Vastgesteld 9 juni 2017
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het jaarverslag van 17 mei 2017 inzake het Ministerie van Veiligheid en Justitie 2016 (Kamerstuk 34 725 VI, nr. 1).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 7 juni 2017. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie, Visser
De griffier van de commissie, Hessing-Puts
Vraag (1):
Wat is de stand van zaken van het wetsvoorstel bevordering mediation? Wanneer wordt dit wetsvoorstel naar verwachting naar de Kamer gestuurd?
Antwoord:
Bij brief van 16 januari 2017 heeft mijn ambtsvoorganger de Kamer laten weten dat hij, gelet op de eind vorig jaar aangenomen motie (Kamerstuk 34 550 VI, nr. 54) over het zo spoedig mogelijk aan de Kamer sturen van mediationwetgeving, voornemens was om een of meerdere expertsessies te organiseren waarin de uitkomsten van de consultatie van het ontwerp wetsvoorstel alsmede mogelijke oplossingen voor knelpunten verkend zouden worden.
In verband met het terugtreden van mijn ambtsvoorganger vond de geplande expertsessie geen doorgang. Deze vooralsnog enige sessie zal nu begin juli 2017 plaatsvinden. Het doel is om te komen tot een wetsvoorstel dat kan rekenen op een zo breed mogelijk draagvlak.
Na deze expertsessie(s) zal het wetgevingstraject worden vervolgd.
Vraag (2):
Hoe beoordeelt u uw doelstelling voor 2016 voor het afpakken, gezien in het licht van het totale criminele vermogen en gezien in het licht van de realisatie in 2016?
Antwoord:
De doelstelling is realistisch. Het resultaat over 2016 valt fors hoger uit vanwege een hoge schikking in een zaak. Vanwege het incidentele karakter van dergelijke schikkingen is het zeer moeilijk de inkomsten uit deze grote schikkingen mee te nemen bij het ramen van het jaarlijkse afpakresultaat. Dat neemt niet weg dat er de afgelopen jaren is geïnvesteerd in het afpakken van crimineel vermogen en dat ook de ramingen verder zijn verhoogd.
Vraag (3):
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van alle momenten dat extra geld naar de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor het jaar 2016 is gegaan?
Antwoord:
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de intensiveringen in VenJ door het kabinet Rutte II en het effect daarvan voor het jaar 2016 (in andere jaren kunnen dus andere bedragen gelden). De intensivering van 450 mln. in VenJ van afgelopen Miljoenennota maakt geen deel uit van dit overzicht, omdat deze bedragen zijn toegevoegd met ingang van 2017. Dit overzicht bevat enkel beleidsmatige intensiveringen. Meer technische toevoegingen zoals loon- en prijsbijstelling of teruggaves van het Rijksvastgoedbedrijf en COA zijn in dit overzicht niet meegenomen.
2016 |
||
---|---|---|
Regeerakkoord Rutte II |
105 |
|
Intensivering veiligheid (politie) |
105 |
|
Voorjaar 2014 |
20 |
|
Jihadisme & mensensmokkel OM |
20 |
|
Voorjaar 2015 |
24 |
|
Contraterrorisme (politie, OM) |
24 |
|
Begrotingsbrief november 2015 |
310 |
|
Politie |
139 |
|
Rechtspraak |
20 |
|
OM |
15 |
|
NFI |
5 |
|
Fraudebestrijding |
5 |
|
Reclassering |
5 |
|
IND en Nidos |
61 |
|
Terugdraaien wetsvoorstellen |
60 |
|
Voorjaarsnota 2016 |
950 |
|
IND |
41 |
|
COA |
660 |
|
Nidos |
123 |
|
Politie |
49 |
|
Rechtspraak |
14 |
|
Overig asiel |
63 |
|
Najaarsnota 2016 |
19 |
|
OM |
19 |
|
Totaal Rutte II begrotingsjaar 2016 |
1.428 |
Vraag (4):
Waarom zijn de doelstellingen van het ophelderingspercentage voor straatroven en woninginbraken niet gehaald?
Antwoord:
Belangrijk is om vast te stellen dat de inspanningen van de politie ertoe hebben geleid dat de ophelderingspercentages voor straatroven en woninginbraken in 2016 wel licht zijn gestegen ten opzichte van het voorgaande jaar. Respectievelijk van 28,5% naar 28,9% en 9,4% naar 9,7%. Voor wat betreft de woninginbraken is er gedurende 2016 ingezet op verhoging van het ophelderingspercentage. Het van oudsher hoge aantal woninginbraken in het laatste kwartaal, bij een vrijwel gelijkblijvend absoluut aantal opgehelderde woninginbraken in deze periode, maakt dat de doelstelling (net) niet wordt behaald. Voor straatroven geldt dat dit een lastig op te helderen delict is. Het delict vindt snel plaats en er is vaak geen plaats delict die op technische sporen onderzocht kan worden. Het absolute aantal is echter sterk gedaald door de gezamenlijke inzet op preventie. De landelijke Boefproof campagne is hiervan een mooi voorbeeld.
Vraag (5):
Wat is het totaal aantal aangiftes dat is gedaan in 2013, 2014, 2015 en 2016? Hoeveel hoger of lager was dit aantal in percentages in 2016 ten opzichte van 2015?
Antwoord:
In de veiligheidsmonitor (gezamenlijk product van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, CBS en politie) wordt jaarlijks gerapporteerd over veiligheid, leefbaarheid en slachtofferschap. U vindt hier data met betrekking tot aangifte en slachtofferschap (o.a. afgezet tegen voorgaande jaren). Op 1 maart jl. is uw Kamer geïnformeerd over de cijfers uit de veiligheidsmonitor 2016 (Kamerstuk 28 684, nr. 494).
Vraag (6):
Kunt u een meerjarig overzicht geven van het percentage slachtoffers van misdrijven dat aangifte doet aan de hand van gegevens over slachtofferschap en niet-geregistreerde criminaliteit, uitgesplitst naar soort misdrijf?
Antwoord:
In de veiligheidsmonitor (gezamenlijk product van Ministerie Veiligheid en Justitie, CBS en politie) wordt jaarlijks gerapporteerd over veiligheid, leefbaarheid en slachtofferschap. U vindt hier data met betrekking tot aangifte en slachtofferschap (o.a. afgezet tegen voorgaande jaren). Op 1 maart jl. is uw Kamer geïnformeerd over de cijfers uit de veiligheidsmonitor 2016 (Kamerstuk 28 684, nr. 494).
Vraag (7):
Kunt u aangeven welke kwantitatieve doelstelling u nastreeft voor het verhogen van de aangiftebereidheid?
Antwoord:
Mijn beleid is erop gericht om per type delict te bekijken welke maatregelen getroffen kunnen worden om de aangiftebereidheid te verhogen. Uw Kamer is hierover per brief geïnformeerd (Kamerstuk 29 628, nr. 663 en Kamerstuk 29 628, nr. 679). Uit eerder verschenen WODC onderzoek naar de aangiftebereidheid blijkt namelijk dat dé aangiftebereidheid niet bestaat. Burgers maken hun eigen afweging ten aanzien van de schade die zij hebben geleden, de gepercipieerde ernst van het delict en de mogelijkheid om schade te verhalen.
Vraag (8):
Wat zijn de totale opbrengsten uit verkeersboetes geweest in 2013, 2014, 2015 en 2016? Wat is de gemiddelde hoogte van verkeersboetes in deze jaren?
Antwoord:
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
|
---|---|---|---|---|
Opbrengsten verkeersovertredingen Wahv (x € 1.000) |
€ 880.592 |
€ 751.037 |
€ 697.255 |
€ 768.102 |
Gemiddelde hoogte verkeersboete |
€ 84,11 |
€ 87,55 |
€ 86,71 |
€ 83,98 |
Vraag (9):
Hoeveel fte bij de nationale politie was in 2016 ten opzichte van 2015 meer of minder beschikbaar ten behoeve van verkeershandhaving?
Antwoord:
Dat aantal is niet specifiek aan te geven. Naast de Teams Verkeer in de tien eenheden en bij de Landelijke Eenheid, zijn ook medewerkers in de vier geografische afdelingen van de Landelijke Eenheid en de medewerkers in de basisteams belast met handhaving waaronder de verkeershandhaving.
Vraag (10):
Hoeveel fte komt de Koninklijke Marechaussee tekort om Schiphol te voorzien van adequate beveiliging?
Antwoord:
De beveiliging op Schiphol door de Koninklijke Marechaussee is adequaat en doorlopend wordt bezien of de beveiliging op de luchthaven Schiphol nog steeds adequaat is. De afgelopen jaren heeft de luchthaven een sterke groei laten zien en is ook het dreigingsbeeld mondiaal veranderd. Naar aanleiding hiervan is medio 2015 besloten om structureel extra fte's van de Koninklijke Marechaussee in te zetten mede ten behoeve van de veiligheid op Schiphol.
Daarnaast heeft het kabinet incidenteel geld (17 mln), waarvan voor 2017 € 10 mln uit de middelen op de aanvullende post voor grens-en vreemdelingentoezicht vrijgemaakt en € 7 mln van de begroting van Defensie, waarmee wordt geïnvesteerd in de KMar-capaciteit. Bij Voorjaarsnota is eveneens geld vrijgemaakt voor de capaciteit van de KMar ten behoeve van de grensbewaking op luchthavens, dit betreft € 7,5 mln. in 2017 en structureel € 20 mln.
Vraag (11):
Hoeveel personen met een nog openstaande boete of straf zijn dankzij het systeem Executie & Signalering (E&S) tegen de lamp gelopen?
Antwoord:
Met de realisatie van Executie & Signalering (E&S) bij de politie, worden de oude systemen Parket Politiesysteem (PAPOS) en Opsporingsregister (OPS) vervangen. In de 2e helft van 2016 is E&S gefaseerd ingevoerd bij alle politie-eenheden en wordt PAPOS als systeem niet meer gebruikt als operationeel systeem. Op dit moment kunnen echter alleen de zogenaamde CET’s (Coördinatie Executie Taken) en de executie contactpersonen binnen de districten beschikken over de nieuwe voorziening. In de loop van dit jaar komt E&S als systeem ook beschikbaar op de smartphones van de (operationele) politiemensen op straat. Het is nu nog te vroeg om te kunnen vaststellen welk effect E&S heeft op de opsporing van personen met een openstaande boete of straf. Daarvoor is de applicatie nog te beperkt toepasbaar. Naast het operationeel beschikbaar maken voor gebruik op straat waarmee bijvoorbeeld direct op straat een signalering kan worden afgehandeld, moet ook het OPS nog vervangen worden door E&S.
Het voordeel van E&S is inmiddels wel dat zaken sneller, zonder tussenkomst van het CJIB, tussen alle politie-eenheden gerouteerd kunnen worden als blijkt dat de gesignaleerde elders in het land verblijft.
Vraag (12):
Op welke wijze wordt klachtbehandeling verbeterd bij de nationale politie?
Antwoord:
Voor de verbetering van de klachtenbehandeling richt de politie zich onder meer op een meer uniforme toepassing van de klachtenprocedure en een grotere professionaliteit van de klachtenbehandelaars. Daartoe wordt geïnvesteerd in de opleiding en training van zowel de klachtencoördinatoren als de klachtbehandelaars.
Vraag (13):
Wat zijn de financiële gevolgen van de motie-Van Nispen om af te zien van de maatregel een maximum in te stellen voor het aantal punten dat een advocaat binnen het stelsel kan verdienen?
Antwoord:
De opvolging van de motie-Van Nispen c.s. (Kamerstuk 31 753, nr. 123), die de regering verzoekt af te zien van het uitgangspunt van een gemengde praktijk en om de 900 puntengrens niet uit te werken en niet aan de Tweede Kamer te sturen, zal ik bezien in het bredere kader van de herijking van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Uiterlijk bij de aanbieding van het wetsvoorstel Duurzaam stelsel rechtsbijstand, dat op 16 februari 2017 in consultatie is gegeven, zal ik de Tweede Kamer informeren over de wijze van opvolging van deze motie. Daarbij zal ik de eventuele financiële gevolgen in kaart brengen.
Vraag (14):
Kunt u van de verschillende High Impact Crimes (overvallen, straatroven en woninginbraken) aangeven hoeveel van deze zaken zijn opgepakt? Wat is, per indicator, het oplossingspercentage?
Antwoord:
High Impact Crime |
Aantal |
Aantal opgehelderd |
Ophelderings- percentage |
---|---|---|---|
Woninginbraken |
55.470 |
5.375 |
9,7% |
Overvallen |
1.133 |
633 |
55,9% |
Straatroven |
4.165 |
1.205 |
28,9% |
Vraag (15):
Kunt u van de aanpak cybercrime (aantal complexe onderzoeken naar cybercrime en aantal reguliere onderzoeken naar cybercrime) aangeven hoeveel van deze zaken zijn opgepakt? Wat is, per indicator, het oplossingspercentage?
Antwoord:
In 2016 zijn 34 complexe cybercrime onderzoeken uitgevoerd, waarvan 13 door de regionale eenheden. Het aantal reguliere cybercrime onderzoeken dat in 2016 uitgevoerd is bedraagt 184. Cyberdelicten worden door de politie nu nog onder verschillende codes geregistreerd in de systemen. De politie werkt aan een eenduidige wijze van registratie. Oplossingspercentages zijn op dit moment niet bekend
Vraag (16):
Hoeveel van de 2794 horizontale fraudezaken aangeleverd bij het openbaar ministerie (OM) zijn opgepakt, afgedaan en/of opgelost?
Antwoord:
De wijze waarop het OM de in 2016 aangeleverde horizontale fraudezaken heeft afgedaan wordt momenteel uitgewerkt in de Fraudemonitor 2016. In deze fraudemonitor gaat het OM in op de resultaten van de strafrechtelijke fraudebestrijding en geeft het informatie over de instroom en uitstroom met betrekking tot horizontale fraudezaken. Hierin worden ook de rechterlijke afdoeningen meegenomen. De Fraudemonitor wordt voor het zomerreces aan uw Kamer gestuurd.
Vraag (17):
Kunt u een schatting geven van de omvang van de handel in en productie van harddrugs in Nederland?
Antwoord:
Nee, ik beschik niet over dergelijke cijfers en het is niet mogelijk een gefundeerde schatting te maken. De handel in en productie van harddrugs is illegaal en speelt zich in het verborgene af.
Vraag (18):
Is er in meerjarig perspectief bezien sprake van een daling of stijging van handel en productie van harddrugs of blijft het gelijk?
Antwoord:
Dit is lastig in te schatten. Voor wat betreft synthetische drugs (zoals XTC en amfetamine) kan een indicatie gegeven worden door te kijken naar het aantal dumpingen van drugsafval. Het totaal aantal aangetroffen dumplocaties in Nederland is de afgelopen jaren als volgt:
2014: 159
2015: 160
2016: 177
Hier is dus een kleine stijging te zien. Dit kan echter ook het gevolg zijn van bijvoorbeeld veranderingen in het productieproces.
Heroïne en cocaïne worden in Nederland voor zover bekend niet geproduceerd, maar wel verhandeld. Voor wat betreft cocaïne is de laatste jaren een toename te zien van de omvang van de inbeslagnames door douane en politie, met name in de Rotterdamse haven.
Vraag (19):
Hoe beoordeelt u de opsporing van de handel in en productie van harddrugs?
Antwoord:
De opsporing is voor wat betreft synthetische drugs in eerste instantie gericht op het aanpakken van de productie. Voorkomen is immers beter dan genezen. Hierbij wordt ingezet op een integrale aanpak van drugscriminaliteit, waarin door de verschillende overheidsdiensten nauw wordt samengewerkt. De toekomstagenda voor de aanpak van ondermijning zal deze aanpak nog versterken.
Voor wat betreft de aanpak van de handel in cocaïne en heroïne wordt naar de gehele productie- en aanvoerlijn gekeken. Dit betekent dat we bijvoorbeeld met de producerende en/of -doorvoerlanden samenwerken door trainingen te faciliteren of drugshonden te leveren. Daarnaast werken we nauw samen met de kustwacht van verschillende landen in het Caribisch gebied om smokkel via boten in dit gebied te bestrijden. Bij onze grenzen zijn er de controles van de Douane of de Koninklijke Marechaussee, zoals de 100%-controles op Schiphol of de risicogerichte controles in de Rotterdamse haven.
Vraag (20):
Wanneer wordt het wetsvoorstel stelselvernieuwing rechtsbijstand naar de Kamer gezonden?
Antwoord:
Het wetsvoorstel «Duurzaam stelsel rechtsbijstand» is op 16 februari jl. in consultatie gebracht. Momenteel worden de consultatiereacties verwerkt. Vervolgens wordt het wetsvoorstel ter advisering voorgelegd aan de Raad van State. Na verwerking van dit advies zal het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer worden ingediend.
Vraag (21):
Kan worden gereageerd op de uitspraak van voormalig Staatssecretaris Teeven over de gedachte achter de bezuinigingen op de gefinancierde rechtsbijstand, namelijk: ««Verdere verstrenging van het strafrecht zat er nu niet meer in»«, zegt Teeven. ««Toen heb ik me toegelegd op de bezuiniging op de advocatuur. Het is een andere manier om hetzelfde effect te bereiken. Als je aan een advocaat niet al te veel tijd geeft om aan een verdachte te besteden, dan wordt het ook niet zo veel, die verdediging.»« (https://www.groene.nl/artikel/onrust-en-botte-bijlen) In hoeverre heeft deze uitspraak gevolgen voor de rechtmatigheid van de betreffende bezuinigingen? Is dit niet een geheel andere reden dan destijds aangevoerd bij de bezuiniging (namelijk, het op orde brengen van de overheidsfinanciën) en dat om die reden de doorgevoerde bezuinigingen teruggedraaid moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Voor een reactie op de publicatie in de Groene Amsterdammer van 18 mei jl. verwijs ik naar mijn brief d.d. 30 mei 2017 (Kamerstuk 31 753, nr. 139). In antwoord op de vraag of de uitspraken die in deze publicatie aan dhr. Teeven worden toegeschreven gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van het op 1 februari 2015 ingevoerde besluit benadruk ik dat, wat ook van deze uitspraken zij, het besluit volgens de voorgeschreven procedure tot stand is gekomen. De rechtmatigheid van het besluit staat daarom niet ter discussie.
