1.02 |
Overige aanlegprojecten waterveiligheid |
147.808 |
84.808 |
63.000 |
|
1.03 |
Studiekosten |
8.039 |
8.955 |
– 916 |
|
1.04 |
GIV/PPS |
||||
1.09 |
Ontvangsten investeren in waterveiligheid |
Ontvangsten |
208.776 |
186.950 |
21.826 |
Bijdrage van hfdst XII (art 26) |
379.162 |
474.162 |
– 95.000 |
||
2 |
Investeren in zoetwatervoorziening |
Uitgaven |
33.918 |
49.603 |
– 15.685 |
2.01 |
Aanleg waterkwantiteit |
0 |
|||
2.02 |
Overige waterinvesteringen zoetwatervoorziening |
31.830 |
47.293 |
– 15.463 |
|
2.03 |
Studiekosten |
2.088 |
2.310 |
– 222 |
|
2.09 |
Ontvangsten investeren in waterkwantiteit en |
||||
zoetwatervoorziening |
Ontvangsten |
6.716 |
4.859 |
1.857 |
|
Bijdrage van hfdst XII (art 26) |
27.202 |
44.744 |
– 17.542 |
||
3 |
Beheer, onderhoud en vervanging |
Uitgaven |
210.854 |
206.336 |
4.518 |
3.01 |
Watermanagement |
7.047 |
6.991 |
56 |
|
3.02 |
Beheer, onderhoud en vervanging |
203.807 |
199.345 |
4.462 |
|
3.09 |
Ontvangsten Beheer, onderhoud en vervanging |
Ontvangsten |
0 |
||
Bijdrage van hfdst XII (art 26) |
210.854 |
206.336 |
4.518 |
||
4 |
Experimenteren cf. art. III Deltawet |
Uitgaven |
0 |
0 |
0 |
4.01 |
Experimenteerprojecten |
0 |
|||
4.09 |
Ontvangsten Experimenteerartikel |
Ontvangsten |
0 |
0 |
|
Bijdrage van hfdst XII (art 26) |
0 |
0 |
0 |
||
5 |
Netwerkgebonden kosten en overige uitgaven |
Uitgaven |
295.574 |
270.063 |
25.511 |
5.01 |
Apparaat |
222.368 |
214.647 |
7.721 |
|
5.02 |
Overige uitgaven |
73.206 |
73.279 |
– 73 |
|
5.03 |
Investeringsruimte |
– 17.863 |
17.863 |
||
5.09 |
Netwerkgebonden kosten en overige ontvangsten |
Ontvangsten |
0 |
0 |
|
5.10 |
Saldo van afgesloten rekeningen |
59.384 |
59.384 |
||
Bijdrage van hfdst XII (art 26) |
236.190 |
270.063 |
25.511 |
||
6 |
Bijdragen andere begrotingen Rijk |
Uitgaven |
|||
6.09 |
Ten laste van begroting van IenM |
Ontvangsten |
999.533 |
1.019.652 |
– 20.119 |
7 |
Investeren in waterkwaliteit |
Uitgaven |
19.090 |
24.347 |
– 5.257 |
7.01 |
Realisatieprogramma Kaderrichtlijn water |
16.317 |
22.217 |
– 5.900 |
|
7.02 |
Overige aanlegprojecten waterkwaliteit |
2.493 |
2.130 |
363 |
|
7.03 |
Studiekosten waterkwaliteit |
280 |
280 |
||
0 |
|||||
7.09 |
Ontvangsten Investeren in waterkwaliteit |
Ontvangsten |
0 |
||
Bijdrage van hfdst XII (art 26) |
19.090 |
24.347 |
– 5.257 |
||
Totaal uitgaven |
1.147.374 |
1.211.461 |
– 64.087 |
||
Totaal ontvangsten |
274.876 |
191.809 |
83.067 |
||
Totaal Bijdrage van hfdst XII (art 26) |
999.533 |
1.019.652 |
– 20.119 |
Algemene doelstelling
Op dit artikel worden de IenM brede programma uitgaven verantwoord.
Budgettaire gevolgen van beleid
97 |
Algemeen Departement |
Realisatie |
Begroting |
Verschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2016 |
2016 |
|||
Verplichtingen |
27.276 |
42.119 |
63.614 |
50.181 |
47.952 |
44.730 |
3.222 |
1) |
|
Uitgaven |
23.222 |
25.740 |
55.677 |
50.901 |
59.524 |
45.738 |
13.786 |
||
97.01 |
IenM-brede programmamiddelen |
23.222 |
25.740 |
55.677 |
50.901 |
59.524 |
45.738 |
13.786 |
|
97.01.01 |
Opdrachten |
14.906 |
18.057 |
30.159 |
30.907 |
28.770 |
26.667 |
2.103 |
|
– Onderzoeken ANVS |
0 |
0 |
3.217 |
3.162 |
4.032 |
– 870 |
|||
– Regeringsvliegtuig |
7.405 |
6.190 |
10.044 |
8.692 |
8.731 |
6.644 |
2.087 |
2) |
|
– Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing |
2.608 |
3.704 |
4.264 |
4.844 |
3.902 |
2.892 |
1.010 |
3) |
|
– Overige opdrachten |
4.893 |
8.163 |
15.851 |
14.154 |
12.973 |
13.099 |
– 126 |
||
97.01.02 |
Subsidies |
1.800 |
1.700 |
1.119 |
2.167 |
1.790 |
1.250 |
540 |
|
– Subsidies ANVS |
0 |
0 |
0 |
1.167 |
500 |
0 |
500 |
||
– Overige subsidies |
1.800 |
0 |
0 |
1.000 |
1.290 |
1.250 |
40 |
||
97.01.03 |
Bijdrage aan agentschappen |
615 |
606 |
19.022 |
12.600 |
23.837 |
12.594 |
11.243 |
|
– waarvan bijdrage aan KNMI |
0 |
606 |
2.400 |
0 |
2.672 |
0 |
2.672 |
4) |
|
– waarvan bijdrage aan ILT |
0 |
16.000 |
11.986 |
12.209 |
11.985 |
224 |
|||
– waarvan bijdrage aan RWS |
615 |
622 |
614 |
2.574 |
609 |
1.965 |
5) |
||
– waarvan bijdrage aan RIVM |
0 |
6.382 |
0 |
6.382 |
6) |
||||
97.01.04 |
Bijdragen aan internationale organisaties |
500 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
97.01.06 |
Bijdrage aan ZBO en RWT |
5.400 |
5.377 |
5.377 |
5.227 |
5.127 |
5.227 |
– 100 |
|
– StAB |
5.400 |
5.377 |
5.377 |
5.227 |
5.127 |
5.227 |
– 100 |
||
Ontvangsten |
2.580 |
4.271 |
18.503 |
3.646 |
1.259 |
1.994 |
– 735 |
Verplichtingen (ad 1)
Toelichting op de financiële instrumenten
De verplichtingen zijn gerelateerd aan de uitgaven. De mutatie in verplichtingen ten opzichte van de kasmutatie vindt met name plaats door beëindiging van het contract met de beheerder van het Regeringsvliegtuig vanwege de uitfasering van de KBX.
Regeringsvliegtuig (ad 2)
De KBX wordt uitgefaseerd. Omdat de KBX tot medio 2017 operationeel dient te blijven, nemen de kosten van onderhoud en bemanning toe. Daarnaast is ook het gebruik van de KBX toegenomen. Dit leidt tot een verhoging van € 1,3 miljoen ten opzichte van de meerjarig beschikbaar gestelde middelen. Daarnaast zijn er kosten voor marktverkenning en begeleiding vervanging van de KBX gemaakt ter hoogte van € 0,9 miljoen.
Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing (ad 3)
De hogere uitgaven voor het Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing (DCC) bestaan uit een vermindering aan programmamiddelen van € 1,5 miljoen vanwege het splitsen van programma- en apparaatsbudgetten conform besluitvorming in de ministerraad en regelgeving vanuit het Ministerie van WenR. Daarnaast zijn € 2,5 miljoen extra uitgaven gedaan voor: het programma Opleiden, Trainen en Ontwikkelen, uitgaven voor het crisissysteem ICAWEB, betalingen voor werkzaamheden op het gebied van nucleair en de financiering van de evaluatie Pyrazool in de Maas. Uitgaven voor crisisevaluaties, grote oefeningen en de inzet van noodpompen zijn fluctuerend van aard en worden daarom op ad hoc basis met de opdrachtgever van het DCC verrekend.
Bijdrage aan KNMI (ad 4)
Dit betreft met name de bijdrage aan het KNMI van RWS voor afname van meteorologische producten en diensten met betrekking tot werkzaamheden op het gebied van wegen-, vaarwegen- en waterprojecten. De bijdrage is in 2016 beschikbaar gesteld.
Bijdrage aan RWS (ad 5)
De hogere uitgaven op «bijdrage aan RWS» van € 2,0 miljoen betreft een overheveling van € 1,5 miljoen vanuit het financieel instrument opdrachten naar het financieel instrument bijdrage aan agentschappen waarop de apparaatsuitgaven van DCC worden verantwoord. Daarnaast is er extra apparaatsbudget toegekend voor personele inzet op het gebied van nucleaire crisisbeheersing. Hiermee wordt meer ingezet op samenwerking in de keten, planvorming en internationale samenwerking. Tot slot zijn er kleine verhogende mutaties samenhangende met loon- en prijsbijstelling.
Bijdrage aan RIVM (ad 6)
De opdrachtverlening aan het agentschap RIVM werd in voorgaande jaren op het materiële apparaatartikel van de ANVS verantwoord. De regelgeving stelt dat bijdragen aan agentschappen moeten worden verantwoord op programma. Bij de Miljoenennota 2017 is dit gecorrigeerd.
Ontvangsten
In de begroting van IenM is een structurele ontvangstenreeks opgenomen waar geen ontvangsten op binnen komen. Vermoedelijk is dit ontstaan bij conversies tijdens de fusie van VenW en VROM tot IenM. Deze mutatie betreft de afboeking van de ontvangsten, waarmee de ontvangsten worden gecorrigeerd.
Algemene doelstelling
Op dit artikel staan alle personele en materiële uitgaven en ontvangsten van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu met uitzondering van de agentschappen Rijkswaterstaat, Inspectie Leefomgeving en Transport, Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut en de Nederlandse Emissieautoriteit. Het omvat de verplichtingen en uitgaven voor ambtelijk personeel, inhuur externen en materieel voor het kerndepartement.
Budgettaire gevolgen van beleid
98 |
Apparaatsuitgaven Kerndepartement |
Realisatie |
Begroting |
Verschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2016 |
2016 |
|||
Verplichtingen |
327.162 |
336.847 |
292.085 |
325.007 |
339.812 |
332.770 |
7.042 |
1) |
|
Uitgaven |
372.668 |
336.238 |
303.576 |
326.186 |
328.743 |
340.148 |
– 11.405 |
||
98.01 |
Personele uitgaven |
238.046 |
221.509 |
207.098 |
218.813 |
226.918 |
218.672 |
8.246 |
|
– waarvan eigen personeel |
224.133 |
206.492 |
186.627 |
197.627 |
196.323 |
192.130 |
4.193 |
2) |
|
– waarvan externe inhuur |
13.913 |
15.017 |
9.699 |
12.071 |
20.962 |
15.929 |
5.033 |
3) |
|
– waarvan overige personele uitgaven |
10.772 |
9.115 |
9.633 |
10.613 |
– 980 |
||||
98.02 |
Materiele uitgaven |
134.622 |
114.729 |
96.478 |
107.373 |
101.825 |
121.476 |
– 19.651 |
|
– waarvan ICT |
53.908 |
48.548 |
43.910 |
25.542 |
21.454 |
23.248 |
– 1.794 |
4) |
|
– waarvan bijdrage aan SSO's |
54.509 |
46.859 |
37.950 |
60.839 |
60.872 |
51.024 |
9.848 |
5) |
|
– waarvan overige materiële uitgaven |
14.618 |
20.992 |
19.499 |
47.204 |
– 27.705 |
6) |
|||
Ontvangsten |
9.732 |
13.138 |
14.203 |
37.258 |
19.323 |
3.530 |
15.793 |
7) |
Verplichtingen (ad 1)
De toename is voornamelijk het gevolg van het (eerder) aangaan van contracten voor externe inhuur en huur van kantoorruimte, met name voor de projecten ERTMS en Eenvoudig Beter. Een deel van het surplus eigen vermogen van het Rijksvastgoedbedrijf vanuit BZK is overgeboekt naar IenM als klant van de oud-RVB. Tevens heeft (met instemming van WenR) een correctie plaatsgevonden vanuit programmabudgetten, naar aanleiding van de controle Auditdienst Rijk.
De hogere kosten Eigen personeel zijn overwegend het gevolg van de toedeling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2016 en de structurele verwerking van het Loonruimteakkoord (Kamerstukken II 2015–2016 34 300 nr. 9) en extra pensioenpremie om de financiële positie van het Pensioenfonds ABP te verbeteren.
Met instemming van WenR heeft een overboeking vanuit het Infrastructuurfonds plaatsgevonden ten behoeve van extra benodigd budget voor externe inhuur voor het project ERTMS. Daarnaast is, middels de toebedeling van de eindejaarsmarge voor overlopende kas/verplichtingen uit 2015, aanvullend budget beschikbaar gesteld ten behoeve van de invoering van de Stelselherziening Omgevingswet en heeft een correctie plaatsgevonden vanuit programmabudgetten, naar aanleiding van de controle Auditdienst Rijk.
De uitgaven ICT zijn lager dan begroot. Dit betreft een optische verlaging omdat dit het gevolg is van de overboeking van de budgetten ten behoeve van ICT naar Bijdrage aan SSO’s.
De hogere Bijdrage aan SSO’s is deels optisch als gevolg van de overboeking van budgetten vanuit ICT en Materieel van de bijdragen aan SSO SSC-ITC. Daarnaast zijn, als gevolg van de uitgestelde verhuizing naar de Rijnstraat, de gereserveerde kosten hiervoor doorgeschoven naar 2017 en is een deel van het surplus eigen vermogen van het Rijksvastgoedbedrijf (fusie van de voormalige RVB, RVOB en DVD per 1-1-2016) als eindafrekening overgeboekt naar IenM. Tot slot werden uitgaven voor ICT- en facilitaire dienstverlening aan de baten-lasten agentschappen van IenM gedaan waarvan de vergoeding hiervoor van de baten-lasten agentschappen niet meer in 2016 is ontvangen.
De lagere materiële uitgaven zijn voornamelijk het gevolg van de uitgestelde verhuizing naar de Rijnstraat, de gereserveerde kosten hiervoor zijn doorgeschoven naar 2017, de correctie van het materieel budget naar bijdragen aan SSO's. Daarnaast hebben correcties plaatsgevonden vanuit het materiële budget van ANVS. Hierop stonden gebudgetteerde (programma) uitgaven voor de agentschappen RIVM en KNMI (in het kader van Verantwoord Begroten moeten deze worden verantwoord als agentschapsbijdrage en gesplitst naar programma en apparaat) en was sprake van een extra bijdrage aan BZK, ten behoeve van de Generieke Digitale Infrastructuur (GDI), voor de periode 2017–2018.
Ontvangsten (ad 7)
Dit betreft hogere ontvangsten als gevolg van de ontvangen vergoeding van baten-lasten agentschappen voor centraal betaalde dienstverlening ten behoeve van die diensten.
Apparaatskosten agentschappen en ZBO’s en RWT’s
Extracomptabele verwijzingen
IenM is verantwoordelijk voor vier agentschappen: de Inspectie Leefomgeving en Transport, het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, de Nederlandse Emissieautoriteit en Rijkswaterstaat. De apparaatskosten en ontvangsten worden verder uitgesplitst en toegelicht in de agentschapsparagrafen.
IenM verstrekt bijdragen aan drie begrotingsgefinancierde ZBO’s en RWT’s: Prorail, Kadaster en StAB. Zie voor meer informatie over de ZBO’s en RWT’s van IenM de bijlage ZBO’s en RWT’s van dit Jaarverslag (Bijlage 1).
De apparaatskosten van de Staf van de Deltacommissaris worden in lijn met de Waterwet op het Deltafonds begroot en verantwoord (zie artikel 5 Netwerkgebonden kosten en overige uitgaven van het Jaarverslag van het Deltafonds).
Realisatie |
Oorspronkelijk vastgestelde begroting |
Verschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2016 |
2016 |
|
Totaal apparaatsuitgaven ministerie |
372.668 |
336.238 |
303.576 |
326.186 |
328.743 |
340.148 |
– 11.405 |
Kerndepartement |
372.668 |
336.238 |
303.576 |
326.186 |
328.743 |
340.148 |
– 11.405 |
Totaal apparaatskosten batenlastendiensten |
1.248.880 |
1.043.312 |
1.243.847 |
1.200.851 |
1.200.686 |
1.175.079 |
25.607 |
ILT |
136.672 |
140.220 |
147.032 |
141.572 |
148.136 |
144.014 |
4.122 |
KNMI |
58.487 |
53.890 |
44.598 |
50.376 |
54.581 |
50.788 |
3.793 |
NEa |
6.485 |
6.351 |
5.675 |
7.085 |
6.681 |
6.491 |
190 |
RWS |
1.047.236 |
842.851 |
1.046.542 |
1.001.818 |
991.288 |
973.786 |
17.502 |
Totaal apparaatskosten ZBO’s en RWT's |
590.300 |
593.400 |
585.805 |
652.991 |
599.814 |
606.227 |
– 6.413 |
ProRail |
415.000 |
422.000 |
412.000 |
483.000 |
426.000 |
436.000 |
– 10.000 |
Kadaster |
170.000 |
166.000 |
169.000 |
165.000 |
169.000 |
165.000 |
4.000 |
StAB |
5.300 |
5.400 |
4.805 |
4.991 |
4.814 |
5.227 |
– 413 |
Algemene beleidsdoelstelling
Niet van toepassing op dit artikel.
Dit artikel is een administratief begrotingstechnisch artikel. Dit houdt in dat er geen daadwerkelijke uitgaven ten laste van artikel 99 worden gedaan. Het artikel dient hoofdzakelijk als tussenstation voor de overboeking van middelen naar de andere artikelen op de IenM begroting, zoals loon- en prijsbijstelling. Ook taakstellingen die nog niet direct kunnen worden doorgeboekt worden tijdelijk op dit artikel geadministreerd.
Budgettaire gevolgen van beleid
99 |
Nominaal en Onvoorzien |
Realisatie |
Begroting |
Verschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2016 |
2016 |
|||
Verplichtingen |
0 |
0 |
0 |
0 |
25 |
– 25 |
|||
Loonbijstelling |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|||
– waarvan programma |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|||
– waarvan apparaat |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|||
Prijsbijstelling |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|||
– waarvan programma |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|||
– waarvan apparaat |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|||
Onvoorzien |
0 |
0 |
0 |
0 |
25 |
25 |
1) |
||
Uitgaven |
0 |
0 |
0 |
0 |
25 |
– 25 |
Toelichting op de financiële instrumenten
De budgettaire wijzigingen binnen dit artikel zijn kleiner dan de gehanteerde norm en worden daarom niet uiteengezet (zie de leeswijzer).
Scope
De scope van deze bedrijfsvoeringparagraaf is de bedrijfsvoering waarvoor de Minister van Infrastructuur en Milieu verantwoordelijk is. (begrotingshoofdstuk 12 Infrastructuur en Milieu, begrotingshoofdstuk IF en begrotingshoofdstuk DF). Deze bedrijfsvoeringparagraaf omvat drie onderdelen. De Minister van Financiën heeft de rapportage-items van de eerste twee onderdelen voorgeschreven. IenM rapporteert in onderdeel drie, na advisering door het Audit Committee, over de belangrijkste ontwikkelingen en verbeteringen in de IenM bedrijfsvoering in het verslagjaar.
Dit is een uitzonderingsrapportage. Algemeen beeld van de financiële bedrijfsvoering is dat deze op orde is ultimo 2016. Voor zover elementen van de financiële bedrijfsvoering op orde zijn worden deze hier niet behandeld. De volgende onderwerpen komen aan de orde:
A. comptabele rechtmatigheid,
B. totstandkoming van de niet financiële verantwoordingsinformatie,
C. financieel en materieel beheer en
D. overige aspecten van de bedrijfsvoering;
A. Comptabele Rechtmatigheid
Door de agentschappen Rijkswaterstaat, KNMI, ILT, NEa en bestuurskern van Infrastructuur en Milieu zijn geen overschrijdingen van door de Rijksbegrotingsvoorschriften voorgeschreven rapportagetoleranties vastgesteld.
Bij deze vaststelling is voor de bestuurskern gebruik gemaakt van een statistische steekproef. Bij gebruik van het instrument steekproef is er slechts een bepaalde mate van zekerheid dat de rapportage overeenkomt met de werkelijkheid. Daarom schrijven de rijksbegrotingsvoorschriften voor om in de onderstaande tabellen te rapporteren als de maximale fouten en onzekerheden wel de rapporteringstolerantiegrenzen overschrijden De meest waarschijnlijke uitkomsten staan vermeld in kolom 4 en vallen binnen de rapporteringstoleranties.
Rapporteringstolerantie (1) |
Verantwoord bedrag in € (omvangsbasis 2) |
Rapporteringstolerantie voor fouten in € (3) |
Bedrag aan fouten in € (4) |
Percentage aan fouten t.o.v. verantwoord bedrag (5)=(4)/(2)*100% |
---|---|---|---|---|
Artikel 13 uitgaven/ontvangsten |
137.678.478 |
13.767.848 |
7.119.187 |
|
Artikel 97 Uitgaven/ontvangsten |
60.781.927 |
6.078.193 |
3.697.101 |
Alleen de maximale fout overschrijdt de rapporteringstolerantie en daarom worden de meest waarschijnlijke fouten vermeld.
Rapporteringstolerantie (1) |
Verantwoord bedrag in € (omvangsbasis 2) |
Rapporteringstolerantie voor onzekerheden in € (3) |
Bedrag aan onzekerheden in € (4) |
Percentage aan onzekerheden t.o.v. verantwoord bedrag (5)=(4)/(2)*100% |
---|---|---|---|---|
Artikel 20 uitgaven/ontvangsten |
29.104.173 |
2.910.417 |
2.151.712 |
|
Artikel 22 uitgaven/ontvangsten |
34.933.975 |
3.493.398 |
978.558 |
|
Artikel 98 uitgaven/ontvangsten |
348.065.794 |
15.000.000 |
10.845.635 |
Alleen de maximale onzekerheid overschrijdt de rapporteringstolerantie en daarom worden de meest waarschijnlijke onzekerheden vermeld.
MenO beleid
In de bedrijfsvoeringsparagraaf 2015 is gerapporteerd over het MenO beleid voor subsidies. Het geformuleerde beleid kan sturender en/of kaderstellender worden geformuleerd voor het MenO beleid van specifieke subsidieregelingen door aandacht te schenken aan aspecten als risicobereidheid departement, controlebeleid, rest MenO, reviewbeleid, sanctiebeleid en formele vaststelling van het MenO beleid van het departement. Een verbeteractie daartoe is in onderdeel twee van deze paragraaf opgenomen.
B. Totstandkoming van de niet financiële verantwoordingsinformatie (nfi)
De niet financiële verantwoordingsinformatie betreft de indicatoren en kengetallen die beogen inzicht te bieden in de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de beleidsuitvoering en de doelmatigheid van de bedrijfsvoering. Deze niet-financiële verantwoordingsinformatie dient op een deugdelijke wijze (d.w.z. ordelijk en controleerbaar) tot stand te komen. Dat wil zeggen dat: de verantwoordelijkheden en bevoegdheden goed in het totstandkomingsproces zijn belegd en het proces achteraf reconstrueerbaar is. Ordelijk en controleerbaar betekenen voorts dat de informatie die als uitkomst van het proces wordt opgeleverd op volledige en juiste wijze wordt opgenomen en dat in het jaarverslag duidelijk de informatiebron wordt aangegeven. Indien de totstandkoming van de niet-financiële verantwoordingsinformatie tekortkomingen vertoont, worden deze tekortkomingen hieronder expliciet vermeld.
Voor veel indicatoren en kengetallen uit het jaarverslag van IenM over 2015 was de betrouwbaarheid niet aantoonbaar geborgd. Dit is ook geconstateerd door de Auditdienst Rijk.
Naar aanleiding hiervan is in 2016 de opzet van het systeem om de betrouwbaarheid aantoonbaar te borgen aangepast en is dit systeem ook in werking gesteld. Zo is de aanschrijving aangepast, zijn er voorlichtingsessies gehouden en zijn checklists ontwikkeld en in gebruik genomen.
Dit heeft ertoe geleid dat het aantal dossiers die actueel en volledig zijn is toegenomen. De decentrale controllers van IenM en de agentschappen hebben op alle dossiers een controle uitgevoerd. Bevindingen en verbeterpunten zijn teruggekoppeld aan de betrokken diensten en er wordt gemonitord dat de verbeterpunten daadwerkelijk worden gerealiseerd. Ondanks deze verbeteringen blijft de dossiervorming een aandachtspunt waar verder op zal worden gestuurd.
C. Financieel en materieel beheer
In dit onderdeel wordt gerapporteerd over:
• majeure knelpunten in de processen financieel en materieel beheer (referentie baseline financieel en materieel beheer) ultimo 2016
• onvolkomenheden zoals benoemd door de Algemene Rekenkamer inclusief de getroffen/te treffen maatregelen.
Daarnaast is de afweging gemaakt om te rapporteren over de voortgang op de getroffen maatregelen naar aanleiding van de aandachtspunten verantwoordingsonderzoek 2015 van de Algemene Rekenkamer en toegezegde maatregelen.
Voortgang op onvolkomenheden Algemene Rekenkamer
In het verslagjaar is door het management aan het Audit Committee gerapporteerd over de voortgang op de getroffen maatregelen om de ultimo 2015 geconstateerde onvolkomenheden op te lossen. Met behulp van de onderstaande tabel wordt de voortgang zichtbaar gemaakt per onderwerp.
Onderwerp |
Oordeel AR ultimo 2015 |
Oordeel IenM ultimo 2016 |
---|---|---|
Sap systeem |
Beheer verbeterd maar nog niet op orde |
In 2016 zijn veel maatregelen uitgevoerd. Zo is het contract met de externe dienstverlener geëvalueerd en is een rapportage ontwikkeld om als leidinggevende vast te kunnen stellen dat autorisaties juist en rechtmatig zijn toegekend. Incidenten en kwetsbaarheden worden besproken en gewogen met de externe dienstverlener. Kwetsbaarhedenanalyses zullen periodiek worden opgesteld. Dit alles leidt tot het oordeel van IenM dat dit onderwerp in control is, met uitzondering van het testen van de uitwijkvoorziening. |
Inkoopbeheer KNMI |
Verbeterd maar nog niet op orde |
Belangrijke maatregelen waren o.a. het aansluiten op raamovereenkomsten en het rapporteren aan de ambtelijke leiding over onrechtmatigheden. Er is sprake van een verbeterde naleving waardoor nu de rapporteringstoleranties niet meer worden overschreden. |
Inkoopbeheer ILT |
Schiet tekort |
Over onrechtmatigheden wordt gerapporteerd aan de ambtelijke leiding. Er is sprake van een verbeterde naleving waardoor de rapporteringstoleranties niet meer worden overschreden. |
Inkoopbeheer kerndepartement |
Functioneert onvoldoende |
Over onrechtmatigheden wordt gerapporteerd aan de ambtelijke leiding. Door structurele managementaandacht zijn verbeteringen inzake rechtmatig verplichten zichtbaar. Het verbeterplan financieel beheer heeft een looptijd tot en met 2017. In 2017 zal een evaluatie uitgevoerd worden op het pakket van getroffen maatregelen uit het verbeterplan financieel beheer. |
Naleving wet en regelgeving inkopen |
Onvoldoende |
FMC heeft gerapporteerd aan de ambtelijke leiding over de werking van de getroffen en de te ondernemen acties financieel beheer. Er wordt nu gewerkt binnen de rapporteringstoleranties. |
D. Overige aspecten van de bedrijfsvoering
In dit onderdeel rapporteren agentschappen en bestuurskern over majeure aandachtspunten in overige processen zoals informatiebeveiliging.
Informatiebeveiliging
Rijkswaterstaat heeft zijn managementsysteem voor informatiebeveiliging op basis van risicobeheer, waarmee in voldoende mate op de maatregelen ter borging van de vertrouwelijkheid, integriteit en de beschikbaarheid van de informatie wordt gestuurd op orde. Onderdeel daarvan is dat er gerapporteerd wordt over de borging van de resultaten van het programma Beveiligd werken in de RWS organisatie.
In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de rijksbrede bedrijfsvoeringsonderwerpen op verzoek van de Tweede Kamer of die door de Minister van Financiën zijn toegezegd in onder andere debatten, Algemene Overleggen en overige overleggen.
Voor 2016 wordt in deze paragraaf aandacht besteed aan de volgende rijksbrede bedrijfsvoeringonderwerpen:
A. MenO-beleid en MenO-risico's
Bij subsidieverlening is meegewerkt aan de evaluatie van het uniforme subsidiekader en wordt meegewerkt aan het IBO subsidies. IenM gaat onderzoeken hoe het MenO beleid sturender en/of kaderstellender kan worden geformuleerd, binnen het rijksbreed afgesproken raamwerk voor subsidies en uniform subsidiekader, voor specifieke subsidieregelingen door aandacht te schenken aan aspecten als risicobereidheid departement, controlebeleid, rest MenO, reviewbeleid, sanctiebeleid en formele vaststelling van het MenO beleid van het departement.
