Vastgesteld 9 juni 2017
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Veiligheid en Justitie over de brief van 17 mei 2017 van de Algemene Rekenkamer inzake aanbieding van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2016 bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) (Kamerstuk 34 725 VI, nr. 2).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 7 juni 2017. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie, Visser
De griffier van de commissie, Hessing-Puts
Vraag (1):
Op welke wijze worden de door de Algemene Rekenkamer noodzakelijk geachte verandering in gedrag en cultuur binnen het Ministerie van Veiligheid en Justitie bewerkstelligd?
Antwoord:
In maart 2016 is uw Kamer geïnformeerd over de aanleiding en de doelstelling van VenJ Verandert: VenJ is een open en transparante organisatie: een betrouwbare partner voor burger, bedrijf, bestuur en media, die resultaat levert in een veranderende samenleving (Kamerstuk 34 300 VI, nr. 83). Nadien is veel in gang gezet om richting te geven aan de doelstelling, veranderambities en veranderaanpak van VenJ Verandert. Het investeren in mensen en gedrag, en de werkcultuur/-omgeving zijn een voorwaarde om de beoogde verandering te realiseren. Maar zoals de Algemene Rekenkamer zelf ook aangeeft: het realiseren van de ambities om de noodzakelijke veranderingen te realiseren is een majeure opgave die tijd en energie kost en daadkracht vraagt. Over de voortgang van VenJ Verandert heb ik u laatstelijk in het Rijksjaarverslag VenJ 2016 geïnformeerd. De eerstvolgende voortgangsrapportage ontvangt uw Kamer in september 2017 bij de Rijksbegroting 2018.
Vraag (2):
Welke trajecten worden in het laatste jaar (2017) van de vorming van de nationale politie afgerond? Welke trajecten gaan om welke reden langer duren?
Antwoord:
Over de voortgang van de vorming nationale politie en daarbinnen de herijking rapporteer ik halfjaarlijks in mijn voortgangsbrief politie. In juni zal ik uw Kamer deze doen toekomen.
Vraag (3):
Hoe ontwikkelt het afpakresultaat zich, indien incidentele schikkingen niet worden meegenomen?
Antwoord:
Het afpakresultaat ontwikkelt zich al meerdere jaren in een opgaande lijn. Door een aantal grote schikkingen de afgelopen jaren is het afpakresultaat nog hoger uitgevallen. Het resultaat wordt behaald door de inzet van verschillende afdoeningsmodaliteiten, zoals verbeurdverklaring, ontnemingsvonnis, ontnemingsschikking of een ontnemingscomponent in een transactie. Het is aan het OM te bepalen welke afdoeningsmodaliteit in een zaak wordt gekozen. Het aandeel van een bepaalde afdoeningsmodaliteit in het jaarlijkse afpakresultaat zal in de regel per jaar verschillen, omdat de wijze van afdoening van verschillende factoren afhankelijk is, zoals bijvoorbeeld de aard van de zaak.
Vraag (4):
In hoeverre is het haalbaar dat de controlfunctie in 2017 weer optimaal is?
Antwoord:
De Algemene Rekenkamer constateert in het verantwoordingsonderzoek een verbeterde werking van de controlfunctie, maar is van mening dat deze nog niet voldoende is geborgd. Hoewel de structuurverandering in de controlfunctie door invoering van een tweelaags controlmodel pas formeel in april 2017 van start is gegaan, zijn in 2016 vooruitlopend hierop de werkwijzen voor zover mogelijk al aangepast zoals bijvoorbeeld het begrotingsproces. Dit heeft naar de mening van de Algemene Rekenkamer reeds concrete resultaten opgeleverd op het gebied van samenwerking en transparantie bij de ambtelijke leiding.
Het jaar 2017 zal, zoals ik ook in mijn bestuurlijke reactie op het verantwoordingsonderzoek heb aangegeven, in het teken staan van de verdere implementatie van het tweelaags controlmodel. Ik onderschrijf de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer dat blijvend actief aandacht noodzakelijk is voor samenwerking en transparantie zowel binnen het ministerie als in de ketens. Tegen de achtergrond van de voortgang die bij de aanpak van deze specifieke (ernstige) onvolkomenheid in 2016 is geboekt, heb ik er veel vertrouwen in dat hier dit jaar finale stappen kunnen worden gezet en dat de controlfunctie in 2017 op een kwalitatief goed niveau zal worden gebracht.
Vraag (5):
Welke stappen worden gezet om de door de Algemene Rekenkamer gesignaleerde verkokering aan te pakken?
Antwoord:
Samenwerking over de grenzen van domeinen, beleid, uitvoering, bedrijfsvoering en toezicht heen vormt de uitwerking van één van de zes veranderambities van het programma VenJ Verandert: «VenJ zorgt voor regie en een sterk intern netwerk, zodat complexe maatschappelijke vraagstukken worden aangepakt over bestaande organisatieonderdelen en structuren heen».
Om de ontkokering binnen VenJ te stimuleren versterkt VenJ het opgavegericht werken. Hierbij is het specifieke maatschappelijke vraagstuk leidend voor hoe VenJ zich intern organiseert, en dus niet de huidige structuren. De opgave wordt aangepakt op een wijze die daarbij het beste past en met de onderdelen en experts die daarvoor nodig zijn. Waar nodig wordt het sturingsmodel hierop aangepast.