Vraag (22):
Wat zijn de «voorzichtige signalen» dat de omvang van buitengerechtelijke geschiloplossing toeneemt? Valt mediation hier ook onder?
Antwoord:
In de zogenaamde Geschilbeslechtingsdelta wordt onderzocht wat de civiel- en bestuursrechtelijke problemen van Nederlandse burgers zijn, welke aanpak zij volgden om deze problemen op te lossen, en welke resultaten zijn behaald. De laatste Geschilbeslechtingsdelta dateert uit 2014 (Kamerstuk 31 753, nr.113). Daaruit kwam naar voren dat het percentage geschillen dat buitengerechtelijk wordt afgedaan is gestegen van 6% in 2003 naar 11% in 2014. Aan mediation is in dit onderzoek separaat aandacht besteed. Daarvoor geldt een minder eenduidig beeld: 5% in 2003, 3% in 2009, en weer 5% in 2014. In 2019 wordt de volgende Geschilbeslechtingsdelta verwacht. Dan kan worden vastgesteld of de omvang van buitengerechtelijke geschiloplossing en mediation ten opzichte van de voorgaande jaren toeneemt. Ik verwacht dat de omvang van buitengerechtelijke geschiloplossing toeneemt door toegenomen bekendheid van en aandacht voor alternatieve geschilbeslechting. Ook de implementatie van de Alternative Dispute Resolution (ADR) Richtlijn en de Verordening voor Online Dispute Resolution (ODR), die in Nederland zijn geïmplementeerd met de Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten, die in juli 2015 in werking is getreden, kunnen daaraan hebben bijgedragen.
Vraag (23):
Waarom is het te vroeg om de effectiviteit van de onder het kopje «Rechtspraak» genoemde wetgeving te kunnen vaststellen, terwijl sommige van de genoemde wetten uit 2010, 2011, 2012 en 2013 komen? Zijn de effecten van die wetten nog niet zichtbaar? Zo ja, wat zijn die effecten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Voor het inzichtelijk maken van de effecten van een wet is evaluatie nodig. De effecten van wetgeving zijn doorgaans zichtbaar na een periode van vijf jaar; wetsevaluaties vinden doorgaans vijf jaar na inwerkingtreding van de wet plaats. Om te kunnen bepalen wat de effecten van wetgeving zijn is een (definitieve) wetsevaluatie nodig. Voor het merendeel van de onder het kopje «Rechtspraak» genoemde wetgeving waren er weliswaar nulmetingen en tussentijdse evaluaties, maar nog geen wetsevaluaties beschikbaar. De definitieve wetsevaluatie van de wet verhogen van de competentiegrens in kantonzaken is in januari 2017 openbaar geworden en naar de Tweede Kamer gezonden. De wetsevaluatie van de Wet griffierechten burgerlijke zaken wordt voor de zomer van 2017 openbaar. Van de Wet herziening gerechtelijke kaart zal de wetsevaluatie naar verwachting voor het eind van dit jaar worden afgerond. In de KEI-wetgeving is opgenomen dat binnen drie jaar na het tijdstip waarop de laatste fase van de invoering van de verplichting om langs elektronische weg te procederen, in werking is getreden, een evaluatie aan de Staten-Generaal wordt gezonden.
Vraag (24):
Wat is de reden dat de omvang van de buitengerechtelijke geschiloplossing toeneemt?
Antwoord:
In de zogenaamde Geschilbeslechtingsdelta wordt onderzocht wat de civiel- en bestuursrechtelijke problemen van Nederlandse burgers zijn, welke aanpak zij volgden om deze problemen op te lossen, en welke resultaten zijn behaald. De laatste Geschilbeslechtingsdelta dateert uit 2014 (Kamerstuk 31 753, nr.113). Daaruit kwam naar voren dat het percentage geschillen dat buitengerechtelijk wordt afgedaan is gestegen van 6% in 2003 naar 11% in 2014. Aan mediation is in dit onderzoek separaat aandacht besteed. Daarvoor geldt een minder eenduidig beeld: 5% in 2003, 3% in 2009, en weer 5% in 2014. In 2019 wordt de volgende Geschilbeslechtingsdelta verwacht. Dan kan worden vastgesteld of de omvang van buitengerechtelijke geschiloplossing en mediation ten opzichte van de voorgaande jaren toeneemt. Ik verwacht dat de omvang van buitengerechtelijke geschiloplossing toeneemt door toegenomen bekendheid van en aandacht voor alternatieve geschilbeslechting. Ook de implementatie van de Alternative Dispute Resolution (ADR) Richtlijn en de Verordening voor Online Dispute Resolution (ODR), die in Nederland zijn geïmplementeerd met de Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten, die in juli 2015 in werking is getreden, kunnen daaraan hebben bijgedragen.
Vraag (25):
Wat is de reden dat het aantal rechtszaken daalt?
Antwoord:
Er is ten opzichte van 2015 vooral sprake van een daling van de instroom van het aantal kantonzaken (onderdeel straf). Het aantal kantonzaken is voornamelijk gedaald doordat het aantal vorderingen tot gijzeling – voor een groot deel voor het niet-betalen van de boete voor bezit onverzekerd voertuig – als gevolg van gewijzigd beleid fors is afgenomen. Daarnaast is ook het aantal overtredingszaken en handelszaken (incasso’s) bij de kantonrechter afgenomen. Bij de overige onderdelen is het beeld wisselend. Zo daalde de instroom bij de strafsector, rechtbank civiel en rechtbank bestuur en steeg de instroom bij de belastingsector, de Vreemdelingenkamers en hoger beroep civiel. In het jaarverslag van de Rechtspraak wordt nader ingegaan op de achtergronden van instroomontwikkelingen, maar niet bij elke instroomafname is een specifieke oorzaak bekend.
Vraag (26):
Wanneer zijn de definitieve wetsevaluaties beschikbaar?
Antwoord:
De definitieve wetsevaluatie van de wet verhogen van de competentiegrens in kantonzaken is in januari 2017 openbaar geworden en naar de Tweede Kamer gezonden. De wetsevaluatie van de Wet griffierechten burgerlijke zaken wordt voor de zomer van 2017 openbaar. Van de Wet herziening gerechtelijke kaart zal de wetsevaluatie naar verwachting voor het eind van dit jaar worden afgerond. In de KEI-wetgeving is opgenomen dat binnen drie jaar na het tijdstip waarop de laatste fase van de invoering van de verplichting om langs elektronische weg te procederen, in werking is getreden, een evaluatie aan de Staten-Generaal wordt gezonden.
Vraag (27):
Hoeveel medewerkers van de politie zijn in 2016 nog niet fysiek en administratief geplaatst? Op welke termijn verwacht u deze herplaatsingen afgerond te hebben zodat iedere medewerker fysiek en administratief geplaatst is?
Antwoord:
Over de voortgang van de personele reorganisatie rapporteer ik halfjaarlijks in de voortgangsbrief politie. De laatste voortgangsbrief heb ik in november 2016 aan uw Kamer gestuurd; in juni 2017 verwacht ik de volgende te zenden aan uw Kamer.
Vraag (28):
Wat is de laatste stand van zaken met het oog op de norm 1 wijkagent op 5000 inwoners? Wanneer verwacht u dat deze norm wordt behaald?
Antwoord:
In de volgende voortgangsbrief in juni zal de Kamer over de stand van zaken worden geïnformeerd. De verwachting is dat de met de korpschef voor eind 2017 overeengekomen 97% bezetting eind van het jaar gehaald gaat worden.
Vraag (29):
Op welke wijze is de bijzondere bijdrage van 48 miljoen euro voor de verkeershandhavingsteams precies besteed?
Antwoord:
Voor de Teams Verkeer wordt vanuit VenJ jaarlijks een bedrag beschikbaar gesteld van ruim € 48 miljoen. Hiermee wordt de politiesterkte voor de verkeershandhaving, namelijk de «oude» VerkeersHandhavingsTeams (toentertijd 659 fte), en de handhavingsmiddelen die de politie voor de verkeershandhaving gebruikt betaald. Dit betreft bijvoorbeeld de mobiele radarsets, laserguns en ademanalyseapparatuur.
Vraag (30):
Wat zijn de kosten wanneer aspiranten niet meer 100%, maar slechts voor 40% meetellen in de operationele sterkte?
Antwoord:
De operationele sterkte zegt iets over het aantal formatieplaatsen binnen de LFNP categorieën Uitvoering en de leiding daarvan. Het anders definiëren van aspiranten in de operationele sterkte zal leiden tot een lagere operationele sterkte. De daadwerkelijke inzetbaarheid zal niet wijzigen. Die wordt bepaald door roosterfactoren (zoals: bezetting, werkbare uren, verlof, training en opleiding, (ziekte)verzuim, ontheffingen (nacht)diensten), beschikbare kennis en kunde (zoals: certificeringen, specifieke trainingen en opleidingen) en de juiste ondersteuning van middelen (zoals IVT, geweldsmiddelen en vervoersmiddelen.
Vraag (31):
Op welke wijze is de bijzondere bijdrage van 14 miljoen euro voor cybercrime precies besteed?
Antwoord:
De bijzondere bijdrage van 13,8 miljoen is bedoeld voor de organisatie- en vakontwikkeling in een gedigitaliseerde wereld. De bijzondere bijdrage is in 2016 besteed aan IV-componenten, tools, opleiding en awareness en aan de ontwikkeling van toepassing van technologische innovaties zoals sensing, het meldings- en aangifteproces bij cybercrime en het versterken van de tactische cyberexpertise in de eenheden.
Vraag (32):
Wat zijn de (verwachte) financiële consequenties van de wet raadsman bij politieverhoor dat per 1 maart 2017 in werking is getreden?
Antwoord:
De verwachte financiële consequenties van de per 1 maart 2017 in werking getreden wetgeving in verband met het recht op een raadsman bij het politieverhoor bedragen voor de gesubsidieerde rechtsbijstand in totaal structureel € 15,5 mln. Dit bedrag is meegenomen in het totale budget voor de gesubsidieerde rechtsbijstand.
De incidentele kosten voor de politieorganisatie zijn begroot op € 8 mln. voor het verbouwen van verhoorkamers en € 4 mln. voor opleidingen van politiemedewerkers.
De consequenties van de invoering van het recht op verhoorbijstand waar het gaat om het beslag op de capaciteit worden meegenomen in de langetermijnmonitor van het WODC over de invoering van dit recht. De eerste tussenrapportage wordt dit najaar verwacht.
Vraag (33):
Kunt u een overzicht geven van alle financiële overschrijdingen van het project Kwaliteit en Innovatie bij de rechtspraak?
Antwoord:
Bij de start van het programma KEI is in opdracht van de Raad voor de rechtspraak een globale business-case opgesteld die het karakter had van een eerste inventarisatie. Deze business-case is eind 2014 herijkt. Daarbij is tevens de scope aanzienlijk uitgebreid met onder meer de onderwerpen strafrecht en toezicht. De totaalkosten kwamen daardoor aanzienlijk hoger uit dan in de eerdere raming. De herijkte businesscase is met een toelichting van de Raad van de rechtspraak voor het Algemeen Overleg op 1 april 2015 aan uw Kamer gezonden. Daarin is de toename van de kosten globaal als volgt aangegeven:
• Scopeverbreding met straf, toezicht, e-kanton: + € 23 mln. (exclusief het aandeel in algemene kosten)
• Beter inzicht in de benodigde ICT-investeringen: + € 22 mln.;
• 15 lokale implementatieteams voor 3 jaar: + 3 x € 9 mln.;
• Versterking centrale projectteam periode t/m 2020: + 7 x 8 mln. (– € 9 mln. reeds geïdentificeerd in de eerste businesscase);
• Kosten werk-naar-werk-begeleiding: + € 19 mln.
In 2016 heb ik € 20 mln. extra voor KEI toegekend om in dekking te voorzien van de gestegen kosten zoals hiervoor aangegeven. Ook structureel heb ik extra middelen toegekend voor KEI.
De Raad heeft ervoor gekozen een actualisatie van de business case uit te brengen als daarin ook de eerste bevindingen van het verplicht digitaal procederen kunnen worden meegenomen. De verwachting is dat op termijn KEI aanzienlijke baten gaat opleveren. Zoals gemeld in de voortgangsrapportage KEI die ik op 15 mei 2017 aan uw Kamer heb gezonden lopen de ontwikkelkosten door latere inwerkingtreding van de wetgeving langer door en komen de besparingen later. De financiële consequenties daarvan zijn nu nog niet bekend. Dit zal in de actualisatie van de business case zichtbaar worden.
Vraag (34):
Is er zicht op het aantal advocaten dat geen verhoorsbijstand meer leveren omwille van de vergoeding door de overheid? Kan het antwoord worden toegelicht?
Antwoord:
Uit een recente inventarisatie van de Raad voor rechtsbijstand is gebleken dat zeventien advocaten (op een totaal van circa 3.000 strafpiketadvocaten) zich hadden laten uitschrijven uit het piketregister en daarbij als reden hadden genoemd de vergoeding voor de verhoorbijstand.
Er zijn volgens de Raad voor rechtsbijstand momenteel voldoende advocaten die piketdiensten willen draaien en de praktijk van het geven van verhoorbijstand aan meerderjarigen loopt.
Vraag (35):
Waarom is ongeveer 30 miljoen euro minder aan griffierechten geïnd dan is begroot?
Antwoord:
De lager dan geraamde griffierechtontvangsten hangen samen met de instroom van zaken. De zaakinstroom op het terrein van civiel recht en bestuursrecht is zeer divers van aard en daarmee kan ook het verschuldigde griffierecht sterk verschillen.
De raming van de griffierechtontvangsten zoals in de begroting 2016 was vastgesteld is gebaseerd op de instroomramingen van het prognosemodel justitiële ketens die in het jaar 2015 zijn opgesteld. Die instroomverwachtingen zijn later neerwaarts bijgesteld. Deze neerwaartse bijstelling van de prognose heeft geen betrekking gehad op een specifieke categorie.
Vraag (36):
Hoe kan het dat de uitgaven aan rechtsbijstand circa 28 miljoen euro hoger zijn dan in de begroting was voorzien?
Antwoord:
Dit komt grotendeels doordat het beroep op rechtsbijstand in asielzaken in 2016 aanzienlijk hoger was dan dat in de begroting was geraamd (circa € 27 mln.).
Vraag (37):
Hoe vaak is het de afgelopen tien jaar gebeurd dat het beroep op rechtsbijstand hoger was dan in de begroting voorzien?
Antwoord:
In de afgelopen tien jaar is dat acht keer gebeurd (te weten in de jaren 2007, 2009, 2010, 2012, 2013, 2014, 2015, 2016).
Vraag (38):
Kunt u een overzicht geven van de jaarlijkse uitgaven aan rechtsbijstand van de afgelopen tien jaar?
Antwoord:
In onderstaande tabel zijn de jaarlijkse uitgaven in de periode 2007 tot 2016 weergegeven.
2007 |
2008 |
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Totaal uitgaven1 |
417 |
426 |
451 |
473 |
485 |
495 |
484 |
456 |
433 |
468 |
Incl. overige uitgaven ten behoeve van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand, zoals kosten van tolk- en vertaalwerkzaamheden.
Vraag (39):
Wat wordt bedoeld met Mutatie Vordering Raad voor Rechtsbijstand?
Antwoord:
Zoals in het Jaarverslag 2016 vermeld heeft in 2014 een mutatie van de Vordering Raad voor Rechtsbijstand plaatsgehad. De Raad voor Rechtsbijstand heeft een vordering op het Ministerie van Veiligheid en Justitie die samenhangt met de verplichting in haar balans voor het deel van de afgegeven toevoegingen dat nog niet is vastgesteld. Deze vordering is niet direct opeisbaar en heeft een lange termijn karakter.
Vraag (40):
Is het de bedoeling dat het budget voor de Autoriteit Persoonsgegevens omhoog gaat als de Europese regelgeving omtrent gegevensbescherming in werking is getreden?
Antwoord:
Inderdaad. De budgettaire consequenties van de inwerkingtreding van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) voor de Autoriteit Persoonsgegevens zullen worden opgenomen in het wetsvoorstel ter implementatie van de AVG.
Vraag (41):
Kan nader worden uitgelegd wat de rol is van het College voor de Rechten van de Mens bij normontwikkeling?
Antwoord:
Met de uitoefening van haar wettelijke taken draagt het CRM bij aan de invulling in de praktijk van de normen op het gebied van mensenrechten, waaronder de normen op het gebied van gelijke behandeling. Met haar adviezen over (concept)wet- en regelgeving levert het CRM een bijdrage aan de discussie omtrent de reikwijdte en invulling van toekomstige wet- en regelgeving. Ook de oordelen van het College over discriminatieklachten zijn gezaghebbend en zijn als zodanig richtinggevend voor de verdere concrete invulling van de normen op het gebied van gelijke behandeling.
Vraag (42):
Wat kan worden ondernomen tegen gemeenten die het I-criterium niet toepassen? Wordt dit ook gedaan?
Antwoord:
In de meeste coffeeshopgemeenten is het ingezetenencriterium onderdeel van het coffeeshopbeleid. Dit blijkt uit het rapport «Aantallen coffeeshops in Nederland 2014», dat op 1 juli 2015 naar de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstuk 24 077, nr. 355).