B. Grote (>5 miljoen) lopende ICT-projecten
Bij de ontwikkeling van nieuwe systemen en functionaliteiten vanaf vijf miljoen euro wordt gerapporteerd via het rijksictdashboard. Bij de beheersing van ICT projecten wordt gebruik gemaakt van maatregelen zoals onder andere verwoordt in het handboek projectportfoliomanagement (opgesteld door BZK). Deze zijn onder meer CIO oordelen, reviews, Privacy Impact Assesments en de toetsing door BIT. Voor de beveiliging van kritieke systemen zijn processen ingericht en is over het verslagjaar de onderstaande in-control verklaring met betrekking tot het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst VIR 2007 aan Wonen en Rijksdienst verstrekt.
Het ministerie is, op grond van de ontvangen onderliggende ICV’s, in control met betrekking tot het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst (VIR 2007) behoudens:
• de dienstverlening door derden als SSC-ICT en DCI ten aanzien van de kritieke systemen van ANVS;
• de borging van de applicatieve maatregelen van ILT;
• de informatiebeveiligingaspecten van PBL.
Het ministerie heeft echter hierdoor geen zeer hoge risico’s conform de eerder afgesproken werkdefinities. Tevens zijn of worden er verbeterplannen ontwikkeld om ook op bovengenoemde aspecten in control te komen.
C. Betaalgedrag
In 2016 heeft IenM 186.882 facturen betaald. Daarvan zijn er 177.402 (=94,9%) betaald binnen 30 dagen. IenM voldoet hiermee net niet aan de rijksbrede norm van 95% voor tijdig betalen.
In 2016 heeft de directie Integrale Bedrijfsvoering IenM IBI totaal 36.623 facturen betaald waarbij het percentage betaalde facturen binnen 30 dagen 86,4% bedroeg. De directie Integrale Bedrijfsvoering IenM IBI gaat nader onderzoek verrichten hoe de tijdigheid van betalen dit jaar kan worden verbeterd. Door Rijkswaterstaat is in 2016 97% van de circa 150.000 facturen op tijd – binnen dertig dagen – betaald. Hiermee voldoet Rijkswaterstaat ruimschoots aan de rijksbreed afgesproken norm van 95%.
D. Audit Committees
Naar aanleiding van de zelfevaluatie van 2015 is de agenda van de vergaderingen in 2016 uitgebreid met strategische en inhoudelijke onderwerpen. Zo is onder andere gesproken over de Omgevingswet en de marktvisie van Rijkswaterstaat. Daarnaast is de aandacht voor risicomanagement versterkt, mede in relatie tot het auditbeleid. In 2016 is dhr. J.A.M. Stael RA aangetreden als extern lid, waardoor het audit committee nu weer twee externe leden kent.
In het audit committee van 9 december is gesproken over de financiële functie. De wens is om te komen tot meer samenhang en samenwerking binnen de financiële functie. FMC stelt hiertoe in 2017 een plan op, in samenwerking met de dienstonderdelen. Dit plan heeft betrekking op de samenhang tussen FMC, IBI en de dienstonderdelen, inclusief agentschappen, als ook de regierol van FMC. Met dit plan wordt tevens invulling gegeven aan diverse actielijnen uit de agenda controlebestel van het SGO en de strategische agenda IOFEZ (bijv. ontwikkelingen zoals de digitale begroting).
Strengere regelgeving aanbesteden
Per 1 juli van dit jaar is de aanbestedingsregelgeving op onderdelen gewijzigd. Het management en de betrokken medewerkers zijn vooruitlopend op 1 juli over de wijzigingen geïnformeerd en hoe er praktisch mee wordt omgegaan. De veranderingen ten aanzien van de procedurekeuze in de nieuwe aanbestedingswet zijn het grootst bij de inhuur. Dit heeft als gevolg gehad dat Marktplaats – het systeem dat het inhuurproces faciliteert – is vervangen door een Dynamisch Aankoop Systeem (DAS). Dit systeem is op 1 augustus operationeel geworden bij RWS. In de overgangsperiode is een aantal aanvullende maatregelen getroffen.
N.a.v. de ontstane discussie over interpretatie van de Europese aanbestedingswet aangaande het aspect «Objectieve Leveranciersselectie», heeft gedurende 2016 een langdurig bestuurlijk afstemmingstraject tussen enerzijds BZK en EZ met anderzijds de AR en ADR plaatsgevonden. Het daaruit resulterende afsprakenpakket is uiteindelijk pas eind november in het SGO geaccordeerd. Implementatie binnen de IenM inkoopdiensten is op onderdelen al gaandeweg 2016 gestart, zodat men zoveel mogelijk tijdig gesteld staat voor juiste uitvoering. FMC zal waar nog nodig de regie houden op de resterende kaderstelling en invoering en vanuit haar regierol de monitoring daarop. Vanaf 2017 zullen de aspecten uit het afsprakenpakket in ADR-controles worden meegenomen.
Beoogd wordt om op de lange termijn het eigenaarschap van en procedure m.b.t. wijzigingen van de Gids proportionaliteit (die van toepassing is voor alle aanbestedende diensten -niet alleen de centrale overheid-) anders in te gaan vullen. Het wijzigen van de Gids verloopt via de ministerraad, Raad van State en via een voorhangprocedure. Daardoor zal deze niet eerder dan op 1 juli 2017 met het beoogde gewijzigde grensbedrag van € 50.000 voor de procedurekeuze in werking kunnen treden. Per die datum zal DGOO als kadersteller vervolgens ook door middel van een herziene circulaire grensbedragen dit bedrag formaliseren.
Koers/taakstelling en uitvoeringsregels
De ambities van IenM vinden plaats binnen strakker aangehaalde bedrijfsvoeringskaders. Als gevolg van de in werking getreden wet modernisering vennootschapbelastingplicht overheidsondernemingen zal IenM over kalenderjaar 2016 aangifte gaan doen van de vennootschapsbelasting.
Koers IenM 2020
Met de Koers 2020 zet IenM in op een organisatie die snel en passend kan reageren op maatschappelijke en politieke onderwerpen. Een organisatie die meer opgavengericht werkt, wendbaar is en inspeelt op de eisen die de energieke samenleving stelt. Daarbij hoort een andere manier van leidinggeven. De bedrijfsvoering geeft daarbij op een slimme en efficiënte wijze ondersteuning. IenM sluit aan op het rijksbeleid en concentreert waar mogelijk bedrijfsvoeringstaken rijksbreed. IenM werkt ook actief mee aan het ontwikkelen en realiseren van rijksbreed beleid op het terrein van flexibele inzet, mobiliteit en duurzame inzetbaarheid van medewerkers. IenM wil ook in vakgebieden waar de arbeidsmarkt schaars is een meer diverse instroom genereren en behouden. Investeren in het vakmanschap van zowel leidinggevenden als medewerkers is essentieel. Een belangrijk speerpunt hierin is omgaan met technologische ontwikkelingen en het gebruik van data op de werkterreinen van IenM.
Aanpak personele mobiliteit binnen IenM
Het realiseren van meer flexibele inzet en mobiliteit is essentieel voor een toekomstbestendig IenM en zowel in het belang van de organisatie als van haar werknemers. Wanneer hier niet of onvoldoende aandacht aan wordt besteed en/of in wordt geïnvesteerd levert dit risico’s op voor de wendbaarheid en slagvaardigheid van IenM als werkgever, voor de inzetbaarheid van medewerkers nu en op termijn en de tevredenheid van medewerkers over hun baan. IenM heeft deze koers al enige tijd ingezet en hiervoor gebruik gemaakt van bestaande instrumenten zoals onder andere de gesprekscyclus van IenM. In de gesprekken met medewerkers krijgen loopbaan, inzetbaarheid, mobiliteit en persoonlijke ontwikkeling ruime aandacht en zijn faciliteiten beschikbaar om dit te ondersteunen. De visie voor IenM is in lijn met de ontwikkelrichting die geschetst is in de Mobiliteitsbrief van de Minister van Wonen en Rijksdienst. Die mobiliteitsbrief bevat de afspraak dat alle organisaties binnen het Rijk eind 2016 over een meerjarig personeelsplan (MPP) beschikken, inclusief de daaraan gestelde eisen. IenM voldoet daaraan met haar Meerjarig Personeelsperspectief 2016–2020 dd 5 december jl., waarin de opgaven uit de ingezette koers zijn verbonden aan de gestelde kaders en verwachte organisatie om de benodigde acties in te zetten.
Integriteit
Het nieuwe integriteitsbeleid van IenM gaat uit van de vakbekwaamheid en professionaliteit van medewerkers. Integriteit is integraal verbonden met kernbegrippen zoals:«goed ambtenaarschap, zelfmanagement, eigen verantwoordelijkheid en omgevingsbewustheid». In samenwerking met andere partijen geholpen door moderne ICT middelen en Sociale Media en op een wijze zoals door de ambtenaar grotendeels zelf vormgegeven werkt IenM en past het integriteitsbeleid zich op deze ontwikkelingen aan. Rond de zomer 2017 wordt de vervanging van de departementale gedragscode Bewust Integer door de Gedragscode Integriteit Rijk afgerond. In het najaar van 2016 is de procedure voor het melden van integriteitsschendingen geactualiseerd en opnieuw aan de organisatie kenbaar gemaakt. Voor medewerkers is de factsheet «Eerste hulp bij ongewenst en niet integer gedrag» gepubliceerd. Een en ander kan bijdragen aan een grotere meldingsbereidheid. De integriteitsenquete waarmee het integriteitsklimaat binnen de organisatie gemeten wordt en inzicht geeft in de integriteitsrisico’s voor de IenM organisatie wordt in 2017 in gebruik genomen.
Versterking IV functie
Het belang van informatievoorziening voor IenM is toegelicht in de brief aan de Tweede Kamer van 29 juni 2016 (Kamerstukken II 2015–2016 34 300 XII, nr. 72). In deze brief heb ik aangegeven dat informatievoorziening (IV) steeds meer een kernelement in de primaire processen van beleid, uitvoering en toezicht is. Zo wordt aan het begin van het beleidsproces al nagegaan hoe IV kan worden ingezet. Niet alleen de primaire processen en relaties met partners, bedrijven en burgers krijgen in toenemende mate een digitale vorm, ook de ondersteunende (bedrijfvoerings)processen worden verder gedigitaliseerd. De brief geeft ook inzicht in een aantal beleidsprioriteiten die leidend zijn voor de ICT-projectenportfolio van IenM, zoals de digitalisering van de Omgevingswet, smart mobility en de basisregistraties. Tenslotte wordt er binnen de organisatie gewerkt aan een versterking van de IV-functie via onder meer de aansturing en beheersing van IV-projecten, het investeren in kennis en kunde van het personeel en het aanstellen van CIO’s bij grote projecten.
ProRail
In het AO Spoor van 27 oktober (Kamerstukken II 2016–2017 29 984, nr. 692) heeft de Staatssecretaris aangegeven dat het kabinet beter wil sturen op ProRail en rechtstreeks aan de Tweede Kamer verantwoording over de prestaties van ProRail wil kunnen afleggen. Door middel van de brief van 9 december (Kamerstukken II 2016–2017 29 984, nr. 139) heeft het kabinet de definitieve keuze kenbaar gemaakt voor een zelfstandig bestuursorgaan. In kalenderjaar 2017 wordt de formele besluitvorming verder voorbereid. Ook zal worden gestart met de ontwikkeling van een toezichtarrangement waarin de IenM werkwijze voor sturing en toezicht worden beschreven. Ook zaken zoals de inrichting van een gebruikersraad zullen hierin worden uitgewerkt.
Doorlichting Rijkswaterstaat
In juni 2016 is het doorlichtingsrapport van het agentschap RWS uitgevoerd door het Ministerie van Financiën met medewerking van IenM ambtenaren naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II 2015–2016, 34 300A, nr 68). RWS is ingesteld als agentschap in 2006. De belangrijkste conclusies van deze doorlichting zijn:
• Sinds de vorige evaluatie (2010) is er door RWS gewerkt aan professionalisering van de governance.
• Het financieel beheer bij RWS is op orde en goed geborgd.
• Het huidige hybride stelsel volstaat voor een gezonde toekomst van RWS, mits een aantal verbeteringen wordt doorgevoerd.
• Op het vlak van bekostiging valt op dat er ten opzichte van de vorige evaluatie de nodige stappen zijn gezet.
• Er zijn signalen dat RWS doelmatiger is gaan werken. Zo neemt het aantal FTE van RWS structureel af, terwijl het takenpakket gelijk blijft.
De conclusies en aanbevelingen uit het doorlichtingsrapport bevestigen het beeld dat RWS functioneert conform de intentie van de Regeling agentschappen. Uit de doorlichting volgt een zevental aanbevelingen op het gebied van het financieel beheer, governance, doelmatigheidsbevordering en bekostiging. In de brief aan de TK geeft de Minister aan op welke wijze zij met deze aanbevelingen omgaat.
Duurzame bedrijfsvoering
Het programma Duurzaamheid binnen IBI heeft in 2016 na het behalen van de Lean and Green award (20% CO2 – reductie binnen de bedrijfsvoering) als volgende stap, samen met RWS, de C02 – prestatieladder geïmplementeerd binnen IenM. IenM is per eind 2016 gecertificeerd op trede 3, het bijhorende certificaat wordt uitgereikt aan de Stas; hiermee laat IenM zien structureel te sturen op het verduurzamen van de eigen organisatie. Certificering op het hoogste niveau, trede 5, is voorzien in 2018/2019. Ook heeft programma Duurzaamheid een actieve bijdrage kunnen leveren aan de Nederlandse Klimaattop, waarin is afgesproken in 2030 als rijksbedrijfsvoering klimaatneutraal te zijn, IBI neemt deel aan het interdepartementaal projectteam, het projectplan is goedgekeurd door de ICBR. In mei 2017 brengt IBI/RWS voor het derde jaar het IenM duurzaamheidverslag uit, waarin ook onderwerpen als de Fairphone – pilot, bio based koffiebekers en afvalscheiding opgenomen zijn.
Toezicht ZBO’s
In 2016 is naar aanleiding van een interne evaluatie (2015) van het Toezichtmodel IenM een ontwikkelplan opgesteld. Eind 2015 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de hoofdlijnen van het ontwikkelplan (Kamerstukken II 2015–2016 25 268 nr 130). De belangrijkste conclusie van de evaluatie was dat het toezichtmodel functioneert, maar dat verdere verbetering mogelijk is. De implementatie van het ontwikkelplan heeft een doorlooptijd van 2 jaar.
In 2017 zal aandacht worden besteed aan het bepalen van beleid voor gatewayreviews en audits, het meer risicogestuurd uitvoeren van het toezicht, de actualisatie van het handboek toezicht en de herijking van de toezichtsvisie. Daarnaast loopt de discussie over de normering van het eigen vermogen, de rolverdeling tussen eigenaar en opdrachtgever en het doelmatigheidskader door in 2017.
Bij brief van 21 september 2016 heeft de Minister de Kamer geïnformeerd over de Toezichtvisie IenM-ANVS. In de toezichtvisie worden de verdeling van de verantwoordelijkheden en de bevoegdheden van de eigenaar (SG), opdrachtgever/liaison (dgMI) en opdrachtnemer (ANVS) beschreven. De verwachting is dat de ANVS per 1 juli 2017 een zbo zal worden.
Rijnstraat 2017
Medio 2017 zal rijkskantoor Rijnstraat door IenM in gebruik genomen worden. In totaal komen er 4.400 werkplekken voor meer dan 6.000 gebruikers. Voor de energievoorziening en de klimaatbeheersing wordt gebruik gemaakt van de nieuwe duurzame technieken en materialen. In het verslagjaar is gewerkt om de verhuizing ordelijk te laten verlopen.
(1) |
(2) |
(3)=(2)–(1) |
||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Art. |
Omschrijving |
Oorspronkelijk vastgestelde begroting |
Realisatie1 |
Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting |
||||||
Verplichtingen |
Uitgaven |
Ontvangsten |
Verplichtingen |
Uitgaven |
Ontvangsten |
Verplichtingen |
Uitgaven |
Ontvangsten |
||
TOTAAL |
8.136.661 |
8.175.961 |
212.479 |
7.977.415 |
7.890.991 |
210.072 |
– 159.246 |
– 284.970 |
– 2.407 |
|
Beleidsartikelen |
||||||||||
11 |
Integraal Waterbeleid |
41.900 |
45.973 |
0 |
54.638 |
48.869 |
248 |
12.738 |
2.896 |
248 |
12 |
Waterkwaliteit |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
13 |
Ruimtelijke Ontwikkeling |
111.358 |
112.233 |
934 |
119.402 |
114.623 |
23.057 |
8.044 |
2.390 |
22.123 |
14 |
Wegen en Verkeersveiligheid |
28.702 |
33.414 |
6.782 |
63.115 |
34.635 |
3.149 |
34.413 |
1.221 |
– 3.633 |
15 |
OV-keten |
5.171 |
6.135 |
0 |
5.566 |
4.745 |
6.207 |
395 |
– 1.390 |
6.207 |
16 |
Spoor |
4.573 |
23.996 |
0 |
28.104 |
18.896 |
3 |
23.531 |
– 5.100 |
3 |
17 |
Luchtvaart |
25.355 |
24.985 |
9.311 |
30.324 |
27.440 |
8.392 |
4.969 |
2.455 |
– 919 |
18 |
Scheepvaart en Havens |
33.737 |
24.997 |
0 |
21.489 |
22.733 |
254 |
– 12.248 |
– 2.264 |
254 |
19 |
Klimaat |
54.747 |
57.761 |
189.000 |
71.954 |
72.006 |
145.474 |
17.207 |
14.245 |
– 43.526 |
20 |
Lucht en Geluid |
25.758 |
30.983 |
0 |
16.205 |
28.869 |
236 |
– 9.553 |
– 2.114 |
236 |
21 |
Duurzaamheid |
21.842 |
23.564 |
0 |
18.986 |
19.059 |
2.198 |
– 2.856 |
– 4.505 |
2.198 |
22 |
Omgevingsveiligheid en Milieurisico's |
33.309 |
34.012 |
928 |
55.234 |
34.663 |
272 |
21.925 |
651 |
– 656 |
23 |
Meteorologie, Seismologie en Aardobservatie |
32.566 |
33.433 |
0 |
35.956 |
36.981 |
0 |
3.390 |
3.548 |
0 |
24 |
Handhaving en Toezicht |
110.655 |
110.655 |
0 |
118.970 |
118.970 |
0 |
8.315 |
8.315 |
0 |
25 |
Brede Doeluitkering |
854.242 |
852.688 |
0 |
923.409 |
893.936 |
0 |
69.167 |
41.248 |
0 |
26 |
Bijdrage Investeringsfondsen |
6.375.221 |
6.375.221 |
0 |
6.026.299 |
6.026.299 |
0 |
– 348.922 |
– 348.922 |
0 |
Niet-beleidsartikelen |
||||||||||
97 |
Algemeen Departement |
44.730 |
45.738 |
1.994 |
47.952 |
59.524 |
1.259 |
3.222 |
13.786 |
– 735 |
98 |
Apparaatsuitgaven Kerndepartement |
332.770 |
340.148 |
3.530 |
339.812 |
328.743 |
19.323 |
7.042 |
– 11.405 |
15.793 |
99 |
Nominaal en Onvoorzien |
25 |
25 |
0 |
0 |
0 |
0 |
– 25 |
– 25 |
0 |
Samenvattende verantwoordingstaat 2016 inzake de agentschappen van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) (bedragen x € 1.000)
Omschrijving |
(1) Vastgestelde begroting |
(2) Realisatie |
(3)=(2)–(1) Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting (+ of –) |
(4) Realisatie 2015 |
---|---|---|---|---|
Baten-lastenagentschap RWS |
||||
Totale baten |
2.426.868 |
2.456.489 |
29.621 |
2.470.477 |
Totale lasten |
2.417.868 |
2.382.132 |
– 35.736 |
2.469.142 |
Saldo van baten en lasten |
9.000 |
74.357 |
65.357 |
1.335 |
Totale kapitaalontvangsten |
39.300 |
38.338 |
– 962 |
26.234 |
Totale kapitaaluitgaven |
64.600 |
49.382 |
– 15.218 |
65.867 |
Baten-lastenagentschap ILT |
||||
Totale baten |
146.214 |
156.957 |
10.743 |
147.615 |
Totale lasten |
146.214 |
152.166 |
5.952 |
146.089 |
Saldo van baten en lasten |
0 |
4.791 |
4.791 |
1.526 |
Totale kapitaalontvangsten |
0 |
36 |
36 |
161 |
Totale kapitaaluitgaven |
2.000 |
1.768 |
– 232 |
923 |
Baten-lastenagentschap KNMI |
||||
Totale baten |
61.208 |
73.960 |
12.752 |
66.742 |
Totale lasten |
61.208 |
73.827 |
12.619 |
66.402 |
Saldo van baten en lasten |
0 |
133 |
133 |
340 |
Totale kapitaalontvangsten |
3.970 |
232 |
– 3.738 |
1.943 |
Totale kapitaaluitgaven |
4.230 |
2.194 |
– 2.036 |
2.918 |
Baten-lastenagentschap NEa |
||||
Totale baten |
7.229 |
8.149 |
920 |
7.641 |
Totale lasten |
7.229 |
7.428 |
199 |
7.706 |
Saldo van baten en lasten |
0 |
721 |
721 |
– 65 |
Totale kapitaalontvangsten |
0 |
0 |
0 |
700 |
Totale kapitaaluitgaven |
680 |
782 |
102 |
2.229 |
Rijkswaterstaat (RWS)
Oorspronkelijk vastgestelde begroting |
Realisatie 2016 |
Verschil t.o.v. begroting |
Realisatie 2015 |
|||
---|---|---|---|---|---|---|
Baten |
||||||
Opbrengst moederdepartement |
2.250.830 |
2.235.181 |
– 15.649 |
2.224.488 |
||
Opbrengst overige departementen |
24.925 |
40.224 |
15.299 |
61.005 |
||
Opbrengst derden |
147.313 |
155.069 |
7.756 |
159.464 |
||
Rentebaten |
800 |
– |
– 800 |
156 |
||
Vrijval voorzieningen |
– |
22.608 |
22.608 |
21.880 |
||
Bijzondere baten |
3.000 |
3.407 |
407 |
3.484 |
||
Totaal baten |
2.426.868 |
2.456.489 |
29.621 |
2.470.477 |
||
Lasten |
||||||
Apparaatskosten |
973.786 |
991.288 |
17.502 |
1.001.818 |
||
* |
personele kosten |
714.543 |
786.627 |
72.084 |
775.035 |
|
– |
waarvan eigen personeel |
663.760 |
705.997 |
42.237 |
701.290 |
|
– |
waarvan externe inhuur |
49.283 |
80.630 |
31.347 |
73.745 |
|
– |
waarvan overige personele kosten |
1.500 |
– |
– 1.500 |
– |
|
* |
materiële kosten |
259.243 |
204.661 |
– 54.582 |
226.783 |
|
– |
waarvan apparaat ICT |
45.000 |
28.650 |
– 16.350 |
24.628 |
|
– |
waarvan bijdrage aan SSO's |
56.000 |
53.283 |
– 2.717 |
54.683 |
|
– |
waarvan overige materiële kosten |
158.243 |
122.728 |
– 35.515 |
147.471 |
|
Beheer en onderhoud |
1.395.359 |
1.349.063 |
– 46.296 |
1.362.290 |
||
Afschrijvingskosten |
39.975 |
30.411 |
– 9.564 |
34.811 |
||
* |
materieel |
38.500 |
29.246 |
– 9.254 |
33.769 |
|
– |
waarvan apparaat ICT |
6.000 |
2.223 |
– 3.777 |
3.856 |
|
* |
immaterieel |
1.475 |
1.165 |
– 310 |
1.042 |
|
Rentelasten |
8.748 |
4.041 |
– 4.707 |
4.562 |
||
Overige Lasten |
||||||
* |
Dotaties voorzieningen |
– |
7.112 |
7.112 |
64.310 |
|
* |
Bijzondere lasten |
– |
217 |
217 |
1.351 |
|
Totaal lasten |
2.417.868 |
2.382.132 |
– 35.736 |
2.469.142 |
||
Saldo van baten en lasten |
9.000 |
74.357 |
65.357 |
1.335 |
||
Dotatie aan reserve Rijksrederij |
9.000 |
10.269 |
1.269 |
10.416 |
||
Nog te verdelen resultaat |
– |
64.088 |
64.088 |
9.081- |
Toelichting op de verantwoordingsstaat
Baten
Opbrengst Moederdepartement
Opbrengsten beheer en onderhoud
De opbrengsten beheer en onderhoud betreffen het deel van de agentschapsbijdrage dat dient ter dekking van de kosten voor beheer, onderhoud en verkeersmanagement van de infrastructurele netwerken (externe productiekosten, baten en lasten stelsel).
Opbrengsten apparaat
De opbrengsten apparaat is het deel van de agentschapsbijdrage dat dient ter dekking van de apparaatskosten die nodig zijn voor de voorbereiding en uitvoering van het beheer en onderhoud en aanlegprogramma (interne kosten, baten en lastenstelsel).
Programma |
IF/DF artikel |
Begroting 2016 |
Realisatie 2016 |
---|---|---|---|
Hoofdwatersysteem Programma |
DF |
242.937 |
248.880 |
Hoofdwegen Programma |
Art. 12 IF |
658.365 |
678.154 |
Hoofdvaarwegen Programma |
Art. 15 IF |
351.692 |
374.211 |
Hoofdstuk 12 Programma |
Diversen |
17.665 |
8.955 |
1.270.659 |
1.310.200 |
||
Hoofdwatersysteem Apparaat |
DF |
212.821 |
220.713 |
Hoofdwegen Apparaat |
Art. 12 IF |
446.542 |
459.269 |
Hoofdvaarwegen Apparaat |
Art. 15 IF |
271.463 |
278.244 |
Hoofdstuk 12 Apparaat |
Diversen |
49.345 |
62.237 |
980.171 |
1.020.463 |
||
Totaal |
2.250.830 |
2.330.663 |
Opbrengst overige departementen
De opbrengst overige departementen heeft betrekking op van andere departementen ontvangen vergoedingen voor activiteiten die door Rijkswaterstaat voor die andere departementen zijn uitgevoerd.
2016 |
2015 |
|
---|---|---|
Ministerie |
||
Ministerie van Defensie |
16,3 |
16,7 |
Ministerie van Economische Zaken |
10,8 |
11,1 |
Ministerie van Financiën |
5,5 |
21,4 |
Ministerie van Veiligheid en Justitie |
3,6 |
2,1 |
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
3,3 |
0,2 |
Overig |
0.7 |
9,5 |
Totaal opbrengst overige departementen |
40,2 |
61,0 |
Realisatie 2016 ten opzichte van 2015
De opbrengsten van de Rijksrederij zijn ten opzichte van 2015 afgenomen met € 4,9 miljoen. Deze mutatie is voornamelijk het gevolg van relatief hoge opbrengsten over 2015 als gevolg van lagere tarieven voor brandstof en extra opbrengsten als gevolg van verrichte werkzaamheden voor de berging van de Flinterstar. De Flinterstar is in 2015 voor de Belgische kust gezonken en in 2016 heeft de Rijksrederij ondersteund bij de berging van dit schip.
De opbrengsten WVO (ca € 16 miljoen) zijn in 2016 gepresenteerd onder opbrengst derden.
2016 |
2015 |
|
---|---|---|
Opbrengsten schades |
28,0 |
37,2 |
Opbrengsten RVOB (middelenbesluit) |
34,2 |
32,8 |
Opbrengsten NBd |
15,1 |
14,1 |
Opbrengsten personeel (IF, uitlenen, inbesteden e.d.) |
15,2 |
12,5 |
Opbrengsten gladheidsbestrijding en verkoop zout |
1,0 |
3,5 |
Opbrengsten Waterwet (Wvo) |
17,0 |
|
Overige opbrengsten derden |
44,7 |
59,4 |
Totaal opbrengst derden |
155,2 |
159,5 |
Rentebaten
Deze baten hebben voornamelijk betrekking op vergoedingen over de rekening courant en korte termijndeposito’s die door Rijkswaterstaat worden aangehouden.
Omdat er vanwege de relatief lagere rentestanden gedurende 2016 geen korte termijndeposito’s zijn aangehouden, zijn er over 2016 geen rentebaten gerealiseerd.
Vrijval voorzieningen
De voorzieningen die op balans zijn opgenomen worden jaarlijks geactualiseerd. Ultimo 2016 heeft deze actualisatie ertoe geleid dat een totaal van € 22,6 miljoen uit de voorzieningen is vrijgevallen. De vrijval is als baten in de exploitatierekening verwerkt en bestaat uit:
• Vrijval reorganisatie voorziening (totaal € 10 miljoen).
• Vrijval milieuvoorziening van € 12,4 miljoen naar aanleiding van de gedetailleerde inventarisatie in 2016 en de lagere verwachte kosten van de sanering.
• Vrijval voorziening dubieuze debiteuren van € 0,2 miljoen.
Lasten
Specificatie |
Begroting 2016 |
Realisatie 2016 |
---|---|---|
Aantal fte |
8.643 |
8.618 |
Eigen personeelskosten |
665.260 |
705.997 |
kosten inhuur |
49.283 |
80.630 |
Totale kosten |
714.543 |
786.627 |
De personele kosten bestaan uit de kosten van het eigen personeel en de kosten van de ingehuurde capaciteit voor de uitvoering van kerntaken. De hogere kosten ten opzichte van de oorspronkelijk vastgestelde begroting bestaan grotendeels uit de CAO bijstelling ter hoogte van € 22 miljoen, extra taken ten behoeve van de implementatie Omgevingswet € 13,5 miljoen en € 12 miljoen voor opleidingen vanuit het Corporate Learning Centre RWS die ten onrechte onder materiële kosten waren begroot.