Naast het opgavegericht werken lopen verschillende andere initiatieven om de ontkokering binnen VenJ tegen te gaan. Zo wordt er gewerkt aan een VenJ brede strategische verkenning, waarin met externe stakeholders de belangrijke uitdagingen voor het ministerie in kaart worden gebracht. Samen met het regeerakkoord vormt dit de basis voor de strategische agenda van het ministerie voor de komende 5 jaar. Daarnaast is onlangs gestart met het Strategisch ontwikkelprogramma. Binnen dit programma geven leidinggevenden van alle VenJ-organisatieonderdelen gezamenlijk invulling aan een andere manier van (samen)werken die beter aansluit op de veranderende vraag uit de samenleving aan VenJ. Ook worden op regelmatige basis netwerkactiviteiten georganiseerd (o.a. conferenties, interne stages, workshops, lerende netwerken, online community) die leiden tot het versterken van het interne (kennis-) netwerk. Er wordt podia geboden aan vernieuwende manieren van werken en aan dilemma’s in het werk om elkaar te inspireren en van elkaar te leren.
Vraag (6):
In hoeverre is het haalbaar dat het subsidie- en bijdragenbeheer in 2017 op orde zijn?
Antwoord:
In 2016 is fors geïnvesteerd in controle, voorafgaand toezicht op alle subsidiebeschikkingen van een aantal dienstonderdelen en advies over verbeteringen in het subsidie- en bijdragenbeheer. Ervaringen met het intern bij VenJ ingestelde voorafgaand toezicht, dat vanaf november 2016 is toegepast, leren dat controle alleen niet voldoende blijkt te zijn om tot een meer op risico’s gebaseerd subsidiebeheer komen. Daarom zal mede op basis van een evaluatie van het subsidiebeheer medio 2017 worden bezien met welke andere, aanvullende maatregelen het subsidiebeheer, waaronder kwaliteit en actualiteit van risicoanalyses, verbeterd kan worden. Op deze manier werkt VenJ aan de structurele borging van het (toezicht op het) subsidie- en bijdragenbeheer. Vooralsnog zullen periodieke controles blijven plaatsvinden zodat subsidiedossiers tijdig kunnen worden gecorrigeerd en gecomplementeerd met relevante documenten. Met deze maatregelen is het haalbaar dat het subsidie- en bijdragebeheer eind 2017 op orde te krijgen.
Vraag (7):
Wat is de belangrijkste reden dat er subsidies en bijdragen worden verstrekt zonder dat er (tijdig) een risicoanalyse wordt opgesteld?
Antwoord:
Dit betrof met name subsidies aan organisaties die al geruime tijd bij VenJ bekend zijn. De risico’s bij deze organisaties zijn bekend. Het is een administratieve omissie dat deze informatie niet tijdig aan de betreffende dossiers is toegevoegd.
Vraag (8):
Hoe kan de sterke toename van onrechtmatige inkopen in 2016 (van 4,1 miljoen euro naar 23,7 miljoen euro) worden verklaard?
Antwoord:
Ten eerste is van de genoemde € 23,7 mln. € 6,3 mln. toe te rekenen aan inhuur van tolken bij de Nationale Politie, waarvan de kosten rechtstreeks worden verantwoord in de begroting van VenJ. Vorig jaar is gebleken dat deze inhuur niet voldoet aan de in 2016 aangepaste aanbestedingsregels. Voor de inhuur van tolken is daartoe reeds een VenJ-breed verbeterprogramma gestart dat in 2017 zal worden voltooid.
De tweede verklaring, ter grootte van € 5 mln., hangt samen met inhuur via het Dynamisch aankoopsysteem (DAS). De bevindingen van de Rekenkamer over de rechtmatigheid van het DAS worden niet gedeeld. VenJ is van mening dat het DAS voldoet aan de aanbestedingswet.
Op de derde plaats bevatten de onrechtmatige inkoopuitgaven in 2016 € 7 mln. aan onrechtmatige verlengingen van ICT-inhuurcontracten. Deze constatering is terecht, maar het gaat hier wel over sterk vergelijkbare casussen waarbij structureel dezelfde fout is gemaakt. Daardoor is de structurele oplossing ook eenvoudig in te regelen en de onrechtmatigheid te beschouwen als eenmalig.
Indien deze specifieke casuïstiek buiten beschouwing zou worden gelaten, resteert van het totaal van € 23,7 mln., een bedrag van € 5,4 mln. aan veel verschillende soorten onrechtmatigheden.
Vraag (9):
Hoelang zijn de knelpunten bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) bij u bekend? Indien niet alle knelpunten reeds bekend waren, kan dan worden aangegeven voor de knelpunten die wel bekend zijn hoe lang deze reeds onder uw aandacht zijn?
Antwoord:
Sinds 2013 is er bij het Ministerie van VenJ veel aandacht voor het op orde brengen van het financieel beheer. Bij nagenoeg alle onderdelen van VenJ moest het financieel beheer beter en werd daar strakker op gestuurd. Als gevolg van de verhoogde aandacht en strakkere sturing op het financieel beheer, heeft het NFI in de zomer van 2015 zelf gekeken naar zijn dienstverlening, de onderliggende processen, systemen en competenties van zijn medewerkers en concludeerde dat de situatie als onvolkomen te kwalificeren was. Het NFI heeft mij daarover geïnformeerd en daarbij een meerjarig integraal verbeterprogramma op de bedrijfsvoering gepresenteerd. De omvang van de problemen ten aanzien van de inkoop zijn in de loop van vorig jaar bekend geworden.
De ARK constateert daarnaast dat de capaciteit van het NFI om sporenonderzoeken uit te voeren niet goed aansluit op de behoefte van de politie en het Openbaar Ministerie. Dit knelpunt is mij bekend, Ik heb in de begroting 2016 en 2017 dan ook structureel extra middelen beschikbaar gesteld om de capaciteit aan forensisch onderzoek te vergroten. Het NFI zal zich in de komende tijd met de extra beschikbaar gestelde middelen, zowel inzetten op het uitbreiden van de eigen capaciteit door werving en opleiding van nieuwe medewerkers als op directe uitbesteding naast de doorverwijzing met behulp van de One-Stop-Shop. Daarnaast heb ik het WODC gevraagd te bezien hoe de vraag naar forensisch onderzoek nauwkeuriger geraamd kan worden. Dit onderzoek start in juni en is naar verwachting in 2018 gereed.