Het is aan de burgemeester van een coffeeshopgemeente om – binnen de landelijke kaders- het lokale coffeeshopbeleid op te stellen. Dit beleid dient te worden afgestemd in de lokale driehoek, waar ook de prioritering in de handhaving plaatsvindt.
Vraag (43):
Aan welke termijnen moet worden gedacht voordat maatregelen tegen ondermijnende criminaliteit, zoals ingezet tijdens het Nederlands EU-voorzitterschap in de eerst helft van 2016, ten uitvoer worden gelegd?
Antwoord:
De pilot met het internationale Informatie en Expertisecentrum in de Euregio Maas-Rijn zal naar verwachting begin 2018 van start kunnen gaan en heeft een looptijd van twee jaar. Exacte planning is onder meer afhankelijk van het moment waarop een EU-subsidie beschikbaar komt. Voorbereidende werkzaamheden zijn reeds gestart. Daarnaast stelt het Informal Network on the administrative approach to tackling organised crime – de werkgroep die zich in EU-verband bezig houdt met het verder brengen van de bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit – momenteel het werkprogramma op voor 2018–2020. De activiteiten die voortkomen uit de raadsconclusies van de JBZ-raad worden hierin belegd. Het Permanente Comité operationele samenwerking op het gebied van de binnenlandse veiligheid (COSI) stelt het programma vast en ziet toe op de uitvoering.
Vraag (44):
Wat zijn de eerste ervaringen met de pilot «24/7 meldlijn mensenhandel» die op 1 juni 2016 door CoMensha is gestart?
Antwoord:
De pilot «24/7 meldlijn mensenhandel» heeft van juni 2016 tot maart 2017 gelopen, in het kader van het Nationaal Verwijsmechanisme Slachtoffers Mensenhandel. In de pilot is gebleken dat de uitgebreide bereikbaarheid wel in een vraag voorziet, maar dat geen 24/7 bereikbaarheid van CoMensha noodzakelijk is (in aanvulling op andere instanties die sowieso 24/7 bereikbaar zijn). Op maandbasis werd de 24/7 meldlijn van CoMensha enkele tientallen keren buiten de reguliere helpdesk-tijden gebeld. Het grootste deel van deze contacten vond echter plaats vlak vóór of kort na de reguliere kantoortijden, en dus niet in de nachtelijke uren. Op basis van deze ervaringen is besloten de 24/7 pilot te om te zetten in een structureel langere bereikbaarheid van de helpdesk van CoMensha. Deze is uitgebreid van (voorheen) 9:00u tot 17:00u naar 8:00u tot 19:00u.
Vraag (45):
Hoeveel coffeeshops kende Nederland op 1 januari 2016? Hoeveel waren dat er op 1 januari 2017?
Antwoord:
Eind maart 2015 telt Nederland 582 coffeeshops verspreid over 103 coffeeshopgemeenten. Dit blijkt uit het rapport «Aantallen coffeeshops in Nederland 2014», dat op 1 juli 2015 naar de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstuk 24 077, nr. 355). In opdracht van het WODC voert het onderzoeksbureau Intraval momenteel de nieuwe (tweejaarlijkse) meting uit van de monitor naar aantallen coffeeshops in Nederland. De resultaten hiervan, waaronder het aantal coffeeshops in 2017, zullen voor de zomer gereed zijn.
Vraag (46):
Hoeveel gemeenten werken actief met het ingezetenencriterium? Zijn er gemeenten die expliciet hebben aangegeven niet met het ingezetenencriterium te (willen) werken? Zo ja, hoeveel?
Antwoord:
De handhaving van het I-criterium is door 68% van de coffeeshopgemeenten in een handhavingsarrangement vastgelegd. Dit blijkt uit het rapport «Aantallen coffeeshops in Nederland 2014», dat op 1 juli 2015 naar de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstuk 24 077, nr. 355).
Na rondvraag door het Ministerie van VenJ blijkt dat drie gemeenten hebben aangegeven het ingezetenencriterium niet in hun beleid te zullen opnemen.
Vraag (47):
Kan verder en cijfermatig worden onderbouwd waarom de pilot verhoorstudio’s niet voortgezet wordt? Welke initiatieven bent u voornemens te nemen om de aangiftebereidheid onder slachtoffers van mensenhandel op alternatieve wijze te bevorderen?
Antwoord:
De pilot verhoorstudio’s is uitgevoerd bij drie opvanginstellingen, met als doel de aangiftebereidheid van slachtoffers van mensenhandel te vergroten. Gedurende de pilot is gebleken dat de keuze voor deze instellingen niet ideaal was in het licht van de pilotdoelstelling, omdat het percentage slachtoffers dat aangifte deed in de betreffende instellingen al relatief hoog was. De verhoorstudio’s hadden daardoor niet zozeer een toegevoegde waarde voor de aangiftebereidheid. Vanuit slachtofferzorg bezien heeft de verhoorstudio wel toegevoegde waarde, bijvoorbeeld omdat slachtoffers gedurende de gesprekken desgewenst even terug naar hun woonverblijf konden bijvoorbeeld de kinderen even te zien. De politie beoordeelt momenteel of en op welke wijze de verhoorstudio’s op opvanglocaties worden ingezet. Hierover zal ik uw Kamer informeren in de eerstvolgende brief over het Nationaal Verwijsmechanisme.
Het stimuleren van de aangiftebereidheid staat hoog op de agenda binnen de aanpak van mensenhandel. Zo heeft eind 2016 in verbinding met de Taskforce Mensenhandel een expertmeeting plaatsgevonden over – onder andere – de oorzaken van lage aangiftebereidheid bij verschillende groepen slachtoffers van mensenhandel. Hieruit kwam naar voren dat verschillende factoren daarbij een rol spelen, zoals angst voor de mensenhandelaren, de onzekerheid over de uitkomst van vervolging, de duur van het (straf)proces, en de hoogte van de straffen. Deze uitkomsten worden betrokken bij de vervolgstappen in het kader van het Nationaal Verwijsmechanisme, die op dit moment worden geformuleerd.
Vraag (48):
Kunt u een beschrijving geven van de omvang en de werkwijze van de mensensmokkelorganisaties met de Middellandse Zee en/of de Noordzee als werkterrein?
Antwoord:
Wat betreft mensensmokkel in de Middellandse Zee blijkt uit informatie van de agentschappen Europol en Frontex dat de meest voorkomende modus operandi van mensensmokkelorganisaties is dat zij migranten op niet zeewaardige boten vanuit Noord-Afrika naar de EU smokkelen. Conform zeerecht moeten schepen mensen die in nood verkeren helpen door hen bijvoorbeeld aan wal te zetten in een veilige haven. Criminele mensensmokkelaars maken van hiervan misbruik. Daarmee krijgen levensreddende reddingsoperaties een onbedoeld versterkend neveneffect op deze misdadige activiteiten. Vanuit de EU worden verschillende maatregelen genomen om mensensmokkelnetwerken op de Middellandse Zee aan te pakken, waaronder door middel van de maritieme operatie EU NAVFOR MED Sophia. In het kader van deze operatie wordt ook de Libische kustwacht getraind.
De exacte omvang van de mensensmokkelaarsorganisaties met de Middellandse Zee is op dit moment niet bekend. Bijna alle migranten die via de Centraal Middellandse Zee route afreizen naar de EU gebruik maken van smokkelaars (bron: Frontex). Frontex concludeert dat illegale migratie via Libië volledig afhankelijk is van smokkelnetwerken. In 2016 maakten ruim 180.000 migranten gebruik van deze route.
Ten behoeve van de Oostelijke Middellandse Zee route vanuit Turkije is de afhankelijkheid van smokkelnetwerken minder sterk, maar het overaanbod door vele kleine en onafhankelijke smokkelaars en de daaruit volgende concurrerende lage prijzen maken dat ook voor deze route veelal gebruik wordt gemaakt van smokkelaars. De instroom van illegale migratie via deze route in 2016 bedroeg circa 180.000. Door de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring is het aantal migranten dat de oversteek vanuit Turkije naar de Griekse eilanden waagt, echter aanzienlijk lager dan in de voorgaande jaren.
Ook de mensensmokkel via de Westelijk Middellandse Zee route is in verhouding klein met circa 10.000 aankomsten in 2016.
Noordzee
Uit informatie van het expertisecentrum mensenhandel en mensensmokkel (EMM) blijkt dat er in de periode van 2014 tot heden 12 opsporingsonderzoeken mensensmokkel zijn gestart waarbij het vervoer over de Noordzee als modus operandi is gebruikt. De betrokken vreemdelingen kwamen hoofdzakelijk uit Albanië, Vietnam en Sri Lanka en werden in vrachtwagens vanuit Nederland naar Groot-Brittannië vervoerd waarbij de Rotterdamse haven als een vertrekpunt fungeerde. Slechts eenmaal werd vanuit de haven van IJmuiden een zeilboot onderkend die de overtocht naar Engeland wilde maken. De nationaliteiten betroffen Vietnamezen en Albanezen.
Het gebruik van plezierjachten zoals zeilboten, professionele rubberboten, zogenoemde RHIB’S en dergelijke was eind jaren negentig een modus operandi van migranten uit de Baltische Staten. Rond de eeuwwisseling stierf dit fenomeen uit tot een enkel incident elke twee/drie jaar. Uit informatie van het Verenigd Koninkrijk blijkt dat sinds een jaar of vier smokkel door middel van pleziervaart weer in opkomst is. Aanvankelijk vanuit Noord-Frankrijk, maar later Noordwaarts, richting Nederland. Reeds in België en Frankrijk opgerolde bendes bevestigen dit beeld.
De KMar en de Kustwacht monitoren de pleziervaart vanuit Nederlandse havens op basis van de informatie uit het Verenigd Koninkrijk en acteert indien de informatie daar om vraagt. Dit heeft recentelijk geleid tot onderzoek naar een boot die aan Britse zijde eerder migranten had afgezet, maar aan Britse autoriteiten waren ontkomen.
Er is geen informatie bekend dat de smokkelorganisaties Nederland via de Noordzee als bestemmingsland gebruiken.
Vraag (49):
Waren er in Nederland geregistreerde NGO’s die zich in 2016 met mensensmokkel bezig hielden? Worden deze misdrijven door het OM onderzocht en wordt er vervolging ingesteld? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Het OM voert op dit moment geen strafrechtelijk onderzoek uit naar mensensmokkelactiviteiten door Ngo’s die betrokken zijn bij reddingsoperaties op de Middellandse Zee zelf. Er worden nauwe contacten onderhouden met onder andere de Italiaanse autoriteiten, over de ontwikkelingen rond het optreden van Ngo’s in dit gebied. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld voert de Italiaanse justitie een oriënterend feitenonderzoek uit. Het kabinet verwelkomt dit onderzoek omdat het belangrijk is hier duidelijkheid over te scheppen. Recent is in Nederland wel aangifte van – onder meer – mensensmokkel gedaan tegen een Nederlandse ngo. Het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie heeft deze aangifte in behandeling.
Vraag (50):
Heeft u kwantitatieve doelstellingen vastgesteld als het gaat om mensensmokkel? Zo ja, welke en heeft u deze kunnen realiseren? Zo nee, hoe beoordeelt u of uw beleid afdoende en succesvol is?
Antwoord:
De aanpak van mensensmokkel valt binnen de aanpak van ondermijning. In de Veiligheidsagenda 2015–2018 zijn doelstellingen vastgesteld voor de aanpak van alle vormen van ondermijnende criminaliteit, waaronder mensensmokkel. De Veiligheidsagenda stelt daarbij kwantitatieve doelstellingen voor politie en OM (aanpak van 950 criminele samenwerkingsverbanden op jaarbasis), zonder onderscheid naar de verschillende criminaliteitsfenomenen.
Vraag (51):
Kunt u aangeven hoeveel mensen in 2016 illegaal via mensensmokkel Nederland zijn binnengekomen?
Antwoord:
Illegale binnenkomst in Nederland, al dan niet via mensensmokkel, vindt per definitie plaats zonder medeweten van de autoriteiten. Daarom kan ik u niet aangeven hoeveel mensen illegaal Nederland zijn binnengekomen. Wel kan ik u melden hoeveel personen er zijn aangetroffen zonder rechtmatig verblijf in het vreemdelingentoezicht. Het aantal aangetroffen personen zonder rechtmatig verblijf in 2016 bedraagt 1.280 (Bron: RVK 2016; afgerond op tientallen).
Vraag (52):
Wat gebeurt er met mensen die via mensensmokkelaars de EU binnen worden gesmokkeld?
Antwoord:
Op EU niveau worden verschillende maatregelen getroffen om mensensmokkel naar de EU tegen te gaan. Migranten die met behulp van mensensmokkelaars illegaal de Europese buitengrenzen oversteken worden volgens de Europese en nationale procedures geïdentificeerd en geregistreerd. Indien zij een asielaanvraag indienen wordt deze individueel getoetst. In het kader van identiteit- en registratieproces zal ook worden gecheckt of een migrant een gevaar vormt voor de openbare orde en nationale veiligheid door raadpleging in de internationale en nationale registratiesystemen. Als er geen asielaanvraag wordt ingediend of een aanvraag niet wordt gehonoreerd zal het terugkeerproces ingang worden gezet conform de nationale wetgeving van de lidstaat waar de migrant is aangetroffen.
Vraag (53):
Wat gebeurt er met mensen die via mensensmokkelaars onderweg zijn naar het Verenigd Koninkrijk en worden ontdekt?
Antwoord:
Wanneer mensen worden gepakt die met behulp van mensensmokkelaars het land proberen uit te reizen naar het VK dan moeten zij Nederland onmiddellijk verlaten, uiteraard op legale wijze. Als zij niet vrijwillig vertrekken worden ze gedwongen uitgezet. Ze zullen als regel in bewaring worden geplaatst tenzij ze onmiddellijk het land kunnen verlaten. Ook krijgen ze een inreisverbod opgelegd. Daarnaast wordt er opgetreden als er sprake is van strafbare feiten als het bezit van een vals paspoort, vernieling of het illegaal verblijven in andermans voertuig of op andermans terrein. Als de aangetroffen personen asiel aanvragen, wordt individueel getoetst.
Wanneer mensen met verblijfsrecht – bijvoorbeeld omdat ze in hun visumvrije periode zitten – het land illegaal proberen uit te reizen dan eindigt daarmee de visumvrije periode en moeten zij Nederland verlaten.
Vraag (54):
Kan worden toegelicht hoe het komt dat de verplichtingen van het OM bijna 200 miljoen euro hoger uitvallen? Welke eventuele gevolgen heeft dit voor het beleid en het budget van het OM?
Antwoord:
De verhoging van het verplichtingenbudget met circa € 200 mln. ten opzichte van de oorspronkelijke begroting heeft niet alleen betrekking op het OM, maar op heel artikel 33 Veiligheid en criminaliteitsbestrijding.
Het verschil betreft voornamelijk de in 2016 aangegane meerjarige verplichtingen van Openbaar Ministerie t.b.v. de toekomstige aanschaf en vervanging van verkeershandhavingsmiddelen voor ca € 98 mln, in verband met de bestaande te realiseren handhavingsdoelen op het terrein van verkeer. Met de hiermee samenhangende uitgaven in de komende jaren is binnen het budget (i.c. verkeersmiddelen) van het Openbaar Ministerie rekening gehouden.
Het verschil wordt ook veroorzaakt doordat het uitgavenkader is gestegen ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. Het verplichtingenkader is evenredig meegestegen. De stijging van het uitgavenkader betreft het OM (ca € 58 mln.), het NFI (ca € 24 mln.) en diverse programmabudgetten op dit artikel (ca € 16 mln.).
Vraag (55):
Wordt de 156 miljoen euro die meer is afgepakt van crimineel vermogen dan begroot, een op een gebruikt om andere afpakacties en -onderzoeken mee te financieren?
Antwoord:
Nee. Deze inkomsten vloeien terug naar de algemene middelen.
Vraag (56):
Hoe kan het dat het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid in 2016 subsidie heeft ontvangen, terwijl in de vastgestelde begroting voor het jaar 2016 staat dat de subsidie voor het CCV 0 euro is?
Antwoord:
Op pagina 58 van het jaarverslag kunt u lezen dat de vastgestelde begroting van het CCV € 6.197.000 is. Het budget van art. 34 is overgeboekt naar art. 33. Om die reden is de realisatie op pagina 72 van het jaarverslag nihil.
Vraag (57):
Hoeveel personen hebben in 2016 gebruik gemaakt van het Uitstapprogramma prostituees?
Antwoord:
Uit de tot nog toe ontvangen (10 van de 11) verantwoordingen over het jaar 2016 van programma’s die gebruik maken van de regeling uitstapprogramma’s prostituees II blijkt dat circa 393 personen hebben deelgenomen.
Vraag (58):
Hoe worden de tegenvallende ontvangsten op boeten en transacties opgevangen?
Antwoord:
De tegenvaller op de ontvangsten uit boeten en transacties in 2016 is opgenomen in de eindejaarsmarge en inmiddels opgelost binnen de begroting van VenJ.
Vraag (59):
Kan nader worden ingegaan hetgeen wordt gesteld over het afpakken van ketengelden? Waar vandaan zijn welke gelden overgeheveld naar de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) en de nationale politie? Waar is het exact voor ingezet?
Antwoord:
In het kader van het intensiveren van het afpakken van crimineel vermogen zijn in de novemberbrief van 2015 extra gelden toegevoegd aan de VenJ begroting. Bij Najaarsnota 2016 is een deel van deze middelen overgeheveld voor extra capaciteit.