Specificatie |
Realisatie 2015 |
Begroting 2016 |
Realisatie 2016 |
% tov 2015 |
---|---|---|---|---|
Inhuur apparaat |
73.745 |
49.283 |
80.630 |
109% |
Inhuur programma |
146.983 |
127.380 |
137.499 |
93% |
Totaal |
220.728 |
176.663 |
218.129 |
Door krapte op de arbeidsmarkt voor specialistische functies bleek het niet mogelijk om de benodigde capaciteit op kerntaken, nodig door grote uitstroom, volledig te kunnen invullen met eigen personeel.
Om de door opdrachtgevers gevraagde productie in 2016 te kunnen leveren was het noodzakelijk om extra inhuur in te schakelen.
Afschrijvingskosten
Dit betreft de reguliere afschrijvingskosten van zowel materiële als immateriële vaste activa. De afschrijvingskosten zijn lager dan begroot, omdat in 2016 en eerdere jaren minder is geïnvesteerd dan van tevoren gepland.
Rentelasten
Dit betreft kosten van rentedragende leningen die bij het Ministerie van Financiën zijn afgesloten. De rentekosten zijn lager dan begroot, omdat in 2016 en eerdere jaren minder is geïnvesteerd dan van tevoren gepland en er sprake is van een lager rentepercentage.
Overige lasten
De dotaties voorzieningen zijn als volgt opgebouwd:
• Een dotatie van € 6,9 miljoen aan de reorganisatievoorziening;
• Een dotatie van € 0,2 miljoen aan de voorziening dubieuze debiteuren.
Bijzondere lasten
De bijzondere lasten betreffen grotendeels een boekverlies van € 0,2 miljoen op het afstoten van activa.
Dotatie Rijksrederij
Deze dotatie bestaat uit het verschil bij de Rijksrederij tussen afschrijvingen op vervangingswaarde (waarop de tarieven zijn gewaardeerd) en historische uitgaafprijs (waarop de vaartuigen worden gewaardeerd). Dit bedrag wordt toegevoegd aan de reserver Rijksrederij, waar dit gereserveerd wordt voor de aanschaf van nieuwe vaartuigen en levenduurverlengend onderhoud.
Nog te verdelen resultaat
Het nog te verdelen resultaat 2016 van € 64.088 miljoen wordt in zijn geheel toegevoegd aan de exploitatiereserve.
31/12/2016 |
31/12/2015 |
|||
---|---|---|---|---|
Vaste Activa |
||||
Immateriële vaste activa |
5.551 |
4.488 |
||
Materiële vaste activa |
179.471 |
186.028 |
||
* grond en gebouwen |
110.758 |
105.118 |
||
* Installaties en inventarissen |
10.682 |
9.673 |
||
*Overige Materiele vaste activa |
58.031 |
71.237 |
||
Financiële vaste activa |
48.800 |
63.000 |
||
Voorraden |
||||
Debiteuren |
36.478 |
47.179 |
||
Nog te ontvangen |
39.107 |
37.394 |
||
Liquide Middelen |
601.934 |
462.945 |
||
MIRT-projecten |
||||
Projecten in uitvoering (onderhanden werk) |
8.190.543 |
8.614.189 |
||
Totaal activa |
9.101.884 |
9.415.223 |
||
Passiva |
31/12/2016 |
31/12/2015 |
||
Eigen vermogen |
||||
Reserve Rijksrederij |
41.147 |
39.191 |
||
Exploitatiereserve |
48.413 |
57.494 |
||
Nog te verdelen resultaat |
64.088 |
– 9.081 |
||
153.648 |
87.604 |
|||
Voorzieningen |
||||
Voorziening personeel |
39.921 |
63.646 |
||
Voorziening materieel |
4.213 |
16.600 |
||
44.134 |
80.246 |
|||
Opgenomen leningen Ministerie van Financiën |
124.502 |
130.335 |
||
Crediteuren |
53.254 |
41.745 |
||
Nog te betalen |
535.803 |
461.104 |
||
MIRT-projecten |
||||
Op te leveren projecten |
8.190.543 |
8.614.189 |
||
Totaal passiva |
9.101.884 |
9.415.223 |
Toelichting op de balans
Activa
Immateriële activa
De immateriële vaste activa zijn gewaardeerd tegen het bedrag van de bij derden bestede kosten, verminderd met de cumulatieve lineaire afschrijvingen. De stijging van de immateriële activa betreft vooral activering van licenties voor software ten behoeve van smartphones.
Materiële vaste activa
De materiële vaste activa zijn gewaardeerd op aanschafwaarde, verminderd met de cumulatieve lineaire afschrijvingen. Door terughoudendheid in het investeren in materiële vaste activa is de waarde van de materiële vaste activa gedaald.
Financiële vaste activa
Onder de financiële vaste activa is het langlopende deel van de vordering op het Ministerie van IenM opgenomen, die ontstaan is bij de vorming van het agentschap in 2006. In 2008 zijn er afspraken gemaakt over de afwikkeling van deze vordering. Resultaat hiervan is dat het restant van de vordering ultimo 2008 in 15 jaar wordt afgebouwd. Het kortlopende deel van deze vordering (aflossing 2016) is opgenomen onder debiteuren.
Onderhanden werk
Onder de post onderhanden werk is de som van de uitgaven op lopende MIRT-projecten tot en met de balansdatum opgenomen. Hier tegenover staat aan passivazijde eveneens de post «op te leveren projecten» voor hetzelfde bedrag. Voor een specifieke toelichting van de infrastructurele aanlegprojecten van RWS, wordt verwezen naar de jaarverslagen van het Infrastructuurfonds en het Deltafonds.
Debiteuren
De waardering van de post debiteuren vindt plaats tegen nominale (factuur)waarde of lagere waarde als gevolg van mogelijke oninbaarheid. De debiteuren woorden voorzien; ouder dan 2 jaar volledig en overige debiteuren zijn afhankelijk van hun ouderdom procentueel, tenzij aannemelijk is gemaakt dat met een lagere voorziening kan worden volstaan. Het hogere debiteurensaldo wordt onder meer veroorzaakt doordat het kortlopende deel van de vordering moederdepartement hoger is dan in voorgaand jaar.
Nog te ontvangen
De post nog te ontvangen bestaat uit nog te ontvangen en vooruitbetaalde bedragen. Deze ontvangsten bestaan voor een belangrijk deel uit de nog te ontvangen bedragen als gevolg van schades en nog te ontvangen betalingen in het kader van beheeropbrengsten uit het areaal (onder meer huren, pachten).
Passiva
Eigen Vermogen
Het eigen vermogen bestaat naast een exploitatiereserve en een nog onverdeeld resultaat uit de bestemmingsreserve Rijksrederij. Deze bestemmingsreserve Rijksrederij wordt opgebouwd vanuit het tarief voor het gebruik van de schepen van de Rijksrederij, dat gebaseerd is op vervangingswaarde, en is bestemd voor de aanschaf van nieuwe vaartuigen en voor levensduurverlengend onderhoud.
Reserve Rijksrederij |
Exploitatie-reserve |
Nog te verdelen resultaat |
Totaal eigen vermogen |
||
---|---|---|---|---|---|
Stand per 31/12/2015 |
39.191 |
57.494 |
– 9.081 |
87.604 |
|
Mutaties 2016 |
|||||
Toevoeging |
10.269 |
0 |
9.081 |
19.350 |
|
Onttrekking |
– 8.313 |
– 9.081 |
– 17.394 |
||
Resultaat boekjaar |
0 |
0 |
64.088 |
64.088 |
|
Totaal mutaties 2016 |
1.956 |
– 9.081 |
73.169 |
64.044 |
|
Stand per 31/12/2016 |
41.147 |
48.413 |
64.088 |
153.648 |
De dotatie aan de Reserve Rijksrederij betreft het verschil tussen de doorbelaste rente en afschrijvingskosten voor de schepen van de Rijksrederij op basis van vervangingswaarde én de afschrijvings- en rentekosten op basis van de historische kostprijs in 2016. Deze dotatie is als directe resultaatbestemming opgenomen in de staat van baten en lasten.
In 2016 is € 8,3 miljoen van de Reserve Rijksrederij aangewend voor:
• Investeringen (aanschaf) in 3 KLPD vaartuigen voor € 2,2 miljoen;
• Investeringen in levensduur verlengend onderhoud (refit) van de Tridens van € 4,1 miljoen;
• Investeringen (aanschaf en verbouwing) in de Luctor € 0,8 miljoen;
• Inhuur van vervangende vaartuigen, € 0,4 miljoen;
• Investeringen in Rigid-hulled inflatable boats (RHIB’s) ten behoeve van de Barend Biesheuvel van € 0,4 miljoen;
• Overige investeringen in levensduur verlengend onderhoud schepen van € 0,4 miljoen.
Het nog te verdelen resultaat 2016 van € 64.088 miljoen wordt in zijn geheel toegevoegd aan de exploitatiereserve.
Voor het eigen vermogen geldt een grens van 5% van de totale gemiddelde jaaromzet van de afgelopen drie jaren. Het eigen vermogen per 31 december 2016 is 6,34% van die gemiddelde jaaromzet over de afgelopen drie jaren. Hierdoor is een surplus ontstaan van € 32,5 miljoen, welk bedrag aan het Ministerie van IenM wordt afgestort. Overeenkomstig de regeling Agentschappen zal bij de eerstvolgende suppletoire begrotingswet worden aangegeven hoe deze overschrijding is hersteld.
Reorganisativoorziening |
Voorziening Arbeidsvoorwaardenverschil |
Voorziening Milieusanering |
Totaal |
||
---|---|---|---|---|---|
Stand per 31/12/2015 |
62.730 |
916 |
16.600 |
80.246 |
|
Mutaties 2016 |
|||||
Dotatie 2016 |
6.931 |
– |
– |
6.931 |
|
Onttrekking 2016 |
– 20.337 |
– 295 |
– |
– 20.632 |
|
Vrijval 2016 |
– 10.024 |
– |
– 12.387 |
– 22.411 |
|
Totaal mutaties 2016 |
– 23.430 |
– 295 |
– 12.387 |
– 36.112 |
|
Stand per 31/12/2016 |
39.300 |
621 |
4.213 |
44.134 |
Reorganisatievoorziening personeel
Ultimo 2016 valt de reorganisatievoorziening uiteen in drie gedeelten:
• Verwachte toekomstige wachtgeldkosten ad € 10,0 miljoen (verwachte looptijd tot 2027)
• Verwachte toekomstige maatwerkkosten ad € 10,3 miljoen (verwachte looptijd tot en met 2018)
• Verwachte toekomstige salariskosten VWNW-kandidaten ad € 19 miljoen (verwachte looptijd tot 2021)
Voorziening arbeidsvoorwaardenverschillen
Bij de vorming van de Rijksrederij in 2009 is de voorziening arbeidsvoorwaardenverschillen gevormd als gevolg van de afkoop door de partners ter dekking van de arbeidsvoorwaardenverschillen voor het personeel dat naar Rijkswaterstaat is overgekomen. In 2016 is er € 0,3 miljoen aan de voorziening onttrokken. De looptijd van deze voorziening is uiterlijk tot en met 2023.
Voorziening milieusanering
Ultimo 2014 is wettelijk geregeld dat asbest(daken) in Nederland vanaf 2024 zijn verboden. Het verbod beschermt mens en milieu tegen de gevaren van blootstelling aan asbest. Rijkswaterstaat heeft een groot aantal gebouwen in eigendom welke nog niet aan deze strengere milieueisen voldoen. Tot uiterlijk 2024 zullen voor al deze gebouwen – indien van toepassing – de daarop aanwezige asbestdaken en daarin aanwezige overige gevaarlijke asbesttoepassingen fasegewijs worden gesaneerd.
Een eerste inschatting aan verwachte saneringskosten is in 2015 gedoteerd aan een daartoe gevormde voorziening milieusanering. In 2016 heeft Rijkswaterstaat uitvoering gegeven aan een meer gedetailleerde inventarisatie van het aantal te saneren m2 aan asbestdaken in de gebouwen van Rijkswaterstaat en de kosten van de sanering. Hiervoor zijn middels deskreview 660 gebouwen in een risicoanalyse bekeken.
Naar aanleiding daarvan zijn 198 gebouwen met vermoedelijke asbestdaken onderzocht. Een aantal van 180 gebouwen, met risico op mogelijke aanwezigheid van overig asbest, zal met ingang van 2017 verder worden onderzocht. De inventarisatie leverde op dat de verwachte kosten van asbestsanering van de daken aanzienlijk lager zijn dan eind 2015 geschat. Op basis hiervan is ultimo 2016 € 12,4 miljoen van de in 2015 gevormde voorziening vrijgevallen ten gunste van het resultaat. Het restant van de voorziening per eind 2016 ad € 4,2 miljoen heeft voor het reeds geïnventariseerde deel betrekking op het sarneren van asbestdaken (€ 2,5 miljoen), overige asbest op voor eigen en extern personeel gevaarlijke plaatsten (€ 0,8 miljoen) en voor de nog te onderzoeken overige gebouwen, gebouwd na 1985 (€ 0,9 miljoen).
In «Niet in de balans opgenomen rechten en verplichtingen» is de milieusanering aan de infrastructuur-objecten (niet zijnde de bovengenoemde gebouwen) opgenomen. Hier is wellicht sprake van een verplichting, maar hiervoor kan geen betrouwbare schatting worden gegeven.
Crediteuren
Het complete crediteurensaldo is jonger dan een halfjaar. In 2016 is 97% van de facturen binnen 28 dagen na ontvangst betaald. In voorgaande jaar is de crediteurenafhandeling (betaalproces) in verband met de jaarafsluiting van de financiële administratie tijdelijk stil gelegd. Bij de jaarafsluiting 2016 is de financiële administratie langer doorgegaan met de crediteurenafhandeling. Als gevolg hiervan is een post met «betalingen onderweg» ontstaan van ad € 29 miljoen, deze is als schuld onder de crediteuren lagere overheden/ derden verantwoord.
Nog te betalen
Onder «nog te betalen» zijn de nog uit te voeren werkzaamheden (€ 348 miljoen) en overige schulden en overlopende passiva (€ 187 miljoen) opgenomen. De «nog uit te voeren werkzaamheden» zijn op de balans gepassiveerd. Het bedrag aan nog uit te voeren werkzaamheden wordt comptabel bepaald en is bestemd voor werkzaamheden die in 2017 en verder worden uitgevoerd. De overige schulden en overlopende passiva hebben voornamelijk betrekking op derden (leveranciers) en op personeel als het gaat om het nog niet opgenomen verlofsaldo.
Specificatie vorderingen/schulden (x 1.000) |
RWS-IenM |
overige departementen/agentschappen |
Overige derden |
Totaal |
|
---|---|---|---|---|---|
Debiteuren1 |
16.028 |
1.495 |
21.558 |
39.081 |
|
Nog te ontvangen bedragen |
9.791 |
7.785 |
21.531 |
39.107 |
|
Liquide middelen |
601.934 |
601.934 |
|||
Crediteuren |
997 |
1.619 |
50.638 |
53.254 |
|
Nog te betalen bedragen |
7.898 |
27.278 |
500.628 |
535.803 |
|
– |
Waarvan Nog uit te voeren werkzaamheden |
347.976 |
347.976 |
||
– |
Waarvan Overige schulden en overlopende passiva |
7.898 |
27.278 |
152.652 |
187.827 |
(1) |
(2) |
(3)=(2)–(1) |
||
---|---|---|---|---|
Omschrijving |
Oorspronkelijk vastgestelde begroting |
Realisatie |
Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting |
|
1. |
Rekening-courant RHB + stand deposito-rekeningen 1 januari 2016 |
195.365 |
462.945 |
267.580 |
2a |
Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+) |
2.537.306 |
||
2b |
Totaal uitgaven operationele kasstroom (–/–) |
2.387.273 |
||
2. |
Totaal operationele kasstroom |
48.975 |
150.033 |
101.058 |
3a |
Totaal investeringen (–/–) |
– 33.600 |
– 26.062 |
7.538 |
3b |
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+) |
0 |
4.338 |
4.338 |
3. |
Totaal investeringskasstroom |
– 33.600 |
– 21.724 |
11.876 |
4a |
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–) |
0 |
0 |
0 |
4b |
Eenmalige storting door moederdepartement (+) |
7.300 |
15.800 |
8.500 |
4c |
Aflossingen op leningen (–/–) |
– 31.000 |
– 23.320 |
7.680 |
4d |
Beroep op leenfaciliteit (+) |
32.000 |
18.200 |
– 13.800 |
4. |
Totaal financieringskasstroom |
8.300 |
10.680 |
2.380 |
5. |
Rekening-courant RHB + stand depositorekeningen 31 december 2016 (=1+2+3+4) (maximale roodstand 0,5 mln. euro) |
219.040 |
601.934 |
382.894 |
Toelichting op het Kasstroomoverzicht
Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de directe methode.
Operationele kasstroom
Hieronder vallen de inkomsten (operationele inkomsten) en uitgaven (operationele uitgaven) gedurende 2016 uit de reguliere bedrijfsvoering.
Investeringskasstroom
Hieronder vallen de boekwaarden van de verkochte activa (€ 4,3 miljoen) en de investeringen in nieuwe en bestaande activa (€ 26 miljoen). De boekwinsten en -verliezen op desinvesteringen zijn opgenomen onder de operationele kasstroom. De investeringen hebben voornamelijk betrekking op:
• Immateriële vaste activa (in ontwikkeling), € 2 miljoen (Content Management en MARS 2 monitoringsysteem baggerwerkzaamheden).
• Materiële vaste activa van € 11,5 miljoen (gebouwen, inventaris, vaar- en voortuigen, hardware).
• Materiële vaste activa in ontwikkeling, € 12,3 miljoen (voornamelijk nieuwbouw steunpunten Houten en Baarn (€ 11,5 miljoen).
Financieringskasstroom
Hieronder vallen alle geldstromen die te relateren zijn aan de financiering van Rijkswaterstaat, te weten:
• Storting van moederdepartement van € 15,8 miljoen, dit is de aflossing van de vordering op het moederdepartement;
• Beroep op de leenfaciliteit ten behoeve van investeringen in activa van € 18,2 miljoen;
• Aflossingen op leningen ten behoeve van investeringen in activa van € 23,3 miljoen.
Doelmatigheidsindicatoren
Een doelstelling van de agentschapvorming van Rijkswaterstaat is het verhogen van de doelmatigheid. Om te kunnen beoordelen hoe de doelmatigheid zich ontwikkelt, wordt gebruik gemaakt van een aantal indicatoren.
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
Begroting 2016 |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Hoofdwegennet |
27,41 |
27,68 |
25,38 |
24,50 |
26,58 |
26,09 |
Hoofdvaarwegennet |
25,39 |
27,44 |
25,74 |
24,56 |
25,92 |
25,38 |
Hoofdwatersystemen |
1,16 |
1,14 |
1,06 |
1,05 |
1,15 |
1,11 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
Begroting 2016 |
|
---|---|---|---|---|---|---|
% tov omzet |
23% |
23% |
21% |
21% |
24% |
23% |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
Begroting 2016 |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Kosten per FTE |
121.920 |
120.534 |
125.440 |
119.967 |
114.544 |
119.343 |
Met prijspeilcorrectie |
119.374 |
116.967 |
121.987 |
116.283 |
113.929 |
– |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
Begroting 2016 |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Hoofdwatersystemen |
367.956 |
443.405 |
393.322 |
486.318 |
486.599 |
455.758 |
Hoofdwegen |
1.003.693 |
1.028.266 |
974.671 |
963.322 |
1.104.007 |
1.104.906 |
Hoofdvaarwegen |
555.948 |
539.986 |
560.165 |
554.384 |
601.597 |
623.156 |
Overig |
302.766 |
258.385 |
254.228 |
220.464 |
42.978 |
67.010 |
TOTAAL |
2.230.363 |
2.270.042 |
2.182.386 |
2.224.488 |
2.235.181 |
2.250.830 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
Begroting 2016 |
|
---|---|---|---|---|---|---|
FTE formatie |
9.068 |
9.278 |
8.672 |
8.679 |
8.685 |
8.643 |
FTE bezetting |
8.640 |
8.506 |
8.430 |
8.368 |
8.618 |
– |
% overhead |
15,10% |
14,76% |
13% |
Dit percentage is door een nieuwe manier van administreren als gevolg van de reorganisatie niet meer vergelijkbaar meetbaar.
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
Begroting 2016 |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Exploitatiesaldo |
0,6% |
– 0,1% |
– 0,5% |
0,1% |
3,0% |
0% |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
Begroting 2016 |
|
---|---|---|---|---|---|---|
publieksgerichtheid |
49% |
44% |
41% |
38% |
41% |
70% |
gebruikerstevredenheid HWS |
70% |
|||||
gebruikerstevredenheid HWN |
76% |
79% |
81% |
80% |
81% |
80% |
gebruikerstevredenheid HVWN |
63% |
65% |
72% |
69% |
69% |
75% |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
Begroting 2016 |
|
---|---|---|---|---|---|---|
HWS |
108 |
98 |
93 |
100 |
100 |
|
HWN |
97 |
100 |
102 |
100 |
98 |
|
HVWN |
101 |
100 |
101 |
100 |
100 |
Toelichting op het overzicht doelmatigheidsindicatoren
Apparaatskosten per eenheid areaal
Deze indicator geeft informatie over hoe de kosten die het apparaat van Rijkswaterstaat maakt voor verkeer- en watermanagement en beheer en onderhoud zich ontwikkelen ten opzichte van het areaal. Een dalende trend van de kosten per eenheid areaal geeft een indicatie van een toename in de efficiëntie van de organisatie op het gebied van Beheer en Onderhoud en Verkeer- en watermanagement.
De cao aanpassing is in 2016 verwerkt en door bijdragen van Min. EZ aan diverse projecten o.a. Wind op Zee stijgen de gemiddelde loonkosten.
% Apparaatskosten tov omzet
Deze indicator geeft de verhouding weer tussen de kosten van het apparaat en de totale opbrengst (inclusief GVKA-gelden) van Rijkswaterstaat. Een daling van dit percentage is een indicatie van een toenemende efficiëntie van de organisatie. Door de daling van de omzet neemt het percentage toe, er is zodoende geen sprake van een afnemende efficiency.
Tarieven per FTE
Deze indicator geeft de ontwikkeling weer van de kosten (loonkosten, materiële kosten, rentekosten en afschrijvingskosten) per formatieve ambtelijke FTE. Het betreft daarbij zowel de werkelijke kosten per FTE als de kosten gecorrigeerd voor prijsstijgingen. Er is een daling waar te nemen als gevolg van de stijging van het aantal medewerkers ten opzichte van 2015 in vergelijking met de totale apparaatskosten.
Opbrengst agentschap per product
In de bovenstaande tabel is de Opbrengst Moederdepartement uitgesplitst naar de verschillende netwerken. De verlaging van de post overig komt door de herschikking van de begrotingsartikelen per 1 januari 2016. Begrotingsartikel 18 is toen toegedeeld aan de netwerken.
Bezetting
Deze voorgeschreven indicator geeft aan hoe de ambtelijke formatie van Rijkswaterstaat zich ontwikkelt. De bezetting versus formatie is ongeveer gelijk. De doelstelling is om een volledige bezetting te hebben zodat de afgesproken producten geleverd kunnen worden.
Exploitatiesaldo (% van de opbrengst)
Deze voorgeschreven indicator toont de ontwikkeling van het exploitatiesaldo als percentage van de opbrengst over de afgelopen 4 jaar. Een positief percentage duidt op een positief exploitatiesaldo.
Gebruikerstevredenheid
Jaarlijks laat Rijkswaterstaat de gebruikerstevredenheid toetsen bij gebruikers van de netwerken. De waardering van de gebruikers is opgenomen als een percentage van de ondervraagden dat tevreden is.
Het lage percentage voor de tevredenheid over publieksgerichtheid wordt volgens de ondervraagden met name veroorzaakt door de onbekendheid met Rijkswaterstaat en wat allemaal gebeurt op het gebied van publieksgerichtheid. De waardering is lager dan in 2012, wat samenhangt met verminderde externe communicatie vanuit RWS wat onderdeel is van het programma «Versobering en Efficiëntie» van het beheer en onderhoud van de rijksinfrastructuur.
Vanwege vertraging bij eerdere onderzoeken vindt de nieuwe meting op de gebruikerstevredenheid HWVN (onderdeel Zeevaart en Loods) plaats in 2017, in 2016 wordt daarom het meest actuele percentage aangehouden (69%).
Ontwikkeling PINwaarden
Deze indicator geeft de ontwikkeling weer van de pinwaarde per netwerk. In de berekening van de pinwaardes wordt het verslagjaar als basisjaargenomen en worden de voorgaande jaren hierop aangepast.
Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)
Omschrijving |
(1) Vastgestelde begroting |
(2) Realisatie |
(3)=(2)–(1) Verschil realisatie en vastgestelde begroting |
Realisatie 2015 |
||
---|---|---|---|---|---|---|
Baten |
||||||
Omzet IenM |
122.641 |
130.828 |
8.187 |
132.694 |
||
Omzet overige departementen |
– |
373 |
373 |
460 |
||
Omzet derden |
23.523 |
22.550 |
– 973 |
13.602 |
||
Rentebaten |
50 |
14 |
– 36 |
60 |
||
Vrijval voorzieningen |
– |
1.813 |
18.13 |
247 |
||
Bijzondere baten |
– |
1.379 |
1.379 |
552 |
||
Totaal baten |
146.214 |
156.957 |
10.743 |
147.615 |
||
Lasten |
||||||
Apparaatskosten |
144.014 |
148.136 |
4.122 |
141.572 |
||
Personele kosten |
109.840 |
111.191 |
1.351 |
104.190 |
||
Waarvan eigen personeel |
100.796 |
101.429 |
633 |
96.023 |
||
Waarvan externe inhuur |
9.044 |
9.510 |
466 |
8.167 |
||
Waarvan overige personele kosten |
– |
251 |
251 |
– |
||
Materiële kosten |
34.174 |
36.945 |
2.771 |
37.382 |
||
Waarvan apparaat ICT |
7.158 |
245 |
– 6.913 |
4.828 |
||
Waarvan bijdrage aan SSO's |
12.370 |
18.767 |
6.397 |
13.891 |
||
Waarvan overige materiële kosten |
14.646 |
17.933 |
3.287 |
18.663 |
||
Rentelasten |
100 |
– |
– 100 |
– |
||
Afschrijvingskosten |
2.100 |
2.370 |
270 |
2.620 |
||
Immaterieel |
– |
– |
– |
– |
||
Materieel |
2.100 |
2.370 |
270 |
2.620 |
||
Waarvan apparaat ICT |
– |
– |
– |
– |
||
Overige lasten |
– |
1.660 |
1.660 |
1.897 |
||
Dotaties voorzieningen |
– |
6 |
6 |
1.455 |
||
Bijzondere lasten |
– |
1.654 |
1.654 |
442 |
||
Totaal lasten |
146.214 |
152.166 |
5.952 |
146.089 |
||
Saldo van baten en lasten |
– |
4.791 |
4.791 |
1.526 |
Baten
Omzet IenM
De omzet IenM betreft de omzet uit hoofde van activiteiten die de Inspectie Leefomgeving en Transport verricht voor het moederdepartement. De omzet IenM is grotendeels een vergoeding voor het hoofdproduct Handhaving.
De gerealiseerde omzet IenM over 2016 wijkt af van de betaalde bijdrage (in kastermen) doordat er middelen, die in voorgaande jaren op de balans zijn gereserveerd, in 2016 zijn gerealiseerd. Daarnaast is sprake van mutaties die tijdens de verschillende begrotingsmomenten zijn doorgevoerd. Tevens zijn er middelen ontvangen in 2016 waar de benodigde prestaties nog niet volledig van zijn geleverd. Deze zijn derhalve onder «nog uit te voeren werkzaamheden» opgenomen.
De belangrijkste begrotingsmutatie was de structureel doorgevoerde dekking voor de handhavingstaken op overbelading in het wegtransport.
Omzet overige departementen
De realisatie opbrengsten overige departementen betreft bijdragen van het Ministerie van BZK ter dekking van aanvullende taken van de Autoriteit woningcorporaties (Aw).
Omzet derden
De omzet van derden hebben betrekking op de aan afnemers van producten op het gebied van vergunningverlening in rekening gebrachte tarieven. Deze opbrengsten zijn vraaggestuurd en vielen in 2016 € 0,6 miljoen hoger uit dan begroot. De opbrengsten van de dienstverleningsovereenkomst met de ANVS en de ontvangen bijdragen van deelnemers aan het Inspectieloket zijn ook onder opbrengst derden verantwoord. Tevens is hier de opbrengst voor het toezicht op de woningcorporaties verantwoord voor zover deze uit de heffing op de wooncorporaties is gefinancierd. De heffing over 2016 bedroeg € 14,6 miljoen. Omdat de Aw over 2016 een positief resultaat van € 1,6 miljoen heeft behaald, is € 13,0 miljoen als opbrengst 2016 verantwoord. Het surplus wordt verrekend met de corporaties via de heffing voor 2017.
Rentebaten
De rentebaten betreffen rentes over de uitstaande deposito’s bij de Rijkshoofdboekhouding. Door de lage rentestand zijn de rentebaten, in verhouding tot de liquiditeit en het begrote bedrag, ook laag gebleven.
Vrijval voorzieningen
De vrijval van de voorzieningen bestaat voornamelijk uit de vrijval op de reorganisatievoorzieningen Aw (€ 1,6 miljoen). Deze vrijval komt niet ten gunste van het ILT-resultaat maar wordt verrekend met de heffingen voor 2017 van Woningcorporaties (zie ook bijzondere lasten).Daarnaast is er een beperkte vrijval op de voorziening SBF/FLO (€ 0,1 miljoen).