Vraag (10):
Kunt u reageren op de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat onduidelijk is wat de kernproductie van het NFI is? Kunt u toelichten wat de kernproductie was voorafgaand aan de bezuiniging en reorganisatie en wat de kernproductie op dit moment inhoudt?
Antwoord:
De term kernproductie is ontstaan ten tijde van de reorganisatie. Aan de Tweede Kamer is op 1 april 2015 gemeld dat met kernproductie wordt bedoeld de vier grote dominante werkvelden, te weten digitale-biometrische, chemische-fysische, medische en biologische sporen. Alle productgroepen worden ingebed in deze dominante werkvelden. Innovatie en voortschrijdende techniek kunnen ertoe leiden dat deze terminologie anders ingevuld wordt.
Vraag (11):
Wat gaat u ondernemen om de knelpunten bij het NFI op te lossen? In hoeverre neemt u de regie hierin?
Antwoord:
Vanuit het bestuursdepartement is er intensief overleg en ondersteuning om de problemen ten aanzien van de bedrijfsvoering bij het NFI op te lossen. Daarnaast rapporteert het NFI maandelijks over de voortgang ten aanzien van het verbeterprogramma aan mij. Standaard wordt dit ook besproken tijdens de reguliere P&C-gesprekscyclus tussen bestuursdepartement en het NFI. Ik zal uw Kamer bij het jaarverslag over de voortgang hiervan informeren.
De AR constateert daarnaast dat de capaciteit van het NFI om sporenonderzoeken uit te voeren niet goed aansluit op de behoefte van de politie en het Openbaar Ministerie. Dit knelpunt is mij bekend, Ik heb in de begroting 2016 en 2017 dan ook structureel extra middelen beschikbaar gesteld om de capaciteit aan forensisch onderzoek te vergroten. Het NFI zal zich in de komende tijd met de extra beschikbaar gestelde middelen, zowel inzetten op het uitbreiden van de eigen capaciteit door werving en opleiding van nieuwe medewerkers als op directe uitbesteding naast de doorverwijzing met behulp van de One-Stop-Shop.
Daarnaast heb ik het WODC gevraagd te bezien hoe de vraag naar forensisch onderzoek nauwkeuriger geraamd kan worden. Dit onderzoek start in juni en is naar verwachting in 2018 gereed.
Vraag (12):
Waarom zijn ten aanzien van het NFI specifieke inrichtingskeuzes gemaakt, zoals afschaffing afdeling Administratieve Organisatie en Interne controle en overheveling van de inkoopfunctie naar het Shared Service Center? Waarom is hierbij geen rekening gehouden met de mogelijke problemen in het financieel beheer?
Antwoord:
De oprichting van het Inkoop Uitvoerings Centrum (IUC) was voor het NFI een kans om de inkoop minder kwetsbaar in te richten en te versterken. Een deel van de inkoop werd overgeheveld naar het IUC. Na overheveling bleken er verschillende verwachtingen te zijn over de uitvoering van de gemaakte afspraken tussen het NFI en het IUC en bleken er minder taken door het IUC te worden overgenomen. Inmiddels zijn de afspraken verduidelijkt en worden de inkoopproblemen in samenwerking met het IUC opgepakt.
Rond 2014 is ervoor gekozen het team Intern Beheer met het team Planning & Control in een gezamenlijk team onder te brengen, bij de afdeling Financieel Beheer en Inkoop. Dit om een betere afstemming van de diverse processen en accounts binnen het NFI te bevorderen. Dit is destijds gebeurd op advies van een medio 2012 door Twijnstra Gudde uitgevoerd onderzoek naar de positie van de financiële functie binnen het NFI. In het contourenplan van juli 2014 dat als basis heeft gediend voor de reorganisatie is mede gebruik gemaakt van de door Twijnstra Gudde gemaakte analyse en de aanbevelingen die daarin aan de NFI-directie zijn gedaan. Daarnaast is de AO/IC-taak deels ondergebracht in de lijn. Inmiddels is geconstateerd dat de AO/IC onvoldoende functioneerde. Eind 2015 is een AO/IC team ingericht direct onder het divisiehoofd bedrijfsvoering
Vraag (13):
Waarom ontbreken er ten aanzien van de materiële uitgaven van het NFI contracten en zijn aanbestedingsregels niet altijd nageleefd?
Antwoord:
Ten behoeve van de snelheid van het inkoopproces was erbij het NFI voor gekozen dat meer medewerkers bestellingen konden plaatsen.
Dit is echter gepaard gegaan met een te beperkte instructie van medewerkers met als gevolg dat het belang van het vastleggen van afspraken onvoldoende bekend was.
Daarnaast hebben medewerkers vanuit betrokkenheid en kostenbewustzijn materiële uitgaven gedaan, en daarbij met name gekeken naar mogelijkheden om zaken goedkoper in te kopen, met als gevolg dat onvoldoende rekening werd gehouden met mantelafspraken. Het team Inkoop werd niet of te laat ingeschakeld, omdat het gevoel bestond dat dit vertragend werkte.
Inmiddels is dit besluit teruggedraaid, worden de verantwoordelijke medewerkers voor bestellingen en het aangaan van verplichtingen nader geïnstrueerd en is het aantal medewerkers dat bestellingen in het systeem mag invoeren drastisch beperkt.
Vraag (14):
Sluiten de voor 2017 voorgestelde aangepaste normlevertijden aan op de behoefte van de politie en het openbaar ministerie (OM) en welke gevolgen hebben ze voor het vervolg van een zaak in de strafrechtketen?
Antwoord:
Normtijden sluiten niet (altijd) goed aan, want doorgaans geldt: hoe eerder hoe beter.