Vraag (60):
Op welke wijze is de tegenvaller van circa 103 miljoen euro op reguliere boeten en transacties opgevangen? Hoeveel vacatures bij de teams Verkeer zijn nog niet ingevuld? Hoeveel zijn dat er meer of minder ten opzichte van 2015? Wat is de stand van zaken wat betreft de software-update van de mobiele radarsets? Hoeveel mobiele radarsets zijn door deze update momenteel nog niet in gebruik? Op welke termijn verwacht u dat de teams Verkeer weer op volle sterkte zijn, alle mobiele radarsets weer in gebruik zijn en de na-ijleffecten van de cao-acties van de politie zijn uitgewerkt? Welke inkomsten verwacht u in 2017 wat betreft boeten en transacties?
Antwoord:
De tegenvaller op de ontvangsten uit boeten en transacties is opgenomen in de eindejaarsmarge en inmiddels opgelost binnen de begroting van VenJ.
In juni zal in de voortgangsrapportage van de nationale politie inzicht worden gegeven in de voortgang van het in evenwicht brengen van de formatie en de bezetting, ook van de teams Verkeer. Ik zal dan ook waar mogelijk inzicht geven in de verschillen t.o.v. 2015.
De software-update heeft in het voorjaar van 2016 plaatsgevonden. Inmiddels zijn alle mobiele radarsets weer in gebruik.
De vacaturevervulling binnen de politie, waaronder de vacatures van de teams Verkeer, zal enige jaren in beslag nemen. Na afronding van de eerste fase van de personele organisatie, zomer 2016, is aangegeven dat hiervoor vijf jaar zullen worden uitgetrokken. Hierboven heb ik reeds aangegeven dat ik in juni in de voortgangsrapportage van de nationale politie inzicht zal geven in de voortgang van het in evenwicht brengen van de formatie en de bezetting, ook van de teams Verkeer. Zoals aangegeven, zijn alle mobiele radarsets weer in gebruik en is er geen na-ijleffect meer van de cao-acties van de politie.
De geraamde ontvangsten bedragen ruim € 850 mln.
Vraag (61):
Kunt u een schatting geven van het totale crimineel vermogen dat in aanmerking komt voor «afpakken»?
Antwoord:
Nee. Naar de aard en omvang van witwassen wordt op dit moment onderzoek gedaan door het WODC. Dit onderzoek wordt naar verwachting eind van dit jaar afgerond.
Vraag (62):
Kan worden toegelicht wat het vacaturepercentage bij de teams verkeer is? Kan hierbij een vergelijking worden gemaakt van de jaren 2015, 2016 en de beschikbare cijfers over 2017?
Antwoord:
In juni zal in de voortgangsrapportage van de nationale politie inzicht worden gegeven in de voortgang van het in evenwicht brengen van de formatie en de bezetting, ook van de teams Verkeer. Ik zal dan ook waar mogelijk inzicht geven in de cijfers over 2015 en 2017.
Vraag (63):
Wat was het aantal staandehoudingen in 2016? Kan hierbij een vergelijking worden gemaakt van de jaren 2015, 2016 en de beschikbare cijfers over 2017?
Antwoord:
Het aantal staandehoudingen op basis van de Wahv bedroeg in 2016 357.544 en in 2015 241.742. In de eerste vier maanden van 2017 gaat het om 144.946 staandehoudingen tegenover 112.798 en 131.137 in respectievelijk de eerste vier maanden van 2016 en 2015.
Het aantal staandehoudingen dat is afgedaan met een strafbeschikking in 2016 was 220.743 en in 2015 225.889. Hieronder vallen zowel verkeersfeiten als niet-verkeersgerelateerde zaken. In de eerste vier maanden van 2017 gaat het om 58.680 staandehoudingen tegenover 75.089 en 84.134 in respectievelijk de eerste vier maanden van 2016 en 2015.
Vraag (64):
Wat behelzen de na-ijl effecten van de CAO-acties van de politie?
Antwoord:
De politie heeft aangegeven dat het effect van de cao-acties uit 2015 niet meteen verdwenen was, en dat ook in 2016 nog een financieel effect zichtbaar (na-ijleffect) is geweest.
Vraag (65):
Wat verklaart de daling van het gemiddelde tarief van de snelheidsboetes? Klopt de stelling dat hiermee vooral relatief kleine snelheidsovertredingen worden beboet?
Antwoord:
Er kunnen meerdere verklaringen zijn voor de daling van de gemiddelde hoogte van de boetes. Op het totaal gezien lijkt er een verschuiving zichtbaar naar kleine(re) snelheidsovertredingen.
Vraag (66):
Wat verklaart de toename van het aantal beschikkingen vanuit de trajectcontrolesystemen en flitspalen?
Antwoord:
Begin 2016 is de vervangingsoperatie van de analoge flitspalen voor digitale palen afgerond en is een aantal trajectcontrolesystemen aan gegaan. Het gaat hierbij om de trajectcontroles op de A4 bij Hoofddorp, A12 bij Utrecht en A20 bij Rotterdam.
Vraag (67):
Wat is de reden dat het aantal opgelegde strafbeschikkingen achterblijft op de raming?
Antwoord:
Er kunnen meerdere redenen ten grondslag liggen aan het achterblijven van het aantal strafbeschikkingen. Mogelijke redenen voor het achterblijven van het aantal strafbeschikkingen voor verkeersovertredingen in 2016 zijn het relatief hoge vacaturepercentage bij de teams Verkeer, de na-ijleffecten van de CAO-acties van de politie en andere prioriteiten van de basisteams. Daarnaast geldt dat er al enkele jaren een dalende trend zichtbaar is in de geregistreerde criminaliteit. Inmiddels is er sprake van een stijgende lijn in het aantal opgelegde strafbeschikkingen.
Vraag (68):
Wordt ingezet op verhoging van het ophelderingspercentage van High Impact Crimes? Zo ja, op welke wijze? Heeft deze aanpak resultaat?
Antwoord:
De politie heeft onderzocht hoe de resultaten verbeterd kunnen worden. Inmiddels hebben VenJ en de gemeenten onder meer de volgende acties geïnitieerd om de ophelderingspercentages te verhogen:•
• het intensiveren van de keten basisteam-opsporing-forensisch-informatie/intelligence in het opsporingsonderzoek woninginbraak.
• het versterken van de eenheidsgrensoverschrijdende operationele samenwerking
• het intensiveren van de opsporing naar heling binnen het opsporingsonderzoek woninginbraak
Parallel hieraan voert de politie activiteiten uit om de pakkans te verhogen. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie werkt daarnaast samen met de gemeenten aan een integrale aanpak voor woninginbraken om het aantal woninginbraken verder terug te dringen en het ophelderingspercentage te verhogen.
Vraag (69):
Heeft het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) in de jaren 2015 en 2016 0 euro ontvangen? Hoe heeft het CCV dan kunnen functioneren?
Antwoord:
Het budget ten behoeve van het CCV is overgeboekt van artikel 34 naar artikel 33. Om die reden is de realisatie op pagina 72 van het jaarverslag nihil. Op pagina 58 van het jaarverslag kunt u lezen dat het CCV € 5.379.000 in 2016 en € 10.201.000 in 2015 heeft ontvangen.
Vraag (70):
Waarom is de realisatie voor adoptiegerelateerde zaken aanzienlijk lager uitgevallen dan de raming?
Antwoord:
De terugloop van het aantal gerealiseerde adoptiegerelateerde zaken komt voort uit 4 aspecten.
De raming 2016 – 2.500 adoptiegerelateerde zaken – betrof oorspronkelijk de geraamde capaciteitsbehoefte van het prognose model Justitiële ketens 2016. Nadien is de gefinancierde beschikbare capaciteit vastgesteld op 2.181 adoptiegerelateerde zaken. In totaal zijn in 2016 1.955 adoptiegerelateerde zaken ingestroomd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft 1.751 zaken gerealiseerd.
De instroom van de «onderzoeken -buitenlands- kind ter adoptie» is in 2016 verder afgenomen, met name door het afnemende aantal verzoeken. Deze trend is zichtbaar sinds 2007 en zorgt weliswaar met enige vertraging ook voor een daling in de onderzoeken «adoptieverzoek».
In 2016 was het tijdig oppakken van Beschermingsonderzoeken een speerpunt. Dit heeft enige vertraging bij de productie van adoptiegerelateerde onderzoeken opgeleverd.
Daarnaast is de Raad voor de Kinderbescherming gestopt met het uitvoeren van postplacement onderzoeken afkomstig van een adoptiecontact van kinderen uit de Verenigde Staten. De vergunninghouder (A New Way) gaat dit zelf doen.
Vraag (71):
Bent u van plan het budget voor de Garantstellingsregeling faillissementscuratoren te verhogen nu blijkt dat het niet toereikend is geweest?
Antwoord:
In de begroting van Veiligheid en Justitie 2017 is het bedrag van € 716.000 vastgesteld (Kamerstuk 34 300 VI).
Gelet op de aanpassing van deze Garantstellingsregeling aan de uitgangspunten van het rijksbrede kader voor risicoregelingen zie ik geen aanleiding tot wijziging.
Vraag (72):
Wat moet worden verstaan onder een «maatschappelijk aanvaardbaar bestaan»?
Antwoord:
In deze context betekent een maatschappelijk aanvaardbaar bestaan dat voldaan is aan een vijftal basisvoorwaarden voor re-integratie van de (ex-)gedetineerde: het beschikken over een geldig identiteitsbewijs, het hebben van onderdak, van werk en inkomen -inclusief scholing en dagbesteding, inzicht in eventuele schulden en de beschikbaarheid van zorg. Gemeenten en rijksoverheid zetten zich samen in om de terugkeer van burgers uit penitentiaire inrichtingen naar de samenleving in goede banen te leiden. Op 10 december 2014 hebben de voorzitter van de VNG en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie daartoe het Convenant «Re-integratie van (ex-)gedetineerden1 getekend. Overigens is het invulling geven aan een maatschappelijk aanvaardbaar bestaan uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de ex-gedetineerde zelf.
Vraag (73):
Wat wordt bedoeld met een technische herverdeling binnen artikel 34.5?
Antwoord:
Volgens de systematiek van Verantwoord Begroten, kent de begroting verschillende financiële instrumenten: bijdragen, opdrachten en subsidies.
Bij begroting wordt per instrument geraamd welk deel van het budgettair kader middels welk instrument wordt aangewend.
In de uitvoering ontstaan verschillen doordat het zich kan voordoen dat een ander instrument dan geraamd doeltreffender blijkt.
Deze verschillen worden budgetneutraal gecorrigeerd door de oorspronkelijk geraamde verdeling tussen de instrumenten in lijn te brengen met de gerealiseerde verdeling.
Vraag (74):
Hebben de veiligheidshuizen gereageerd op het feit dat er minder geld is uitgegeven aan veiligheidshuizen? Zo ja, wat was hun reactie? Welke gevolgen heeft dit gehad voor de aanpak van jeugdcriminaliteit? Zullen de overgebleven gelden alsnog worden ingezet voor het programma risicojeugd en jeugdgroepen?
Antwoord:
Zoals in het jaarverslag is aangegeven is in 2016 op meerdere thema’s binnen het programma Risicojeugd & Jeugdgroepen door vertraging in de besluitvorming minder uitgegeven dan van tevoren voorzien. De veiligheidshuizen hebben niet gereageerd op het feit dat er minder geld is uitgegeven omdat de gerapporteerde vertraging geen consequenties heeft gehad voor het functioneren van de samenwerking tussen professionals uit het zorg- en veiligheidsdomein in de veiligheidshuizen. Voor de aanpak van risicojeugd en jeugdgroepen geldt dat het Ministerie van VenJ in 2016 langs verschillende lijnen heeft ingezet op deze aanpak. Zo is er geïnvesteerd in verschillende experimenten op lokaal niveau ter bevordering van de ontwikkeling van de integrale aanpak van deze problematiek. Daarnaast is een deel van de aanpak overgedragen naar het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV). De jeugdcoördinatoren van het CCV ondersteunen gemeenten «hands on» in de aanpak van risicojeugd en jeugdgroepen. Het Ministerie van VenJ financiert dit vanuit middelen voor 2017, de overgebleven gelden zijn hier niet voor ingezet. In de begrotingssystematiek van het Rijk is dit ook niet mogelijk.
Vraag (75):
Is er een bewezen causaal verband tussen de vermindering van de recidive en de gedragsinterventies die die zijn uitgezet voor jeugdigen met een taakstraf?
Antwoord:
Gedragsinterventies die aan minderjarigen worden opgelegd zijn erkend door de Erkenningscommissie Justitiële Interventies. Erkenning betekent dat de gedragsinterventie in theorie leidt tot recidivevermindering. Of dit in de praktijk ook zo is moet een doeltreffendheidsonderzoek en recidive-onderzoek uitwijzen. Een voorbeeld hiervan is de gedragsinterventie Tools4U, een vaak opgelegde gedragsinterventie ter verbetering van de cognitieve en sociale vaardigheden. Uit doeltreffendheidsonderzoek bleek dat de interventie er in slaagt om een deel van de vaardigheidstekorten te verminderen, waardoor ook het risico op recidive kleiner zou moeten zijn. Of dat inderdaad het geval is wordt op dit moment in een recidivemeting onderzocht.
Vraag (76)
Hoeveel jeugdigen waren er in 2016 aan elektronisch toezicht verbonden?
Antwoord:
Uitgangspunt is dat elektronische controle (EC) kan worden toegepast vanaf 16 jaar. Een aanvraag naar de haalbaarheid van toepassing van EC bij een jeugdige wordt gedaan door de RvdK. Het onderzoek naar de technische haalbaarheid en een zogenaamde uitvoeringstoets worden uitgevoerd door respectievelijk Reclassering Nederland (RN) en de jeugdreclassering. In 2016 heeft RN 224 deeladviezen uitgebracht. Als er vervolgens EC wordt toegepast, sluit RN de (GPS-)enkelband aan. Uit gegevens van RN blijkt dat in 2016 in totaal 109 jeugdigen (leeftijd onder 18 jaar) zijn aangesloten aan EC. Daarvan gebeurde dat 15 keer in het kader van intensieve trajectbegeleiding en 94 keer in het kader van reguliere jeugdreclasseringsbegeleiding. Van de groep jongvolwassenen (leeftijd tussen 18 – 23 jaar) werd in het kader van jeugdstrafrecht 80 keer EC aangesloten.
Vraag (77)
Is er na de recente wereldwijde cyberaanval nog steeds geen noodzaak tot afwijkingen van het voorgenomen beleid om door effectieve samenwerking in risico- en crisisbeheersing grootschalige uitval, verstoring of aantasting van de continuïteit van de samenleving te voorkomen of te minimaliseren?
Antwoord:
Zoals in het Mondeling Vragenuur d.d. 16 mei is aangegeven (Handelingen II 2016/17, nr. 75, item 4), was de impact van de wereldwijde cyberaanvallen in Nederland zeer beperkt. Daarmee vormen deze aanvallen, waarover op 6 juni a.s. nog een plenair debat met uw Kamer volgt, geen aanleiding om ad hoc af te wijken van het de afgelopen jaren aan de hand van de opeenvolgende Nationale Cybersecurity Strategieën ingezette beleid. De samenwerking is tot op heden zeer effectief geweest en ook vanuit het buitenland is interesse voor deze aanpak. Wel onderstrepen deze aanvallen het belang van cybersecurity en laten deze zien dat investeringen in het verhogen van de digitale weerbaarheid lonen.
Vraag (78)
Wat is de verklaring voor «-299» voor «Onderzoeksraad voor Veiligheid»? Kunt u dat uitleggen?
Antwoord:
Het verschil tussen begroting en realisatie is ontstaan doordat de voor de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) in principe beschikbare loonbijstelling ter hoogte van dit bedrag in 2016 abusievelijk niet is uitgekeerd aan de OVV. Deze middelen zijn om die reden niet tot besteding gekomen en bij Slotwet vrijgevallen. Voor 2017 en latere jaren is de loonbijstelling tranche 2016 wel aan het budget van de OVV toegevoegd en wordt deze ook uitgekeerd.
Vraag (79)
Hoe groot was het bereik van NL-Alert bij de bevolking van 12 jaar en ouder in 2015 ten opzichte van 2016 (58%)? Wanneer verwacht u dat het Project NL-Alert afgerond zal zijn? Welke percentage van de bevolking van 12 jaar en ouder zal hiervoor bereikt moeten zijn?
Antwoord:
Met NL-Alert kan het decentrale gezag in een specifiek gebied een alarmbericht naar mobiele telefoons versturen. De rijksoverheid draagt zorg voor de publiekscampagnes en voor het twee keer per jaar versturen van een landelijk controlebericht. Het doel hiervan is dat burgers kunnen controleren of hun telefoon juist is ingesteld op de ontvangst van NL-Alert (cell broadcast berichten). Het directe bereik van dit controlebericht wordt door middel van een representatieve steekproef gemeten. In juni 2015 ontvingen 5 miljoen Nederlanders het bericht direct op hun eigen telefoon (35%). In december 2015 was dit gestegen naar 7,1 miljoen (49%), doordat NL-Alert vanaf dat moment ook over 4G werd uitgezonden. In 2016 was het directe bereik in juni 8,3 miljoen (55%) en december 2016 8,8 miljoen (58%). Het indirecte bereik van NL-Alert is hoog; de bereidheid om het bericht door te geven in een echte crisissituatie is gemiddeld 85%.
NL-Alert is een middel dat in samenhang met andere crisiscommunicatiemiddelen kan worden ingezet. De exacte mix van middelen is ter afweging aan het decentrale gezag, op basis van de specifieke aard van een incident. NL-Alert wordt tot 2020 verder ontwikkeld, zodat het bericht via meerdere kanalen direct tot burgers kan komen.
Vraag (80):
Hoeveel kosten hebben verschillende gemeenten sinds het klappen van het bed bad brood-overleg zelf moeten maken om uitgeprocedeerde mensen op te vangen?