Overige bijzondere baten
Dit betreft grotendeels een correctie over 2015 in verband met lager uitvallende transitoria. In 2016 bleek dat de overlopende posten op de kostensoorten «uitbesteding overige, onderhoud en exploitatie software, exploitatie gebouwen en opleidingen» te hoog te zijn ingeschat of dat facturen niet zijn ontvangen (€ 1,1 miljoen). Het restant betreft verrekeningen uit het boekjaar 2015 (€ 0,2 miljoen).
Lasten
De apparaatskosten betreffen de personele en materiële kosten over 2016.
Personele kosten
De gerealiseerde personele kosten wijken beperkt af van de begroting. Op basis van de taakuitbreiding en gerelateerde begrotingsmutaties hadden de personele kosten hoger moeten zijn. Het personele verloop heeft echter een dempend effect gehad op de uiteindelijke realisatie van kosten en is daarmee een van de redenen dat de inspectie een positief resultaat heeft behaald. De externe inhuur betreft voornamelijk inhuur op ICT-gebied.
Materiële kosten
De materiële kosten zijn hoger dan begroot. De oorzaak hiervan is met name te vinden in de gestegen ICT-beheerkosten. Ook is de begrote daling van huisvestingskosten achtergebleven.
De eenmalige kosten als gevolg van verhuizingen vielen lager uit dan begroot. De tussentijds hiervoor beschikbaar gestelde middelen blijven voor een groot deel over. De begrote ICT-apparaatkosten wijken af van de begroting omdat deze zijn gerealiseerd onder de rubriek bijdrage rijksbrede SSO’s.
Rentelasten
De inspectie heeft geen lopende leningen en daardoor ook geen rentelasten.
Afschrijvingskosten
De afschrijvingskosten zijn iets hoger dan begroot als gevolg van eerdere investeringen vanwege taakuitbreiding.
Dotaties voorzieningen
De dotaties aan voorzieningen beperkingen zich tot € 6.498 voor de voorziening dubieuze debiteuren.
Bijzondere lasten
De bijzondere lasten betreffen voornamelijk het bedrag van de vrijval van de voorzieningen van het voormalig CFV (€ 1,6 miljoen), dat is opgenomen als bijzondere last en dat, evenals het resultaat Aw 2016, wordt verrekend met de Woningcorporaties in de heffing over 2017.
Saldo van baten en lasten
De inspectie heeft over 2016 een positief resultaat behaald van € 4,8 miljoen. De belangrijkste redenen voor dit overschot zijn de laag uitgevallen verhuiskosten (circa € 0,3 miljoen) waarvoor wel € 2,2 miljoen extra bijdrage is ontvangen en het niet volledig aanwenden van de extra toegekende middelen voor personele kosten als gevolg van het dempende effect van uitstroom van personeel, waardoor extra middelen onbenut zijn gebleven. De opbrengsten uit vergunningverlening zijn ook hoger dan geraamd (€ 0,6 miljoen).
31-12-2016 |
31-12-2015 |
||
---|---|---|---|
Activa |
|||
Immateriële vaste activa |
– |
– |
|
Materiële vaste activa |
3.787 |
6.114 |
|
Grond en gebouwen |
– |
– |
|
Installaties en inventarissen |
– |
– |
|
Overige materiële vaste activa |
3.787 |
6.114 |
|
Materiële vaste activa in aanbouw |
– |
– |
|
Onderhanden werk |
– |
– |
|
Debiteuren |
937 |
316 |
|
Overige vorderingen en overlopende activa |
1.242 |
1.200 |
|
Liquide middelen |
40.775 |
40.672 |
|
Totaal activa |
46.741 |
48.302 |
|
Passiva |
|||
Eigen vermogen |
12.320 |
9.128 |
|
Exploitatiereserve |
7.439 |
7.602 |
|
Onverdeeld resultaat |
4.791 |
1.526 |
|
Voorzieningen |
2.138 |
5.836 |
|
Leningen bij het MvF |
– |
– |
|
Crediteuren |
294 |
226 |
|
Overige schulden en overlopende passiva |
32.079 |
33.112 |
|
Totaal passiva |
46.741 |
48.302 |
Activa
Materiële vaste activa
De inspectie heeft dertien auto’s afgevoerd in 2016 en vooralsnog niet vervangen. Bij toekomstige vervanging van het wagenpark worden de ILT-voertuigen geleased en daarmee geen eigendom van de ILT.
Debiteuren
De debiteurenstand is gestegen ten opzichte van 2015. Dit met name vanwege een aantal vorderingen op andere onderdelen van het Rijk.
Overige vorderingen en overlopende activa
Deze post betreft grotendeels nog te factureren werkzaamheden vergunningverlening.
Liquide middelen
Voor de ruim € 40 miljoen die de ILT per 31 december op de rekening-courant heeft staan, is geen deposito geplaatst bij de Rijkshoofdboekhouding. Dit vanwege het ontbreken van een rentevergoeding voor korte en middellange deposito-looptijden. Tegenover de liquide middelen staan een aantal voorzieningen, reserveringen en schuldposities op de balans en heeft de ILT de beschikking over een eigen vermogen.
Passiva
Eigen vermogen
Door het positieve resultaat van € 4,8 miljoen over 2016 overstijgt de inspectie het maximale eigen vermogen. Overeenkomstig de Regeling agentschappen zal bij de Eerste suppletoire begroting 2017 dit overschot worden afgeroomd door de eigenaar van de ILT.
Exploitatie reserve |
Onverdeeld resultaat |
Totale vermogen |
|
---|---|---|---|
Stand begin boekjaar |
7.602 |
1.526 |
9.128 |
Resultaatverdeling |
1.526 |
– 1.526 |
– |
Afdracht overschot aan moederdep. |
– 1.689 |
– 1.689 |
|
Resultaat boekjaar |
4.791 |
4.791 |
|
Stand eind boekjaar |
7.439 |
4.791 |
12.230 |
Voorzieningen
Voorziening functioneel leeftijdsontslag:
Voor werknemers die werkzaam zijn in een zogenoemde substantieel bezwarende functie is, op basis van de SBF/FLO-regeling, in het verleden een voorziening getroffen omdat deze werknemers recht hebben om vervroegd uit te treden. Hoewel de uitvoering van de regeling is gewijzigd, is er geen reden geweest om de aannames aan te passen. De voorziening is gewaardeerd tegen contante waarde. Deze contante waarde is berekend met behulp van de 10 jaar depositorente bij de Rijkshoofdboekhouding. Deze rente is verder gedaald. Tegelijkertijd is er voor een aantal rechthebbenden een correctie doorgevoerd op hun rechten. Per saldo leidt dit tot een vrijval van € 0,1 miljoen.
Reorganisatievoorziening:
Deze voorziening bestond uit drie delen:
1. Een in 2012 getroffen reorganisatievoorziening. Verloop bestond voornamelijk uit onttrekkingen. Voor 2016 ging het nog om één maand onttrekking waarna de voorziening is beëindigd (€ 0,1 miljoen vrijval).
Bij de overgang van het CFV naar ILT, per 01-07-2015, zijn er twee reorganisatievoorzieningsdelen overgekomen:
2. Ontslagregeling CFV. Voor een aantal oud-medewerkers is in het verleden een ontslagregeling getroffen. Gedurende het jaar is het aantal onttrekkingen beperkt gebleven waardoor er vrijval (€ 0,5 miljoen) is opgetreden.
3. Transitiekosten CFV. Het huurcontract van het voormalig CFV in Baarn is in 2016 overgedragen aan het Rijksvastgoedbedrijf. Daarmee is de noodzaak om de voorziening aan te houden verdwenen en is het restant bedrag vrijgevallen (€ 1,1 miljoen).
De vrijgevallen middelen uit de laatste twee voorzieningen worden met corporaties verrekend via de heffing 2017.
Voorziening claims derden:
De lopende rechtszaak is afgewikkeld met volledige onttrekking van de voorziening als gevolg.
SBF |
Reorganisatie |
Claims derden |
Totaal |
Dub. Deb. |
|
---|---|---|---|---|---|
Stand begin boekjaar |
2.767 |
2.318 |
750 |
5.836 |
925 |
Dotatie ten laste van het resultaat |
6 |
||||
Vrijval ten gunste van het resultaat |
– 121 |
– 1.688 |
– 1.808 |
– 5 |
|
Onttrekking voorziening |
– 688 |
– 451 |
– 750 |
– 1.889 |
– 441 |
Stand eind boekjaar |
1.959 |
179 |
– |
2.138 |
485 |
Crediteuren
De crediteurenstand is relatief laag; grote crediteuren staan niet open.
Overige schulden en overlopende passiva.
Hieronder vallen vele verschillende schuldposities van de inspectie.
Belangrijkste daarbij zijn de verplichtingen aan het personeel (€ 7,8 miljoen) en transitorische posten (€ 9,5 miljoen). Het resultaat van de Autoriteit woningcorporaties (€ 3,2 miljoen) dat in 2017 in mindering wordt gebracht op de heffing 2017, is ook verantwoord onder deze post.
Apart onder nog te betalen staat nog de projectsteun wijkenaanpak. In 2008 heeft CFV een taak gekregen in het innen en verstrekken van bijzondere projectsteun voor de 40 aandachtswijken van jaarlijks € 75 miljoen. Op grond van de eindverantwoordingen (tussenstand) over de verstrekte subsidies 2008 tot en met 2012 is tot en met 2015 € 3,5 miljoen teruggevorderd bij diverse corporaties. Naar verwachting vinden de laatste eindafrekening in 2019 plaats. Het uiteindelijke saldo staat ter beschikking aan de Minister voor WenR.
De verhoudingen vorderingen en schulden ten opzichte van het moederdepartement, overige departementen en agentschappen en derden zijn als volgt:
Moederdepartement |
Overige Ministeries en Agentschappen |
Derden |
|
---|---|---|---|
Debiteuren1 |
281 |
1.141 |
|
Nog te onvangen bedragen |
139 |
1.103 |
|
Liquide middelen |
2 |
40.773 |
|
Crediteuren |
– 20 |
– 274 |
|
Nog te betalen bedragen |
– 6.308 |
– 4.550 |
– 21.220 |
Omschrijving |
(1) Vastgestelde begroting |
(2) Realisatie |
(3)=(2)–(1) Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting |
|
---|---|---|---|---|
1. |
Rekening-courant RHB 1 januari 2016 |
31.374 |
40.672 |
9.298 |
Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+) |
2.800 |
|||
Totaal uitgaven operationele kasstroom (–/–) |
– 965 |
|||
2. |
Totaal operationele kasstroom |
– 4.000 |
1.835 |
5.836 |
Totaal investeringen (–/–) |
– 2.000 |
– 79 |
1.921 |
|
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+) |
– |
36 |
36 |
|
3. |
Totaal investeringskasstroom |
– 2.000 |
– 43 |
1.957 |
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–) |
– |
– 1.689 |
– 1.689 |
|
Eenmalige storting door moederdepartement (+) |
– |
– |
– |
|
Aflossingen op leningen (–/–) |
– |
– |
– |
|
Beroep op leenfaciliteit (+) |
– |
|||
4. |
Totaal financieringskasstroom |
– |
– 1.689 |
– 1.689 |
5. |
Rekening-courant RHB 31 december 2016 |
25.374 |
40.775 |
15.401 |
1. Rekening-courant RHB per 1 januari 2016
De rekening-courant met de Rijkshoofdboekhouding stond per 1 januari 2016 op € 40,7 miljoen.
2. Operationele kasstroom
De operationele kasstroom geeft de kasstromen weer die voortvloeien uit de bedrijfsvoering. Bij het bepalen van de operationele kasstroom is uitgegaan van het saldo van baten en lasten, dat is gecorrigeerd voor de afschrijvingen en de mutaties in de balansposten kortlopende activa en passiva. De positieve operationele kasstroom over 2016 is vooral ontstaan door het positieve resultaat per 31 december (€ 4,8 miljoen) en een afname van de voorzieningen.
3. Totaal investeringskasstroom
Er is enkel geïnvesteerd in inspectie-apparatuur. Vervangingen van het wagenpark zijn uitgesteld vanwege de herijking van het wagenparkbeleid. Hierdoor blijft de daadwerkelijke investeringsstroom achter bij de begroting.
4. Totaal financieringskasstroom
De financieringskasstroom bestond in 2016 voornamelijk uit de afdracht aan het moederdepartement van het overschot aan eigen vermogen. Voor de geactiveerde kosten over 2016 is geen lening aangevraagd gezien de huidige liquiditeitspositie.
5. Rekening-courant RHB per 31 december 2016
Per 31 december 2016 staat er € 40,8 miljoen op de rekening-courant bij de Rijkshoofdboekhouding. Het positieve saldo wordt verklaard doordat er tegenover de liquide middelen schuldposities zijn in de vorm van voorzieningen, eigen vermogen, transitorische posten en overige posten met een structureel karakter (ontvangen waarborgsommen, reservering vakantiegeld). Gezien de nulstand van de rente op deposito’s zijn er geen middelen vastgezet op korte of middellange deposito’s. Het saldo op de rekening-courant is daarmee ter vrije beschikking.
Omschrijving Generiek Deel |
t-3 |
t-2 |
t-1 |
t |
Oorspronkelijke begroting t |
---|---|---|---|---|---|
1. Kostprijzen per productgroep (x € 1.000) |
|||||
– Handhaving |
120.201 |
125.677 |
126.080 |
117.865 |
110.669 |
– Vergunningverlening |
23.832 |
24.103 |
19.750 |
25.363 |
18.198 |
2. Tarieven/uur (x € 1) |
|||||
– Handhaving |
131,3 |
134,1 |
129,7 |
145,5 |
115,80 |
– Vergunningverlening |
132,8 |
137,5 |
132,5 |
134,8 |
119,50 |
3. Omzet per productgroep (x € 1.000) |
|||||
– Handhaving |
143.309 |
139.898 |
133.154 |
140.082 |
94.669 |
– Vergunningverlening |
8.810 |
7.525 |
13.832 |
12.068 |
7.584 |
4. Fte-totaal |
1.119 |
1.171 |
1.135 |
1.152 |
1.047 |
(excl. externe inhuur) |
|||||
5. Saldo van baten en lasten |
7,56% |
0,25% |
1,02% |
2,08% |
0 |
6. Kwaliteitsindicator 1: doorlooptijd vergunningen1 |
85% |
86% |
90% |
86% |
95% |
7. Kwaliteitsindicator 2: wachttijden informatiecentrum |
13 sec. |
21 sec |
29 sec |
<20 sec. |
|
Omschrijving Specifiek Deel |
|||||
8. Kostprijs/product (x € 1.000): |
|||||
– Inspectie |
117.316 |
124.462 |
125.318 |
117.895 |
122.691 |
– Vergunningverlening |
23.832 |
23.876 |
19.628 |
25.363 |
23.523 |
– Monsterafname |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
9. Kwaliteit Handhaving: |
|||||
– Klachten (bezwaar en beroep) |
700 |
1.484 |
1.484 |
3812 |
1.000 |
– Gegrond verklaard (%) |
n.b. |
n.b. |
48% |
n.b. |
95% |
De doorlooptijd vergunningverlening betreft een ongewogen gemiddelde van de doorlooptijden vergunningverlening van de ILT.
Het betreft hier enkel centrale JZ-gegevens. Individuele decentrale zaken zijn hier niet in opgenomen.
De kostprijzen per productgroep en de tarieven per uur zijn gestegen door enerzijds de loon- en prijsontwikkeling en anderzijds door de volledige doorwerking van de kosten van de Autoriteit woningcorporaties in de ILT-kosten in 2016. Daarnaast zijn er vergunningverlenende activiteiten gestart in de leefomgevingsdomeinen die tot een groei van het werkpakket en daarmee productgroepprijs hebben geleid.
Het verschil tussen de omzet vergunningverlening en de kosten voor vergunningverlening wordt verklaard doordat de ILT (overwegend) niet-kostendekkende tarieven afgeeft. Daarnaast worden er niet-tarifeerbare producten afgegeven.
Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI)
(1) |
(2) |
(3)=(2)–(1) |
||
---|---|---|---|---|
Oorspronkelijk vastgestelde begroting |
Realisatie 2016 |
Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting |
Realisatie 2015 |
|
Baten |
||||
Omzet IenM |
36.031 |
40.257 |
4.226 |
46.668 |
Omzet nutv werkzaamheden |
1.217 |
10.662 |
9.445 |
|
Omzet overige departementen |
2.062 |
2.035 |
– 27 |
1.744 |
Omzet derden |
21.898 |
21.004 |
– 894 |
17.673 |
Rentebaten |
0 |
1 |
1 |
25 |
Vrijval voorzieningen |
0 |
0 |
0 |
632 |
Bijzondere baten |
1 |
1 |
||
Totaal baten |
61.208 |
73.960 |
12.752 |
66.742 |
Lasten |
||||
Apparaatskosten |
||||
– Personele kosten |
28.744 |
32.784 |
4.040 |
30.904 |
* waarvan eigen personeel |
27.914 |
30.478 |
2.564 |
27.871 |
* waarvan externe inhuur |
830 |
2.306 |
1.476 |
3.033 |
– Materiële kosten |
22.044 |
21.797 |
– 247 |
19.472 |
* waarvan apparaat ICT |
6.564 |
4.271 |
– 2.293 |
3.842 |
* waarvan bijdrage aan SSO's |
4.966 |
2 |
– 4.964 |
2.617 |
Aardobservatie |
8.374 |
17.318 |
8.944 |
13.050 |
Rentelasten |
242 |
0 |
– 242 |
10 |
Afschrijvingskosten |
||||
– materieel |
1.804 |
1.767 |
– 37 |
2.061 |
* waarvan apparaat ICT |
992 |
1.274 |
282 |
1.400 |
– immaterieel |
||||
Overige Lasten |
||||
– Dotaties voorzieningen |
0 |
0 |
642 |
|
– Bijzondere lasten |
161 |
161 |
263 |
|
Totaal lasten |
61.208 |
73.827 |
12.619 |
66.402 |
Saldo van baten en lasten |
0 |
133 |
133 |
340 |
Toelichting Baten
Begroot 2016 |
Realisatie 2016 |
Verschil |
Realisatie 2015 |
|
---|---|---|---|---|
Artikel 11 Waterkwantiteit |
401 |
524 |
123 |
526 |
Artikel 16 Spoor |
0 |
44 |
44 |
44 |
Artikel 17 Luchtvaart |
0 |
14 |
14 |
23 |
Artikel 19 Klimaat |
220 |
809 |
589 |
716 |
Artikel 23 Meteorologie, seismologie en aardobservatie |
32.566 |
35.952 |
3.386 |
40.001 |
Inzet middelen Balans |
0 |
10.662 |
10.662 |
1.402 |
Bijdrage ILT |
313 |
104 |
– 209 |
313 |
Bijdrage RWS |
2.531 |
2.458 |
– 73 |
2.909 |
ANVS |
213 |
213 |
||
Overig IenM |
138 |
138 |
30 |
|
Overig |
0 |
704 |
||
Totaal |
36.031 |
50.918 |
14.887 |
46.668 |
waarvan programma |
8.374 |
17.318 |
8.944 |
13.050 |
In bovenstaande tabel wordt de aansluiting weergegeven tussen de ontvangen middelen van het moederdepartement en de omzet welke in de administratie is verantwoord. De ontvangsten waar nog geen prestaties (kosten) tegenover staan worden niet als opbrengst verantwoord, maar als vooruit ontvangen bedragen verantwoord ter dekking van toekomstige kosten. Zodra de prestaties (kosten) worden geleverd, worden de opbrengsten verantwoord en de vooruitontvangen bedragen verminderd. In 2016 zijn de vooruitonvangen bedragen vooral verminderd door geboekte opbrengsten in het kader van Aardobservatie, Deltaplan, Transitiekosten en Anders omgaan met data. Een uitsplitsing van de vooruitontvangen positie volgt uit de onderstaande tabel.
per |
Vooruitontvangen |
per |
||
---|---|---|---|---|
1-1-2016 |
BIJ |
AF |
31-12-2016 |
|
Aardobservatie |
19.160 |
0 |
8.901 |
10.260 |
Deltaplan ICT |
705 |
0 |
705 |
0 |
Security |
125 |
0 |
125 |
0 |
Transitiekosten |
455 |
0 |
455 |
0 |
Cabauw |
270 |
0 |
182 |
89 |
Radar |
400 |
0 |
195 |
205 |
Anders omgaan met data |
380 |
0 |
205 |
175 |
Reken- en opslaginfrastructuur |
340 |
0 |
0 |
340 |
BES overname dienstverlening |
725 |
0 |
292 |
433 |
BES Golfmodel |
215 |
0 |
215 |
|
BES Meteo en seismo |
210 |
0 |
210 |
|
Totaal vooruitontvangen Transitorische passiva |
22.560 |
425 |
11.058 |
11.927 |
Klimaatsheets |
108 |
0 |
107 |
1 |
Space Weather |
206 |
167 |
0 |
373 |
SBW Wind |
175 |
0 |
110 |
65 |
Totaal |
23.049 |
592 |
11.275 |
12.366 |
Begroot 2016 |
Realisatie 2016 |
Verschil |
Realisatie 2015 |
|
---|---|---|---|---|
RIVM |
136 |
0 |
– 136 |
0 |
Defensie |
976 |
984 |
8 |
990 |
EZ |
950 |
982 |
32 |
716 |
Overig |
69 |
69 |
37 |
|
Totaal |
2.062 |
2.035 |
– 27 |
1.744 |
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de opbrengsten vanuit overige departementen nagenoeg gelijk zijn aan de begrote opbrengsten.
Begroot 2016 |
Realisatie 2016 |
Verschil |
Realisatie 2015 |
|
---|---|---|---|---|
Luchtvaart |
9.209 |
9.288 |
79 |
9.362 |
Projecten extern gefinancierd |
8.800 |
10.325 |
1.525 |
6.271 |
Dataverstrekkingen en licenties |
511 |
693 |
182 |
667 |
Overig |
3.378 |
698 |
– 2.680 |
1.373 |
Totaal |
21.898 |
21.004 |
– 894 |
17.673 |
De stijging van de extern gefinancierde projectopbrengsten wordt veroorzaakt doordat er meer projecten zijn uitgevoerd dan begroot en doordat er projecten zijn uitgevoerd waarbij het KNMI als hoofdaannemer fungeerde waardoor ook deze inzet van de onderaannemers in de winst en verlies van het KNMI wordt verantwoord.
De lagere dan begrote realisatie van de overige opbrengsten wordt veroorzaakt doordat een aantal hier begrote posten niet zijn gerealiseerd. Het betreft een algemene opbrengsttaakstelling (€ 1,0 miljoen), een verwachte teruggaven van de RVB (€ 0,7 miljoen) en een verwachte bijdrage vanuit SEO voor medefinanciering van EU projecten (€ 0,4 miljoen).
Rentebaten
De rentebaten bestaan uit ontvangen rente over het saldo op de rekening courant. De realisatie is lager dan begroot door de lage rentestand in 2016.
Toelichting Lasten
Begroot 2016 |
Realisatie 2016 |
Verschil |
Realisatie 2015 |
|||
---|---|---|---|---|---|---|
Personeel |
28.744 |
32.784 |
4.040 |
30.904 |
||
Specificatie |
||||||
Eigen personeelskosten |
27.914 |
30.478 |
2.564 |
27.871 |
||
waarvan: Loonkosten |
28.512 |
25.850 |
||||
waarvan: Overige personeelskosten |
1.966 |
2.021 |
||||
Inhuur |
830 |
2.306 |
1.476 |
3.033 |
||
Gemiddeld aantal fte |
357,0 |
372,0 |
15,0 |
348,0 |
||
Mutatie fte t.o.v. voorgaand jaar |
4,0% |
– 2,7% |
||||
Loonsom per medewerker |
76,7 |
74,3 |
||||
Daling salariskosten per medewerker |
2,0% |
– 1,2% |
De gemiddelde bezetting in 2016 bedraagt 372 fte. Dit is een stijging van 15 fte ten opzichte van de begroting. De stijging wordt voornamelijk veroorzaakt door de benodigde capaciteit voor het uitvoeren van de diverse projecten. Daarnaast is er een tijdelijke uitbreiding van het aantal fte geweest om de kennisoverdracht mogelijk te maken van medewerkers, die het komend jaar met pensioen gaan (10% van de huidige medewerkers van het KNMI gaat in de komende vijf jaar met pensioen). Twintig procent van de medewerkers binnen het KNMI is per 31-12-2016 in tijdelijke dienst.
Het gemiddelde ziekteverzuim (2,6%) is beneden de norm (4%) gebleven in 2016.
Begroot 2016 |
Realisatie 2016 |
Verschil |
Realisatie 2015 |
|||
---|---|---|---|---|---|---|
Materieel |
30.418 |
39.115 |
8.697 |
32.522 |
||
Contributie Bijdragen |
20.278 |
16.121 |
||||
waarvan aardobservatie |
17.318 |
13.050 |
||||
waarvan overig |
2.960 |
3.071 |
||||
Onderhoud en exploitatie |
4.284 |
4.425 |
||||
Huur en lease |
5.280 |
2.845 |
||||
Bureau, voorlichting en huisvesting |
1.786 |
1.865 |
||||
SWO |
0 |
0 |
||||
Uitbesteding |
7.348 |
7.207 |
||||
Overige kosten |
139 |
59 |
Rentelasten, afschrijvingskosten en overige lasten
In 2016 zijn er geen rentelasten. De afschrijvingskosten zijn in 2016 lager dan 2015 doordat er in de laatste jaren (2013, 2014 en 2015) minder investeringen hebben plaatsgevonden. De bijzondere lasten bestaan voornamelijk uit deactiveringen van de Argofloats (€ 153.000).
Saldo van baten en lasten
Het resultaat over 2016 is € 0,13 miljoen positief. Voorgesteld wordt om het resultaat toe te voegen aan het Eigen vermogen.
31-12-2016 |
31-12-2015 |
|
---|---|---|
Activa |
||
Materiële vaste activa |
||
* Grond en gebouwen |
4.546 |
5.009 |
* Installaties en inventaris |
292 |
698 |
* Overige activa |
2.768 |
3.630 |
* In ontwikkeling |
4.233 |
2.306 |
Onderhandenwerk |
2.883 |
2.778 |
Debiteuren |
2.227 |
4.727 |
Transitorische activa |
212 |
752 |
Liquide middelen |
11.668 |
22.333 |
Totaal activa |
28.829 |
42.233 |
Passiva |
||
Eigen vermogen |
||
* Exploitatiereserve |
2.123 |
1.783 |
* Onverdeeld resultaat |
133 |
340 |
Lening bij Min. van Financiën |
0 |
0 |
Voorzieningen |
556 |
642 |
Vooruitontvangen projecten |
3.089 |
4.451 |
Crediteuren |
502 |
264 |
Transitorische passiva |
22.426 |
34.753 |
Totaal passiva |
28.829 |
42.233 |
Toelichting Balans
Wachtgeld |
Reorganisatievoorziening |
Totaal |
|||
---|---|---|---|---|---|
Saldo per 1 jan 2016 |
583 |
59 |
642 |
||
Af: |
|||||
onttrekking |
46 |
40 |
86 |
||
Saldo per 31 dec 2016 |
537 |
19 |
556 |
In 2015 is er een wachtgeldvoorziening gevormd voor een wettelijke en juridische verplichting aan één voormalige medewerker voor een periode van 9 jaren en 6 maanden (€ 583.000) en voor een Van-werk-naar-werk kandidaat is er in 2015 een voorziening gevormd (€ 59.000). In 2016 zijn de kosten voor de hiervoor vermelde voorzieningen als onttrekkingen opgenomen.
31-12-2016 |
31-12-2015 |
|
---|---|---|
Vooruit ontvangen Overheid |
11.927 |
22.560 |
Vooruit ontvangen overig |
733 |
941 |
Af te dragen derden |
92 |
140 |
Nog te betalen |
5.914 |
8.014 |
Te betalen vakantiegeld |
894 |
813 |
Te betalen vakantiedagen |
1.164 |
980 |
Te verrekenen luchtvaartmeteo |
1.434 |
1.090 |
Te betalen eindejaaruitkering |
132 |
122 |
Te betalen BTW |
136 |
92 |
Totaal |
22.426 |
34.752 |
De vooruit ontvangen bedragen overheid hebben voornamelijk betrekking op de bijdragen voor aardobservatie (€ 10,3 miljoen). Deze bedragen zullen in komende jaren worden uitgegeven. De nog te betalen post betreft vooral de nog niet ontvangen factuur van SSC-Campus (€ 5,2 miljoen) voor de dienstverlening in het tweede tot en met het vierde kwartaal. Te betalen vakantiedagen betreft de reservering voor niet opgenomen vakantiedagen voor eigen personeel. Te verrekenen luchtvaartmeteo bestaat uit prijs- en volumeverschillen van de tarieven van 2013 t/m 2015. Het bedrag van (€ 1,4 miljoen) wordt in de periode 2017–2018 verrekend in het tarief.
De daling van de transitorische passiva wordt voornamelijk veroorzaakt doordat de contributiebetalingen aan EUMETSAT € 8,9 miljoen hoger waren dan de in 2016 ontvangen vergoeding. Daarnaast is per saldo € 1,9 miljoen afgeboekt ter dekking van kosten (met name Deltaplan Transitie, Anders omgaan met Data, etc.). De daling van de post «Nog te betalen» wordt voornamelijk veroorzaakt door de lagere omvang van de nog te ontvangen facturen.