OM, ZM en NP kunnen in voorkomende gevallen vragen om bepaalde zaken met voorrang te behandelen. Daarmee wordt waar mogelijk wel aan de wens tegemoet gekomen («maatwerk» geleverd).
Er bestaat noodzaak om in ketenverband de benodigde normtijden scherper in kaart te brengen gekoppeld aan context van de zaak, en vervolgens daar ook gedifferentieerder op te kunnen sturen. Hier is een begin mee gemaakt in projecten als zaakgericht werken. Er is begrip voor de scherpere keuzes die gemaakt moeten worden, maar tegelijkertijd blijft de behoefte aan forensisch-technisch onderzoek groter dan het NFI kan vervullen.
Om aan de behoefte van politie en OM zoveel mogelijk tegemoet te komen hebben NFI en ketenpartners overlegd over de inzet van de extra financiële middelen die in 2016 en 2017 structureel zijn toegevoegd, om deze zo optimaal te benutten. De extra middelen worden in overleg met politie en OM ingezet op de gebieden met de grootste knelpunten te weten Digitaal onderzoek, drugs, DNA, pediatrie en multidisciplinair onderzoek aan tape.
Tevens bestaat de noodzaak om meer en sneller te innoveren om zodoende in ketenverband tot snellere methoden te komen. Het achterblijven van innovatie betekent dat methoden pas ontwikkeld worden tijdens het onderzoek (zaaksgebonden R&D) met lange levertijden als gevolg.
Daarnaast geldt sinds 1 Jan 2017 de One Stop Shop. Via de OSS kunnen OM en Politie onderzoeken uit laten besteden bij externe partijen.
Vraag (15):
Gaan de politie en het OM naar aanleiding het onderzoek naar de behoefte aan forensisch zaakonderzoek, de gewenste levertijden per soort spoor nog in kaart brengen?
Antwoord:
Het WODC gaat bezien welke factoren van invloed zijn op de vraag naar forensische onderzoeken en hoe deze vraag nauwkeuriger kan worden geraamd. De resultaten van dit onderzoek worden in de 2018 verwacht.
Als het onderzoek is afgerond, kan in het licht van de toekomstige ontwikkelingen van het forensische onderzoek ook worden bezien of het meerwaarde heeft als de gewenste levertijden per soort spoor in kaart worden gebracht.
Vraag (16):
Wat zijn de huidige normlevertijden van het NFI en welke aanpassing stelt het NFI voor?
Antwoord:
Indien de producten met achterstand op 1/1/2017 niet worden meegerekend is de huidige gemiddelde levertijd 13 dagen. Inclusief producten met achterstand op 1/1/2017 is de gemiddelde levertijd 16 dagen. De gemiddelde levertijd wordt alleen vastgesteld voor standaardproducten (dus zonder maatwerkproducten, omdat bij maatwerk iedere aanvraag zijn eigen specifieke doorlooptijd heeft).
In 2016 bedroeg de gemiddelde levertijd NFI-breed ca. 17 dagen en was daarmee iets sneller dan de door het NFI zelf opgelegde norm van 18 dagen.
Het NFI focust, om een betrouwbare ketenpartner te zijn, nu eerst op het realiseren van de gemaakte afspraken voor 2017 en op de verbetertrajecten met de keten, die uit dat proces voortkomen.
Vraag (17):
Wat zal het effect zijn van de aanpassing van de normlevertijden van het NFI op de voortgang van opsporingsonderzoeken en behandeling van strafzaken ter zitting?
Antwoord:
Normtijden sluiten niet (altijd) goed aan, want doorgaans geldt: hoe eerder hoe beter.
OM, ZM en NP kunnen in voorkomende gevallen vragen om bepaalde zaken met voorrang te behandelen. Daarmee wordt waar mogelijk wel aan de wens tegemoet gekomen («maatwerk» geleverd).
Er bestaat noodzaak om in ketenverband de benodigde normtijden scherper in kaart te brengen gekoppeld aan context van de zaak, en vervolgens daar ook gedifferentieerder op te kunnen sturen. Hier is een begin mee gemaakt in projecten als zaakgericht werken. Er is begrip voor de scherpere keuzes die gemaakt moeten worden, maar tegelijkertijd blijft de behoefte aan forensisch-technisch onderzoek groter dan het NFI kan vervullen.
Om aan de behoefte van politie en OM zoveel mogelijk tegemoet te komen hebben NFI en ketenpartners overlegd over de inzet van de extra financiële middelen die in 2016 en 2017 structureel zijn toegevoegd, om deze zo optimaal te benutten. De extra middelen worden in overleg met politie en OM ingezet op de gebieden met de grootste knelpunten te weten Digitaal onderzoek, drugs, DNA, pediatrie en multidisciplinair onderzoek aan tape.
Tevens bestaat de noodzaak om meer en sneller te innoveren om zodoende in ketenverband tot snellere methoden te komen. Het achterblijven van innovatie betekent dat methoden pas ontwikkeld worden tijdens het onderzoek (zaaksgebonden R&D) met lange levertijden als gevolg.
Daarnaast geldt sinds 1 Jan 2017 de One Stop Shop. Via de OSS kunnen OM en Politie onderzoeken uit laten besteden bij externe partijen.
Vraag (18):
Zijn bij de gegevens over de behoefte aan forensische onderzoeken van de politie en het OM verzoeken via advocatuur en rechtbank meegenomen of gaan dergelijke verzoeken ten koste van het geraamde volume?
Antwoord:
Rechtbankverzoeken zijn sinds 2016 als «product» meegenomen in de SLA. Daar is dus ruimte voor gecreëerd en wordt ook actief op gemonitord. Het is wel zo dat rechtbankverzoeken op aanvraag van de verdediging – net als sommige andere producten, zoals bv secties – geen «plafond» kennen. Ze kunnen niet worden geweigerd. Mocht het zo zijn dat in de loop van een jaar / jaren de realisatie steeds groter is dan het afgesproken volume, dan zal de SLA daarop moeten worden aangepast. Op dit moment is dat niet zo.