Antwoord:
Deze kosten zijn bij de Staatssecretaris niet bekend, omdat gemeenten deze kosten niet inzichtelijk hebben gemaakt. De gemeentelijke opvang van uitgeprocedeerden met een wettelijke vertrekplicht past niet bij het terugkeerbeleid en is door de hoogste bestuursrechter omschreven als buitenwettelijk begunstigend beleid. In december 2016 heeft de Staatssecretaris van veiligheid en justitie de laatste tijdelijke tegemoetkoming gedaan aan gemeenten, deze bedroeg 13 miljoen euro voor een periode van 14 maanden.
Vraag (81):
Hoe is de vluchtelingenstroom die via Libië naar Italië komt opgebouwd? Kunt u daarbij een onderscheid maken naar nationaliteit?
Antwoord:
De migranten die illegaal in Italië aankomen, komen hoofdzakelijk via Libië. De meest voorkomende nationaliteiten op deze route in 2017 zijn: Nigeria, Bangladesh, Ivoorkust, Guinee, Mali, Marokko, Senegal, Gambia, Pakistan en Eritrea (bron: UNHCR).
Vraag (82):
Welk percentage vluchtelingen dat via Libië is gekomen heeft asiel gekregen in 2016?
Antwoord:
De IND kan gegevens over de afgelegde route niet uit haar geautomatiseerde systemen ontsluiten. Het antwoord op de vraag is daarom niet met behulp van deze systemen te genereren
Vraag (83):
Hoeveel mensen zitten er «vast» aan de grenzen van Europa? Kunt u daarbij een uitsplitsing maken per land?
Antwoord:
Voor zover u met uw vraag doelt op het aantal personen in Europa-omringende landen dat op de vlucht is, hebben wij daar geen eenduidige cijfers over. Niettemin kunnen wij u verwijzen naar de UNHCR-rapportage «Global Trends: Forced Displacement in 2015» met daarin cijfers over aantallen ontheemden. Een kanttekening hierbij is dat niet álle personen die op de vlucht zijn de intentie of potentie hebben om naar Europa te komen.
Vraag (84):
Hoeveel nieuwe Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) opvanglocaties worden er nog gebouwd?
Antwoord:
In de komende anderhalve jaar worden in opdracht van het COA twee locaties verder gebouwd en gerealiseerd voor de opvang van asielzoekers.
Vraag (85):
Hoeveel bestaande COA locaties worden er gesloten?
Antwoord:
Het COA sluit tot eind 2017, op basis van een door het bestuur genomen krimpbesluit, 45 locaties. Daarnaast wordt op 18 locaties de (opvang)capaciteit verminderd.
Vraag (86):
Wat gebeurt er met het personeel van COA locaties die worden gesloten?
Antwoord:
Het COA neemt, op basis van het bij vraag 85 toegelichte krimpbesluit, komende periode afscheid van circa 600 medewerkers. Voor een zeer groot deel betreft dit medewerkers die behoren tot de flexibele schil. Het gaat hierbij om ongeveer 550 medewerkers. Het COA is met vakbonden een Sociaal Plan overeengekomen waarin onder meer is vastgesteld om iedere medewerker met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die zijn of haar functie verliest te begeleiden en te ondersteunen bij het vinden van ander werk (intern of extern). Medewerkers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd blijven bij het COA werkzaam tot het moment dat de afgesproken bepaalde tijd is verlopen.
Vraag (87):
Wat voor bezwaren tegen het sluiten van COA locaties zijn er geweest? Kunt u daarbij een onderscheid maken tussen bezwaar wegens gemaakte kosten en bezwaar wegens de band van de COA bewoners met de plaatselijke bewoners?
Antwoord:
Over het geheel genomen lijkt er begrip te bestaan voor de noodzaak om niet grote aantallen AZC’s onnodig leeg te laten staan. In een aantal gevallen zijn er bezwaren opgeworpen tegen sluiting. De aard van deze bezwaren varieert. In het algemeen kan worden gesteld dat men het betreurt als een locatie wordt gesloten waar vanuit de gemeente en de lokale gemeenschap veel betrokkenheid is. Het gevraagde onderscheid is gezien het beperkte aantal signalen en de variatie daarin niet goed te maken. Beide aspecten worden genoemd, maar niet prominenter dan andere. Naast de door u genoemde bezwaren, zijn als bezwaren genoemd: de verplaatsing van minderjarige kinderen en de noodzaak voor een gemeente om een nieuwe bestemming te zoeken voor het betreffende vastgoed.
Vanuit gemeenten is verder aangegeven dat de beslissing om AZC’s te sluiten in een aantal gevallen onverwachts kwam en dat men graag ruimer van tevoren was geïnformeerd, zeker wanneer de locatie nog maar kort open was.
Vraag (88):
Welke afspraken zijn er gemaakt tussen gemeente en het ministerie over vergoeding van de kosten die al zijn gemaakt voor COA-locaties?
Antwoord:
Er zijn verschillende kosten van gemeenten op het terrein van asielopvang te onderscheiden die in aanmerking komen voor een vergoeding. Er zijn wettelijke afspraken onder het faciliteitenbesluit (zie https://www.coa.nl/nl/voor-gemeenten/asielopvang-in-uw-gemeente/vergoedingen-en-regelingen), dat een aantal modaliteiten bevat waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de door gemeenten gemaakte kosten voor gerealiseerde AZC’s. Voor geplande AZC's die uiteindelijk niet doorgegaan zijn is op 21 februari jl. een eenmalige afspraak met gemeenten gemaakt, waarmee de Staatssecretaris beoogt om gemeenten tegemoet te komen in de plankosten die ze hebben gemaakt voor opvanglocaties, die niet onder het faciliteitenbesluit in aanmerking komen, omdat ze voor oplevering niet meer noodzakelijk bleken.
De afspraak m.b.t. tegemoetkoming van gemaakte plankosten vergoedt drie kostensoorten:
• kosten die door een gemeente zijn gemaakt voor het verkrijgen van draagvlak voor een opvanglocatie, deze worden 100% vergoed;
• kosten die door een gemeente zijn gemaakt voor onderzoek naar een beoogde locatie, deze worden 100% vergoed;
• kosten die door een gemeente zijn gemaakt voor specifiek het plannen en realiseren van een opvanglocatie gereserveerd personeel, deze worden voor tweederde (66,7%) vergoed.
De regeling is gepubliceerd op: https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2017/02/21/afspraak-over-tegemoetkoming-plankosten-niet-gerealiseerde-opvanglocaties.
Vraag (89):
Wordt een reservecapaciteit achter de hand gehouden indien de instroom weer groter wordt? Hoe groot is die?
Antwoord:
Volgens de huidige plannen wordt het aantal opvangplekken teruggebracht naar ca 31.000 eind 2017. Dit is ruim boven de geprognotiseerde bezetting eind 2017. Uiteraard is deze prognose met onzekerheden omgeven. Maar er is desalniettemin ruimte om een toename van de instroom op te vangen.
• Daarnaast wordt bij het terugbrengen van het aantal opvangplekken bekeken hoe die locaties kunnen worden behouden waar, indien nodig, relatief makkelijk extra opvangplekken kunnen worden gecreëerd, bijvoorbeeld vanwege de aard van het gebouw of terrein.
• Bovenal vindt het afschalen van opvangplekken tranchegewijs plaats; bij elke tranche wordt opnieuw goed gekeken naar de laatste ontwikkelingen in de instroom, uitstroom en bezetting in de opvang en bezien welke stappen gewenst zijn.
• In aanvulling op bovengenoemde maatregelen, hanteert het COA ook een zogenaamd noodscenario acute instroom, voor het geval er zich een plotselinge sterke piek in de instroom voordoet. In het kader van dit noodscenario kan het COA op zeer korte termijn een beroep doen op tijdelijke noodopvangplekken.
• Tegelijkertijd bekijkt het Ministerie van veiligheid en justitie in een ambtelijke verkenning mogelijkheden om de flexibiliteit van de asielketen en de asielopvang te vergroten, zodat beter kan worden ingespeeld op fluctuaties in de instroom.
Vraag (90):
Wordt er in de opvangcapaciteit rekening mee gehouden dat er voor september 2017 nog 4000 mensen uit Griekenland en Italië naar Nederland herplaatst moeten worden?
Antwoord:
De verwachte instroom op grond van relocatie vanuit Griekenland en Italië wordt meegenomen bij de berekening van de benodigde opvangcapaciteit van het COA. Daarbij merk ik op dat, zoals reeds meermalen aangegeven, die verwachte instroom is afgestemd op de daadwerkelijk aanwezige aantallen herplaatsingskandidaten in Griekenland en Italië. Deze zijn veel lager dan waar van uit is gegaan toen de betreffende Raadsbesluiten tot stand kwamen in 2015 op grond waarvan de herplaatsing plaats vindt. Het evenredige Nederlandse aandeel bijvoorbeeld, van het aantal aanwezige personen in Griekenland dat in aanmerking komt voor herplaatsing, is ongeveer 1.400 personen, en dat is waarop wordt gekoerst.
Vraag (91):
Hoeveel COA-medewerkers zijn in 2016 aangenomen en van hoeveel is het contract beëindigd? Kunt u hierbij aangeven hoeveel van hen bij het COA zelf in dienst waren en hoeveel via een uitzendbureau hun werkzaamheden hebben verricht?
Antwoord:
In 2016 zijn 2.133 medewerkers bij het COA in dienst getreden, waarvan 1.150 medewerkers als uitzendkracht. In 2016 zijn 804 medewerkers en in 2017 408 medewerkers bij het COA uit dienst getreden. De komende periode zullen, op basis van een door het bestuur genomen krimpbesluit, circa 600 medewerkers uitstromen.
Ter achtergrond:
In 2016 hebben 659 uitzendkrachten en in 2017 216 uitzendkrachten het COA verlaten.
In 2016 zijn (2.133 – 1.150)) 983 medewerkers met een COA arbeidsovereenkomst in dienst getreden. Dit zal veelal een arbeidsovereenkomst zijn voor bepaalde tijd. Dit zijn dus medewerkers die behoren tot de «flexibele schil».
Vraag (92):
Hoeveel is in 2016 besteed aan de scholing van nieuwe COA-medewerkers? Hoeveel van de medewerkers die in 2015 scholingen als nieuwe medewerker hebben gekregen verloren in 2016 hun baan?
Antwoord:
Het COA heeft in 2016 aan opleidingskosten voor verplichte trainingen (BHV, training in het kader van agressie en introductietraining) voor nieuwe medewerkers circa € 1 mln. besteed. Het gaat vooral om interne opleidingskosten.
In 2016 zijn 804 medewerkers uit dienst gegaan bij het COA (medewerkers met arbeidsovereenkomst met het COA en uitzendkrachten).
Vraag (93):
Hoeveel IND-medewerkers zijn in 2016 aangenomen en van hoeveel is het contract beëindigd? Kunt u hierbij aangeven hoeveel van hen bij de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) zelf in dienst waren en hoeveel via een uitzendbureau hun werkzaamheden hebben verricht?
Antwoord:
De in- en uitstroom van het ambtelijk personeel (niet externen) IND-breed in 2016 bedraagt:
Instroom 2016: |
297; |
Uitstroom 2016: |
123 |
Het totaal aantal externe medewerkers bedroeg IND-breed in 2016 gemiddeld 947.
Vraag (94):
Hoeveel is in 2016 besteed aan de scholing van nieuwe IND-medewerkers? Hoeveel van de medewerkers die in 2015 scholingen als nieuwe medewerker hebben gekregen verloren in 2016 hun baan?
Antwoord:
Nieuwe IND-medewerkers worden opgeleid en getraind door ervaren interne IND-medewerkers. De inzet van deze interne IND-medewerkers is verder niet gespecificeerd. Door instroom van nieuwe medewerkers in 2016 is opleiding en kennis behouden. In 2016 zijn met name externe medewerkers, die al langer bij de IND werkzaam waren, vast in dienst gekomen.
Vraag (95):
Waarom is er slechts 8,8 miljoen bij de asielreserve gekomen waardoor die van meer dan 800 miljoen euro naar iets meer dan 330 miljoen euro is gedaald?
Antwoord:
De asielreserve is bedoeld om meevallers in een jaar ontstaan mee te kunnen nemen om deze in een later jaar in te zetten bij tegenvallers. Daarom is bij de voorjaarsbesluitvoming 2016 besloten om de middelen beschikbaar in de asielreserve in te zetten voor de extra kosten als gevolg van de hogere asielramingen in 2016, 2017 en 2018. Dit betekent dat de asielreserve eind 2018 leeg is. In 2016 is er na alle mutaties een onderuitputting ontstaan bij de Bijdrage COA, deze meevaller is in de asielreserve gestort, dit is de 8,8 mln.
Vraag (96):
Op welke manier draagt eerstelijns opvang in Nederland bij aan ontwikkeling van de armste landen?
Antwoord:
Voor de bepaling welke uitgaven kwalificeren als ODA volgt Nederland de criteria die de OESO/DAC opstelt. De OESO/DAC heeft bepaald dat de uitgaven aan eerstejaarsopvang van vluchtelingen uit ontwikkelingslanden kwalificeren als ODA.
Vraag (97):
Hoe kan het dat de kosten voor de Return- and Emigration Assistance from the Netherlands-regeling (REAN) zijn toegenomen terwijl deze voor de veilige landen is afgeschaft?
Antwoord:
Allereerst is het goed om aan te geven dat niet alle veilige landen van herkomst geheel zijn uitgesloten van REAN. Daarnaast is het beperken (vreemdelingen uit visumplichtige landen uit de ring rond Europa kunnen nog wel in aanmerking komen voor een vliegticket en ondersteuning bij het verkrijgen van reisdocumenten) dan wel geheel stopzetten (vreemdelingen uit visumvrije landen) van REAN terugkeerondersteuning pas eind 2016/begin 2017 ingegaan. Verder is het bedrag dat voor REAN is opgenomen in de begroting voor 2016 gebaseerd op het vertrek van 3000 vreemdelingen met de Internationale Organisatie voor Migratie. Het daadwerkelijke vertrek met IOM over 2016 is uitgekomen op ruim 4500 personen. Hierdoor zijn ook de uitvoeringskosten voor REAN toegenomen.
Vraag (98):
Voor welke landen is er nog een REAN-regeling?
Antwoord:
Alle in Nederland verblijvende vreemdelingen kunnen in aanmerking komen voor ondersteuning uit het REAN-programma, met uitzondering van migranten die afkomstig zijn uit visumvrije landen. Voor migranten uit visumvrije landen kan eventueel een uitzondering worden gemaakt wanneer het om kwetsbare personen gaat, zoals bijvoorbeeld slachtoffers mensenhandel. Via REAN worden de praktische belemmeringen voor vertrek weggenomen (bijvoorbeeld door het verstrekken van een ticket of vergoeden van reisdocumenten). Binnen REAN wordt geen contant geld aan de vreemdeling verstrekt. De complete landenlijst vindt u op de website van de Internationale Organisatie voor Migratie. http://www.iom-nederland.nl/nl/vrijwillig-vertrek/terugkeer-naar-uw-land-van-herkomst-rean/rean-landenlijst
Vraag (99):
Hoeveel kinderen zijn er in 2016 uitgezet? Kunt u daarbij hun leeftijd aangeven op het moment van uitzetten en of zij vrijwillig dan wel gedwongen zijn vertrokken?
Antwoord:
De onderstaande beantwoording van uw vraag ziet op alle minderjarige vreemdelingen, dus op alleenstaande minderjarigen en op minderjarigen die in gezinsverband vertrekken.
In 2016 zijn 3.230 minderjarigen vertrokken. 150 minderjarigen zijn gedwongen vertrokken (leeftijd 0 t/m 5 jaar: 60, 6 t/m 11 jaar: 60, -12 t/m 17 jaar: 30)
3.090 minderjarigen zijn zelfstandig vertrokken, al dan niet op eigen gelegenheid. 1.680 minderjarigen zijn aantoonbaar vertrokken (leeftijd 0 t/m 5 jaar: 730, 6 t/m 11 jaar: 510, 12 t/m 17 jaar: 440) 1.410 minderjarigen zijn op eigen gelegenheid vertrokken (leeftijd 0 t/m 5 jaar: 580, 6 t/m 11 jaar: 440, 12 t/m 17 jaar: 390).
Vraag (100):
Kunt u aangeven hoeveel asielverzoeken er zijn ingediend op basis van LHBTI-oriëntatie? Hoeveel daarvan zijn ingewilligd?
Antwoord:
Nee, De IND registreert op basis van de Wet Bescherming Persoonsgegevens geen gegevens omtrent geloofsovertuiging, etniciteit en seksuele geaardheid in haar geautomatiseerde systemen. Het antwoord op deze vragen is derhalve niet met behulp van deze systemen te genereren.
Vraag (101):
Hoeveel fte aan hoor- en beslismedewerkers is er bij de IND? Hoeveel daarvan is specifiek getraind op LHBTI-sensitiviteit?
Antwoord:
1. Aantal fte hoor- en beslismedewerkers IND-breed: 1.185,3
2. Iedere hoorambtenaar bij Asiel & Bescherming kan een (gestelde) LHBTI-vreemdeling horen. Er zijn geen specialistische hoorambtenaren voor het horen van (gestelde) LHBTI's. Daarnaast is bij aanvang van een gehoor niet bekend welk(e) asielargumenten een vreemdeling heeft. Of een vreemdeling LHBTI als argument aandraagt blijkt pas als het gehoor is begonnen.
Vraag (102):
Hoe worden hoor- en beslismedewerkers van de IND getraind op LHBTI-sensitiviteit? Hoe verliep dit bij het inwerken van nieuwe medewerkers ten tijde van de hoge instroom?
Antwoord:
De IND werkt permanent aan het op peil houden van de kennis en vaardigheden van hoor-en beslismedewerkers, bijvoorbeeld door het verzorgen van opleidingen (zoals Interviewing Vulnerable People van EASO) en het bijwonen van lezingen van deskundigen. Tijdens de hoge instroom werden nieuwe medewerkers hier op dezelfde wijze in getraind.