Debiteuren |
Onderhanden projecten |
Nog te ontvangen |
Liquide middelen |
Crediteuren |
Vooruit ontvangen projecten |
Nog te betalen |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|
Moederdepartement |
39 |
– |
462 |
11.927 |
|||
Overige ministeries en agentschappen |
45 |
– |
11.668 |
– 2 |
601 |
137 |
|
Derden |
2.144 |
2.883 |
212 |
504 |
2.026 |
10.362 |
|
Voorziening dubieuze debiteuren |
– 1 |
||||||
Totaal |
2.227 |
2.883 |
212 |
11.668 |
502 |
3.089 |
22.426 |
Ontwikkeling Eigen Vermogen
Eigen vermogen (bedragen x € 1.000)
Saldo Eigen vermogen per 31/12/2015 |
1.783 |
|
Bij: Onverdeeld resultaat 2014 (negatief) |
340 |
|
Saldo Eigen vermogen per 1/1/2015 |
2.123 |
|
Bij: Onverdeeld resultaat 2015 |
133 |
|
Saldo Eigen vermogen per 31/12/2015 |
2.256 |
Voorgesteld wordt om het onverdeelde resultaat van 2016 toe te voegen aan het Eigen vermogen. Het Eigen vermogen bedraagt na verwerking van de winst over 2016 € 2,5 miljoen. In de onderstaande tabel wordt de ontwikkeling van het eigen vermogen over de afgelopen jaren weergegeven.
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
realisatie 2015 |
begroot 2016 |
realisatie 2016 |
||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1. Eigen vermogen per 1/1 |
1.801 |
611 |
1.877 |
5.407 |
1.783 |
2.123 |
2.123 |
|
2. Saldo van baten en lasten |
– 1.190 |
1.266 |
2.276 |
– 1.250 |
340 |
0 |
133 |
|
3a. uitkering aan moederdepartement |
– 2.374 |
|||||||
3b. bijdrage van moederdepartement |
||||||||
3c. overige mutaties |
||||||||
3. Totaal directe mutaties in EV |
1.254 |
|||||||
4. Eigen vermogen per 31/12 |
611 |
1.877 |
5.407 |
1.783 |
2.123 |
2.123 |
2.256 |
|
% gemiddelde omzet laatste 3 jaar |
1,1% |
3,1% |
8,9% |
2,9% |
3,5% |
3,4% |
Kastroomoverzicht
(1) |
(2) |
(3)=(2)–(1) |
||
---|---|---|---|---|
Omschrijving |
Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2016 |
Realisatie 2016 |
Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting |
|
1. |
Rekening courant RHB 1 januari |
17.052 |
22.333 |
5.281 |
Totaal ontvangsten operationele kasstroom |
1.804 |
4.940 |
3.136 |
|
Totaal ontvangsten operationele kasstroom |
– 12.440 |
– 13.643 |
– 1.203 |
|
2. |
Totaal operationele kasstroom |
– 10.636 |
– 8.703 |
1.933 |
Totaal investeringen (–/–) |
– 3.970 |
– 2.194 |
1.776 |
|
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+) |
232 |
232 |
||
3. |
Totaal investeringskasstroom |
– 3.970 |
– 1.962 |
2.008 |
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–) |
0 |
0 |
||
Eenmalige storting door moederdepartement (+) |
0 |
|||
Aflossingen op leningen (–/–) |
– 260 |
0 |
260 |
|
Beroep op leenfaciliteit (+) |
3.970 |
0 |
– 3.970 |
|
4. |
totaal financieringskasstroom |
3.710 |
0 |
– 3.710 |
5. |
Rekening courant RHB 31 december (=1+2+3+4) |
6.156 |
11.668 |
5.512 |
Toelichting Operationele kasstroom
Operationele kasstroom
De operationele kasstroom wordt afgeleid uit (afgerond) het saldo van baten en lasten (€ 0,1 miljoen), dat is gecorrigeerd voor de afschrijvingskosten (€ 1,8 miljoen), toename onderhanden projecten (– € 0,1 miljoen), afname kortlopende vorderingen (€ 3,0 miljoen), afname voorzieningen (€ 0,1 miljoen) en een afname van de schulden (– € 13,5 miljoen).
Investeringskasstroom
In 2016 is vooral geïnvesteerd in vervanging van waarneemapparatuur (Radar € 0,7 miljoen, Wolkenhoogtemeters € 0,5 miljoen, High Performance Computing € 0,2 miljoen, Uitbreiding MOS € 0,2 miljoen en Argofloats € 0,2 miljoen).
Financieringskasstroom
Er is in 2016 geen beroep op de leenfaciliteit gedaan. De activa zijn door het KNMI zelf gefinancierd.
Doelmatigheid
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
Begroting 2016 |
|||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kostprijs in € per eenheid product |
||||||||
– |
percentage overhead |
33% |
37% |
33% |
34% |
25% |
||
– |
fte's indirect |
111 |
121 |
115 |
97 |
89 |
96 |
|
Tarieven/uur |
121 |
111 |
100 |
96 |
108 |
|||
Omzet per productgroep |
||||||||
– |
meteorologie |
50.423 |
46.254 |
47.121 |
50.946 |
54.544 |
50.790 |
|
– |
seismologie |
3.686 |
2.690 |
1.753 |
2.089 |
2.096 |
2.044 |
|
– |
aardobservatie |
10.110 |
8.468 |
9.846 |
13.050 |
17.318 |
8.374 |
|
FTE- per 31 december |
383 |
358 |
354 |
348 |
372 |
357 |
||
Saldo van baten en lasten (%) |
2% |
4% |
– 2% |
1% |
0% |
0% |
||
Algemene weersverwachtingen en adviezen |
||||||||
– |
afwijking min temperatuur (°C) |
– 0,17 |
– 0,01 |
– 0,18 |
0,45 |
0,44 |
ABS (<0,5) |
|
– |
afwijking max temperatuur (°C) |
– 0,32 |
– 0,25 |
– 0,52 |
– 0,31 |
– 0,36 |
ABS (<0,5) |
|
– |
gem afwijking wind snelheid (m/s) |
– 0,05 |
0,26 |
0 |
0 |
0,26 |
ABS (<1,0) |
|
Maritieme verwachtingen |
||||||||
– |
tijdigheid marifoonbericht (%) |
98,4 |
99,3 |
99,9 |
99,5 |
98,9 |
>99 |
Kosten in € per eenheid product
In 2015 zijn de uitgangspunten voor bepaling van de overhead in het kostprijsmodel gewijzigd. Uit het oogpunt van vergelijkbaarheid zijn de gerealiseerde waarden herrekend.
De overheadkosten kennen afgezien van de stijging van de huurkosten (door de stelselwijziging RVB) een licht dalende trend. Ondanks de stijging van de huurkosten met circa € 2 miljoen is het percentage overhead slechts met 1% gestegen.
Door wijzigingen in de totale kosten wordt een wijziging van de overheadkosten niet altijd zichtbaar in het percentage overhead.
Het aantal niet direct aan producten toe te wijzen fte’s daalt ook in 2016. Dit wordt vooral veroorzaakt door het beleid om activiteiten zoveel mogelijk direct aan producten te koppelen.
Aantal fte’s
Het aantal fte’s per 31 december is hoger dan begroot, maar is gecompenseerd door extra opbrengsten.
Algemene weersverwachtingen en adviezen
Alleen de gerealiseerde waarde voor de tijdigheid marifoonbericht valt buiten de gestelde doelstellingen. Analyse heeft opgeleverd dat er geen aanvullende maatregelen nodig zijn.
Nederlandse Emissieautoriteit (NEa)
(1) |
(2) |
(3)=(2)–(1) |
||||
---|---|---|---|---|---|---|
Omschrijving |
Oorspronkelijk vastgestelde begroting |
Realisatie 2016 |
Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting |
Realisatie 2015 |
||
Baten |
||||||
Omzet IenM |
7.174 |
8.149 |
975 |
7.622 |
||
Omzet overige departementen |
0 |
0 |
0 |
|||
Omzet derden |
55 |
0 |
– 55 |
19 |
||
Rentebaten |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
Bijzondere baten |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
Totaal baten |
7.229 |
8.149 |
920 |
7.641 |
||
Lasten |
||||||
Apparaatskosten |
||||||
– |
personele kosten |
5.301 |
5.412 |
111 |
5.324 |
|
* waarvan eigen personeel |
4.416 |
4.685 |
269 |
4.681 |
||
* waarvan externe inhuur |
600 |
586 |
– 14 |
527 |
||
* waarvan overige personele kosten |
285 |
141 |
– 144 |
116 |
||
– |
materiële kosten |
1.190 |
1.269 |
79 |
1.761 |
|
* waarvan apparaat ICT |
880 |
175 |
– 705 |
265 |
||
* waarvan bijdrage aan SSO's |
461 |
461 |
501 |
|||
* waarvan overige materiële kosten |
310 |
633 |
323 |
995 |
||
Rentelasten |
16 |
8 |
– 8 |
13 |
||
Afschrijvingskosten: |
||||||
– |
materieel |
2 |
2 |
2 |
||
waarvan apparaat ICT |
2 |
2 |
2 |
|||
– |
immaterieel |
722 |
737 |
15 |
606 |
|
Totaal lasten |
7.229 |
7.428 |
199 |
7.706 |
||
Saldo van baten en lasten |
0 |
721 |
721 |
– 65 |
Toelichting op de baten en lasten
Baten
Omzet IenM
De omzet IenM betreft de omzet voor werkzaamheden die de NEa verricht voor het moederdepartement. De omzet IenM is een vergoeding voor werkzaamheden op het gebied van:
• Naleving ETS stationair
• Nationale verplichtingen emissiehandel onder EU en VN
• Naleving EV
• Advies, ontwikkeling en implementatie EV
• Programma NEa 2017
De realisatie van de omzet IenM is hoger dan de oorspronkelijke begroting. Dit komt doordat de NEa voor 2016 een hogere opdracht heeft gekregen van de directie KLG (€ 7.959.449) dan oorspronkelijk was begroot en daarnaast heeft de NEa een opdracht tot datakoppeling met CBS uitgevoerd.
Lasten
Personele kosten
De kosten van het van het eigen personeel zijn hoger dan de kosten die zijn opgenomen in de oorspronkelijke begroting. In 2016 is de vaste formatie uitgebreid.
In 2016 is door eigen personeel gewerkt aan het Register Energie voor Vervoer fase 2. De loonkosten die betrekking hadden op deze uren (€ 24.148) zijn overgeboekt naar Zelfontwikkelde immateriële vaste activa in aanbouw.
De externe inhuur is nagenoeg gelijk aan de oorspronkelijke begroting.
Specificatie personele kosten |
Begroting 2016 |
Realisatie 2016 |
---|---|---|
Aantal FTE |
53,4 |
49,0 |
Eigen personeelskosten |
4.701 |
4.826 |
Kosten inhuur |
600 |
586 |
Totale personele kosten |
5.301 |
5.412 |
Materiële kosten
De materiële kosten zijn in totaal iets hoger uitgekomen dan oorspronkelijk begroot. Ten opzichte van de oorspronkelijke begroting is er een uitsplitsing gemaakt tussen apparaat ICT kosten en bijdragen aan SSO’s. Het verschil in overige materiële kosten betreft met name werkzaamheden voor het Programma NEa 2017. Deze werkzaamheden waren op het moment van het opstellen van de oorspronkelijke begroting niet of nauwelijks in beeld.
Balans van baten-lastenagentschap Nederlandse Emissieautoriteit per 31 december 2016 (voor verwerking van het resultaat)
31 december 2016 |
31 december 2015 |
|
---|---|---|
ACTIVA |
||
Vaste activa |
||
Immateriële vaste activa |
1.821 |
2.316 |
Materiële vaste activa |
||
– Overige materiële vaste activa |
3 |
5 |
1.824 |
2.321 |
|
Vlottende activa |
||
Debiteuren |
84 |
0 |
Overige vorderingen en overlopende activa |
222 |
277 |
306 |
277 |
|
Liquide middelen |
1.714 |
581 |
TOTAAL ACTIVA |
3.844 |
3.179 |
PASSIVA |
||
Eigen vermogen |
||
Exploitatiereserve |
299 |
364 |
Onverdeeld resultaat |
721 |
– 65 |
1.020 |
299 |
|
Langlopende schulden |
||
Leenfaciliteit Ministerie van Financiën |
420 |
760 |
Kortlopende schulden |
||
Crediteuren |
3 |
0 |
Overige schulden en overlopende passiva |
2.401 |
2.120 |
2.404 |
2.120 |
|
TOTAAL PASSIVA |
3.844 |
3.179 |
Toelichting op de balans
Activa
Immateriële vaste activa
De immateriële vaste activa zijn gewaardeerd tegen de historische kostprijs verminderd met de cumulatieve afschrijvingen. Onder de immateriële vaste activa valt het informatiesysteem PAN, het in mei 2015 in gebruik genomen Register Energie voor vervoer fase 1 en het in aanbouw zijnde Register Energie voor vervoer fase 2.
Overige vorderingen en overlopende activa
De post Overige vorderingen en overlopende activa bestaat voornamelijk uit een te ontvangen boete als gevolg van een opgelegd boetebesluit en vooruitbetaalde licentiekosten.
Liquide middelen
De post liquide middelen bestaat uit het saldo van de rekening courant RHB ten bedrage van € 1,7 miljoen zoals overeenkomt met het saldobiljet per 31 december 2016 en de waarde van de aanwezige VVV Cadeaubonnen.
Passiva
Eigen vermogen
Het eigen vermogen bestaat uit de exploitatiereserve en het nog onverdeelde resultaat van het afgesloten boekjaar. In de tabel is de ontwikkeling van het eigen vermogen opgenomen.
Ontwikkeling eigen vermogen (bedragen x € 1.000) |
Stand per 31 december 2014 |
Stand per 31 december 2015 |
Stand per 31 december 2016 |
---|---|---|---|
Eigen vermogen: |
|||
– exploitatiereserve |
954 |
1.261 |
299 |
– directe mutatie eigen vermogen1 |
– 590 |
– 897 |
|
– onverdeeld resultaat |
897 |
– 65 |
721 |
Totaal |
1.261 |
299 |
1.020 |
In 2015 is € 0,9 miljoen van het eigen vermogen afgedragen aan het moederdepartement vanwege de overschrijding van het plafond van maximaal 5% eigen vermogen van de gemiddelde omzet over de afgelopen drie jaar.
Toelichting
Het Eigen Vermogen overschrijdt per 31 december 2016 met € 0,6 miljoen het plafond van maximaal 5% eigen vermogen over de gemiddelde omzet over de afgelopen drie jaar. Overeenkomstig de regeling Agentschappen zal bij de eerstvolgende suppletoire begrotingswet worden aangegeven hoe deze overschrijding is hersteld.
Crediteuren
De post Crediteuren betreft een factuur van derden.
Overige schulden en overlopende passiva
De post Overige schulden en overlopende passiva is onder te verdelen in € 1,6 miljoen voor «crediteuren ministerie IenM». Dit betreft de afrekening met de opdrachtgever over het jaar 2016 (€ 1,2 miljoen), vooruitontvangen bedragen van het moederdepartement (€ 0,2 miljoen) en nog te betalen dienstverleningsovereenkomst (€ 0,2 miljoen). Vervolgens € 0,4 miljoen voor «crediteuren overige ministeries». Dit bedrag betreft het Ministerie van Financiën en bestaat uit het kortlopende deel van de leenfaciliteit (€ 0,34 miljoen) en de nog te betalen rente leenfaciliteit (€ 1.740). Het Ministerie van Economische zaken voor nog te betalen inbesteding (€ 75.000) en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor inbesteding (€ 1.137).
Het restant van € 0,4 miljoen betreft «crediteuren derden» en bevat voornamelijk reserveringen voor vakantiegeld/-dagen en eindejaarsuitkeringen (€ 0,25 miljoen), kosten voor inhuur van personeel (€ 72.000) en uitbesteding voor beheerkosten en nieuwsbrieven (€ 75.000).
(1) |
(2) |
(3)=(2)–(1) |
|||
---|---|---|---|---|---|
Omschrijving |
Oorspronkelijk vastgestelde begroting |
Realisatie |
Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting |
||
1. |
Rekening-courant RHB 1 januari 2016 |
601 |
578 |
– 23 |
|
2a +/+ |
Totaal ontvangsten operationele kasstroom |
7.229 |
1.946 |
1.305 |
|
2b –/– |
Totaal uitgaven operationele kasstroom |
– 6.507 |
– 29 |
– 110 |
|
2. |
Totaal operationele kasstroom |
722 |
1.917 |
1.195 |
|
3a –/– |
Totaal investeringen |
0 |
– 242 |
– 242 |
|
3b +/+ |
Totaal boekwaarde desinvesteringen |
0 |
0 |
0 |
|
3. |
Totaal investeringkasstroom |
0 |
– 242 |
– 242 |
|
4a –/– |
Eenmalige uitkering aan moederdepartement |
0 |
0 |
0 |
|
4b +/+ |
Eenmalige storting doormoederdepartement |
0 |
0 |
0 |
|
4c –/– |
Aflossingen op leningen |
– 680 |
– 540 |
140 |
|
4d +/+ |
Beroep op leenfaciliteit |
0 |
0 |
0 |
|
4. |
Totaal financieringskasstroom |
– 680 |
– 540 |
140 |
|
5. |
Rekening courant RHB 31 december 2016 |
643 |
1.713 |
1.070 |
|
(=1+2+3+4) (maximale roodstand 0,5 mln euro) |
Investeringskasstroom
In 2016 is geïnvesteerd in het in aanbouw zijnde Register Energie voor Vervoer fase 2 (€ 0,2 miljoen).
Financieringskasstroom
Op de leenfaciliteit is in 2016 € 0,54 miljoen afgelost.
Doelmatigheidsindicatoren1 |
Realisatie 2013 |
Realisatie 2014 |
Realisatie 2015 |
Realisatie 2016 |
Oorspronkelijke begroting 2016 |
---|---|---|---|---|---|
Kostprijzen per product (x € 1): |
|||||
Onderhoud ETS (per bkg installatie) |
6.916 |
7.474 |
10.078 |
||
Communicatie en voorlichting (helpdeskvragen)2 |
131 |
106 |
|||
Registeradministratie handelaren (per rekening)2 |
1.154 |
1.071 |
|||
Nationale verplichtingen onder EU en VN |
140 |
||||
Tijdelijk regime Hernieuwbare energie en brandstoffen (per deelnemer)2 |
6.725 |
||||
Naleving ETS (per bkg installatie) |
10.311 |
9.800 |
|||
Naleving EV (per deelnemersrol) |
12.537 |
||||
Tarieven per uur (x € 1): |
|||||
Laag |
83 |
75 |
75 |
74 |
75 |
Midden |
95 |
95 |
94 |
94 |
94 |
Hoog |
125 |
124 |
123 |
120 |
122 |
FTE totaal (excl. externe inhuur) |
40,7 |
49,9 |
48,5 |
49 |
53,4 |
Omzet per productgroep (x € 1.000) |
|||||
Overige producten/diensten2 |
8 |
||||
Naleving ETS stationair3 |
3.209 |
3.483 |
4.414 |
4.262 |
|
Naleving ETS luchtvaart3 |
222 |
231 |
222 |
200 |
|
Naleving ETS3 |
4.743 |
||||
(Tijdelijk regime) Hernieuwbare energie en brandstoffen2 |
1.580 |
2.866 |
2.592 |
||
Naleving EV4 |
2.207 |
||||
Advies, ontwikkeling en implementatie EV4 |
329 |
||||
Communicatie en voorlichting (helpdesk en overig) |
385 |
||||
Infodesk NEa2 |
254 |
||||
Registeradministratie handelaren2 |
256 |
179 |
|||
Nationale verplichtingen onder EU en VN |
91 |
119 |
120 |
123 |
120 |
NEa brede producten en diensten2 |
544 |
259 |
|||
Projecten2 |
2.663 |
950 |
|||
Overige |
19 |
747 |
|||
Totaal |
7.370 |
7.063 |
7.641 |
8.149 |
7.174 |
Saldo van baten en lasten (%) |
8,90% |
12,69% |
– 0,85% |
8,8% |
0% |
Kwaliteitsindicatoren5 |
|||||
Naleving ETS stationair |
|||||
% vergunningenaanvragen binnen wettelijke termijn afgehandeld |
100% |
100% |
100% |
100% |
100% |
% meldingen binnen wettelijke termijn afgehandeld |
95% |
98% |
96% |
93% |
100% |
% BKG's waarvoor toezichtactiviteit heeft plaatsgevonden |
14% |
17% |
12% |
20% |
|
% Emissie ETS stationair waarvoor tijdig emissierechten zijn ingeleverd |
100% |
100% |
|||
% vragen binnen de gestelde termijn afgerond |
92% |
95% |
|||
Naleving ETS luchtvaart |
|||||
% Monitoringsplannen binnen gestelde termijn getoetst |
100% |
||||
% Meldingen binnen wettelijke termijn afgehandeld |
100% |
100% |
|||
Tijdelijk regime hernieuwbare energie en brandstoffen |
|||||
% aantal in te dienen biobrandstofbalansen dat tijdig is ingediend |
95% |
96% |
|||
% deelnemers tijdelijk regime hernieuwbare energie en vervoer waarvoor toezichtactiviteit heeft plaatsgevonden |
13% |
32% |
|||
Hernieuwbare energie en brandstoffen |
|||||
Opleveringsdatum rapportage Naleving jaarverplichting HEV en brandstoffen luchtverontreiniging |
15 juli |
15 juli |
|||
% Deelnemers waarvoor toezichtsactiviteit heeft plaatsgevonden |
15% |
20% |
|||
% vragen binnen de gestelde termijn afgerond |
85% |
95% |
|||
Infodesk Nea |
|||||
% Van vragen binnen gestelde termijn afgerond |
98% |
96% |
|||
Project afbouw NOx emissiehandel6 |
|||||
% van tijd NOxregister online |
100% |
100% |
|||
Algemeen |
|||||
Aantal formele klachten |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
# Gegronde bezwaarprocedures waarbij de NEa onjuist gehandeld heeft |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Aantal fraude gevallen EU-register die NEa had kunnen voorkomen |
0 |
0 |
|||
Directe uren/totaal aantal gewerkte uren |
58% |
67% |
59% |
48% |
68% |
Voor de opdracht 2014 is de producten- en dienstencatalogus van de NEa herzien, hierdoor komen minder/andere producten voor in de realisatie dan in de oorspronkelijke begroting.
Voor de offerte 2015 zijn diverse producten en diensten die in voorgaande jaren apart in de producten en dienstencatalogus werden genoemd samengevoegd en in de producten Naleving ETS en Hernieuwbare energie en brandstoffen opgenomen. Dit verklaart de stijging van de kostprijs en de omzet bij deze producten in 2015 ten opzichte van voorgaande jaren en verklaart het ontbreken van realisatiecijfers voor deze producten en diensten in 2015.
In de opdracht over 2016 zijn de producten Naleving ETS stationair en Naleving ETS luchtvaart vervallen, hiervoor is het product Naleving ETS in de plaats gekomen.
In de opdracht over 2016 is het product (Tijdelijk regime) Hernieuwbare energie en brandstoffen vervallen. De producten Naleving EV en Advies, ontwikkeling en implementatie EV zijn hiervoor in de plaats gekomen.
In de opdracht voor 2014 zijn nieuwe prestatie indicatoren opgenomen en zijn oude prestatie indicatoren vervallen. Vanaf 2014 zijn de indicatoren toegewezen aan thema’s. In dit overzicht zijn de nieuwe indicatoren opgenomen. Een aantal bestaande indicatoren is behouden en voor die indicatoren is er nog een vergelijking met voorgaande jaren mogelijk.
Dit betreffen gegevens over de eerste vier maanden van 2014. Vanwege de uitfasering van het systeem NOx-emissiehandel is het register per 1 mei 2014 uit bedrijf genomen.
Het aandeel directe uren in 2016 is achtergebleven bij de verwachtingen. Reden hiervoor is dat de NEa relatief veel tijd heeft besteed aan de voorbereiding van de nieuwe organisatievorm en -inrichting die in 2017 zijn beslag krijgt.
Activa: |
Passiva: |
|||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
31-12-2016 |
31-12-2015 |
31-12-2016 |
31-12-2015 |
|||||||||
1) |
Uitgaven ten laste van de begroting |
€ |
7.890.984 |
€ |
8.702.560 |
2) |
Ontvangsten ten gunste van de begroting |
€ |
210.066 |
€ |
305.703 |
|
3) |
Liquide middelen |
– |
0 |
– |
0 |
|||||||
4) |
Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding |
– |
0 |
– |
0 |
4a) |
Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding |
– |
7.004.176 |
– |
8.127.467 |
|
5) |
Rekening-courant RHB Begrotingsreserve |
– |
0 |
– |
0 |
5a) |
Begrotingsreserves |
– |
0 |
– |
0 |
|
6) |
Vorderingen buiten begrotingsverband |
– |
4.737 |
– |
2.909 |
7) |
Schulden buiten begrotingsverband |
– |
3.641 |
– |
5.309 |
|
8) |
Kas-transverschillen |
– |
0 |
– |
0 |
|||||||
Subtotaal |
€ |
7.895.721 |
€ |
8.705.469 |
Subtotaal |
€ |
7.217.883 |
€ |
8.438.479 |
|||
9) |
Openstaande rechten |
– |
0 |
– |
0 |
9a) |
Tegenrekening openstaande rechten |
– |
0 |
– |
0 |
|
10) |
Vorderingen |
– |
28.730 |
– |
38.804 |
10a) |
Tegenrekening vorderingen |
– |
28.730 |
– |
38.804 |
|
11a) |
Tegenrekening schulden |
– |
0 |
– |
0 |
11) |
Schulden |
– |
0 |
– |
0 |
|
12) |
Voorschotten |
– |
6.955.421 |
– |
8.205.788 |
12a) |
Tegenrekening voorschotten |
– |
6.955.421 |
– |
8.205.788 |
|
13a) |
Tegenrekening garantieverplichtingen |
– |
148.622 |
– |
120.161 |
13) |
Garantieverplichtingen |
– |
148.622 |
– |
120.161 |
|
14a) |
Tegenrekening andere verplichtingen |
– |
1.674.318 |
– |
1.587.892 |
14) |
Andere verplichtingen |
– |
1.674.318 |
– |
1.587.892 |
|
15 |
Deelnemingen |
– |
0 |
– |
0 |
15a) |
Tegenrekening deelnemingen |
– |
0 |
– |
0 |
|
Sluitrekening Infrastructuurfonds |
– |
0 |
– |
0 |
Sluitrekening Infrastructuurfonds |
– |
550.804 |
– |
207.606 |
|||
Sluitrekening Deltafonds |
– |
0 |
– |
0 |
Sluitrekening Deltafonds |
– |
127.036 |
– |
59.384 |
|||
Afrondingsverschil |
– |
2 |
– |
0 |
Afrondingsverschil |
– |
0 |
– |
0 |
|||
Totaal |
€ |
16.702.814 |
€ |
18.658.114,00 |
Totaal |
€ |
16.702.814 |
€ |
18.658.114,00 |
Toelichting samenstelling saldibalans
Als een Minister meer dan één begroting beheert, in dit geval Infrastructuur en Milieu (XII), het Infrastructuurfonds en het Deltafonds, wordt per begroting een saldibalans opgesteld. Voor de begroting van Hoofdstuk XII, het Infrastructuurfonds en het Deltafonds worden geen gescheiden administraties gevoerd waardoor posten die niet zonder meer toewijsbaar zijn aan een bepaalde begroting, zijn opgenomen in de saldibalans van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII).
Wat betreft de toelichtingen zijn de volgende uitgangspunten toegepast. Een post, welke in verhouding tot de totale omvang van de balansregel een grote omvang heeft of de grens van € 25 miljoen overschrijdt, is tekstueel toegelicht.
4) Rekening-courantverhouding Rijkshoofdboekhouding
Deze balansregel geeft de financiële verhouding met de Rijksschatkist weer.
Het saldo is gelijk aan het Saldobiljet per 31 december 2016.
6) Vorderingen buiten begrotingsverband
BTW (aftrek van voorbelasting) |
3.646 |
Overig |
1.091 |
Totaal |
4.737 |
7) Schulden buiten begrotingsverband
Planbureau voor de Leefomgeving |
2.480 |
Overig |
1.161 |
Totaal |
3.641 |
Toelichting
Het Plan Bureau voor de Leefomgeving (PBL) ontvangt vanuit de Europese Unie gelden in de vorm van voorschotten voor de uitvoering van diverse projecten in het belang van milieu, natuur en ruimte en waarvan de prestatie nog moet worden geleverd.
10 en 10a) Vorderingen en Tegenrekening vorderingen
Extra-comptabele vorderingen zijn vorderingen die zijn voortgevloeid uit uitgaven ten laste van de begroting.
Direct opeisbaar |
1.365 |
Op termijn opeisbaar |
27.365 |
Geconditioneerd |
0 |
Totaal |
28.730 |
Artikel 13 Ruimtelijke Ontwikkeling |
20.774 |
Artikel 17 Luchtvaart |
6.646 |
Overig |
1.310 |
Totaal |
28.730 |
Toelichtingen
Artikel 13 Ruimtelijke Ontwikkeling
Een vordering op het ministerie van Economische Zaken van € 20 miljoen staat open met betrekking tot de overdracht van opbrengsten uit de verkoop van BBL-bezit (Bureau Beheer Landbouwgronden) in de voormalige Rijksbufferzones.
12 en 12a) Voorschotten en Tegenrekening voorschotten
Voorschotten zijn bedragen die aan derden zijn betaald vooruitlopend op later definitief vast te stellen of af te rekenen bedragen.