Los van rechtbankverzoeken op aanvraag van de verdediging, kan de rechterlijke macht ook zelf opdracht geven tot onderzoek. Dat gebeurt ook en die opdrachten zijn onderdeel van de SLA. Voor ketensturing geeft het wel problemen, omdat OM en NP nooit volledig kunnen rekenen op een maandvolume dat voor een bepaald product in de SLA is afgesproken.
Verzoeken van de advocatuur staan niet apart in de SLA, maar de advocatuur is ook geen opdrachtgever. Dergelijke verzoeken zullen uiteindelijk altijd via het OM of de rechterlijke macht binnenkomen.
Vraag (19):
Bent u bereid vast te stellen welke kernproductie het NFI minimaal moet leveren zowel qua aantallen als levertijden?
Antwoord:
Afspraken over productie en levertijden worden in overleg met politie en OM in de SLA (Service Level Agreement) vastgelegd. De politie en het OM hebben steeds aangegeven dat de behoefte aan onderzoeken groter is dan de capaciteit op basis van de SLA.
Het NFI zal zich in de komende tijd met de extra beschikbaar gestelde middelen in de begroting 2016 en 2017, zowel inzetten op het uitbreiden van de eigen capaciteit door werving en opleiding van nieuwe medewerkers als op directe uitbesteding naast de doorverwijzen met behulp van de One-Stop-Shop.
Vraag (20):
Wat gaat u doen aan de overschrijding van normlevertijden door ondercapaciteit als gevolg van moeilijk vervulbare vacatures, het uitvallen van de DNA-robot en oude werkvoorraden bij digitale technologie?
Antwoord:
Het NFI heeft afgelopen jaren steeds ingezet op het maximaal leveren van productie ten behoeve van de partners in de strafrechtketen. Ondanks deze inzet kampte het NFI in 2016 en de jaren daarvoor op onderdelen met achterstanden en oplopende levertijden.
Het NFI heeft voor 2017 een herijking gemaakt van zijn afspraken met de keten, waarmee de leverbetrouwbaarheid wordt verhoogd en waardoor de keten beter kan sturen op basis van realistische verwachtingen. Het NFI zal, samen met de ketenpartners, in de planning voor 2017 uitgaan van een ambitieuze, maar realistische planning welke gebaseerd is op de realisatie van 2016 en de opleidingsinspanning 2017. Binnen het NFI is t.b.v. verbetering van de aanpak en de monitoring van de realisatie een aparte Taskforce ingesteld.
Het NFI zal zich in de komende tijd met de in de begroting 2016 en 2017 extra beschikbaar gestelde middelen, zowel inzetten op het uitbreiden van de eigen capaciteit door werving en opleiding van nieuwe medewerkers als op directe uitbesteding naast de doorverwijzing met behulp van de One-Stop-Shop. Al deze maatregelen moeten ervoor zorgen dat de leverbetrouwbaarheid wordt vergroot.
Vraag (21):
Wat is, uit de verschillende genoemde oorzaken, de belangrijkste oorzaak van de vertraging bij de levertijden van het NFI?
Antwoord:
Er zijn verschillende oorzaken die tezamen ertoe hebben geleid dat de afgesproken levertijden niet zijn gehaald. Dit kwam enerzijds doordat onderzoeken meer tijd vragen door hun groeiende complexiteit. Anderzijds werd dit veroorzaakt door onvoorziene ontwikkelingen. Zo kampte het NFI o.a. met de nasleep van de reorganisatie; medewerkers stroomden eerder uit dan voorzien/gepland en vacatures konden niet snel genoeg worden opgevuld, waarbij na vervulling ook rekening gehouden moet worden met het opleiden van deskundigen. Het wegwerken van de achterstanden leidt in sommige gevallen tot een (tijdelijk) lagere instroomcapaciteit in 2017. Hier zit inmiddels weer een stijgende lijn in.
Om deze nieuwe afspraken ook waar te maken, is intern een Taskforce Prestatieafspraken opgericht die de monitoring en sturing faciliteert. Daar komen ook structurele verbetertrajecten uit (zoals verbetering sturing op maatwerk, meer zaakgericht versus productgericht werken). Deze trajecten zullen enige tijd in beslag nemen, worden momenteel met de keten opgepakt, en zullen helpen om NFI op langere termijn robuust en flexibel te maken.
Dit soort vernieuwing in aanpak en sturing vraagt ook veel van NFI-medewerkers. Het raakt daarmee ook de bevindingen uit het cultuuronderzoek. Het vraagt tijd en inzet om daar met elkaar de juiste modus in te vinden.
Vraag (22):
Welke maatregelen zijn het afgelopen jaar genomen om de bestrijding van witwassen te intensiveren? Op welke wijze zijn het afgelopen jaar de resultaten van witwasbestrijding in kaart gebracht, het inzicht in de voornaamste witwasrisico’s voor Nederland vergroot en het inzicht in het rendement van meldingen van ongebruikelijke transacties?
Antwoord:
Er is geïnvesteerd in de capaciteit bij de FIU, de FIOD en het OM. Ook het aantal fte financieel deskundigen bij de Nationale Politie is verder toegenomen. De resultaten van de witwasbestrijding van de afgelopen jaren worden momenteel in kaart gebracht in de beleidsmonitor witwassen. Deze monitor verschijnt naar verwachting in de tweede helft van dit jaar. Er wordt op dit moment een National Risk Assessment witwassen uitgevoerd met als doel het verschaffen van inzicht in de voornaamste witwasrisico’s. Deze NRA wordt naar verwachting in september van dit jaar opgeleverd.