Vraag (103):
Wanneer zal de kwalitatieve evaluatie van de meldplicht, borgsom en andere alternatieven worden afgerond? Welke invloed kunnen de uitkomsten van de evaluatie hebben op het feit dat Nederland zitting heeft genomen in de werkgroep van de Raad van Europa om binnen Europa de alternatieven breed uit te dragen?
Antwoord:
Nederland heeft inderdaad zitting genomen in de werkgroep van de Raad van Europa om binnen Europa de gebruikte alternatieven voor bewaring in kaart te brengen. De alternatieven waar de Raad naar kijkt zijn breder dan alleen de alternatieven voor terugkeerbewaring. Waar in Nederland tijdens de asielprocedure alleen in bijzondere situaties bewaring plaatsvindt, is in een aantal landen dat lid is van de Raad van Europa bewaring tijdens de asielprocedure bijna nog standaard. Nederland brengt daarom niet alleen de expertise over en de ervaringen met de alternatieven voor terugkeerbewaring in, maar ook hoe in Nederland de opvang is geregeld. Omdat in het rapport van de Raad ook een kwalitatieve omschrijving staat en dit past bij de evaluatie waar aan gewerkt wordt, wordt met de afronding evaluatie van de Nederlandse terugkeeralternatieven gewacht tot in het najaar het rapport van de Raad van Europa over de alternatieven verschijnt.
Vraag (104):
Heeft de aanpassing van de bekostigingssystematiek van het COA en de Official Development Assistance (ODA) toekenning effect voor de totale bedragen vanuit de ODA middelen richting het COA? Zo ja, welke?
Antwoord:
Het doel van de toerekeningssystematiek is om te bepalen welke kosten toegerekend kunnen worden aan ODA. Hierbij gaat het om de kosten voor eerstejaarsopvang van asielzoekers uit ontwikkelingslanden. De toerekening vindt plaats op één moment: bij instroom. De opvangkosten lopen gedurende de gehele periode van opvang. Met name voor asielzoekers die in de tweede helft van een jaar instromen, wordt een deel van de kosten voor het eerste jaars opvang gemaakt in het volgende jaar. Hierdoor ontstond er met de oude toerekeningssystematiek een verschil tussen de toerekening en de daadwerkelijke kosten. De aanpassing van de systematiek heeft als doel om de toerekening meer in lijn te brengen met het moment waarop de kosten worden gemaakt. Het betreft alleen een verschuiving in de tijd; het totale bedrag dat wordt toegerekend, verandert niet.
Vraag (105):
Wat is de reden dat het COA jaarverslag na medio mei wordt goed gekeurd?
Antwoord:
Op basis van artikel 8 van het subsidiebesluit COA 2005 stelt de opdrachtgever na ontvangst van de benodigde bescheiden de subsidiebijdrage over het voorgaande boekjaar voor 15 mei van elk jaar vast. Na deze afrekening dient de toezichthouder voor 15 juni van elk jaar het jaarverslag goed te keuren.
Vraag (106):
Heeft Vluchtelingenwerk Nederland bij het uitoefenen van haar voorlichtingstaak en het bieden van ondersteuning aan de vreemdelingen in de asielprocedure, ook de taak te voorkomen dat asielzoekers nodeloos procedures stapelen? Zo nee, waarom niet? In hoeverre wordt ondersteuning geboden aan vreemdelingen afkomstig uit veilige landen?
Antwoord:
VluchtelingenWerk Nederland ondersteunt asielzoekers gedurende de gehele asielprocedure. VluchtelingenWerk Nederland zet zich in voor een goed begrip bij de asielzoeker van de asielprocedure. Naast de rol die VluchtelingenWerk Nederland speelt ten aanzien van de kwaliteit van de asielprocedure, helpt VluchtelingenWerk ook bij het voorsorteren op integratie in de Nederlandse samenleving. Ook het helpen accepteren van een negatieve uitslag van een asielprocedure maakt deel uit van het takenpakket van VluchtelingenWerk. Op deze manier draagt VluchtelingenWerk Nederland bij aan het tegengaan van nodeloos procedure stapelen. VluchtelingenWerk vervult deze taak voor alle asielzoekers dus ook die uit veilige landen.
Vraag (107):
Wat zijn de resultaten van het project hoge instroom en welke appreciatie wordt daaraan gegeven wanneer dat afgezet wordt tegen de kosten van het project?
Antwoord:
De hoge instroom in Nederland van 2015 leidde in 2016 tot een verhoogd aantal overdrachten van (met name) afgewezen asielzoekers aan de DT&V (zie Jaarcijfers). In 2016 heeft de DT&V in eerste instantie uit de beschikbaar gestelde middelen voor de hoge instroom 30 fte geworven en opgeleid. In de loop van 2016 konden deze extra fte's daadwerkelijk worden ingezet en kon de DT&V daardoor relatief makkelijk meebewegen op de ontwikkelingen. Niet alleen het aantal overdrachten aan de DT&V steeg namelijk in 2016, ook de nationaliteiten in deze stroom veranderden, waarbij er relatief veel dublinclaimanten en afgewezen asielzoekers uit veilige landen aan de DT&V werden overgedragen. Uit de jaarcijfers van 2016 blijkt dat zowel het aantal overdrachten aan de DT&V is gestegen t.o.v. 2015 als ook het totaal aantal vertrokken vreemdelingen. De appreciatie/waardering van DT&V volgt daardoor dan ook de verwachting, in de zin dat de realisatie aansluit bij het doel van de beschikbaar gestelde projectgelden.
Vraag (108):
Hoeveel van de taakstelling van 90 miljoen euro voor Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) is daadwerkelijk uitgevoerd?
Antwoord:
Bij brief van 19 juni 2013 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie het Masterplan DJI 2013–2018 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk 24 587, nr. 535). Dit Masterplan bevatte een pakket van verschillende typen maatregelen om een structurele problematiek van € 271 mln. van de Dienst Justitiële Inrichtingen op te lossen. Het ging hierbij om opgelegde taakstellingen – waaronder deze taakstelling van € 90 mln. – en om bestaande uitvoeringsproblematiek. De Tweede Kamer is bij verschillende gelegenheden geïnformeerd over de voortgang van de implementatie van de maatregelen uit het Masterplan, onder meer bij brief van 30 juni 2014 (Kamerstuk 24 587, nr. 588), van 21 november 2014 (Kamerstuk 24 587, nr. 603) en van 19 januari 2015 (Kamerstuk 24 587, nr. 613). DJI heeft de efficiencytaakstelling volledig gerealiseerd. De financiële bedrijfsvoering van DJI is op orde; zowel in 2015 als in 2016 was sprake van een positief exploitatieresultaat
Vraag (109):
Hoeveel van de taakstelling van 92,2 miljoen euro voor de Rechtspraak is daadwerkelijk uitgevoerd?
Antwoord:
De algemene efficiencytaakstelling van het Kabinet is verwerkt in de Prijsakkoorden Rechtspraak voor de jaren 2014–2016 en 2017–2019. De Raad heeft aangegeven de algemene efficiencytaakstelling deels te zullen invullen met de baten die voortvloeien uit het programma Kwaliteit en Innovatie (KEI). De KEI-wetgeving treedt vanaf dit jaar gefaseerd in werking. De eerste baten kunnen dan ook op z’n vroegst dit jaar worden gerealiseerd. Het bedrag van € 92,2 mln. geldt vanaf het jaar 2018 en is derhalve nog niet gerealiseerd.
Vraag (110):
Hoeveel van de taakstelling van 51,5 miljoen euro voor het OM is daadwerkelijk uitgevoerd?
Antwoord:
De taakstelling is door het OM ingevuld door o.a. leegstaande panden af te stoten, personele transitie door onder andere verder te digitaliseren en te besparen op externe inhuur.
Vraag (111):
In hoeverre is bij de departementale taakstelling voor het OM van structureel 52 miljoen euro tot 2018 rekening gehouden met tussentijdse investeringen? Kan het antwoord (ook cijfermatig) worden toegelicht?
Antwoord:
De tussentijdse investeringen bij het OM en de departementale taakstelling van 52 mln. staan los van elkaar. De structurele investeringen betreffen additionele werkzaamheden voor het OM daar waar de taakstelling toeziet op het efficiënter invullen van de bestaande activiteiten van het OM.
Vraag (112):
In hoeverre is bij de departementale taakstelling voor de rechtspraak van structureel 92 miljoen euro tot 2018 rekening gehouden met tussentijdse investeringen? Kan het antwoord (ook cijfermatig) worden toegelicht?
Antwoord:
De (tussentijdse) investeringen bij de Rechtspraak en de taakstelling van 92 mln. staan los van elkaar. De taakstelling betreft volledig de algemene efficiencytaakstelling van het kabinet Rutte-Asscher en is verwerkt in de Prijsakkoorden 2014–2016 en 2017–2019.
Vraag (113):
In hoeverre is bij de departementale taakstelling voor DJI van structureel 90 miljoen euro tot 2018 rekening gehouden met tussentijdse investeringen? Kan het antwoord (ook cijfermatig) worden toegelicht?
Antwoord:
Bij het aantreden van het Kabinet Rutte 2 is een oplopende efficiency taakstelling ingeboekt bij alle diensten van VenJ. Daarbij is geen rekening gehouden met tussentijdse investeringen.
Vraag (114):
In hoeverre is bij de departementale taakstelling voor het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van structureel 5,7 miljoen euro tot 2018 rekening gehouden met tussentijdse investeringen? Kan het antwoord (ook cijfermatig) worden toegelicht?
Antwoord:
Bij het aantreden van het Kabinet Rutte 2 is een oplopende efficiency taakstelling ingeboekt bij alle diensten van VenJ. Daarbij is geen rekening gehouden met tussentijdse investeringen.
Vraag (115):
Hoe zijn de ernstige tekortkomingen in de inkoop bij het NFI ontstaan? Vanaf wanneer bestaan deze tekortkomingen? Welke gevolgen hebben deze tekortkomingen voor de bedrijfsvoering en de kwaliteit?
Antwoord:
Ten behoeve van de snelheid van het inkoopproces was er bij het NFI voor gekozen dat meer medewerkers bestellingen konden plaatsen. Dit is echter gepaard gegaan met beperkte instructie aan medewerkers met als gevolg dat het belang van het vastleggen van afspraken bij sommige medewerkers onvoldoende bekend was. Daarnaast zijn medewerkers vanuit betrokkenheid en kostenbewustzijn verplichtingen aangegaan of hebben materiële uitgaven gedaan, en daarbij met name gekeken naar mogelijkheden om zaken goedkoper in te kopen, met als gevolg dat daarbij onvoldoende rekening werd gehouden met mantelafspraken e.d. Het team Inkoop werd niet of te laat ingeschakeld, omdat soms het gevoel bestond dat dit vertragend werkte en het team Inkoop meer als een struikelblok werd ervaren. Inmiddels is dit besluit teruggedraaid, worden de verantwoordelijke medewerkers voor bestellingen en het aangaan van verplichtingen nader geïnstrueerd en is het aantal medewerkers dat bestellingen in het systeem mag invoeren drastisch beperkt. Geconstateerd moet worden dat destijds het voldoen aan de inkoopregels minder van belang werd geacht en dat hier onvoldoende op is gestuurd.
Daarnaast bestond voor de zomer van 2014 het beeld bij het NFI dat het Inkoopteam beperkt kon worden ingekrompen onder aanname dat het (toen nog op te richten) Inkoop Uitvoerings Centrum (IUC) een aantal inkooptaken zou overnemen. Om deze reden zijn in de reorganisatie twee medewerkers overtollig verklaard. Bij de feitelijke implementatie van het IUC is gebleken dat er sprake is van een beperktere overdracht van taken.
Achteraf kan gesteld worden dat bij de reorganisatie de benodigde capaciteit voor inkoop volgens alle inkoopregels niet juist is ingeschat.
In de nieuw gevormde divisie bedrijfsvoering (op dit moment nog in oprichting) is dit vervolgens in 2015/2016 opgepakt. Tekort aan personele capaciteit veroorzaakten achterstanden, die nu grotendeels weggewerkt zijn.
Vraag (116):
Welke ernstige tekortkomingen in de inkoop heeft het NFI in 2016 gemeld en hoe ernstig zijn de tekortkomingen?
Antwoord:
Het NFI heeft ingeschat dat een zeer substantieel deel van de inkopen onrechtmatig was in 2016. De ernst is gelegen in het niet voldoen aan de inkoopregels (niet volgen van de juiste aanbestedingsprocedure, het gebruik maken van een verlopen contract, het niet gebruik maken van een bestaande overeenkomst, onvolledige inkoopdossiers of het niet aanwezig zijn van ondertekende documenten).
Vraag (117):
Kunt u de Kamer verder informeren over de projectorganisatie voor de inwerkingtreding van de nieuwe Europese Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) in mei 2018?
Antwoord:
De projectorganisatie startte in januari 2017 en bestaat uit een fulltime projectleider, aangevuld met de Functionaris voor Gegevensbescherming VenJ en BZK, de CISO van het kernministerie VenJ en een informatiebeveiligingsexpert. Afhankelijk van ad hoc vragen uit VenJ-onderdelen wordt departementaal expertise opgeschakeld vanuit onder andere de directies Wetgeving en Juridische Zaken, Communicatie en Voorlichting en diverse beleidsdirecties.
Al naar gelang de behoefte kan desgewenst ondersteuning vanuit de projectorganisatie worden uitgebreid.
Vraag (118):
Waarom is de verwachte investering van 15 miljoen euro in ME-voertuigen doorgeschoven naar 2017?
Antwoord:
In de afrondingsfase van de gunning bleek er verschil van inzicht te bestaan met de medezeggenschap van de politie. Het heeft de politie tijd gekost om tot een vergelijk te komen met als gevolg dat de gunning een paar maanden naar achteren is geschoven – naar 2017 – en daarmee de verwachte investering.
Vraag (119):
Wat is de reden dat het aantal vorderingen tot gijzeling – voor een groot deel voor het niet-betalen van de boete voor bezit onverzekerd voertuig – fors is afgenomen?
Antwoord:
In 2015 zijn het OM en het CJIB begonnen met een nieuwe werkwijze ten aanzien van het indienen van vorderingen gijzeling. De vordering wordt zo volledig mogelijk gemotiveerd om te laten zien dat niet is gebleken dat er sprake is van betalingsonmacht. Door de vorderingen gemotiveerd in te dienen wordt gijzeling gerichter ingezet dan voorheen.
Ook de verschillende persoonsgerichte maatregelen die genomen zijn aan de voorkant van het inningsproces, zoals het mogelijk maken van betalen in termijnen, leiden ertoe dat personen niet in dwangfase terecht komen.
Vraag (120):
Wat houdt het aflossen van een egalisatieschuld in? Hoe vaak komt dit voor? Wat zijn de financiële consequenties?
Antwoord:
De egalisatieschuld ontstaat doordat het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) een lineaire lening afsluit bij Financiën maar de kosten hiervan annuïtair (verhoogd met inflatie) in rekening brengt bij de klant, in dit geval de Rechtspraak. Hierdoor maakt de RVB in het begin van de looptijd van een contract meer kosten dan door de klant worden vergoed. Gedurende de looptijd van het contract wordt dit verschil ingelopen.
Ultimo 2016 bedroeg deze zogenaamde egalisatieschuld Rijksbreed ruim € 236 mln, waarvan circa € 65 mln. voor de Rechtspraak. Bij de vorming van het RVB heeft het Ministerie van Financiën besloten dat het RVB niet zoals zijn voorloper, de Rijksgebouwendienst, een vordering op de overige departementen op de balans mag opnemen. Deze schuld is in één keer afgelost, in plaats van over meerdere jaren. Het betreft een eenmalige aflossing. Er zijn geen financiële consequenties. In de prijzen van de Rechtspraak (Prijsakkoord 2017–2019) is reeds rekening gehouden met deze aflossing.
Vraag (121):
Kan de stand van de egalisatierekening van de Raad voor de rechtspraak over de afgelopen jaren worden gegeven? Wat zijn de verwachtingen voor 2017?
Antwoord:
De egalisatierekening bedroeg eind 2014 € 57,8 mln., eind 2015 € 41,1 mln. en eind 2016 € 53,9 mln. De hoogte van egalisatierekening in enig jaar hangt af het aantal afgehandelde zaken door de Rechtspraak ten opzichte van de productieafspraak. Op dit moment is derhalve niet bekend wat de egalisatierekening eind 2017 zal bedragen.
Vraag (122):
Kan worden toegelicht waarom de totale baten en lasten van het NFI significant hoger zijn uitgevallen dan begroot?
Antwoord:
De baten bedragen circa € 28 mln. meer dan begroot. Dit komt met name door een hogere bijdrage van mijn departement van circa € 5 mln. ten behoeve van frictiekosten als gevolg van de reorganisatie, meer onderzoekscapaciteit en een bijdrage van circa € 19 mln. aan het NFI om de egalisatieschuld aan het Rijksvastgoedbedrijf af te lossen (dit verloopt volledig exploitatieneutraal voor het NFI). Daarnaast is de omzet derden circa € 3 mln. hoger dan geraamd. Bij de begroting gaat het NFI uit van zekere inkomsten/omzet. Omdat veel contracten een (theoretische) looptijd van één jaar hebben is er op het moment van plannen en begroten geen harde zekerheid over de inkomsten in het daaropvolgende jaar. Tot slot zijn de baten circa € 3 mln. hoger als gevolg van de vrijval van voorzieningen doordat medewerkers in het kader van de VWNW-regeling eerder zijn uitgestroomd dan was voorzien.