Tot en met 2014 |
3.872.985 |
2015 |
1.984.054 |
2016 |
1.098.382 |
Totaal |
6.955.421 |
Artikel 11 Integraal Waterbeleid |
15.251 |
Artikel 13 Ruimtelijke Ontwikkeling |
404.135 |
Artikel 16 Spoor |
24.420 |
Artikel 19 Klimaat |
270.652 |
Artikel 20 Lucht en Geluid |
420.443 |
Artikel 21 Duurzaamheid |
507.733 |
Artikel 22 Omgevingsveiligheid en Milieurisico's |
90.446 |
Artikel 25 Brede Doeluitkering |
5.107.335 |
Artikel 97 Algemeen departement |
24.200 |
Artikel 98 Apparaatsuitgaven kerndepartement |
53.322 |
Overig |
37.484 |
Totaal |
6.955.421 |
Toelichtingen
Artikel 11 Integraal Waterbeleid
In het kader van integraal waterbeleid staan voorschotten open voor ruim € 15 miljoen om de doeltreffendheid en doelmatigheid van de bestuurlijke organisatie en het instrumentarium van het waterbeleid te verbeteren. Zo is onder andere aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voor het programma Partners voor Water circa € 11 miljoen verstrekt. De afrekeningen worden in 2017 verwacht.
Artikel 13 Ruimtelijke Ontwikkeling
In het kader van ruimtelijke ontwikkeling staan voorschotten open voor een gezamenlijk bedrag van ruim € 404 miljoen.
Zo staan onder andere in het kader van de Nota Ruimte voorschotten open op diverse gemeenten van circa € 317 miljoen ten behoeve van het project Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit (BIRK) ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de stedelijke gebieden en het project Nieuwe Sleutel Projecten (NSP) ter ontwikkeling en versterking van centra’s in nationale stedelijke netwerken door de (her)ontwikkeling van Hogesnelheidslijnstations en omgeving. Afwikkeling wordt verwacht in de jaren 2017/2022.
Voor het realiseren van een duurzaam gebruik van bodem, ondergrond en grondwater zijn op grond van de Wet Bodemsanering voorschotten verstrekt. Zo zijn onder andere voorschotten verstrekt aan de Stichting Bosatex, gespecialiseerd in saneringen op verontreinigingen in de textielverzorgingsbranche, van ruim € 27 miljoen en aan de Stichting Bodemcentrum van circa € 20 miljoen. Verwacht wordt dat de afwikkeling in de jaren 2017/2018 zal plaatsvinden.
Artikel 16 Spoor
Ultimo 2016 staat ruim € 24 miljoen aan voorschotten open. De voorschotten zijn verstrekt aan onder andere de Stichting Bodemsanering NS voor lopende maatregelen. De afrekeningen worden in 2017 verwacht.
Artikel 19 Klimaat
Met betrekking tot dit artikel staat ultimo 2016 voor circa € 271 miljoen aan voorschotten open.
Door de ontwikkeling naar kerndepartementen is de beleidsuitvoering uitbesteed aan de externe uitvoeringsorganisatie RIVM waarop voorschotten open staan van ruim € 229 miljoen. Voor de uitvoering van het Clean Development Mechanism (CDM) staan voorschotten open van circa € 22 miljoen. Daarnaast staat op het RVO een voorschot open van ruim € 10 miljoen. De afwikkeling van deze voorschotten vindt vermoedelijk plaats in de jaren 2017/2018.
Artikel 20 Lucht en Geluid
Met betrekking tot dit artikel staat voor circa € 420 miljoen aan voorschotten open.
Aan provincies en gemeenten zijn in het kader van het Nationaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL) in de jaren 2000/2016 voorschotten betaald ter verbetering van de lokale luchtkwaliteit waarvan ultimo 2016 ruim € 312 miljoen open staat.
In het kader van de sanering van geluidslawaai staan op het Bureau Sanering Verkeerslawaai voorschotten open van ruim € 107 miljoen om de geluidsbelasting veroorzaakt door verkeer (waaronder ook luchtvaart) en bedrijvigheid te verminderen. Afwikkeling zal vermoedelijk plaatsvinden in de jaren 2017/2020.
Artikel 21 Duurzaamheid
Met betrekking tot dit artikel staat ultimo 2016 voor circa € 507 miljoen aan voorschotten open. Zo staat – van de in de jaren 2008 tot en met 2016 betaalde voorschotten – ultimo 2016 nog een bedrag open van ruim € 499 miljoen op de Stichting Afvalfonds voor de aanpak van verpakkings- en zwerfafval. Afwikkeling wordt in 2017 verwacht.
Artikel 22 Omgevingsveiligheid en Milieurisico's
In het kader van externe veiligheid, inrichtingen en transport zijn voorschotten verstrekt. Hiervan staat ultimo 2016 ruim € 90 miljoen open. Zo is aan DSM Agro, als voortvloeisel van het gesloten Amoniak convenant voor de beëindiging van de amoniaktransporten, een schadevergoeding verstrekt van circa € 48 miljoen.
Aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zijn voorschotten verstrekt voor circa € 15 miljoen in het kader van de subsidieregeling Verwijdering Asbestdaken. Afwikkeling van deze voorschotten vindt vermoedelijk plaats in de jaren 2017/2019.
Artikel 25 Brede Doeluitkering
Op grond van de Wet Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer, die als doel heeft om op decentraal niveau maatwerk oplossingen mogelijk te maken voor verkeer- en vervoervraagstukken, zijn voorschotten verstrekt. Hiervan staat ultimo 2016 ruim € 5.107 miljoen open en hebben onder andere betrekking op de provincies (€ 1.893 miljoen), Metropoolregio Rotterdam-Den Haag, een fusie van de Stadsregio Rotterdam en het Stadsgewest Haaglanden, (€ 1.399 miljoen), Stadsregio Amsterdam, voorheen Regionaal Orgaan Amsterdam (ROA), (€ 1.203 miljoen), het Bestuur Regio Utrecht (€ 197 miljoen), het samenwerkingsverband KAN (€ 191 miljoen), de regio Twente (€ 120 miljoen) en de regio Eindhoven (€ 90 miljoen). Afwikkeling van deze voorschotten vindt plaats, nadat de goedkeurende controleverklaringen zijn ontvangen.
Artikel 97 Algemeen Departement
Er zijn voorschotten verstrekt ten behoeve van IenM brede programmamiddelen waarvan circa € 24 miljoen nog open staat.
Zo zijn onder andere voorschotten verstrekt aan het NWO ten behoeve van het programma Duurzame Logistiek en het onderzoeksprogramma «Smart Urban Regions of the Future (SURF)», aan het Nuclear Research & Consultancy Group VOF ten behoeve van het Investeringsplan CBRN Security NRG, Weerstandsverhogende maatregelen en Werkzaamheden en aan de Centrale Organisatie voor Radioactief Afval (COVRA) ten behoeve van de Eindberging radioactief Afval.
Daarnaast zijn er voorschotten verstrekt aan de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) inzake de exploitatiekosten. Afwikkeling vindt vermoedelijk plaats in de jaren 2017/2022.
Artikel 98 Apparaatuitgaven kerndepartement
Voor diverse wachtgelduitkeringen zijn aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en aan het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) voorschotten verstrekt. Hiervan staat ruim € 53 miljoen open. Afwikkeling van deze voorschotten vindt plaats, nadat de goedkeurende controleverklaringen zijn ontvangen.
Stand per 1 januari 2016 |
8.205.788 |
||
In 2016 vastgelegde voorschotten |
3.430.716 |
||
In 2016 afgerekende voorschotten |
– 4.681.083 |
||
Verdeeld naar jaar van betaling: |
|||
• 2014 en eerder |
– 4.437.320 |
||
• 2015 |
– 226.868 |
||
• 2016 |
– 16.895 |
||
Openstaand per 31 december 2016 |
6.955.421 |
13 en 13a) Garantieverplichtingen en Tegenrekening garantieverplichtingen
Dit zijn verplichtingen waarvan betaling op een later moment afhankelijk is van een bepaalde omstandigheid (een bepaald risico of een bepaalde onzekere gebeurtenis) bij de partij die de garantie ontvangt. Dit zijn dus voorwaardelijke financiële verplichtingen.
Stand per 1 januari 2016 |
120.161 |
Verstrekt in 2016 |
33.500 |
Afname risico 2016 |
– 5.039 |
Openstaand per 31 december 2016 |
148.622 |
Toelichtingen
De mutaties in de garanties betreffen de Dienst Wegverkeer en zijn een doorwerking van het jaar 2015 op het verslagjaar 2016. Deze garanties zijn ten behoeve van een rekening-courantkrediet ad € 15 miljoen ter vervanging van een verleende garantie ad € 5 miljoen en een geldlening ad € 13,5 miljoen.
Verder is in 2016 een garantie verstrekt aan CBR (€ 5 miljoen) ten behoeve van een geldlening.
14 en 14a) Andere verplichtingen en Tegenrekening andere verplichtingen
De post Andere verplichtingen vormt een saldo van de verplichtingen per 1 januari van het begrotingsjaar, de aangegane verplichtingen, hierop verrichte betalingen en negatieve bijstellingen van in eerdere begrotingsjaren aangegane verplichtingen.
Stand per 1 januari 2016 |
1.587.892 |
Aangegaan in 2016 |
7.977.410 |
Tot betaling gekomen in 2016 |
– 7.890.984 |
Openstaand per 31 december 2016 |
1.674.318 |
Toelichtingen
Conform deze toelichting worden de negatieve bijstellingen niet separaat in de toelichting op de saldibalans weergegeven. Overigens worden omvangrijke negatieve bijstellingen op de verplichtingen wel toegelicht bij de financiële toelichting van het beleidsartikel waar de negatieve bijstelling betrekking op heeft.
Niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichtingen
In het kader van infrastructurele werken op het terrein van regionale en lokale infrastructuur, maar ook op het terrein van het waterbeheer, het hoofdwegen- en spoorwegennet worden bestuurlijke afspraken gemaakt. Deze afspraken staan in het MIRT Projectenboek, welke jaarlijks als bijlage bij de begroting Infrastructuurfonds wordt uitgebracht. In het kader van de NUBBBV zijn de bestuurlijke afspraken geïnventariseerd voor zover al niet deel uitmakend van de juridische verplichtingen, zoals opgenomen in de financiële administratie. Deze bestuurlijke afspraken zijn zeer divers in aard en omvang. Soms zijn bestuurlijke afspraken enkel samenwerkingsafspraken, soms in meer of mindere mate concrete afspraken over te realiseren projecten of beleidsdoelstellingen, waarvoor het financieel belang nog niet is gekwantificeerd, ofwel sprake is van een raming, dan wel een maximum of van een zeker bedrag. Gezien de bestuurlijke toezeggingen in financiële termen in hardheid verschillen zijn deze niet optelbaar. Hierdoor is geen totaalbedrag aan bestuurlijke toezeggingen te geven. Indien sprake is van een zekere hardheid – en bovendien juridisch gebonden – worden deze toezeggingen als aangegane verplichting in de financiële administratie opgenomen.
Niet uit de saldibalans blijkende verplichtingen
Conform de Rijksbegrotingsvoorschriften 2017 wordt de (nog) niet betaalde vennootschapsbelasting over het verantwoordingsjaar 2016 als schuld opgenomen onder de niet uit de (saldi)balans blijkende verplichtingen. Op dit moment is de hoogte van het bedrag onbekend.
15 en 15a) Deelnemingen en Tegenrekening deelnemingen
Deze balansregel geeft de deelnemingen in besloten en naamloze vennootschappen en internationale instellingen weer.
Netherlands Antilles Air Traffic Control (NAATC) NV |
0 |
Winair NV St. Maarten |
0 |
Openstaand per 31 december 2016 |
0 |
Toelichtingen
Het aandelenkapitaal van Winair NV St. Maarten bedraagt 560.000 US dollar en van Netherlands Antilles Air Traffic Control (NAATC) NV 100 Antilliaanse guldens.
Het deelnemingspercentage in beide ondernemingen bedragen 7,95 en zijn «om niet» verkregen.
Sluitrekening Infrastructuurfonds en Deltafonds
Deze balansregels dienen als sluitrekening met de saldibalans, behorend tot de begroting van het Infrastructuurfonds en Deltafonds, omdat voor deze fondsen géén gescheiden administraties worden gevoerd.
De Wet normering topinkomens (WNT) bepaalt dat de bezoldiging en eventuele ontslaguitkeringen van topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen in de publieke en semi-publieke sector op naamsniveau vermeld moeten worden in het financieel jaarverslag. Deze publicatieplicht geldt tevens voor topfunctionarissen die bij een WNT-instelling geen – al dan niet fictieve – dienstbetrekking hebben of hadden. Daarnaast moeten van niet-topfunctionarissen de bezoldiging en/of eventuele ontslaguitkeringen (zonder naamsvermelding) gepubliceerd worden indien deze het wettelijk maximum te boven gaan. Niet-topfunctionarissen zonder dienstverband vallen echter buiten de reikwijdte van de wet.
Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op onderstaande functionarissen. De bezoldigingsgegevens van de leden van de Top Management Groep zijn opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het wettelijk bezoldigingsmaximum bedraagt in 2016 € 179.000.
In artikel 10b van de Beleidsregels WNT 2017 (Stcrt. 2016, nr. 70032) is bepaald dat er geen toezicht of handhaving zal plaatsvinden op de naleving van de publicatieplicht van uitkeringen wegens beëindiging dienstverband aan niet-topfunctionarissen voortvloeiend uit contractovername door een mobiliteitsbureau. In 2016 is namelijk gebleken dat voor deze categorie de volledige uitvoering van de wettelijke bepalingen bij een aantal instellingen op korte termijn niet mogelijk is. Accountants hoeven in dat geval op dit onderdeel van de financiële verslagen ook geen controle uit te voeren (niet op volledigheid en niet op juistheid). Het inventariseren van de contractovernames en de daarmee gemoeide uitkeringen aan niet-topfunctionarissen in 2016 is om die reden achterwege gelaten.
Naam instelling |
Naam (gewezen) Topfunctionaris |
Functie |
Datum aanvang dienstverband (indien van toepassing) |
Datum einde dienstverband (indien van toepassing |
Omvang dienstverband in fte |
Op externe inhuurbasis (nee; <= 12 mnd; > 12 mnd) |
Beloning |
Onkostenvergoedingen (belast) |
Voorzieningen t.b.v. beloningen betaalbaar op termijn |
Totale bezoldiging in 2016 |
Individueel WNT maximum |
Motivering (indien overschrijding) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Nederlandse Emissieautoriteit |
D.J.M. Corbey |
Bestuurs- voorrzitter |
1-1-2016 |
0,3 |
nee |
€ 45.288 |
€ 45.288 |
€ 53.700 |
n.v.t. |
|||
Nederlandse Emissieautoriteit |
E.F. van Galen |
Bestuurslid |
1-1-2016 |
0,09 |
nee |
€ 13.724 |
€ 13.724 |
€ 16.110 |
n.v.t. |
|||
Nederlandse Emissieautoriteit |
C. de Visser |
Bestuurslid |
1-1-2016 |
0,09 |
nee |
€ 13.724 |
€ 13.724 |
€ 16.110 |
n.v.t. |
|||
Nederlandse Emissieautoriteit |
A.B.M. Hoff |
Bestuurslid |
1-1-2016 |
0,09 |
nee |
€ 13.724 |
€ 13.724 |
€ 16.110 |
n.v.t. |
Er zijn bij IenM geen uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband geweest aan overige functionarissen. Naast de hierboven vermelde functionarissen zijn er geen (andere) functionarissen die in 2016 een bezoldiging boven het toepasselijke WNT-maximum hebben ontvangen, of waarvoor in eerdere jaren een vermelding op grond van de WOPT of de WNT heeft plaatsgevonden of had moeten plaatsvinden. Naast de hierboven vermelde ontslaguitkering(en) zijn er in 2016 geen (andere) ontslaguitkeringen betaald die op grond van de WNT dienen te worden gerapporteerd.
Algemeen
Deze bijlage bevat de belangrijkste hoofdlijnen van het toezicht op zbo’s en rwt’s.
In 2016 is gewerkt aan de diverse onderdelen van het ontwikkelplan van het Team Governance Zelfstandige Organisaties. Dit is een uitvloeisel van de evaluatie uit 2015 over het toezicht op zbo’s bij IenM. Hier wordt in 2017 verder aan gewerkt.
In 2016 is rond de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) een aantal belangrijke stappen gezet. Bij brief van 21 september 2016 (Kamerstukken II, 2015–2016, 25 268, nr. 138) heeft de Minister de Kamer geïnformeerd over de Toezichtvisie IenM-ANVS. In de toezichtvisie worden de verdeling van de verantwoordelijkheden en de bevoegdheden van de eigenaar (SG), opdrachtgever/liaison (dgMI) en opdrachtnemer (ANVS) beschreven. De verwachting is dat de ANVS per 1 juli 2017 een zbo zal worden. Bij het jaarverslag 2017 zal voor het eerst via deze bijlage over ANVS worden gerapporteerd.
Er is gestart met het implementeren van het normenkader financieel beheer voor publieke organisaties bij de zbo’s. Dit leidt niet tot grote wijzigingen aangezien de zbo’s in zeer grote mate al voldeden aan het normenkader. Tegelijkertijd is gestart met het evalueren van de toezichtregelingen. Een en ander wordt vastgesteld in de aanpassingen van de toezichtregelingen per zbo die in de loop van 2017 van kracht worden.
Onderstaand wordt voor een aantal zbo’s en rwt’s een overzicht gegeven van de toezichtbevindingen over het jaar 2016. De bijlage wordt afgesloten met een totaaloverzicht van alle zbo’s en rwt’s die onder de Minister van IenM ressorteren. Het overgrote deel van deze organisaties is tariefgefinancierd. Daarom zijn voor deze organisaties geen ramingen en realisaties opgenomen.
CBR
In 2016 zijn de tarieven met gemiddeld 5,1 procent gestegen. Aanleiding waren o.a. kosten die moeten worden gemaakt voor vernieuwing van werkprocessen en ICT, een nieuwe kostenverdeling tussen overheid en burger voor vorderingenonderzoeken en verbetering van de dienstverlening. Het jaar is afgesloten met een resultaat van € 10 miljoen euro. Het eigen vermogen is aanzienlijk toegenomen naar € 16,4 miljoen euro wat de afgelopen jaren onder druk was geraakt.
In navolging van de aanpassing van de examenlocaties wordt het aantal rijtestlocaties gefaseerd teruggebracht naar het aantal waar optimale dienstverlening geboden kan worden.
In 2016 was er sprake van overschrijding van de kpi normen met name voor de reserveringstermijnen. Dit vanwege de onverwacht grote vraag naar examens door 17 jarigen en de meevallende economie. Het CBR heeft enkele tientallen nieuwe examinatoren aangetrokken, in 2017 zijn de reserveringstermijnen nagenoeg op orde gekomen. De uitvoering van het Alcoholslotprogramma door het CBR is in 2016 verder afgebouwd.
In 2016 zijn verdere stappen gezet op het gebied van digitalisering. In 2016 en volgende jaren wordt gewerkt aan het optimaliseren van de afstemming tussen informatievoorziening en business, het beheersen van de kwaliteit van de informatievoorzieningsketen en het optimaliseren van het ICT-landschap. In het programma Rijgeschiktheid aan het stuur zijn verdere stappen gezet waarna naar verwachting in 2017 een start met de digitale dienstverlening kan worden gemaakt.
De mededelingen van de politie voor de vorderingenonderzoeken alcohol zijn na een daling in 2015 weer op het oude niveau beland.
In 2016 is mevrouw P. Delsing benoemd als algemeen directeur van het CBR na vertrek van mevrouw S. Zijderveld.
Kadaster
In 2016 is het werkaanbod gestegen t.o.v. 2015. Dit bood de mogelijkheid om de tarieven per 1 januari 2017 substantieel te verlagen. Zo daalde het tarief voor inschrijving van stukken met 25%. Het tarief voor on-line gegevensverstrekking daalde met circa 14%. In 2016 zijn de tarieven al met gemiddeld 10% verlaagd. Door deze verlagingen is de kostendekkendheid verbeterd.
In 2016 is gewerkt aan de opvolging van aanbevelingen uit de wettelijke evaluatie van het Kadaster van 2015 en aan verbeteracties n.a.v. de evaluatie van de toezichtvisie van IenM. In dat verband is o.a. een beleidsvisie ontwikkeld (met name gericht op de positionering van het Kadaster), is een studie verricht naar normering van het eigen vermogen, en is de zin van een in control statement onderzocht. In 2017 vindt de afronding van een groot deel van deze acties plaats.
In 2016 is de openbaarheid van Kadastergegevens aan de orde gesteld. Naar aanleiding daarvan is een verzoek voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens. Tevens is een regeling in de maak voor afscherming van persoonsgegevens op verzoek.
Voorts is een wetsvoorstel in de maak gericht op de kadasterfuncties in Caribisch Nederland. Dit kan op termijn leiden tot een uitbreiding van de taken van het Kadaster. Vooruitlopend daarop heeft het Kadaster technische assistentie verleend in Caribisch Nederland.
In februari 2017 verscheen in het Financiële Dagblad een artikel over informatiebeveiliging bij het Kadaster. Dit is op 14 februari in een vragenuur aan de orde gekomen. Geconstateerd is dat Kadastergegevens niet van buitenaf gewijzigd kunnen worden. De integriteit van de data en de continuïteit van de taakuitvoering is niet in het geding geweest. Wel zijn verbeteringen mogelijk; het Kadaster heeft daartoe een actieplan opgesteld. IenM bespreekt de uitvoering daarvan periodiek met het Kadaster.
Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)
In 2016 is op verzoek van de Tweede Kamer door SEOR onderzoek gedaan naar de arbeidsvoorwaarden van luchtverkeersleiders. De uitkomsten van dit onderzoek zjin op 11 april 2016 aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2015–2016, 31 936, nr. 330). Tegelijkertijd heeft de Staatssecretaris aangegeven dat luchtverkeersleiders een aparte positie krijgen in de Wnt en dat zij het bestuur LVNL gevraagd heeft het overleg te starten met de luchtverkeersleiders om te komen tot een arbeidsvoorwaardenakkoord met daarin een bezoldigingsnorm, een modernisering en flexibilisering van het prepensioen en het verhogen van de capaciteit. LVNL en de vakbond hebben hierover in november 2016 een akkoord bereikt. De Kamer is daarover op 29 november 2016 geïnformeerd (Kamerstukken II, 2015–2016, 31 936, nr. 365).
In mei 2016 is de heer M. van Dorst als nieuwe CEO/bestuursvoorzitter aangetreden en in augustus 2016 mevrouw M. Banning als CFO. Daarmee is het gehele bestuur vernieuwd. Binnen de raad van toezicht is één lid opnieuw benoemd voor een laatste periode van 4 jaar, mevrouw C. Insinger.
Als bijzonderheid bij de jaarrekening 2015 kan worden gemeld dat deze is voorzien van een verklaring met beperking. De reden hiervoor ligt in het feit dat het FABEC performanceplan op dat moment nog niet was goedgekeurd. Het aangepaste plan ligt nu ter goedkeuring voor bij de Europese Commissie.
In 2016 zijn daarnaast vervolgstappen gezet in de civiel-militaire samenwerking en heeft de aanbesteding plaatsgevonden van de vervanging van het AAA-systeem. Eind 2016 is gebleken dat de geplande opleverdatum van de luchthaven Lelystad wordt vertraagd. Hierover heeft inmiddels overleg plaatsgevonden met de Tweede Kamer en is een externe audit op de planning toegezegd (Kamerstukken II 2015–2016 31 936, nr. 370).
NIWO
Naar aanleiding van het onderzoek n.a.v. het rapport «Heroverweging zbo’s» is eind 2014 besloten om de NIWO om te vormen van privaat- naar publiekrechtelijk zbo. Dit is in de voortgangsrapportage van de Minister van Wonen en Rijksdienst in mei 2015 aan de Tweede Kamer gemeld. Voor de omvorming naar publiekrechtelijk zbo is het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet wegvervoer goederen in 2016 aan de Tweede Kamer aangeboden. Eind december is het Koninklijk Besluit gepubliceerd, waarmee de wijzigingswet per 1 januari 2017 in werking is getreden.
ProRail
De Staat houdt 100% van de aandelen van Railinfratrust BV die op haar beurt 100% van de aandelen ProRail houdt. Het aandeelhouderschap wordt namens de Staat vervuld door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. De ondersteuning bij het aandeelhouderschap is belegd bij een separate eenheid binnen de hoofddirectie FMC. De sturing vanuit de aandeelhoudersrol is complementair ten opzichte van de sturing als concessie- en als subsidieverlener.
In 2016 zijn twee aandeelhoudersvergaderingen gehouden. De voorjaarsvergadering stond in het teken van de goedkeuring van de jaarrekening en de verantwoording van de directie en de raad van commissarissen richting de aandeelhouder. De aandeelhoudersvergadering van november stond in het teken van vaststelling van het bezoldigingsbeleid, bespreking van de actualisatie van de statuten en de verbeteraanpak finance van ProRail. Tijdens beide algemene vergaderingen werd de Staat als aandeelhouder vertegenwoordigd door de secretaris-generaal.
In het afgelopen jaar heeft het kabinet besloten ProRail publiekrechtelijk vorm te geven. In december 2016 is de Kamer geïnformeerd over het definitieve kabinetsbesluit om Prorail vorm te geven als publiekrechtelijk zbo. Over deze besluitvorming zijn Kamervragen gesteld en Kamerdebatten gevoerd met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu.
In 2016 is de nieuwe topstructuur ingevoerd met een driehoofdige raad van bestuur die verantwoordelijk is voor het bestuur van ProRail en een executive committee dat verantwoordelijk is voor het inrichten en verrichten van de dagelijkse operatie van ProRail. Binnen de raad van bestuur is in 2016 de heer Van Leeuwen benoemd als chief financial officer en de heer Voppen als chief operational officer. Samen met de heer Eringa vormen zij de raad van bestuur.
Stichting VAMEX
Naar aanleiding van een onderzoek n.a.v. de uitkomsten van het rapport «Heroverweging zbo’s» is in 2014 besloten om de VAMEX geleidelijk in te laten groeien in het CBR en het tempo hiervan af te laten hangen van de kwaliteit die het CBR kan leveren, het zgn.»Ingroeimodel». Dit is in de voortgangsrapportage van de Minister van Wonen en Rijksdienst in mei 2015 aan de Tweede Kamer gemeld. In 2016 is het overleg hierover met de VAMEX en het CBR voortgezet.
RDW
Het jaar 2016 was een goed jaar voor de RDW. De omzet kwam uit op 215 miljoen. Bij een gemiddeld aantal medewerkers van 1447,5 fte. Er was sprake van een gemiddelde tariefontwikkeling van – 0,51%.
In 2016 heeft de evaluatie van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de RDW plaatsgevonden door AEF. De uitgevoerde evaluatie laat een zeer positief beeld zien over het functioneren van de RDW. AEF constateert dat «de RDW een doelmatig en doeltreffend opererende organisatie is waarvan ook de governance op orde is. De organisatie wordt professioneel aangestuurd, heeft de reguliere werkprocessen op orde en is tegelijk ook innovatief. De RDW werkt voortdurend aan het verder verbeteren en vernieuwen van de organisatie. Ook internationaal staat de RDW goed aangeschreven en speelt de organisatie een invloedrijke rol.» De aandachtspunten die AEF ziet voor het functioneren van de RDW zijn dan ook beperkt. Op 12 december 2016 is het rapport van AEF aangeboden aan het parlement.
Medio 2016 is de heer H. van Santen teruggetreden als directeur bedrijfsvoering van de RDW. Hij is opgevolgd door de heer Z. Baelde.
De RDW heeft in 2016 de verbetering van dienstverlening doorgezet. Voorbeelden zijn digitalisering binnen de APK en de ontheffingverlening, en de controle van een legitimatiebewijs voor tenaamstelling van voertuigen met behulp van een app. De RDW leverde een bijdrage aan lastenverlichting door onder meer het publiceren van meer open datasets en het beheer van het nationaal parkeerregister. Daarnaast besteedde de RDW in 2016 veel aandacht aan andere maatschappelijk relevante onderwerpen zoals de dieselfraude, en de opkomst van innovatieve technologieën in auto’s.
Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB)
In 2016 zijn de in 2015 gestarte voorbereidende werkzaamheden voortgezet voor het overbrengen van de StAB van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu naar het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Het streven is de overheveling met terugwerkende kracht per 1 januari 2017 te realiseren.