Vraag (23):
Wat is de omvang van het bedrag dat de Nederlandse staat (naar schatting) in 2016 is misgelopen door witwassen?
Antwoord:
Welk bedrag er door de Nederlandse Staat zou worden misgelopen door witwassen valt niet te zeggen. Naar de aard en omvang van witwassen wordt op dit moment onderzoek gedaan door het WODC. Dit onderzoek wordt naar verwachting eind van dit jaar afgerond.
Vraag (24):
Wanneer is de operationele politiesterkte van maximaal 49802 fte behaald?
Antwoord:
In de begroting 2017–2021 is het bereiken van de doelsterkte voorzien per eind 2020
Vraag (25):
Waarom is de benodigde financiële en digitale expertise binnen de politie eind 2016 nog steeds schaars? Waarom zijn de gehouden wervingsrondes niet succesvol geweest? Wat wordt er gedaan om de financiële en digitale expertise op peil te brengen?
Antwoord:
Sinds 2015 wordt er geworven voor HBO-functies financiële en digitale expertise. Hoewel de wervingsdoelstellingen niet helemaal zijn gehaald, zijn de wervingsrondes voor de HBO functies wel degelijk succesvol te noemen; de bezetting op de HBO-functies is in de periode 31-12-2015 tot en met 30-04-2017 toegenomen met 150 fte voor finec en 142 fte voor digi.
Vraag (26):
Waarom komen het capaciteitsmanagement en de daarin geboekte vorderingen niet aan de orde in de halfjaarlijkse voortgangsberichten over de vorming van de nationale politie? Kunt u toelichten wat sinds 2012 de vorderingen wat betreft capaciteitsmanagement zijn geweest?
Antwoord:
Naar aanleiding van de paragraaf over capaciteitsmanagement van de politie in het verantwoordingsonderzoek van de Rekenkamer, heb ik toegezegd om uw Kamer in mijn volgende voorgangsbericht, in juni, te informeren over de vorderingen en uitdagingen ten aanzien van het capaciteitsmanagement.
Vraag (27):
Op welke termijn acht u het realistisch dat de herplaatsing van het politiepersoneel afgerond zal zijn?
Antwoord:
Over de voortgang van de personele reorganisatie rapporteer ik halfjaarlijks in de voortgangsbrief politie. In juni verwacht ik de volgende te zenden aan uw Kamer.
Vraag (28):
Wanneer is de bezetting op de rechercheterreinen financieel-economische en cybercriminaliteit op formatieve sterkte?
Antwoord:
Uitgangspunt is dat de formatie van Operationeel specialisten met deze werkterreinen per ultimo 2018 op sterkte is.
Vraag (29):
Welke maatregelen neemt u om het opnemen van aangiftes van cybercriminaliteit te verbeteren?
Antwoord:
In diverse eenheden hebben medewerkers die aangiftes opnemen het afgelopen jaar een voorlichting gekregen over cybercrime. Onderwerpen die aan de orde zijn geweest: wat is cybercrime, hoe kan een cybercrime aangifte opgenomen worden, wie kan ondersteunen bij de aangifte. Daarnaast is een zogenaamde webapp ontwikkeld voor alle politiemedewerkers waarin tips voor aangifte een belangrijke plaats innemen. Tenslotte monitoren inmiddels de cybercrime teams / teams digitale opsporing de aangiften in de eenheid.
Vraag (30):
Op welke wijze is het afgelopen jaar de intake van cybercriminaliteit verbeterd? Welke verbeterprojecten lopen in dat kader nog?
Antwoord:
In diverse eenheden hebben medewerkers die aangiftes opnemen het afgelopen jaar een voorlichting gekregen over cybercrime. Onderwerpen die aan de orde zijn geweest: wat is cybercrime, hoe kan een cybercrime aangifte opgenomen worden, wie kan ondersteunen bij de aangifte. Daarnaast is een zogenaamde webapp ontwikkeld voor alle politiemedewerkers en waarin tips voor aangifte een belangrijke plaats innemen. Tenslotte monitoren inmiddels de cybercrime teams / teams digitale opsporing de aangiften in de eenheid.
Vraag (31):
Hoeveel aangiftes met betrekking tot cybercriminaliteit zijn in 2013, 2014, 2015 en 2016 gedaan? Hoeveel van deze zaken zijn in de genoemde jaren opgepakt en wat is het oplossingspercentage?
Antwoord:
Op dit moment doet het WODC onderzoek naar aangiften. Via tekstmining worden cyberaangiften gedestilleerd uit de politiesystemen. Dit onderzoek is begin volgend jaar afgerond.
Betrouwbare informatie over aangiften voor cybercrime kan dus op dit moment nog niet uit de politiesystemen worden gegenereerd. Cyberdelicten worden door de politie nu nog onder verschillende codes geregistreerd in de systemen. De politie werkt aan een eenduidige wijze van registratie. Oplossingspercentages zijn derhalve op dit moment niet bekend.
Vraag (32):
Op welke wijze wordt aangifte van cybercriminaliteit teruggekoppeld aan burgers? Vindt deze terugkoppeling altijd plaats?
Antwoord:
De politie streeft er te allen tijde naar om burgers tijdig te informeren over de afdoening van hun aangifte
Vraag (33):
Wanneer wordt de Beleidstool Capaciteitsmanagement (BCM) gekoppeld aan de applicatie Basisvoorziening Capaciteitsmanagement (BVCM)?
Antwoord:
Naar verwachting zal dit eind 2018 gereed zijn. In de volgende voortgangsbrief in juni zal uw Kamer hierover worden geïnformeerd.
Vraag (34):
Wanneer worden de basisvoorzieningen binnen de politie vernieuwd, nu uit recent onderzoek van de Algemene Rekenkamer blijkt dat alle basisvoorzieningen binnen de politie te maken hebben met verouderde infrastructuur?