De lasten bedragen circa € 25 mln. meer dan begroot. De personele kosten bedragen circa € 4 mln. meer, met name als gevolg van een hogere inhuur ter ondersteuning en verbetering van de bedrijfsvoering. De materiële kosten zijn hoger (circa € 3 mln.), met name door hogere ICT-kosten voor onderhoud en exploitatie van zowel hardware als software. Tot slot zijn € 19 mln. hogere lasten het gevolg van een aflossing van de egalisatieschuld aan het Rijksvastgoedbedrijf.
Vraag (123):
Wat verklaart de stijging van de kosten van de externe inhuur?
Antwoord:
De stijging wordt met name verklaard door een verschuiving tussen de categorieën materiële en personele kosten. Voorts is er sprake van uitbreiding van taken en activiteiten die grotendeels tijdelijk met flexibel personeel is ingevuld.
Vraag (124):
Kan een toelichting worden gegeven op de doorbelaste kosten? In welke gevallen en op grond van welke uitgangspunten vindt doorbelasting plaats?
Antwoord:
Het CJIB is sinds 2013 (tijdelijk) belast met de aanschaf en beheer van digitale flitspalen ten behoeve van het OM. Alle kosten (zoals afschrijving, rente, beheer en onderhoud) die hiermee gemoeid zijn, worden aan het CJIB in rekening gebracht. Volgens afspraak worden deze kosten volledig aan het OM doorbelast.
Vraag (125):
Hoe komt het dat de totale ICT-kosten hoger zijn uitgekomen dan begroot?
Antwoord:
De ICT kosten hebben onder meer betrekking op kosten voor beheer, onderhoud en licenties. Hogere onderhouds- en licentiekosten hebben per saldo geleid tot een relatief beperkte overschrijding van circa € 0,5 mln.
Vraag (126):
Kan uitgebreider worden toegelicht wat de redenen zijn dat er door het NFI twee keer zoveel geld is uitgegeven aan de inhuur van extern personeel? Hoe wordt in de toekomst voorkomen dat dit structureel wordt en meer wordt ingezet op eigen personeel?
Antwoord:
In september 2015 is het NFI gestart met een meerjarig integraal verbeterprogramma (tot en met 2018) met als doel de bedrijfsvoering van het NFI duurzaam te professionaliseren en te borgen.
De hogere inhuur van extern personeel in het afgelopen jaar heeft met name plaatsgevonden bij de ondersteuning en verbetering van de bedrijfsvoering in het kader van dit verbeterprogramma. De hogere inhuur is bedoeld als tijdelijk denkwerk hoe o.a. de processen beter ingericht dienen te worden en betreft extra handjes om orde op zaken te stellen. Daarna zal het moeten dalen naar een normaal niveau.
Vraag (127):
In hoeverre had de forse uitstroom van personeel bij het NFI kunnen worden voorkomen dat meer extern personeel moest worden ingehuurd? Kan het antwoord worden toegelicht?
Antwoord:
Voor de zomer van 2014 bestond het beeld bij het NFI dat het Inkoopteam kon worden ingekrompen onder aanname dat het (toen nog op te richten) Inkoop Uitvoerings Centrum (IUC) een aantal inkooptaken zou overnemen. Om deze reden zijn in de reorganisatie twee medewerkers overtollig verklaard. Deze medewerkers zijn overigens niet ontslagen. Bij de feitelijke implementatie van het IUC is gebleken dat er sprake is van een beperktere overdracht van taken. Hiervoor wordt extern personeel ingezet.
Mede in het vervolg op de reorganisatie zijn nog enkele medewerkers op de bedrijfsvoering vertrokken, voor deze vacatures is extern personeel aangetrokken.
Daarnaast wordt het extern personeel ingezet voor de verbetering van processen en betreffen extra handen om orde op zaken te stellen.
Vraag (128):
Vraag 128. Is er meer of minder personeel bij het NFI uitgestroomd dan voorzien?
Antwoord:
Sinds 2011 zijn er over de jaren rond de 30–40 medewerkers uitgestroomd. In 2015 waren dit 55 medewerkers, hetgeen mede verband hield met de reorganisatie. In 2016 zijn 31 medewerkers uitgestroomd, hetgeen niet boven verwachting is. Dit past binnen de voormelde bandbreedte.
Vraag (129):
Hoeveel fte aan eigen personeel is er nodig om de kernproductie te halen en hoeveel fte is daarvoor aanwezig?
Antwoord:
Ten tijde van de reorganisatie in 2016 is hiervoor 475 fte capaciteit vastgesteld. De capaciteit in 2017 is voor VenJ ca. 500 fte, waarvan ca. 350 fte direct voor productiecapaciteit en ca. 150 fte die indirect bijdragen aan de productie.
Daarbij zijn er steeds risicofactoren, zoals het NFI die nu ook ervaart, zoals bovenmatig ziekteverzuim, lagere productiviteit door opleidingen, onderbezetting door ongepland verloop en planningsoptimisme t.g.v. het (deels) verkeerd inschatten van de omvang van werkzaamheden/onderzoeken. Daarnaast zal ook het cultuurtraject c.q. de transitie nog impact hebben.
Vraag (130):
Wat zijn de overige oorzaken van het niet halen van de norm van 95%?
Antwoord:
De afgelopen jaren heeft het NFI steeds ingezet op het maximaal leveren van productie ten behoeve van politie en OM. Ondanks deze inzet kampte het NFI in 2016, maar ook deels in de jaren daarvoor, op onderdelen met achterstanden en oplopende levertijden. Dit kwam enerzijds doordat onderzoeken meer tijd vragen door hun groeiende complexiteit. Anderzijds werd dit veroorzaakt door onvoorziene ontwikkelingen. Er was bij DNA-onderzoek een storing aan de robotlijn en het NFI kampte met de nasleep van de reorganisatie; medewerkers stroomden uit en vacatures konden niet snel genoeg worden opgevuld.
Vraag (131):
Wat wordt bedoeld met «Naamswijziging»?
Antwoord:
Met naamswijziging wordt de wijziging van een geslachtsnaam, oftewel achternaam bedoeld. Bij de geboorte, erkenning of adoptie van een kind, kan een achternaam worden gekozen, er wordt dan gesproken van naamskeuze. Wanneer deze achternaam op een later moment wordt gewijzigd, dan wordt gesproken van naamswijziging. Justis behandelt verzoeken tot achternaamswijziging namens de Minister van Veiligheid en Justitie. Justis doet dat op basis van regels die staan in het Burgerlijk Wetboek (artikel 1:7 BW) en het Besluit geslachtsnaamwijziging. De achternaamswijziging gebeurt, na besluitvorming door de Minister van VenJ, bij koninklijk besluit.
Vraag (132):
Is inmiddels duidelijk wat de consequenties zijn van de recente kostenverhoging van de aanvraag van een Verklaring omtrent gedrag? Kan het antwoord worden toegelicht?
Antwoord:
De consequenties van de tariefsverhoging van de VOG zijn dat integriteitsproducten als de gratis-VOG, BIBOB, Risicomeldingen en Toezicht op Rechtspersonen (mede) uit de opbrengst kunnen worden gefinancierd. Verder is het aantal VOG-aanvragen toegenomen van ruim 850.000 in 2015 naar ruim 950.000 in 2016. Daarmee is het generieke beeld dat de verhoging van het tarief geen consequenties heeft voor het aantal VOG-aanvragen.
Vraag (133):
Wanneer zal het effect van een nieuwe tweede gang deurwaarder wel zichtbaar zijn? Kunt u de Kamer hierover informeren?
Antwoord:
In juni 2016 is gestart met de nieuwe tweede gang deurwaarder. De deurwaarder heeft maximaal vijf jaren de tijd voor het incassotraject. De eerste effecten zullen medio 2018 zichtbaar zijn. Hierover zal de Kamer worden geïnformeerd.
Vraag (134):
Wat wordt bedoeld met de voorschotten aan de Raad voor Rechtsbijstand van 409 miljoen euro?
Antwoord:
In Tabel 11.16 Openstaande voorschotten per artikel (Jaarverslag Veiligheid en Justitie 2016, p. 199) is weergegeven dat de stand van de openstaande voorschotten op artikel 32 Rechtspleging en rechtsbijstand ultimo 2016 495,592 mln. euro was en ultimo 2015 € 904,955 mln., dat wil zeggen in 2016 409 miljoen euro lager ten opzichte van 2015. Zoals onder de tabel toegelicht wordt deze afname veroorzaakt door de voorschotten aan de Raad voor Rechtsbijstand. Per ultimo 2015 stonden zowel de voorschotten over het jaar 2014 als het jaar 2015 open. Per ultimo 2016 staan alleen nog de voorschotten over 2016 open.
Vraag (135):
Hoeveel bedroeg de overschrijding bij het Directoraat-Generaal Politie inzake juridische ondersteuning en waarvoor was deze overschrijding bedoeld?
Antwoord:
De overschrijding betrof € 40,– per uur bovenop het maximumtarief van € 225,– per uur voor kosten van specialistisch juridisch advies inzake een specifieke, eenmalige aangelegenheid van ambtenarenrechtelijke aard. De kosten bedroegen € 5.300,–.
Vraag (136):
Welk percentage wijkagenten is er op dit moment?
Antwoord:
In de volgende voortgangsbrief in juni zal de Kamer worden geïnformeerd over het percentage wijkagenten. De verwachting is dat de met de korpschef voor eind 2017 overeengekomen 97% bezetting in de wijkagentenformatie eind van het jaar gehaald gaat worden.
Vraag (137):
Hoeveel fte zit de politieorganisatie op dit moment nog boven het door het kabinet geplande fte's?
Antwoord:
De operationele sterkte van de politie is in 2016 50.747 fte’s ten opzichte van de vastgestelde formatie van 49.802
Vraag (138):
Hoeveel is er in 2016 in totaal geïnvesteerd in de politie, dus het totaal investeringen minus eventuele bezuinigingen?
Antwoord:
De gerealiseerde bijdragen vielen per saldo € 204 miljoen hoger uit dan begroot. De voornaamste oorzaken worden in Jaarverantwoording politie2 toegelicht en de specificatie is in bijlage 1 van Jaarverantwoording politie opgenomen.
Vraag (139):
Hoeveel politiefunctionarissen, zowel intern als extern, verdienen boven de WNT-norm?
Antwoord:
In mijn brief van 29 maart jl., (Kamerstuk 29 628, nr. 696) heb ik toegelicht dat in 2016 binnen de Politie 30 functionarissen de WNT-norm overschrijden, waarvan zes politieambtenaren die een eenmalige schadevergoeding hebben gekregen in het kader van aansprakelijkheid Posttraumatische-stressstoornis (PTSS). Geen van deze 30 functionarissen is extern ingehuurd personeel, ze zijn allen in dienst van politie. Bij de Politieacademie verdienden twee functionarissen meer dan de WNT-norm; zij vallen onder het overgangsrecht. In alle gevallen wordt aan de wettelijke voorwaarden van de WNT voldaan.
Vraag (140):
Aan welke beleidskaders is de lokale driehoek c.q. het regionale niveau gebonden bij het opstellen van de gemeentelijke veiligheidsplannen c.q. het regionaal beleidsplan?
Antwoord:
Artikel 38b van de Politiewet bepaalt dat de gemeenteraad ten minste eenmaal in de vier jaar de doelen vaststelt die de gemeente op het terrein van de veiligheid nastreeft door de handhaving van de openbare orde en de hulpverlening door de politie. Het geven van beleidskaders voor gemeentelijke veiligheidsplannen is derhalve een zaak van de gemeenteraad.
Artikel 39 Politiewet bepaalt dat de burgemeesters en de hoofdofficier van Justitie het beleidsplan van de regionale eenheid vaststellen. Zij worden geachte daarbij rekening te houden met de doelen die de gemeenteraden van de gemeenten binnen de regionale eenheid hebben vastgesteld, de gemeenteraden worden ook gehoord voor de vaststelling van het plan. Het beleidsplan moet de doelstellingen in acht nemen die de Minister van VenJ – met inachtneming van de omstandigheden van de betrokken eenheid – heeft vastgesteld voor die eenheid ter verwezenlijking van de landelijke prioriteiten. Deze zijn opgenomen in de huidige beleidsplannen van de eenheden.
Vraag (141):
Kunt u aangeven of de resultaten uit 2016 leiden tot een ambitieuzere doelstelling voor 2017 en die ver onder de resultaten van 2016 liggen?
Antwoord:
De Veiligheidsagenda bevat de landelijke beleidsdoelstellingen die zijn afgesproken voor de periode 2015–2018. Per beleidsafspraak zijn in de Veiligheidsagenda per jaar de ambities bepaald en vastgelegd. De voortgang van de realisatie van de ambities is twee maal per jaar onderwerp van gesprek in het overleg dat volgens artikel 19 Politiewet wordt gehouden tussen de Minister, de tien regioburgemeesters, de voorzitter van het college van procureurs-generaal en de politie. In 2016 is, zoals bij vaststelling van de Veiligheidsagenda was afgesproken, in dit overleg bezien of de ambities tussentijdse bijstelling behoefden. Door de deelnemers van het overleg – tevens de partners van de Veiligheidsagenda – is besloten de doelstellingen en de planning daarvan te handhaven.
Vraag (142):
Waarom is de impact van een eventuele daling van de aangiften op de resultaten niet bekend en wordt dit alsnog onderzocht?
Antwoord:
Met betrekking tot de aanpak van aangiftebereidheid verwijs ik u door naar de Kamerstuk 29 628, nr. 663 en Kamerstuk 29 628, nr. 679. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Ten aanzien van de impact van het aantal misdrijven dat eventueel gemist wordt, hier zal via het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) een onderzoek naar gedaan worden.
Vraag (143):
Wat is de verklaring voor het niet behalen van de doelstelling aantal OM-verdachten regulier (OM en Politie)?
Antwoord:
Voor een deel heeft het niet behalen van het doel voor reguliere onderzoeken te maken met het ontbreken van kennis en expertise op het niveau van de basisteams en districtsrecherches. De komst van de regionale cybercrimeteams gaat helpen bij het opbouwen en uitleren van de benodigde kennis en expertise in de hele regionale eenheid. De basisteams en districtsrecherches kunnen ook reguliere cybercrime onderzoeken gaan uitvoeren doordat zij ondersteund gaan worden door het cybercrimeteam. In enkele eenheden is cybercrime geprioriteerd door het opleggen van een doelstelling voor het uitvoeren van reguliere cybercrime onderzoeken door de districtsrecherches. Het kabinet investeert vanaf 2017 structureel in cybersecurity en de aanpak van cybercrime (Kamerstuk 34 550, VI 2).
Vraag (144):
Wanneer zijn naar verwachting in alle regionale eenheden cyberteams actief?
Antwoord:
Op dit moment zijn drie regionale cybercrimeteams volledig operationeel. Aan het eind van het jaar behoren alle regionale eenheden over een eigen cybercrimeteam te beschikken.
Vraag (145):
Wat gaat u doen aan het onvoldoende prioriteren en vrijmaken van capaciteit voor reguliere onderzoeken, zodat de doelstelling in het vervolg wel wordt gehaald?
Antwoord:
Voor een deel heeft het niet behalen van het doel voor reguliere onderzoeken te maken met het ontbreken van kennis en expertise op het niveau van de basisteams en districtsrecherches. De komst van de regionale cybercrimeteams gaat helpen bij het opbouwen en uitleren van de benodigde kennis en expertise in de hele regionale eenheid. De basisteams en districtsrecherches kunnen ook reguliere cybercrime onderzoeken gaan uitvoeren doordat zij ondersteund gaan worden door het cybercrimeteam. In enkele eenheden is cybercrime geprioriteerd door het opleggen van een doelstelling voor het uitvoeren van reguliere cybercrime onderzoeken door de districtsrecherches. Het kabinet investeert vanaf 2017 structureel in cybersecurity en de aanpak van cybercrime (Kamerstuk 34 550, VI 2).
Vraag (146):
Welke afspraken zijn er gemaakt om de toestroom van meldingen naar Nederland beheersbaar te houden?
Antwoord:
De toename van het aantal meldingen leidt ertoe dat de politie en het OM streng prioriteren. Voor de selectie van de te onderzoeken zaken wordt onder meer gebruik gemaakt van prioriteringssysteem Kirat, dat in Engeland in samenwerking met verschillende universiteiten en de Nederlandse politie is ontwikkeld. Hiermee kunnen de politie en het OM vanuit het grote aanbod juist die zaken onderscheiden waar, op basis van wetenschappelijk onderzoek, de kans op het aantreffen van actueel misbruik het grootst is.
Vraag (147):
Hoe wordt het ophelderingspercentage voor woninginbraken en straatroven verhoogd nu de verbeteringen hier niet voor hebben gezorgd?
Antwoord:
Het onderzoek naar de ophelderingspercentages woninginbraak is in de tweede helft van 2016 opgeleverd. Op dit moment wordt er door de politie uitvoering gegeven aan een verbeterplan. Het is nog te vroeg om conclusies te trekken over de effectiviteit van de maatregelen uit dit verbeterplan.
Vraag (148):
Wat is de verklaring voor het feit dat de normen van de ophelderingspercentages van ondermeer woninginbraak en straatroven niet is gehaald?
Antwoord:
Belangrijk is om vast te stellen dat de inspanningen van de politie ertoe hebben geleid dat de ophelderingspercentages voor straatroven en woninginbraken in 2016 wel licht zijn gestegen ten opzichte van het voorgaande jaar. Respectievelijk van 28,5% naar 28,9% en 9,4% naar 9,7%. Voor wat betreft de woninginbraken is er gedurende 2016 ingezet op verhoging van het ophelderingspercentage. Het van oudsher hoge aantal woninginbraken in het laatste kwartaal, bij een vrijwel gelijkblijvend absoluut aantal opgehelderde woninginbraken in deze periode, maakt dat de doelstelling (net) niet wordt behaald. Voor straatroven geldt dat dit een lastig op te helderen delict is. Het delict vindt snel plaats en er is vaak geen plaats delict die op technische sporen onderzocht kan worden. Het absolute aantal is echter sterk gedaald door de gezamenlijke inzet op preventie. De landelijke Boefproof campagne is hiervan een mooi voorbeeld.