Naam organisatie (1) binnen IenM |
RWT |
ZBO |
Functie |
Begrotingsartikel(en) |
Programmageld |
Apparaatgeld |
Financiering (realisatiecijfers) Begroting (2) |
Realisatie Financiering (realisatiecijfers) Premies (2) |
Financiering (realisatiecijfers) Tarieven (3) |
Verwijzing naar website RWT/ZBO |
Verwijzing naar toezichtsvisies-/ arrangementen (4) |
Het bestuur en/of de accountant verklaart dat de rechtmatigheid op orde is (5) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
APK-erkenninghouders |
X |
Keuren motorvoertuigen |
n.v.t. |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 3 |
div. |
Toezicht via RDW |
Zie opm. 5 |
|
Bevoegde Autoriteiten Rijnvaart |
X |
Afgifte van een certificaat van onderzoek voor schepen in de Rijnvaart. |
n.v.t. |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Tarief wordt bepaald door de ILT |
div. |
Toezicht via ILT |
Zie opm. 5 |
|
Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)* |
X |
X |
Afnemen div. mobiliteitsexamens |
14.02 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
3,5 mln |
Zie opm. 2 |
142,6 mln |
Zie opm. 4 |
√ |
|
Commissie m.e.r. |
X |
Adviseert over de inhoud en kwaliteit van milieueffectrapporten. |
13.04 |
4,0 mln (**) |
Zie opm. 2 |
0 |
Zie opm. 2 |
3,5 mln (**) |
Zie opm. 4 |
Zie opm. 5 |
||
Dienst voor het Kadaster en de openbare registers* |
X |
X |
Het bijhouden van de openbare registers en kadastrale registratie en het cartografisch weergeven van geografische basisgegevens. Het verstrekken van inlichtingen aan belanghebbenden |
13.02 |
27,1 mln |
169 mln |
37,5 mln |
Zie opm. 2 |
240,1 mln |
Zie opm. 4 |
√ |
|
Dienst voor het Wegverkeer (RDW)* |
X |
X |
Keuren en registreren voertuigen/onderdelen |
14 |
40,5 mln |
180,2 mln |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
215,4 mln |
Zie opm. 4 |
√ |
|
Havenbeheerders |
X |
Zorgdragen voor ontvangstinrichtingen voor scheepsafval |
n.v.t. |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 3 |
div. |
Zie opm. 4 |
Zie opm. 5 |
|
IBKI (*) |
X |
X |
Afnemen examen rij-instructeur, APK-keurmeester |
n.v.t. |
Zie opm. 2 |
4,8 mln |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
5,3 mln |
Zie opm. 4 |
√ |
|
Keuringsartsen Scheepvaart |
X |
Medische keuring |
n.v.t. |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Tarief wordt bepaald door ILT |
Toezicht via de ILT |
Zie opm. 5 |
||
Keuringsinstanties Pleziervaartuigen |
X |
Keuren pleziervaartuigen |
n.v.t. |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Tarief wordt bepaald door keuringsinstantie |
div. |
Toezicht via de ILT |
Zie opm. 5 |
|
Keuringsinstanties Scheepsuitrusting |
X |
Keuren scheepsuitrusting |
n.v.t. |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Tarief wordt bepaald door keuringsinstantie |
div. |
Toezicht via de ILT |
Zie opm. 5 |
|
KIWA |
X |
Vergunningverlening voor IVW |
div. |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Tarief wordt bepaald door de ILT |
Toezicht via de ILT |
Zie opm. 5 |
||
Klassebureaus art. 6 Schepenwet en art. 6 en 3.1 Schepenbesluit 1965 en Binnenvaart |
X |
Classificeren van schepen |
n.v.t. |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Tarief wordt bepaald door klassebureau |
div. |
Toezicht via de ILT |
Zie opm. 5 |
|
Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)* |
X |
X |
Luchtverkeersbegeleiding |
17 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
210,9 mln (**) |
Zie opm. 4 |
√ (*) |
|
Nederlands Loodswezen BV |
X |
Faciliteren beloodsen schepen |
18.01 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
160 mln (**) |
Toezicht via NMA |
√ |
||
Nederlandse Emissieautoriteit (uitsluitend bestuur) |
X |
Ondersteunen van de uitvoering van emissiehandel en de inzet van hernieuwde energie in het vervoer en transport en het toezicht op de naleving van regels op deze terreinen. |
19.01 |
Zie opm. 2 |
0,09 mln |
Via agentschapsbegroting |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 3 |
Zie opm. 4 |
√ |
||
Nederlandse Loodsencorporatie (NLC) |
Div. |
Div. |
Beloodsen van schepen |
18.01 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie Nederlands Loodswezen BV |
Toezicht via ACM |
√ |
|
ProRail |
X |
Beheren spoorinfrastructuur |
HXII, 13.02,03,07 IF |
Zie opm. 2 |
426 mln |
1.683 mln |
Zie opm. 2 |
Begrotingsgefiancierd |
Zie opm. 4 |
√ |
||
Regionale Loodsencorporaties (RLC’s) |
X |
X |
Beloodsen van schepen |
18.01 |
Zie Nederlands Loodswezen BV |
Zie Nederlands Loodswezen BV |
Zie Nederlands Loodswezen BV |
Zie Nederlands Loodswezen BV |
Zie Nederlands Loodswezen BV |
Toezicht via NMA |
√ |
|
Rijkshavenmeester Rotterdam |
X |
X |
Havenverkeersleiding |
n.v.t. |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 3 |
Zie opm. 4 |
Zie opm. 5 |
|
Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) |
X |
Het op verzoek van de bestuursrechter uitbrengen van onafhankelijke deskundigenberichten op het gebied van milieu, ruimtelijke ordening, water, bouw en schade |
97 |
Zie opm. 2 |
4,8 mln |
5,1 mln |
Zie opm. 2 |
Begrotingsgefinancieerd |
Zie opm. 4 |
√ |
||
Stichting Airport Coordination Netherlands (SACN)* |
X |
Slottoewijzing luchtvaart |
n.v.t. |
Zie opm. 2 |
0,8 mln |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
0,8 mln |
Zie opm. 4 |
√ |
||
Stichting Buisleidingenstraat Nederland (LSNed) |
x |
LSNed beheert een obstakelvrij leidingentracé tussen de industriegebieden van Rotterdam en Moerdijk, in de richting van Vlissingen en Antwerpen. |
p.m. |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
3,2 mln (**) |
Zie opm. 4 |
√ |
||
Stichting Milieukeur |
X |
n.t.v. |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
0,2 mln |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 3 |
Zie opm. |
Zie opm. 5 |
|||
Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO)* |
X |
X |
Afgeven vergunningen |
14 |
Zie opm. 2 |
4,3 mln |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
3,9 mln |
Zie opm. 4 |
√ |
|
Stichting Scheepsafvalstoffen en Vaardocumenten Binnenvaart (SAB) |
X |
Afgeven olieafgifteboekje |
18 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm 3 |
Zie opm. 4 |
√ |
||
Stichting Vaarbewijs- en Marifoonexamens (VAMEX)* |
X |
X |
Afnemen examen klein vaarbewijs |
n.v.t. |
Zie opm. 2 |
1,5 mln |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
1,4 mln |
Zie opm. 4 |
√ |
|
Cluster van waterleidingbedrijven |
X |
Drinkwatervoorziening |
n.v.t. |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
Zie opm. 2 |
n.v.t. |
Diversen |
Zie opm. 4 |
Zie opm. 5 |
Naam organisatie (1) Met ander departement |
RWT |
ZBO |
Functie |
Begrotingsartikel(en) |
Programmageld |
Apparaatgeld |
Financiering (realisatiecijfers) Begroting (2) |
Realisatie Financiering (realisatiecijfers) Premies (2) |
Financiering (realisatiecijfers) Tarieven (3) |
Verwijzing naar website RWT/ZBO |
Verwijzing naar toezichtsvisies-/ arrangementen (4) |
Het bestuur en/of de accountant verklaart dat de rechtmatigheid op orde is(5) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
College voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) |
X |
X |
Besluitvorming omtrent de toelating van bestrijdingsmiddelen in Nederland |
22.01 |
Zie jaarverslag Economische Zaken |
Zie jaarverslag Economische Zaken. |
0,7 mln |
Zie opm. 2 |
Zie jaarverslag Economische Zaken |
Toezicht via EZ |
Zie opm. 5 |
1) Organisaties met een (*) zijn met ingang van 1 januari 2013 onder de werking van de Kaderwet ZBO gebracht. Een groot aantal organisaties is deeltijd zbo/rwt.
2) IenM kent slecht beperkte financiering van zbo’s/rwt’s via haar begroting. IenM kent geen premiegefinancierde rwt’s en zbo’s. Indien er geen getal is ingevuld bij programma- of apparaatgeld, dan zijn deze gegevens niet bij IenM bekend of is het onderscheid tussen apparaat en programma niet goed te maken. Dit komt mede doordat het hier gaat om bijvoorbeeld APK vergunninghouders of artsen. Datzelfde geldt voor de opbrengsten die deze zbo’s/rwt’s verkrijgen uit de uitvoering van hun taken. Het toezicht op deze taken wordt uitgevoerd door bijvoorbeeld de ILT. Daar waar het bedragen uit 2015 betreft of een voorlopig cijfer omdat de jaarstukken later worden toegezonden, is dit met (**) aangegeven.
3) Dit betreft de inkomsten voor de wettelijk uit te voeren taken. Daar waar het bedragen uit 2015 betreft is dit met (**) aangegeven. Voor commissies en clusters van organisaties kan niet aangegeven worden wat de inkomsten zijn uit de wettelijke taak. Bovendien zijn de opbrengsten zeer beperkt. Voor de Rijkhavenmeester geldt dat dit een onderdeel is van het Havenbedrijf Rotterdam. De functie van Rijkshavenmeester is zbo/rwt.
4) De algemene toezichtvisie en de individuele toezichts- en sturingsvisies zijn gepubliceerd via http://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ienm/documenten-en-publicaties/rapporten/2013/03/07/toezichtvisie-ienm-2013–2017-verantwoorde-uitvoering.html. Niet voor alle zbo’s/rwt’s is een toezichtsvisie. Deels vanwege het feit dat het toezicht elders wordt uitgevoerd, deels uit redenen van efficiency omdat de betreffende organisatie/taak te beperkt is en er sprake is van deeltijd zbo’s/rwt’s.
5) Op het moment van opstellen van dit overzicht was het nog niet mogelijk om voor alle organisatie aan te geven of een rechtmatigheidverklaring over het jaar 2016 is verkregen. Daar waar niet is aangegeven dat er een rechtmatigheidverklaring beschikbaar is, wordt deze veelal niet gevraagd om redenen van efficiency en kostenbesparing of omdat er geen jaarverslag is of de taak door een derde, private organisatie wordt uitgevoerd.
Voor deze bijlage is niet in detail vastgesteld of de onderzoeken aangekondigd in de tabel «evaluatie en overig onderzoek» van de begroting van 2016 niet zijn afgerond in 2016. Dit wordt dan ook niet vermeld in de toelichting in deze bijlage.
Titel (en vindplaats) |
Jaar van afronding |
|
---|---|---|
Artikel 11 Integraal Waterbeleid |
||
1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
1a Beleidsdoorlichting |
Waterkwantiteit https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442254 |
2014 |
Waterkwaliteit https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-16.html |
2015 |
|
1b Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid |
Effectenonderzoek ex post evaluatie van enkele Onderdelen vd waterwet https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27625-336.html |
2014 |
ILT rapportage Derde toets primaire waterkeringen 2006–2011 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-141517 |
2011 |
|
Verlengde derde toets primaire waterkeringen https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-298987 |
2014 |
|
Toetsing van de basiskustlijn http://www.rijkswaterstaat.nl/kaarten/kustlijnkaart.aspx |
2015 |
|
Toetsing van de basiskustlijn (kustlijnkaartenboek) https://data.overheid.nl/data/dataset/kustlijnkaartenboek-2016-af-te-beelden-trendwaarden-schaal-100000 |
2016 |
|
Effectenonderzoek ex post: evaluatie Waterschapswet verkiezingsstelsel https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31142-51.html |
2014 |
|
Evaluatie structuurvisie Waddenzee https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-665763 |
2016 |
|
Wettelijke evaluatie Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening |
2016 |
|
Evaluatie water-RO; Naar een vloeiende lijn. Opdracht Deltaprogramma aan Rijnmond Drechtsteden |
2016 |
|
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
2a. MKBA’s |
MIRT onderzoeken in het kader van Deltabeslissingen https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34000-J-4.html |
2014 |
Ex ante evaluatie SGBP’s http://www.pbl.nl/publicaties/waterkwaliteit-nu-en-in-de-toekomst |
2016 |
|
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid |
OESO Water Governance in the Netherlands: Fit for the Future? https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28966-27.html |
2014 |
Nationaal waterplan 2016–2021 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-298987 |
2015 |
|
Deltaprogramma rapport «Koers houden in de Delta» http://www.pbl.nl/publicaties/koers-houden-in-de- delta |
2016 |
|
Onderzoeken mbt totstandkoming omgevingswet http://www.omgevingswetportaal.nl/publicaties-eenvoudig-beter |
2016 |
|
Verkenning van de veiligheid in Nederland fase 2 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27625-335.html en blijvend in te zien via www.overstroomik.nl |
2016 |
|
Nader onderzoek naar de doorwerking van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening voor het Waddengebied https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29684-121.html |
2016 |
|
2016 |
||
3. Overig onderzoek |
Water in beeld (jaarlijks tot en met 2015) |
2016 |
De staat van ons water Jaarlijks miv 2016 https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2016/05/26/rapportage-over-de-uitvoering-van-het-waterbeleid-in-2015 |
2016 |
|
PBL Leefomgevingsbalans http://themasites.pbl.nl/balansvandeleefomgeving/jaargang-2016 |
||
Voortgangsrapportages Grote ProjectenRegeling: Ruimte voor de Rivier https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-603506 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30080-75.html |
2015 |
|
Zandmaas en Grensmaas https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-18106-232.html |
2015 |
|
2015 |
||
Hoogwaterbeschermingsprogramma-2 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32698-30.html |
2016 |
|
2015 |
||
Monitor Infrastructuur en Ruimte https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32660-60.html |
2014 |
|
http://www.pbl.nl/publicaties/monitor-infrastructuur-en-ruimte-2016 |
2016 |
|
Project Veiligheid Nederland in kaart https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27625-335.html |
2015 |
|
2016 |
||
2016 |
||
2016 |
||
2016 |
||
2016 |
||
Toelichting De beleidsdoorlichting waterkwantiteit https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442254 beschrijft in bijlage 2 de uitgevoerde evaluaties op beleid. |
||
Artikel 12 Waterkwaliteit |
||
1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
1a Beleidsdoorlichting |
Waterkwaliteit https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-16.html |
2015 |
1b Ander ex post onderzoek naar Doeltreffendheid en doelmatigheid |
Eindrapport visitatiecomm. Waterketen https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28966-28.html |
2015 |
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
2a. MKBA’s |
Maatregelen en kosten Uitvoering Kaderrichtlijn |
|
Mariene strategie https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-641931 |
2015 |
|
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid |
OESO Water Governance in the Netherlands: Fit for the Future? https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28966-27.html |
|
Nationaal waterplan 2016–2021 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-298987 |
2015 |
|
3. Overig onderzoek |
||
Water in beeld (jaarlijks) |
2014 |
|
EC toestand zwemwater (jaarlijks) |
2014 |
|
Tarieftoezicht drinkwater https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27625-344.html |
2015 |
|
Monitor Infrastructuur en Ruimte https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32660-60.html |
2014 |
|
De kwaliteit van het drinkwater in Nederland in 2014 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27625-343.html |
2015 |
|
Advies gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet en toegestane eigen vermogen 2016–2017 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27625-342.html |
2015 |
|
De beleidsdoorlichting waterkwaliteit https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-16.html beschrijft in bijlage 1 onder meer de uitgevoerde evaluaties op beleid. |
||
Artikel 13 Ruimtelijke ontwikkeling |
||
1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
1a Beleidsdoorlichting |
Ruimtelijke Ontwikkeling https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442256 |
2014 |
1b Ander ex post onderzoek naar Doeltreffendheid en doelmatigheid |
Evaluatie Kadaster https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25268-B.html |
2015 |
IBO Opgavegericht werken bij infrastructurele planning |
2016 |
|
Zicht op de effecten van de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 2016 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-784527 |
||
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
2a. MKBA’s |
Structuurvisie bereikbaarheid Regio Rotterdam en Nieuwe Westelijke Oeververbinding |
2015 |
Structuurvisie ondergrond https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33136-13.html |
2015 |
|
Actualisatie KBA Inspirehttps://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-749616 |
2016 |
|
Kansrijk mobiliteitsbeleidhttp://www.cpb.nl/publicatie/kansrijk-mobiliteitsbeleid |
2016 |
|
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid |
Gezondheid en Veiligheid in de Omg.wet https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33118-18.html |
2015 |
Geluid, bodem, ammoniak en veehouderij https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28663-64.html |
2015 |
|
Bestuursakkoord omgevingswet https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33118-19.html |
2015 |
|
Kabinetsvisie grondbeleid https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27581-53.html |
2015 |
|
Evaluaties crisis en herstelwet https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32127-211.html |
2015 |
|
3. Overig onderzoek |
||
Opgaven voor de Nationale Omgevingsvisie https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-799845 |
2017 |
|
SVIR en nationale belangen https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32660-63.html |
2015 |
|
PBL monitor SVIR https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32660-60.html |
2016 |
|
Voortgangsrapportage crises en herstelwet https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32127-214.html |
2016 |
|
Evaluatie structuurvisie derde nota Waddenzee https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-665763 |
2016 |
|
Evaluatie regeling bijzondere financiering/Besluit Borgstelling MKB-kredieten 2016 https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2017/02/06/evaluatie-bijzondere-financiering-besluit-borgstelling-mkb-kredieten |
||
Toelichting De beleidsdoorlichting ruimtelijke ontwikkeling https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442256 beschrijft in de literatuurlijst de uitgevoerde evaluaties op beleid. |
||
Artikel 14 Wegen en Verkeersveiligheid |
||
1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
1a Beleidsdoorlichting |
Plan van aanpak bd wegen en verkeersveiligheid 2016 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-19.html |
|
Wegen en verkeersveiligheid (Leefomgeving)https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-3.html |
2012 |
|
1b Ander ex post onderzoek naar Doeltreffendheid en doelmatigheid |
IBO beheer en onderhoud http://www.rijksbegroting.nl/system/files/12/2012ibobeheerenonderhoudrapport.pdf |
2012 |
Verslag over de wijze waarop de Tracewet is toegepast https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33750-A-69.html |
2014 |
|
Monitoring en evaluatie «Beter benutten» https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-264684 |
2013 |
|
2015 |
||
Resultaten programma «Beter benutten» https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34300-A-66.html |
2016 |
|
Effectonderzoek Wet Rijonderricht motorrijtuigen https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29398-379.html |
2013 |
|
Evaluatie Alcoholslotprogramma https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29398-430.html |
2014 |
|
Voortgang MIRT https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34550-A-19.html |
2016 |
|
Evaluatie meerjarenprogramma Geluidsanering https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-625588.pdf |
2016 |
|
Evaluatie aantal doden in verkeer |
2016 |
|
IBO verkeershandhaving https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-796697 |
2017 |
|
Voortgangsrapportage DBFM(O) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-784635 |
2016 |
|
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
2a. MKBA’s |
Voortgangsrapportage over tracewetplichtige projecten http://mirt2016.mirtoverzicht.nl/financien/tracewetprojecten_vgr/ |
2015 |
Voortgangsrapportage over tracéwetplichtige projecten http://mirt2015.mirtprojectenoverzicht.nl/financien/bijlage_2_vgr/ |
2014 |
|
Afsprakenlijst bestuurlijke overleggen MIRT https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-620811 |
2015 |
|
Afsprakenkader MIRT Sloterdijk https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-620814 |
2015 |
|
MIRT overzicht https://www.mirtoverzicht.nl |
2016 |
|
Wettelijke evaluatie RDW https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-793275 |
2016 |
|
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid |
Update nationale markt en capaciteitsanalyse https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-264683 |
2013 |
Maatregelen verkeersveiligheid SWOV prognoses https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29398-478.html |
2015 |
|
3. Overig onderzoek |
||
Mobiliteitsbeeld 2015 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31305-213 |
2015 |
|
Mobiliteitsbalans 2013 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31305-206.html |
2013 |
|
Evaluatie toezicht ZBO’s IenM https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25268-130.html |
2015 |
|
Tweede Publieksrapportage rijkswegennet https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34300-A-7.html |
2015 |
|
Eerste Publieksrapportage rijkswegennet https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34000-A-64.html |
2015 |
|
Maatregelen verkeersveiligheid https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29398-369.html |
2013 |
|
Staat van de veiligheid in de leefomgeving en transport https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28089-29 |
2015 |
|
Monitor verkeersveiligheid https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-793170 |
2016 |
|
Toelichting: In de brief opzet bd wegen en verkeersveiligheid https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-19.html worden de uitgevoerde evaluaties op beleid benoemd. |
||
Artikel 15 Openbaar Vervoer |
||
1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
1a Beleidsdoorlichting |
Regionaal openbaar vervoer https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442259 |
2014 |
1b Ander ex post onderzoek naar Doeltreffendheid en doelmatigheid |
Evaluatie sociale veiligheid regionaal openbaar vervoer |
|
2015 |
||
Tussentijdse Evaluatie taxiwet https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-511495 |
2015 |
|
Effecten invoering dubbeltariefsysteem straattaxi |
2013 |
|
Beleidsevaluatie tariefstructuur taxivervoer https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-772802 |
2016 |
|
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en |
||
doelmatigheid van beleid |
||
2a. MKBA’s |
Voortgangsrapportage over tracewetplichtige projecten http://mirt2016.mirtoverzicht.nl/financien/tracewetprojecten_vgr/ |
2015 |
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid |
Stand van zaken Lange Termijn Spoor Agenda https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29984-611.html |
2015 |
Ruimte voor de fiets https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29984-317.html |
2012 |
|
3. Overig onderzoek |
||
Voortgang aanpak sociale veiligheid ov https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28642-65.html |
2015 |
|
Mobiliteitsbeeld 2015 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31305-213 |
2015 |
|
Toelichting De beleidsdoorlichting openbaar vervoer b https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442259 beschrijft in hoofdstuk 5 de eerder uitgevoerde evaluaties en methodiek. |
||
Artikel 16 Spoor |
||
1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
1a Beleidsdoorlichting |
||
1b Ander ex post onderzoek naar Doeltreffendheid en doelmatigheid |
Evaluatie Tweede Kader-Nota Railveiligheid https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-70830 |
2010 |
Kabinetsreactie op parlementair onderzoek onderhoud en innovatie spoor https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32707-16.html |
2012 |
|
Tussentijdse evaluatie derde Kadernota railveiligheid https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-636686 |
2015 |
|
Evaluatie HSL Zuid groot project |
||
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
2a. MKBA’s |
Goedkeuringsbeslissing corridor R’dam-Genua https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-291747 |
2013 |
MKBA en reviews ERTMS https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33652-17 |
2015 |
|
PHS https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32404-74.html |
2014 |
|
Eindrapport Taskforce Beter benutten onderwijs en openbaar vervoer https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-782770 |
2016 |
|
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid |
Derde kadernota Railveiligheid 2010 |
|
ERTMS groot project https://zoek. |
2014 |
|
HSL Zuid geluidaanpak https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-22026-474.html |
2015 |
|
Evaluatie besluitvorming, informatie-uitwisseling en projectbeheersing bij de projecten OV SAAL KT cluster C en Doorstroomstation Utrecht https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29984-630.html |
2015 |
|
Spoor-, vervoer en beheerplan https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29984-697.html |
2016 |
|
Toekomstbeeld OV https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-23645-640.html |
2016 |
|
Integratie doelgroepenvervoer https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-23645-639.html |
2016 |
|
3. Overig onderzoek |
||
Externe en infrastructuurkosten van verkeer. Een overzicht voor Nederland in 2010 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-344768 |
2014 |
|
Stand van zaken van de spoorbudgetten voor beheer, onderhoud en vervanging https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29984-637.html |
2015 |
|
Stand van zaken grote stationsprojecten https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29984-624.html |
2015 |
|
Benchmark en halfjaarverantwoording NS https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29984-617.html |
2015 |
|
Eerste voortgangsrapportage LTSA-2 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29984-611.html |
2015 |
|
Derde voortgangsrapportage ERTMS groot project https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33652-36.html |
2015 |
|
Ten-T projecten http://ec.europa.eu/inea/en/ten-t/ten-t-projects/projects-by-country/netherlands |
2015 |
|
Verwerking herijkte goederenprognoses PHS https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-310658 |
2014 |
|
Belangrijke ontwikkelingen corridor Rhine-Alpine en Rotterdam-Lyon https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-33-508.html |
2015 |
|
Fyra https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33678-14.html |
2015 |
|
Staat van de veiligheid in de leefomgeving en transport https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28089-29 |
2015 |
|
HSL Zuid 37e voortgangsrapportage https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-22026-481.html |
2015 |
|
Mobiliteitsbeeld https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-786572 |
2016 |
|
Artikel 17 Luchtvaart |
||
1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
1a Beleidsdoorlichting |
Opzet en vraagstelling 2016 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-18.html |
|
1b Ander ex post onderzoek naar Doeltreffendheid en doelmatigheid |
Beleidsevaluatie geluidsisolatiebudget schiphol https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26959-140.html |
2013 |
De luchtvaart in het EU-Emissiehandelssysteem, https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-08-419.html |
2012 |
|
Evaluatie Wet Luchtvaart https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33231-1.html 012 |
2012 |
|
Evaluatie convenant Vogelaanvaringen https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28286-778.html |
2015 |
|
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
2a. MKBA’s |
Luchthavenbesluit Lelystad https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31936-202.html |
2014 |
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid |
Luchtruimvisie https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31936-114.html |
2012 |
Gebruiksprognose schiphol 2016 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29665-221.html |
2015 |
|
3. Overig onderzoek |
||
Voortgang luchtruimvisie https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31936-322.html |
2015 |
|
Staat van de veiligheid in de leefomgeving en transport https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28089-29 |
2015 |
|
Wettelijke evaluatie ZBO LVNL 2005–2012 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31936-230.html |
2015 |
|
Toelichting: In de brief opzet bd luchtvaart https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-18.html worden de uitgevoerde evaluaties op beleid benoemd. |
||
Artikel 18 Scheepvaart en Havens |
||
1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
1a Beleidsdoorlichting |
Beleidsdoorlichting scheepvaart en havens 2016 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-22.html |
|
Scheepvaart en Havens (Nota Zeehavens) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-2.html |
2012 |
|
1b Ander ex post onderzoek naar Doeltreffendheid en doelmatigheid |
Evaluatie van het zeevaartbeleid 2008 – 2013 (2014) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31409-67.html |
2014 |
Evaluatie van de fiscale maatregelen in het zeescheepvaartbeleid https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31409-67.html |
2014 |
|
Voortgangsrapportage beleidsbrief Binnenvaart (2009) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30523-38.html |
2009 |
|
Interdepartementaal Beleidsonderzoek Beheer en Onderhoud (2012) http://www.rijksbegroting.nl/beleidsevaluaties/beleidsonderzoek/overzicht-afgeronde-ibos#j2015 |
2012 |
|
Rapport brede heroverwegingen Mobiliteit en Water (2010) https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/evaluaties-van-beleid/documenten/rapporten/2010/04/01/3-mobiliteit-en-water |
2010 |
|
Tussentijdse evaluatie voortgang en uitvoering PMR https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24691-126.html |
2016 |
|
Evaluatie Belastinguitgaven op het terrein van de accijnzen |
2008 |
|
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
2a. MKBA’s |
KBA Volkeraksluizen |
2013 |
KBA Twentekanalen |
2013 |
|
CPB: second opinion KBA Zeetoegang Ijmond |
2012 |
|
Voorkeursbesluiten MIRT |
2014 |
|
MIRT 2016 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-581916 |
2015 |
|
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid |
Rijksbrede maritieme strategie https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31409-70.html |
2015 |
Versterking van de marktstructuur in de binnenvaart https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31409-79.html |
2015 |
|
Rapportage containerhoogtemetingen https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31409-63.html |
2014 |
|
Markttransparantie Binnenvaart https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30523-80.html |
2013 |
|
Evaluatie 1ste 2 tranches subsidieregeling Quick wins binnenvaart https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32123-XII-47 |
2010 |
|
Actieplan maatwerkaanpak regeldruk logistiek https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29362-240.html |
2015 |
|
Evaluatie onderzoeksraad voor veiligheid https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32008-2.html |
2015 |
|
3. Overig onderzoek |
||
Staat van de veiligheid in de leefomgeving en de transport https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28089-29 |
2015 |
|
Balans van de topsectoren 2014 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-509870 |
2015 |
|
evaluatie van het inzamelingssysteem voor het scheepsafval van de binnenvaart en reactie op een drietal onderzoeks- en beleidsrapportages https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31409-151 |
2016 |
|
Toelichting De beleidsdoorlichting scheepvaart en havens https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-22.html beschrijft de eerder uitgevoerde evaluaties. |
||
Artikel 19 Klimaat |
||
1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
1a Beleidsdoorlichting |
||
1b Ander ex post onderzoek naar Doeltreffendheid en doelmatigheid |
Beleidsevaluatie Clean Development Mechanism https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-346237 |
2014 |
Kabinetsaanpak klimaatbeleid op weg naar 2020 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32813-118.html |
2015 |
|
IBO CO2-reductie http://www.rijksbegroting.nl/system/files/10/taakopdracht-ibo-kostenefficientie-co2-reductie-maatregelen.pdf |
2016 |
|
CE Delft/Ecorys:rapport Belastingen op energieproducten, electra en CO2 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32740-8.html |
2011 |
|
KPLUSV: evaluatie klimaat Akkoorden 2012 |
||
Lokale klimaatinitiatieven https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-540033.html |
2015 |
|
ECN: evaluatie besluit Emissie eisen middelgrote stookinstallaties https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-231228.html |
2013 |
|
MIA/VAMIL https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33752-5.html |
2013 |
|
Agentschapsevaluatie NEa |
2016 |
|
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
2a. MKBA’s |
CO2 emissie reductiemaatRegelen (kosteneffectief Klimaatbeleid naar 2050) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-169274 |
2012 |
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid En doelmatigheid |
EU doelen klimaat en energie 2030: impact op Nederland https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33858-28.html onderzoek van het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) «Effort Sharing Regulation 2030; gevolgen voor Nederland» (bijgevoegd) en de betekenis van dit onderzoek voor de positie van het kabinet ten aanzien van het voorstel voor de Effort Sharing Regulation 2017 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34535-8.html |
2015 |
3. Overig onderzoek |
||
Kabinetsreactie op parlemenTair onderzoek kosten en effecten klimaat en energiebeleid https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32813-52.html |
2012 |
|
Voortgang klimaatbeleid in De balans voor de leefomgeVing https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31253-32.html |
2014 |
|
Artikel 20 Lucht en Geluid |
||
1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
1a Beleidsdoorlichting |
||
Geluid https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-17.html |
2016 |
|
1b Ander ex post onderzoek naar Doeltreffendheid en doelmatigheid |
Milieueffecten invoering activiteitenbesluit https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29383-237.html |
2015 |
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
2a. MKBA’s |
||
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid |
||
3. Overig onderzoek |
Monitoring en verlenging NSL https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30175-G.html |
2015 |
Methods for calculating the emissions of transport in the Netherlands https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-629857 |
2015 |
|
PBL Leefomgevingsbalans http://themasites.pbl.nl/balansvandeleefomgeving/2014/ |
2014 |
|
Artikel 21 Duurzaamheid |
||
1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
1a Beleidsdoorlichting |
Duurzaamheid https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442260 |
2014 |
1b Ander ex post onderzoek naar Doeltreffendheid en doelmatigheid |
Ex post beleidsevaluatie duurzaam inkopen https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-290001 |
2013 |
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
2a. MKBA’s |
||
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid |
Ex ante evaluatie circulaire Economie (incl consumenten-Beleid en VANG) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-234688.html |
2013 |
3. Overig onderzoek |
PB ea: monitor duurzaam Nederland 2014 http://www.monitorduurzaamnederland.nl/ |
2014 |
Voortgangsrapportage VANG (oa OESO rapport milieu) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30872-202.html |
2015 |
|
Toelichting De beleidsdoorlichting duurzaamheid (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442260) benoemt in bijlage 2 de gebruikte bronnen. |
||
Artikel 22 Externe veiligheid en risico’s |
||
1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
1a Beleidsdoorlichting |
Externe veiligheid en risico’s(besluit externe veiligheid Inrichtingen) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-4.html |
2013 |
1b Ander ex post onderzoek naar Doeltreffendheid en doelmatigheid |
Bureau KLB evaluatie Reach |
2012 |
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
2a. MKBA’s |
actualisatie MKBA Asbestdaken |
2015 |
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid En doelmatigheid |
Bepalen aanvaardbaarheid Oplossen niet aanvaardbare en preventie tegen nieuwe Risicovolle situaties Verslag over de werking van het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen 2016 |
2012 |
3. Overig onderzoek |
2e Vijfjaarlijkse evaluatie Resultaten beleid prioritaire Stoffen |
2016 |
Vierjaarlijkse wettelijke Evaluatie Commissie Genetische Modificatie |
2016 |
|
Quick scan BRZO bedrijven |
2012 |
|
Evaluatie BRZO (RUD)structuur 2014 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-573158.html Steekproef 2011 Van Seveso 2 naar Seveso 3 Review 2012 Evaluatie Reachverordening in Nederland https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-08-369.html |
2011 |
|
Voortgang Reach https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-08-588.html |
2014 |
|
Tussentijdse evaluatie omgaan Met risico’s van nanotechnologie 2015 |
2016 |
|
Vierjaarlijkse evaluatie NatioNale aanpak Milieu en Gezondheid |
2015 |
|
Evaluatie activiteitenbesluit |
2013 |
|
Evaluatie VTH, inclusief BRZO-OD structuur |
2015 |
|
Evaluatie TNS regeling https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-478157.html |
2015 |
|
Artikel 23 meteorologie, seismologie en aardobservatie |
||
1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
1a Beleidsdoorlichting |
2018 |
|
1b Ander ex post onderzoek naar Doeltreffendheid en doelmatigheid |
Evaluatie wetenschappelijk ruimteonderzoek in Nederland 2006–2011 https://www.knaw.nl/nl/actueel/...ruimteonderzoek.../20111027.pdf |
2011 |
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
2a. MKBA’s |
||
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en Doelmatigheid |
Belang Eurometsat satellieten voor KNMI |
2012 |
Toekomstige positionering KNMI https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32379-8.html |
2013 |
|
3. Overig onderzoek |
||
Verkenning toekomst KNMI en heroverweging wet KNMI 2013 |
2013 |
|
Artikel 24 Handhaving en Toezicht (keuzes in het handhavings- en toezichtbeleid die door ILT kunnen worden gemaakt) |
||
1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
1a Beleidsdoorlichting |
||
1b Ander ex post onderzoek naar Doeltreffendheid en doelmatigheid |
Publicitair jaarverslag |
2014 |
Groen licht meting ILT 2016https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2017/02/16/groenlichtmeting-ilt |
||
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en |
||
doelmatigheid van beleid |
||
2a. MKBA’s |
||
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid |
||
3. Overig onderzoek |
Meerjarenplan ILT |
2014 |
Artikel 25 Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer
(is zoveel als mogelijk opgenomen in de beleidsdoorlichtingen (bijv. artikel 15)
Artikel 26 Bijdrage Investeringsfondsen
(is zoveel als mogelijk opgenomen in de beleidsdoorlichtingen (bijv. artikel 11)
Overzicht niet-financiële informatie over inschakeling van externe adviseurs en tijdelijk personeel
Het kabinet heeft in 2009 besloten een sturingsinstrumentarium voor externe inhuur in te voeren. De kern hiervan is een norm voor de uitgaven externe inhuur als percentage van de totale personele uitgaven van 10%. De norm heeft het karakter van «comply-or-explain».