Antwoord:
De politie heeft haar inspanningen voor 2017 gericht op het op orde krijgen van de basis en het afronden van de reorganisatie. De IV organisatie heeft daardoor voor 2017 ook de focus op de activiteiten die daaraan bijdragen. Zo wordt een Prestatiedashboard en de Basis Voorziening Informatie-Bedrijfsvoering opgeleverd, waarmee alle leidinggevenden de beschikking hebben over de voor hun werk benodigde sturingsinformatie. Ook wordt een Landelijk Autorisatiemodel geïmplementeerd met daarbij een Identity & Accesmanagement toepassing ter ondersteuning van het toekennen en beheren van IV-autorisaties. In het kader van de standaardisatie van de kantoorautomatisering wordt door de gehele politie (met uitzondering van een aantal Eigen Beheerde Omgevingen) eind 2017 nog op slechts één politiedomein gewerkt. Tenslotte is een belangrijke stap gezet in de datacenterconsolidatie met het beëindigen van het datacenter in Zuid-Nederland. Het einddoel om te komen tot drie centrale datacenters is hiermee weer dichterbij gekomen. De afgelopen jaren is geïnvesteerd in het stabieler maken van de basisinfrastructuur en is de technische infrastructuur daarmee verbeterd en toekomstbestendiger gemaakt. Vanaf 2018 wordt ingezet op beheerst vernieuwen en balanceren: er blijft veel aandacht uitgaan naar de stabiliteit en betrouwbaarheid van de technische infrastructuur in combinatie met continue vernieuwing van informatievoorziening.
Vraag (35):
Kunt u de huidige uitstroom van het aantal HBO-ers in de politieorganisatie weergeven? Hoeveel, na hoeveel maanden en waarom stromen HBO-ers uit? Kunt u dit weergeven voor 2013, 2014, 2015 en 2016?
Antwoord:
De politie registreert geen uitstroomcijfers van haar medewerkers naar opleidingsniveau
Vraag (36):
Op welke termijn verwacht u dat alle ICT-basisvoorzieningen binnen de politie werken met een vernieuwde infrastructuur? Hoeveel loopt de ICT-vernieuwing achter op de in eerste instantie voorgenomen deadlines?
Antwoord:
De politie streeft naar de balans tussen (reductie van) beheerkosten, stabiliteit/onderhoud en vernieuwing. In de praktijk is de focus hoofdzakelijk gericht op stabiliteit en onderhoud en blijft de vernieuwingsslag achterlopen. Er blijft momenteel dus veel aandacht uitgaan naar de stabiliteit en betrouwbaarheid van de technische infrastructuur.
De politie zet stappen om innovatie hoger te prioriteren zoals de vernieuwing van de Business Intelligence (BI) functie. Een andere vernieuwende ontwikkeling is het Operationele Politie Proces (OPP) als nieuwe basis voor de gehele operatie, door vervanging van de verouderde Basisvoorziening Handhaving (BVH), SummIT en een aantal andere systemen. Dit jaar wordt een aantal onderzoeken uitgevoerd om vast te stellen of het OPP concept ook daadwerkelijk brengt wat de politie er van verwacht. De Review Board heeft aangegeven geen obstakels te zien ten aanzien van het doorzetten van OPP. Hierover dient nog verdere besluitvorming plaats te vinden.
Vraag (37):
In hoeveel eenheden is de personele reorganisatie nog niet afgerond en is daarmee geen sprake van een «stabiele» bezetting, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin?
Antwoord:
Over de voortgang van de personele reorganisatie rapporteer ik halfjaarlijks in de voortgangsbrief politie. In juni verwacht ik de volgende te zenden aan uw Kamer.
Vraag (38):
Hoe wordt financiële en digitale deskundigheid binnen de politie organisatie behouden gelet op de geringe doorgroeimogelijkheden?
Antwoord:
Onder de koepel van het programma herijking opsporing besteedt de politie aandacht aan de effectieve inzet van hoger opgeleiden. In mijn antwoord op vraag 35 geef ik al aan dat het voor het behoud van HBO-ers voor de politieorganisatie van belang is dat zij zorgvuldig begeleid worden, duidelijkheid bestaat over de functie die zij gaan vervullen en dat er een heldere visie is over de rol die HBO-ers in de politiezorg moeten vervullen. Eind 2016 zijn hiervoor concrete aanbevelingen gedaan, die middels proeftuinen dit jaar worden uitgewerkt. Verder beschikt politie over een arbeidsvoorwaardelijk beloningsinstrumentarium, waaronder bijvoorbeeld de toelage werving en behoud.
Vraag (39):
Welke maatregelen worden genomen om het aantrekken van financiële en digitale experts bij de politie te versterken? Welke maatregelen worden genomen om deze mensen voor de politie te behouden?
Antwoord:
Vanuit arbeidsmarktcommunicatie (werving en selectie) is en wordt veel aandacht besteed aan het bereiken van de juiste doelgroepen. Onder andere de online game Crimediggers en het event CrimediggersLive. Dit heeft ook tot succesvolle werving geleid.
Verder verwijs ik naar de beantwoording van vraag 38.
Vraag (40):
Hoeveel fte is momenteel (nog) niet ingevuld op de rechercheterreinen financieel-economische en cybercriminaliteit? Wanneer verwacht u de openstaande vacatures gevuld te hebben?
Antwoord:
De rechercheterreinen Finec en Cyber bestaan uit MBO en HBO functies. De bezetting van de MBO functies is niet 1-op-1 uit de systemen te halen, omdat deze medewerkers vaak niet alleen ingezet worden voor Finec en Cyber. Voor de HBO-functies van deze vakgebieden geldt dat de onderbezetting per 30 april 2017 voor finec 3, en voor cyber 122 is. Uitgangspunt is dat de formatie van Operationeel specialisten met deze werkterreinen per ultimo 2018 op sterkte is
Vraag (41):
Op welke wijze tracht u ervaren specialisten ervan te weerhouden om vroeg uit te stromen, zoals gesignaleerd door de Algemene Rekenkamer?