Vraag (149):
Hoe beoordeelt u het uitgevoerde maatregelenpakket voor het verhogen van het oplossingspercentage voor woninginbraken, nu het percentage opgeloste woninginbraken in 2016 opnieuw onder de 10% blijft steken?
Antwoord:
Er kunnen vooralsnog geen uitspraken worden gedaan over de effectiviteit van het maatregelenpakket omdat dit verbetertraject nog gaande is. Ik verwijs u tevens naar het antwoord op vraag 61.
Vraag (150):
Waarom wordt de schadeafhandeling verbeterd wanneer de uitvoering wordt belegd bij het Team Veilig en Gezond Werken van de dienst HRM?
Antwoord:
In het verleden werd de schadeafhandeling verspreid over het korps uitgevoerd. Dit leverde vertraging en kwaliteitsverschil op. Nu is de schadeafhandeling gecentraliseerd bij de Dienst HRM, binnen VGW vanwege het aspect goed werkgeverschap. Daar wordt steeds meer expertise opgebouwd, waardoor de kwaliteit sterk verbetert en de doorlooptijd zoveel mogelijk verkort wordt. Daarnaast wordt zo gewaarborgd dat gelijke gevallen zoveel mogelijk gelijk worden behandeld.
Vraag (151):
Is er een verklaring voor de verschillen in de instroom van medewerkers met een migrantenachtergrond, die in onder meer Rotterdam en Den Haag fors achterblijft bij die in Amsterdam? Zijn er verschillen in het diversiteitsbeleid bij de verschillende eenheden die de verschillen in instroom kunnen verklaren?
Antwoord:
De verklaring voor deze verschillen ligt volgens interne arbeidsmarktanalyse van de politie waarschijnlijk in de beschikbaarheid en bereidbaarheid van het potentieel op de lokale arbeidsmarkt ten opzichte van de opengestelde vacatures in de eenheid.
Vraag (152):
Wanneer verwacht u dat de norm 1 wijkagent op 5.000 inwoners wordt behaald? Op welke wijze wordt dit gerealiseerd? Wat is de oorzaak dat het aantal wijkagenten in 2016 lager was dan in 2015?
Antwoord:
De verwachting is dat de met de korpschef voor eind 2017 overeengekomen 97% bezetting in de wijkagentenformatie eind van het jaar gehaald gaat worden. Hiertoe zijn en worden vacatures opengesteld. De oorzaak van de daling in 2016 ten opzichte van 2015 is in het jaarverslag politie toegelicht.
Vraag (153):
Hoe verklaart u het relatief hoge ziekteverzuim in de eenheden Den Haag en Limburg (7,8%)?
Antwoord:
Voor een toelichting waarom het ziekteverzuim is gestegen verwijs ik u naar mijn brief aan uw Kamer van 30 maart 2016 (Kamerstuk 29 628, nr. 626) en naar het Voortgangsbericht vorming nationale politie van 24 november 2016. De aanpak van ziekteverzuim richt zicht op teamniveau daar waar sprake is van een relatief hoog verzuim.
Vraag (154):
Hoeveel van de circa 2 miljoen meldingen hebben in 2016 een zogenaamde «zinvolle terugkoppeling» gehad? Wat houdt een «zinvolle terugkoppeling» in? Op welke wijze beoordeelt de politie of een terugkoppeling zinvol is geweest?
Antwoord:
Actieve sturing en registratie vindt plaats op terugmelding aan aangevers van woninginbraken, overvallen, straatroven en geweldsincidenten. Zie onderstaande tabel.
Terugmelden: % 14dgn: woninginbraken |
94% |
Terugmelden: % 14dgn: overvallen |
88% |
Terugmelden: % 14dgn: straatroven |
90% |
Terugmelden: % 14dgn: geweld |
90% |
De terugkoppeling wordt gedaan door persoonlijk contact op te nemen met de aangever. De mate waarin de terugkoppeling zinvol is wordt door de politie niet geregistreerd. Indicatie hiervoor kan gehaald worden uit de Veiligheidsmonitor, waarin ook de tevredenheid over het laatste politiecontact wordt weergegeven. Sinds 2012 is het aandeel burgers dat (zeer) tevreden is over de politie bij hun laatste politie contact gestegen van 58,6 procent van de bevolking in 2012 naar 61,5 procent in 2016. Dat is een stijging van 5 procent.
Vraag (155):
Welke afspraken zijn gemaakt tussen lokale partijen en de politie om de samenvoeging zo snel mogelijk te realiseren en kan een indicatie worden gegeven voor de realisatie?
Antwoord:
Naar verwachting zullen alle meldkamers in 2021 zijn samengevoegd. De afspraken hierover worden per samenvoeging op regionaal niveau gemaakt.
Vraag (156):
Op welke termijn verwacht u dat de Landelijke Meldkamerorganisatie overal op het juiste schaalniveau zullen zijn? Welke kosten gaan gepaard met deze vertraging?
Antwoord:
Naar verwachting zullen alle meldkamers in 2021 op het juiste schaalniveau zijn. In de voortgangsbrief «Stand van zaken C2000 en Landelijke Meldkamerorganisatie» van november 2016 (Kamerstukken 25 124 en 29 517, nr. 81) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang op de samenvoegingen. Er worden geen extra kosten voorzien door de vertraging.
Vraag (157):
Wat is de oorzaak dat het ziekteverzuim in 2016 0,2% hoger was dan in 2015? Hoe gaat u deze neerwaartse trend aanpakken? Op welke wijze vangen basisteams die met langdurig zieke collega’s te maken hebben het gemis in capaciteit op?
Antwoord:
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 153. In het voortgangsbericht over de vorming van de nationale politie dat ik in juni naar de Tweede Kamer zal sturen, zal ik uw Kamer informeren over het actuele verzuimcijfer en de te treffen maatregelen. Basisteams die met langdurig zieke collega’s te maken hebben vangen dit gemis in capaciteit op binnen het basisteam. Ook komt het voor dat er tussen basisteams afspraken worden gemaakt over personele inzet over en weer. Tegelijkertijd is het beleid op basis van de Wet Verbetering Poortwachter dat er wordt gestuurd op het inzetten van langdurig zieken voor zover dat mogelijk is tijdens hun re-integratie, eventueel binnen een ander team.
Vraag (158):
Wat zijn de gevolgen nu er onvoldoende rekening is gehouden met de capaciteit die nodig is om de rijvaardigheid op basis van de brancherichtlijn 2014 te onderhouden en de inrichting van een afdeling Rijvaardigheid en Rijveiligheid nog zeker een jaar zal vergen?
Antwoord:
De bevoegdheid tot het besturen van een politievoertuig (en indien nodig het rijden met optische en geluidssignalen) vervalt niet indien deze training niet tijdig wordt gevolgd.
Vraag (159):
Welke ingezette trajecten worden in het laatste jaar van de korpsvorming afgerond?
Antwoord:
Over de voortgang van de vorming nationale politie en daarbinnen de herijking rapporteer ik halfjaarlijks in mijn voortgangsbrief politie. In juni zal ik uw Kamer deze doen toekomen.
Vraag (160):
Is het probleem van inflexibiliteit opgelost zodat de politie nu wel kan inspelen op de verschillende maatschappelijke ontwikkelingen, zoals nieuwe criminaliteitsvormen, big data, hoger veiligheidsgevoel, meer preventie en er geen inefficiënties ontstaan?
Antwoord:
In de kabinetsreactie (Kamerstuk 29 628, nr. 699) op het IBO-effectiviteit heeft het kabinet een flexibiliteitsagenda aangekondigd. Doel is dat de politie in de toekomst beter dan nu flexibel kan inspelen op de veranderende samenleving en omstandigheden. Ook met meer flexibiliteit zal er altijd sprake zijn van een noodzaak om prioriteiten te stellen
Vraag (161):
Waarom is het eigen vermogen in 2016 verder gedaald? Tot welke grens kan het eigen vermogen dalen? Verwacht u dat deze grens gehaald wordt? Waarom wel of waarom niet?
Antwoord:
Het in maart 2016 aan u opgeleverde rapport van PWC inzake de betaalbaarheid van de politie is voor dit kabinet reden geweest de begroting van de nationale politie te versterken met ruim € 250 miljoen per jaar. Door genoemde versterking van het kader is het financiële fundament van de politie weer stabiel. Dit leidt binnen enkele jaren tot een versterking van het eigen vermogen (omslag voorzien van 2019 op 2020). De daling van het eigen vermogen in 2016 is veroorzaakt door het voorziene negatieve resultaat, zoals uw Kamer gemeld in maart en juni 2016.
Vraag (162):
Hoe vaak is in 2016 het Automatic Number Plate Recognition-systeem gebruikt om nummerborden op te zoeken?
Antwoord:
Wanneer er een concreet kenteken is waarin de politie interesse heeft, is er geen sprake van het «opzoeken» van dat kenteken in het systeem, maar juist het invoeren van dat kenteken op zogenoemde referentielijsten, bijvoorbeeld vanwege openstaande boetes, gestolen voertuigen etc. etc. Wanneer een voertuig een ANPR-camera passeert en het betreffende kenteken komt voor op een van die referentielijsten, dan registreert het systeem dat, en kan de politie optreden. Deze gegevens, de zogenoemde «hits», worden bewaard en kunnen ook achteraf nog worden gebruikt. Vanaf 1 augustus 2016 – toen het geheel vernieuwde ANPR-systeem in werking trad, dat alle operationele medewerkers landelijk en eenduidig kunnen gebruiken – stonden er (tot heden) in totaal ruim 185.000 kentekens op dergelijke referentielijsten.
Vraag (163):
Kunt u enkele specifieke voorbeelden noemen van kostenvoordelen behaald door de inkoopafdeling van de nationale politie?
Antwoord:
Het duiden van inkoopvoordelen is in zijn algemeenheid lastig omdat er veel factoren een rol spelen voor de uiteindelijke uitgaven die voor een bepaald product of dienst worden gedaan. Dat kan zijn door het meer functioneel specificeren van de vraag, het verminderen van eisen, het in een aantal gevallen bundelen van het inkoopvolume en door slimmer in te kopen. Naast een vermindering van uitgaven worden ook besparingen geboekt door intern en extern processen te vereenvoudigen en daarmee wederzijds de administratieve lasten te verlagen. Hierbij te denken aan het reduceren van het aantal facturen, het digitaliseren van bestel- en facturatieprocessen, digitaal inschrijven, het kiezen voor standaardoplossingen, het sturen op naleving van de contractbepalingen e.d.
Vraag (164):
Na hoeveel van de 10779 ingekomen klachten heeft terugkoppeling naar de melder van de klacht plaatsgevonden?
Antwoord:
De politie streeft er naar altijd contact op te nemen met de indiener van de klacht over de behandeling en de uitkomst van de klacht. De politie streeft er daarbij naar om binnen vijf dagen na ontvangst van de klacht contact op te nemen met de klager.
Vraag (165):
Hoeveel medewerkers binnen de politieorganisatie hebben nog niet alle benodigde stappen in het screeningsproces doorlopen?
Antwoord:
Iedere medewerker binnen de politieorganisatie heeft een betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek ondergaan. Dit is een onderzoek in (onder andere) de politiesystemen, het justitieel documentatiesysteem, het invullen van een vragenlijst en veelal ook het voeren van een gesprek met de betrokkene.
Bij de medewerkers die in het kader van de personele reorganisatie worden geplaatst op een vertrouwensfunctie wordt gecontroleerd of zij aanvullend gescreend moeten worden of dat zij reeds in het bezit zijn van een Verklaring van geen bezwaar. Indien dit laatste niet het geval is krijgen deze medewerkers alsnog een veiligheidsonderzoek. Een A-veiligheidsonderzoek wordt door de AIVD uitgevoerd, een P-veiligheidsonderzoek wordt door de politie, onder mandaat van de AIVD, uitgevoerd. Naar verwachting dienen nog ongeveer 600 medewerkers in het kader van de personele reorganisatie een veiligheidsonderzoek te ondergaan. Deze medewerkers zullen naar verwachting allemaal rondom de zomer van 2017 een veiligheidsonderzoek hebben ondergaan.
Daarnaast is er een regulier werkaanbod als gevolg van reguliere mutaties in het personeelsbestand.
Los van de personele reorganisatie kunnen mensen ook op vacatures solliciteren waaraan een vorm van screening ten grondslag ligt. Het screenen van (nieuwe) medewerkers is dan ook een continu proces.
Vraag (166):
Welke voorzieningen worden voorbereid dan wel overwogen als beheersmaatregel inzake PTSS in de rechtspositie?
Antwoord:
Bij brief van 2 juli 2015 aan uw Kamer (Kamerstuk 29 628, nr. 545) heb ik aangegeven dat ik – naar analogie van de Veteranenwet die voor Defensie geldt – de bijzondere zorgplicht die de werkgever heeft voor politieambtenaren met beroepsziekten, wettelijk zal borgen in het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Uiteraard is PTSS als formeel erkende beroepsziekte onderdeel van dit stelsel.
Daarnaast zijn er in het verleden al rechtspositionele beheersmaatregelen genomen met betrekking tot PTSS. In de eerste plaats is sinds 2013 de circulaire PTSS Politie van kracht. Deze circulaire beschrijft het proces dat doorlopen dient te worden indien een politieambtenaar een formele erkenning voor beroepsgerelateerde PTSS wenst te verkrijgen. Daarnaast is in 2015 de Regeling vergoeding beroepsziekten politie van kracht geworden (Staatscourant 2015 nr. 22401, 30 juli 2015). Deze regeling regelt de hoogte van de smartengelduitkering en vergoeding voor medische kosten voor ambtenaren waarbij sprake is van erkende beroepsgerelateerde PTSS.
Vraag (167):
Waarom is de totale bijdrage van 7 miljoen euro voor de Dienst Speciale Interventies (DSI) niet volledig besteed?
Antwoord:
De totale bijdrage voor de Dienst Speciale Interventies (inclusief de Aanhoudings en Ondersteuningsteams) bedroeg in 2016 € 45,7 mln. Hiervan is € 43,3 mln besteed. Het resterende saldo (2,4 mln) inclusief een resterend saldo uit 2015 (4,6 mln) bedraagt totaal € 7 mln. De Dienst Special Interventies (DSI) stelt zware fysieke en mentale eisen aan haar personeel. Daarnaast moeten toekomstige DSI medewerkers een zware opleiding succesvol afronden. Het werven, selecteren en opleiden van personeel voor de DSI vereist dan ook veel tijd. Zowel de politie als de defensie organisatie moeten de nodige aanpassingen doorvoeren om de gevraagde uitbreiding te kunnen realiseren.
Vraag (168):
Hoeveel studenten startten in 2014, 2015 en 2016 met een opleiding aan de Politieacademie? Hoeveel studenten stroomden in deze jaren in het politiekorps na het volbrengen van hun opleiding aan de Politieacademie?
Antwoord:
De instroom van aspiranten bij politie is in 2014 480, 2015 638 en 2016 1237. Bij de Politieacademie (PA) was de instroom in het basispolitieonderwijs (bpo), hier valt zowel instroom als doorstroom onder, in 2014 1393, in 2015 1997 en in 2016 2565 (zie: https://www.politieacademie.nl/politieacademie/Pages/Feitenencijfers.aspx).
De wijze van registreren en rapporteren door de PA is in 2015 gewijzigd waardoor 2015 niet goed vergelijkbaar is met 2014, waardoor voor de verdere beantwoording van de vraag 2014 niet is opgenomen. Het antwoord op de vraag hoeveel studenten in deze jaren in het politiekorps instroomden na het volbrengen van hun opleiding aan de PA is beantwoord in de zin van aantallen gediplomeerden/gecertificeerden in 2015 en 2016 het bpo. In 2015 zijn 2666 en in 2016 1821 studenten in het bpo gecertificeerd/gediplomeerd. Overigens biedt de PA ook vakspecialistisch politieonderwijs (bijvoorbeeld onderwijs op politieleiderschap, intelligence, beroepsvaardigheden, gebiedsgebonden politie etc.). In 2015 en 2016 waren er per jaar meer dan 25.000 studenten in het vpo.
Vraag (169):
Hoeveel studenten studeren momenteel aan de Politieacademie? Hoeveel opleidingsplekken zijn er in totaal beschikbaar in de Politieacademie? Hoeveel plekken zijn daarvan Mbo en hoeveel Hbo?
Antwoord:
Op 31 december 2016 waren bij de Politieacademie (PA) 4357 studenten in opleiding in het basispolitieonderwijs (bpo) en 3.812 in het vakspecialistisch onderwijs (vpo). De PA heeft op dit moment per jaar 2000 opleidingsplekken voor het bpo beschikbaar. Voor het vpo kan dat niet als zodanig worden aangegeven omdat sprake is van een groot aantal verschillende opleidingen die ook qua opleidingsduur erg verschillen, variërend van enkele dagen tot meerdere jaren. De opleidingsplekken worden, ook in de tijd, afgestemd op de behoefte van politie. Op dit moment is rond de 10% hiervan op hbo niveau en bestaat de school voor het bpo uit zes mbo-teams en een team Hoger Onderwijs.
Vraag (170):
Wanneer is er helderheid over de vraag of de inkopen via het Dynamisch Aankoopsysteem (DAS) wel of niet onrechtmatig zijn?
Antwoord:
Onder leiding van de CPO Rijk wordt thans de werkwijze bij deze DAS-en geïnventariseerd. Mogelijk resulteert dit in het formuleren van een rijksbreed standpunt hierover.