Programma- en apparaatskosten1 |
|
1. Interim-management |
1.990 |
2. Organisatie- en Formatieadvies |
4.478 |
3. Beleidsadvies |
9.110 |
4. Communicatieadvisering |
1.837 |
Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4) |
17.415 |
5. Juridisch Advies |
3.965 |
6. Advisering opdrachtgevers automatisering |
19.297 |
7. Accountancy, financiën en administratieve organisatie |
2.833 |
(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7) |
26.095 |
8. Uitzendkrachten (formatie & piek)2 |
208.131 |
Ondersteuning bedrijfsvoering |
208.131 |
Totaal uitgaven inhuur externen |
251.642 |
Realisaties van Agentschappen zijn o.b.v. kosten en de realisaties van de Bestuurskern zijn o.b.v. werkelijke uitgaven.
Deze categorie bestaat uit drie posten. (1) De uitzendkrachten van het ministerie (€ 7,8 miljoen); (2) de uitgaven externe inhuur ten behoeve van het primaire proces van de uitvoeringsorganisatie RWS, die niet of niet gemakkelijk zijn onder te brengen onder de acht door BZK onderscheiden categorieën externe inhuur (€ 62,7 miljoen); (3) Inhuurcontracten voor dienstverlening die niet tot de kernactiviteiten van RWS behoren en naar aard van de activiteit de aanschaf van een product betreffen, maar onder de definitie van externe inhuur vallen (€ 137,6 miljoen).
Inhuur externen buiten raamovereenkomsten |
2016 |
---|---|
Aantal overschrijdingen maximumuurtarief |
0 |
Toelichting inhuurpercentage 2016
In 2016 gaf het Ministerie van Infrastructuur en Milieu € 252 miljoen aan externe inhuur uit. De uitgaven voor het ambtelijke personeel bedroegen € 1,039 miljard. Samen zijn de uitgaven € 1,291 miljard. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, komt in 2016 op een inhuurpercentage van totaal 19,5% en overschrijdt de norm van 10%. Het inhuurpercentage in 2016 zonder inhuur op niet-kerntaken is 9,9% en valt wel binnen de norm van 10%.
Van de € 252 miljoen die IenM in 2016 aan inhuur heeft uitgegeven, is € 218 miljoen aan Rijkswaterstaat toe te wijzen. De € 218 miljoen is 23,7% ten opzichte van het RWS-totaal en is als volgt verdeeld:
• ruim € 80 miljoen betreft inhuur op kerntaken
• bijna € 138 miljoen betreft inhuur op niet-kerntaken
De feitelijke realisatie in 2016 bij RWS laat een dalende trend zien ten opzichte van de realisatie 2015 (€ 221 miljoen). Deze daling is in 2016 echter lager dan aanvankelijk bij begroting 2016 ingeschat.
De hogere inhuurrealisatie op kerntaken bij RWS ten opzichte van de begroting wordt veroorzaakt door een snellere uitstroom dan noodzakelijk gezien de taakstelling waardoor vacatures zijn ontstaan. Deze vacatures konden door een krappe arbeidsmarkt niet snel worden ingevuld. Hierdoor was het noodzakelijk om ten behoeve van de productieopgave, tijdelijk externe inhuur in te zetten. Ondanks terughoudendheid met het aangaan van vervangende inhuur en inzet op werving ter opvulling van de vacatures, zijn de inhuurkosten hoger dan begroot.
RWS spant zich in om de inhuur op niet-kerntaken zoveel mogelijk om te zetten naar contracten op basis van productafspraken (uitbesteding). De inhuur op niet-kerntaken in het primaire proces wordt met name onder de posten onderhoud in de staat van baten en lasten en aanleg op het Infrastructuurfonds en het Deltafonds verantwoord.
De oorzaak van de hogere kosten voor inhuur op niet kerntaken is gelegen in het feit dat er in 2016 nog steeds sprake is van een hoge productieopgave, waardoor de voorgenomen daling van de inhuurkosten minder snel gaat dan in de begroting ingeschat. Daarnaast vergt de voorgenomen omzetting naar productafspraken meer tijd dan ingeschat (aangezien dit pas na afloop van lopende inhuurcontracten kan gebeuren) en implementatie van een andere werkwijze binnen de organisatie.
Rapportage behandeling correspondentie [dienstonderdeel] |
Aantal ingekomen 2016 |
Aantal afgedaan 20161 |
Aantal afgedaan binnen termijn |
Aantal afgedaan binnen verdaagde termijn2 |
Aantal afgedaan na instemming met verder uitstel |
Aantal niet tijdig afgedaan |
---|---|---|---|---|---|---|
Aanvragen om Wob-besluit |
||||||
– Kerndepartement |
82 |
– |
– |
– |
– |
17 |
– ILT3 |
549 |
545 |
– |
100 |
430 |
15 |
– PBL |
0 |
0 |
– |
– |
– |
– |
– RWS |
121 |
99 |
47 |
30 |
9 |
13 |
– KNMI |
– |
– |
– |
– |
– |
– |
– NEa |
3 |
3 |
2 |
1 |
– |
– |
Bezwaarschriften |
||||||
– Kerndepartement – ILT3 – PBL – RWS – KNMI – NEa |
54 96 0 88 0 11 |
35 89 0 47 0 4 |
– – – 19 – 1 |
19 65 – 9 – 2 |
3 24 – 16 – 1 |
13 – – 3 – – |
Klaagschriften |
||||||
– Kerndepartement |
– |
– |
– |
– |
– |
– |
– ILT |
91 |
99 |
47 |
– |
52 |
– |
– PBL |
1 |
0 |
– |
– |
– |
– |
– RWS |
28 |
22 |
14 |
5 |
2 |
1 |
– KNMI |
– |
– |
– |
– |
– |
– |
– NEa |
– |
– |
– |
– |
– |
– |
Andere (burger)brieven |
||||||
– Kerndepartement |
3.579 |
3.651 |
3.190 |
– |
– |
461 |
– ILT |
32.100 |
– |
– |
– |
– |
– |
– PBL |
172 |
169 |
– |
– |
– |
3 |
– RWS |
85.851 |
85.421 |
– |
– |
– |
– |
– KNMI |
2.339 |
2.341 |
2.340 |
– |
– |
1 |
– NEa |
1.878 |
1.874 |
1.799 |
– |
– |
79 |
Inclusief restant verzoeken uit 2015 (vanwege overloop bij de afdoening van zaken over kalenderjaren heen correspondeert het totaal aantal afgedaan niet (altijd) met het aantal ingekomen.
Of iets afgedaan is binnen termijn of verdaagde termijn wordt niet geregistreerd in het systeem. Ervaring leert dat er meestal verdaagd wordt.
Andere burgerbrieven: ILT/Betreft alle vragen die bij het Meld- en Informatiecentrum zijn binnengekomen. Het grootste deel zijn telefonische vragen: > 95% wordt binnen de normtijd afgehandeld. De behandeltermijn van schriftelijke vragen wordt (nog) niet geregistreerd.
Rapportage behandeling correspondentie |
Aantal betaalde dwangsommen |
Totaal bedrag betaalde dwangsommen |
---|---|---|
Kerndepartement |
0 |
€ 0 |
A. |
|
AAARO |
Actieagenda Architectuur en Ruimtelijke Ontwerp |
AAS |
Amsterdam Airport Schiphol |
ABS |
Absolute waarde |
ACM |
Autoriteit Consument & Markt |
ADR |
Auditdienst Rijk |
ADT |
Area Development Twente |
AGAS |
Adviesraad Gevaarlijke Stoffen |
AgNL |
AgentschapNL |
AIP |
Aeronautical Information Publication |
AIRSPINT |
Airspace Infringement Team |
AIS |
Automatic Identification System |
AMvB |
Algemene Maatregel van Bestuur |
ANBO |
Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen |
ANWB |
Algemene Nederlandse Wielrijders Bond |
AO |
Algemeen Overleg |
APK |
Algemene Periodieke Keuring |
AR |
Algemene Rekenkamer |
ATB |
Automatische treinbeïnvloeding |
ATB-V |
Arbeidstijdenbesluit Vervoer |
AWACS |
Airbone warning and control station |
B. |
|
BAG |
Basisregistratie Adressen en Gebouwen |
Barro |
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening |
BAW |
Bestuursakkoord Water |
BBGP |
Basismodel Beheersing Grote Projecten |
BBP |
Bruto Binnenlands Product |
BCT |
Boordcomputer Taxi |
BDU |
Brede Doeluitkering |
BenO |
Beheer en Onderhoud |
BES |
Bonaire, st. Eustatius en Saba |
Bevb |
Besluit externe veiligheid buisleidingen |
Bevi |
Besluit externe veiligheidinrichtingen |
BGT |
Basisregistratie Grootschalige Topografie |
BIR |
Baseline Informatiebeveiliging Rijk |
BIRK |
Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit |
BKL |
Basiskustlijn |
BOR |
Besluit omgevingsrecht |
BOT-mi |
Beleidsondersteunend Team Milieu-incidenten |
BPM |
Belasting van Personenauto`s en Motorrijwielen |
BPRW |
Beheersplan Rijkswateren |
BRL |
Beoordelings Richtlijn |
Bro |
Besluit ruimtelijk ordening |
BRZO |
Besluit Risico en Zware Ongevallen |
BSIK |
Besluit Subsidies Investeringen Kennisinfrastructuur |
BSV |
Bureau Sanering Verkeerslawaai |
BuZa |
Ministerie van Buitenlandse Zaken |
BZK |
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
C. |
|
CAW |
Commissie van advies inzake waterstaatwetgeving |
CBL |
Centraal Bureau Levensmiddelenhandel |
CBR |
Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen |
CBRN |
Chemical, Biological and Nuclear |
CBS |
Centraal Bureau voor de Statistiek |
CBV |
Comité Binnenvaartveiligheid |
CCAA |
Curaçao Civil Aviation Authority |
CCR |
Centrale Commissie voor de Rijnvaart |
CDA’s |
Continuous Descent Approaches |
CDM |
Clean Development Mechanism |
CE-markering |
Conformité Européenne markering |
CenD |
Centrale Diensten |
CER’s |
Emissiereducties |
Chw |
Crisis- en herstelwet |
CLH |
Classification and Labelling Harmonisation |
CLSK |
Commando Luchtstrijdkrachten |
CO2 |
Koolstofdioxide |
COGEM |
Commissie Genetische Modificatie |
CPB |
Centraal Planbureau |
CRO |
Commissies van Regionaal Overleg |
CROS |
Commissie Regionaal Overleg luchthaven Schiphol |
Ctgb |
College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en biociden |
D. |
|
DANK |
Digitale Atlas Natuurlijk Kapitaal |
dB(A) |
decibel (audio) |
DBFM |
Design-Build-Finance-Maintenance |
DCC |
Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing van het Ministerie van IenM |
DD |
Duurzaam Doen |
DF |
Deltafonds |
DGB |
Directoraat-Generaal Bereikbaarheid |
DRO |
Duurzame ruimtelijke ontwikkeling |
DVD |
Dienst Vastgoed Defensie |
DVS |
Dienst Verkeer en Scheepvaart |
E. |
|
EASA |
European Aviation Safety Agency |
EC |
Europese Commissie |
ECAC |
European Civil Aviation Conference |
ECE |
Economic Commission for Europe |
ECHA |
European Chemicals Agency |
ECN |
EnergieonderzoekCentrum Nederland |
EEDI |
Energy Efficiency Structuur |
EHS |
Ecologische Hoofd Structuur |
EMSA |
Europese Maritieme Veiligheidsagentschap |
EMV |
Meerjarige onderzoeksprogramma elektronische velden |
EMV&G |
Kennisplatform elektromagnetische velden en gezondheid |
EPIP |
European Programme for Critical Infrastructure Protection |
ERGO |
Ecologie rond genetisch gemodificeerde organismen |
ERRU-register |
European register of road transport undertakings |
ERTMS |
European Rail Traffic Management System |
ESD |
Effort Sharing Decision |
ESO |
Ernstige Scheepsongevallen |
ESPON |
Europese Observartienetwerk voor territoriale ontwikkeling en cohessie |
ETCS |
European Train Control System |
ETS |
Emission Trading System |
EU |
Europese Unie |
EU ETS |
Europese CO2 emissiehandelssysteem |
EUMETSTAT |
European Organisation for the exploitation of Meteorological Satellites |
EVOA |
Europese Verordening Overbrengen Afvalstoffen |
EZ |
Ministerie van Economische Zaken |
F. |
|
FAB’s |
Functional Airspace Blocks |
FABEC |
Functional Airspace Block Europe Central |
FES |
Fonds Economische Structuurversterking |
FMO |
Financiëringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden |
FWSI |
Fatalities and Weighted Serieus Injuries |
G. |
|
GEF |
Global Environment Facility |
GEVERS |
Geïntegreerd EV-RekenSysteem |
GGO |
Genetisch Gemodificeerd Organisme |
GGP |
Governancemodel Grote Projecten |
GIS |
Geluidsisolatieproject Schiphol |
GIV |
Geïntegreerde Contractvormen |
GNSS |
Global Navigation Satellite Systeem |
GT |
Bruto Tonnage |
H. |
|
HCFK |
Hydrochloorfluorkoolwaterstoffen |
HGIS |
Homogene Groep Internationale Samenwerking |
HNR |
Het Nieuwe Rijden |
HNS |
Hazard and Noxius Substances |
HRN |
Hoofdrailnet |
HSA |
High Speed Alliance |
HSL |
Hogesnelheidslijn |
HVWN |
Hoofdvaarwegennet |
HWBP |
Hoogwaterbeschermingsprogramma |
HWN |
Hoofdwegennet |
I. |
|
IAEA |
International Atomic Energy Agency |
ICAO |
International Civil Aviation Organization |
ICAWEB |
Integrale Crisis Advies Website van IenM en VWS |
ICT |
Informatie en Communicatie Technologie |
IenM |
Ministerie van Infrastructuur en Milieu |
IF |
Infrastructuurfonds |
IGRAC |
International Groundwater Resources Assessment Centre |
ILB |
Impuls Lokaal Bodembeheer |
ILG |
Investeringsbudget Landelijk Gebied |
ILT |
Inspectie Leefomgeving en Transport |
IMO |
International Maritime Organisation |
IMPEL |
The European Union Netwerk for the Implementation and Enforcement of Environmental Law |
INCE |
International Network for Environmental Compliance and Enforcement |
INS |
Internationale Normen Stoffen |
Inspire |
Europese Richtlijn voor harmonisatie van geo-informatie |
INTERREG |
Programma voor transnationale samenwerking op het gebied van de ruimtelijke ordening |
IOD |
Inlichtingen- en Opsporingsdienst |
IPCC |
Intergovernmental Panel on Climate Change |
IPG |
Innovatieprogramma Geluid |
IPM |
Integraal Project Management |
IPO |
Interprovinciaal Overleg |
IRO |
Infrastructuur en Ruimtelijk Overleg |
ITF |
Internationaal TransportForum |
ITS |
Intelligente Transportsystemen |
IvDM |
Instituut voor Duurzame Mobiliteit |
IVW |
Inspectie Verkeer en Waterstaat |
K. |
|
KCB |
Kerncentrale Borssele |
KDC |
Knowledge Development Center |
KDF |
Kern Fysische Dienst |
KIM |
Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid |
KNMI |
Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut |
KNRM |
Koninklijke Redding Maatschappij |
KPVV |
Kennisplatform Verkeer en Vervoer |
KRM |
Kaderrichtlijn Mariene Strategie |
KRW |
(Europese) Kaderrichtlijn Water |
Kton |
Kiloton (miljoen kilo) |
L. |
|
LAP |
Landelijk Afvalbeheerplan |
LAVS |
Landelijk Asbest Volg Systeem |
LDen |
Day-evening-night level |
LIB |
Luchthavenindelingbesluit |
LKW+ |
Laterkanaal West |
Lnight |
Night Level |
LOM |
Landelijk Overleg Milieuhandhaving |
LPG |
Liquified Petrol Gas |
LPH |
Lozingsprogramma Haringvliet |
LTSA |
Lange Termijn Spooragenda |
LVB |
Luchthaven verkeerbesluit Schiphol |
LVNL |
Luchtverkeersleiding Nederland |
LZV’s |
Langere en Zwaardere Vrachtwagens |
M. |
|
MAD |
Medicijnen, alcohol en drugs |
MARPOL |
Maritieme Pollutie |
MARSEC |
Maritime Security |
MBO |
Middelbaar Beroepsonderwijs |
MDG`s |
Millennium Development Goals |
MDN |
Monitor Duurzaam Nederland |
MER |
Milieu-effectenrapportage |
MESMA |
Monitoring en Evaluation of Spatially Managed Areas |
MIA |
Milieu investeringsaftrek |
MIAW |
Maatschappelijk Innovatie Agenda Water |
MIRT |
Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport |
MJPG |
Meerjarenprogramma Geluidssanering |
MJPO |
Meerjarenprogramma Ontsnippering |
MKB |
Midden- en Kleinbedrijf |
MKBA |
Maatschappelijke Kosten-Batenanalyse |
MoMo |
Nota Mobiliteit |
MOU |
Memorandum of Understanding |
Mton |
Megaton (1 miljard kilo) |
MTOW |
Maxim takeoff weight |
MVO |
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen |
MW |
Megawatt |
N. |
|
NAI |
Nederlands Architecten Instituut |
NAVO |
Noord-Atlantische Verdragsorganisatie |
NBD |
Nationale Bewegwijzeringdienst |
NBW |
Nationaal Bestuursakkoord Water |
NCAP |
New Car Assessment Programme |
NDOV |
Nationale Databank voor Vervoergegevens |
NDPV |
Nationale Databank Parkeervoorzieningen |
NDW |
Nationale Databank Wegverkeergegevens |
NEa |
Nederlandse Emissieautoriteit |
NEC |
National Emission Ceilings |
NEN |
Nederlands Normalisatie Instituut |
NER |
Nederlandse emissierichtlijn lucht |
NGO |
Non-gouvernementele organisatie |
NGR |
Nationaal Geo Register |
NH3 |
Ammoniak |
NIWO |
Stichting Nationale en Internationale Wegvervoerorganisatie |
NJN |
Najaarsnota |
NLR |
Nationaal Lucht- en Ruimtevaart Laboratorium |
NLS |
Nalevingsregistratie |
NMa |
Nederlandse Mededelingautoriteit |
NMCA |
Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse |
NMIJ |
Natuurlijker Markermeer/IJmeer |
NML |
Stichting Nederland Maritiem Land |
NO2 |
Stikstofdioxide |
NOVB |
Nationaal Openbaar Vervoer Beraad |
NOx |
Stikstofoxiden |
NRG |
Nuclear Research & Consultancy Group |
NS |
Nederlandse Spoorwegen |
NSL |
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit |
NSP |
Nieuw Sleutel Projecten |
NWEA |
Nederlandse Windenergie Associatie |
NWO |
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek |
NWP |
Nationaal Waterplan |
O. |
|
OAA |
Open Aviation Agreement |
OCW |
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
OD |
Operationele Doelstellingen |
OESO |
Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling |
OLO |
Omgevingsloket Online |
ORBP-en |
Overstromingsrisicobeheerplannen |
OSPAR |
Oslo-Parijs |
OTIF |
Organisation pour les Transports Internationaux Ferroviaires |
OV |
Openbaar vervoer |
OV SAAL |
Penbaar Vervoer Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad |
OvV |
Onderzoeksraad van de Veiligheid |
P. |
|
PAS |
Programma Aanpak Stikstof |
PBL |
Planbureau voor de Leefomgeving |
PGS (15) |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen |
PHS |
Programma Hoogfrequent Spoorvervoer |
PIA |
Privacy Impact Assesment |
PIC |
Prior Informed Consent |
PIM |
Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving |
PKB |
Planologische Kernbeslissing |
PM10 |
Fijnstof met een aerodynamische diameter kleiner dan 10 micrometer |
PMR |
Project Mainportontwikkeling Rotterdam |
POP |
Persistent Organic Pollutant |
PPS |
Publiek-private samenwerking |
PRIA |
Programmateam Industriële Automatisering Rijkswaterstaat |
ProMT |
Programma Milieu en Technologie |
PSC |
Port State Control |
PSO |
Public Service Obligation |
PSSA |
Particularly Sensitive Sea Area |
PUMA |
Programma Uitvoering Met Ambitie |
R. |
|
RAC |
Committee for Risc Assessment |
RBML |
Regelgeving Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens |
RCR |
Rijks Coördinatie Regeling |
RDW |
Rijksdienst voor het Wegverkeer |
REACAAP |
Regionaal Co-operation Agreement on Anti Piracy in Asia |
REACH |
Registratie, evaluatie en autorisatie chemische stoffen |
Revb |
Regeling externe veiligheid buisleidingen |
Revi |
Regeling externe veiligheidinrichingen |
RGD |
Rijksgebouwendienst |
RHB |
Rijkshoofdboekhouding |
RIONED |
Stichting riolering Nederland |
RIS |
River Information Services |
RIVM |
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu |
RLG |
Raad voor het Landelijk Gebied |
RLI |
Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur |
RMO |
Risk Management Options |
RO |
Ruimtelijke ontwikkeling |
ROL |
Commissie Ruimtelijk Ontwikkeling Luchthavens |
ROR |
Richtlijn Overstroming Risico`s |
RRAAM |
Rijk – regioprogramma Amsterdam-Almere-Markermeer |
RUD |
Regionale Uitvoeringsdiensten |
RVO |
Rijksdienst voor ondernemend Nederland |
RVOB |
Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf |
RVB |
Rijksvastgoedbedrijf |
RvS |
Raad van State |
RWG |
Rotterdam World Gateway |
RWS |
Rijkswaterstaat |
RWT |
Rechtspersoon met een wettelijke taak |
S. |
|
SAV |
Scheepsvaartafvalstoffenverdrag |
SBNS |
Stichtingen Bodemsanering Nederlandse Spoorwegen |
SBVV |
Strategisch Beraad Verkeersinformatie en Verkeersmanagement |
SCB |
Systeemgerichte Contractbeheersing |
SCP |
Sociaal en Cultureel Planbureau |
SDE |
Stimuleringsregeling Duurzame Energie |
SER |
Sociaal Economische Raad |
SES |
Single European Sky |
SGWE |
Stuurgroep Watereducatie |
SHVP |
Service Huis Parkeervoorzieningen |
SMASH |
Structuurvisie Mainport Schiphol Haarlemmermeer |
SO2 |
Zwaveldioxide |
SSO |
Shared Services Organisatie |
StAB |
Stichting Advisering Bestuursrechtspraak |
STCW |
International Convention on Standards of Training, Certification and Watchkeeping For Seafarers |
STKB |
Stichting Keurmerken Touringcarbedrijven |
STOWA |
Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer |
STRONG |
Structuurvisie Ondergrond |
STS |
Stoptonend sein |
SVHC |
Substance of Very High Concern |
SVIR |
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte |
SVOV |
Sociale Veiligheid Openbaar Vervoer |
SWOV |
Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid |
SWUNG |
Samen Weken aan de Uitvoering van Nieuw Geluidsbeleid |
SZW |
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
T. |
|
TAF |
Terminal Aerodrome Forecast |
TCB |
Technische Commissie Bodembescherming |
TENT-T |
Trans- Europese Netwerken |
TK |
Tweede Kamer |
TLN |
Transport en Logistiek Nederland |
TLS |
Trans Link System |
TNO |
Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderwijs |
TRG |
Totaal Risicogewicht Grenswaarde |
TSI |
Technische Specificaties van Interprobaliteit |
TVG |
Totaal Volume Geluid |
U. |
|
UNECE |
United Nations Economic Commission for Europe |
UNEP |
United Nations Environment Programme |
UNESCO |
United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization |
UNFCCC |
United Nations Framework Convention on Climate Change |
UPGE |
Uitvoeringsprogramma Geluid op Emplacementen |
USONA |
Uitvoeringsorganisatie Stichting Ontwikkeling Nederlandse Antillen |
UvW |
Unie van Waterschappen |
V. |
|
VAMEX |
Stichting Vaarbewijzen- en Marifoon Examens |
VAMIL |
vrijwillige afschrijving milieu-investeringen |
VANG |
Van Afval Naar Grondstof |
VB |
Verantwoord Begroten |
VenW |
Verkeer en Waterstaat |
VHR |
Vogel en Habitat Richtlijn |
VI |
VROM-Inspectie |
VN |
Verenigde Naties |
VNG |
Vereniging Nederlandse Gemeenten |
VOLCEX |
Volcanic Ash Execise |
VOS |
vluchtige organische stoffen |
VROM |
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer |
VTH |
Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving |
VVN |
Veilig Verkeer Nederland |
VWS |
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
W. |
|
Wabo |
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht |
WAR |
Waddenadviesraad |
WB |
Wereldbank |
Wbb |
Wet bodembescherming |
WEZARD |
Weather Hazards for Aviation |
WGG |
Wet wegvervoer goederen |
Wgh |
Wet geluidhinder |
WGO |
Wetgevingsoverleg |