Antwoord:
Zie antwoord vraag 35, 38 en 39
Vraag (42):
Welke aanvullende acties neemt u om capaciteitsmanagement te stimuleren?
Antwoord:
Naar aanleiding van de paragraaf over capaciteitsmanagement van de politie in het verantwoordingsonderzoek van de Rekenkamer, heb ik toegezegd om uw Kamer in mijn volgende voortgangsbericht, in juni, te informeren over de vorderingen en uitdagingen ten aanzien van het capaciteitsmanagement.
Vraag (43):
Welke aanvullende acties worden uitgevoerd om het capaciteitsmanagement van de politie te verbeteren? Op welke termijn acht u het realistisch dat de capaciteitsmanagement op orde is en hiermee de sturing op capaciteit voldoende bewerkstelligd wordt?
Antwoord:
Naar aanleiding van de paragraaf over capaciteitsmanagement van de politie in het verantwoordingsonderzoek van de Rekenkamer, heb ik toegezegd om uw Kamer in mijn volgende voortgangsbericht, in juni, te informeren over de vorderingen en uitdagingen ten aanzien van het capaciteitsmanagement
Vraag (44):
Wordt het beleidsvoornemen om capaciteitsmanagement binnen de nationale politie in te voeren met als doel eind 2017 «de basis op orde» te hebben, gehaald? Wanneer wordt de Kamer hierover met een actueel overzicht geïnformeerd?
Antwoord:
Naar aanleiding van de paragraaf over capaciteitsmanagement van de politie in het verantwoordingsonderzoek van de Rekenkamer, heb ik toegezegd om uw Kamer in mijn volgende voortgangsbericht, in juni, te informeren over de vorderingen en uitdagingen ten aanzien van het capaciteitsmanagement.
Vraag (45):
Kunt u een actueel inzicht geven in de haalbaarheid van de invoering van capaciteitsmanagement? Acht u het waarschijnlijk dat eind 2017 «de basis op orde» zal zijn? Waarom wel of niet?
Antwoord:
Naar aanleiding van de paragraaf over capaciteitsmanagement van de politie in het verantwoordingsonderzoek van de Rekenkamer, heb ik toegezegd om uw Kamer in mijn volgende voortgangsbericht, in juni, te informeren over de vorderingen en uitdagingen ten aanzien van het capaciteitsmanagement.
Vraag (46):
Op welke manier zal scherp worden toegezien op de structurele verbetering van het financieel beheer bij het NFI?
Antwoord:
Vanuit het bestuursdepartement is er intensief overleg en ondersteuning om de problemen ten aanzien van de bedrijfsvoering bij het NFI op te lossen.
Daarnaast rapporteert het NFI maandelijks over de voortgang ten aanzien van het verbeterprogramma aan mij. Standaard wordt dit ook besproken tijdens de reguliere P&C-gesprekscyclus tussen bestuursdepartement en het NFI. Ik zal uw Kamer bij de halfjaarlijkse rapportage over het NFI over de voortgang informeren.
Vraag (47):
Hoe zou, ten aanzien van het capaciteitsmanagement binnen de politie de noodzakelijke aanvullende sturing, verantwoording en acties precies ingevuld moeten worden, op welke termijn gebeurt dit en welke acties zijn er concreet nodig?
Antwoord:
Naar aanleiding van de paragraaf over capaciteitsmanagement van de politie in het verantwoordingsonderzoek van de Rekenkamer, heb ik toegezegd om uw Kamer in mijn volgende voortgangsbericht, in juni, te informeren over de vorderingen en uitdagingen ten aanzien van het capaciteitsmanagement.
Vraag (48):
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie-Van Nispen c.s. (Kamerstuk 29 279, nr. 351) over het in kaart brengen van de vraag naar sporenonderzoek? Wat is de reden dat het WODC-onderzoek pas in 2018 is afgerond, terwijl het OM, politie en NFI de benodigde cijfers reeds hebben?
Antwoord:
Het WODC start in juni a.s. met het onderzoek naar de factoren die ketenbreed, dus niet alleen voor politie en OM, van invloed zijn op de vraag naar en behoefte aan forensisch onderzoek.
Het onderzoek wordt in twee fasen uitgevoerd. De eerste fase, die betrekking heeft op het in kaart brengen van de voor de behoefte aan forensisch onderzoek van belang zijnde factoren, wordt uitbesteed aan een extern onderzoeksbureau.
Het tweede deel betreft het aanpassen van het Prognose Model Justitiële Ketens naar aanleiding van de bevindingen van het eerste deel. Dit deel zal door het WODC zelf worden uitgevoerd.
Vraag (49):
Welke andere factoren zijn naast capaciteitsmanagement bepalend voor een effectieve inzet van de nationale politie?
Antwoord:
Effectieve inzet wordt mede bepaald door effectieve sturing binnen en op de politie, de mate van flexibiliteit van de organisatie, het lerend vermogen van de organisatie en door de operationele inzetbaarheid van (teams van) agenten. Deze operationele inzet wordt bepaald door roosterfactoren (zoals: werkbare uren, verlof, training en opleiding, (ziekte)verzuim, ontheffingen (nacht)diensten), beschikbare kennis en kunde (zoals: certificeringen, specifieke trainingen en opleidingen) en de juiste ondersteuning van middelen (zoals IVT, geweldsmiddelen en vervoersmiddelen. Zie ook de kabinetsreactie (Kamerstuk 29 628, nr. 699, d.d. 10 april 2017) op het IBO-effectiviteit.