Vastgesteld 6 juli 2017
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 15 juni 2017 overleg gevoerd met de heer Blok, Minister van Veiligheid en Justitie, en de heer Dijkhoff, Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, over:
– het wetsvoorstel Jaarverslag en slotwet Ministerie van Veiligheid en Justitie 2016 (Kamerstuk 34 725 VI);
– de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 7 juni 2017 met het verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden over de slotwet Ministerie van Veiligheid en Justitie 2016 (Kamerstuk 34 725 VI, nr. 6);
– de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 17 mei 2017 met het Jaarverslag Ministerie van Veiligheid en Justitie 2016 (Kamerstuk 34 725 VI, nr. 1);
– de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 7 juni 2017 met de beantwoording van vragen van de commissie over het Jaarverslag Ministerie van Veiligheid en Justitie 2016 (Kamerstuk 34 725 VI, nr. 7);
– de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 17 mei 2017 ter aanbieding van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2016 bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) (Kamerstuk 34 725 VI, nr. 2);
– de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 7 juni 2017 met de beantwoording van vragen van de commissie over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2016 bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) (Kamerstuk 34 725 VI, nr. 8);
– de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 8 juni 2017 met de beantwoording van vragen van de commissie over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2016 bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) (Kamerstuk 34 725 VI, nr. 5).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De fungerend voorzitter van de commissie, Visser
De griffier van de commissie, Hessing-Puts
Voorzitter: Van Oosten
Griffier: Hessing-Puts
Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Groothuizen, Markuszower, Van Nispen, Van Oosten en Van Toorenburg,
en de heer Blok, Minister van Veiligheid en Justitie, en de heer Dijkhoff, Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Aanvang 10.01 uur.
De voorzitter:
Ik open dit wetgevingsoverleg en heet eenieder van harte welkom. Ik begrijp dat onze vaste voorzitter is verhinderd en dat de Staatssecretaris iets later zal komen. Wij zullen de laatste straks daarover bevragen. De Minister is wel aanwezig, zodat we het debat kunnen aanvangen.
We hebben geen spreektijden, maar wel een eindtijd afgesproken. Er zijn straks twee bewindspersonen en vier Kamerleden, dus ik vraag mijn collega's zich te houden aan een spreektijd van vijf minuten, met maximaal twee interrupties. Dan hebben we voldoende tijd voor het antwoord van de bewindslieden en eventueel voor een tweede termijn. Omdat het een WGO is, bestaat namelijk de mogelijkheid om moties in te dienen. Daarvoor is wel tijd nodig. Overigens, voor degenen die dat niet weten: we hebben een nieuwe opstelling. In feite doen we de debatopstelling in de plenaire zaal een klein beetje na.
De heer Van Nispen (SP):
Voorzitter. Als het goed is, is dit het laatste verantwoordingsdebat van dit kabinet. De erfenis is niet mals, op het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Met name onze strafrechtketen staat er niet al te best voor. Begin dit jaar luidden politie en OM de noodklok: de bezuinigingen zijn niet zonder ernstige gevolgen gebleven. De Minister was vooral trots op dalende misdaadcijfers, maar de oorzaak hiervan was toch vooral dat de capaciteit bij politie en OM enorm tekort schiet. Veel criminaliteit kan niet of nauwelijks worden aangepakt. Ik noem cybercrime, mensenhandel en fraude. Denk aan de recente publicaties over faillissementsfraude, waar de pakkans nihil is.
Ik geef een opsomming van wat er zoal aan de hand is. Slachtoffers moeten dagen wachten tot ze aangifte kunnen doen, het platteland is inmiddels een luilekkerland voor criminelen, omdat de politie er is weggetrokken, te veel strafbare feiten leiden niet tot het oppakken van een verdachte, slachtoffers moeten het dus steeds meer zelf doen. Denk aan de zedenzaak in Hoorn, waarbij het slachtoffer zelf voor de opsporing van de dader zorgde. Strafzaken duren lang wegens capaciteitstekort, wat soms weer leidt tot strafvermindering.
De samenwerking schiet tekort en de werkdruk is hoog, en dat terwijl de uitdagingen en bedreigingen toenemen. Denk onder andere aan de aanhoudende dreiging van terrorisme en cybercrime en aan de toename van kwetsbare personen. In plaats van de strafrechtketen te verbeteren door meer te investeren worden er meer strafzaken buiten de strafrechter om afgedaan. Een zorgelijke ontwikkeling, stelt ook de rechtspraak zelf. Hoe kijkt de Minister naar dit totaalplaatje? Hoe beoordeelt hij de staat van de strafrechtketen? Hier kun je als VVD, sinds 2010 aan de macht op het grote Ministerie van Veiligheid en Justitie, toch niet trots op zijn?
Neem bijvoorbeeld ook het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), het Nederlandse CSI. Niet alleen de Tweede Kamer is al jaren kritisch op de Minister en hoe deze is omgegaan met dit belangrijke instituut, ook de Algemene Rekenkamer is dat nu, blijkens het rapport over het Jaarverslag. Er zijn inschattingsfouten gemaakt bij de reorganisatie, inkoopregels werden niet nageleefd en door de bezuiniging is de benodigde capaciteit verkeerd ingeschat. Ook was meer extern personeel nodig dan verwacht. Hoe is dit allemaal mogelijk? Het is misschien wat vroeg om te vragen, maar wat is er nou sinds het laatste Kamerdebat gebeurd? Kan de Minister al iets zeggen over de uitvoering van de aangenomen moties?
We lezen dat ook de Algemene Rekenkamer vaststelt dat er veel te weinig sporenonderzoek kan plaatsvinden bij het NFI. Politie en OM hebben behoefte aan 90.000 sporenonderzoeken. Dat is anderhalve keer zoveel als het NFI aan financiering van deze Minister krijgt. Het NFI is dus eigenlijk veel te klein. Waarom laten we dit gebeuren? Welke gevolgen heeft deze beperkte capaciteit voor strafzaken?
De Algemene Rekenkamer uit ook forse kritiek op het ministerie als het gaat om de informatiebeveiliging. Het ministerie leeft zijn eigen regels niet na en scoort een onvolkomenheid: beveiligingsupdates zijn niet gedraaid. Ik vind het heel gek dat we het belang daarvan nog moeten benadrukken. Het is 2017. Wat wordt eraan gedaan om de informatiebeveiliging op orde te brengen?
Hoe zit het met de toegang tot het recht? Kan eenieder zijn recht nog wel halen in Nederland? De recente opmerkingen van Fred Teeven over het verstrengen van het strafrecht door op de rechtsbijstand te bezuinigen zitten nog vers in het geheugen. Eigenlijk heb je die schandalige uitspraken niet eens nodig om te beoordelen dat ook de gefinancierde rechtsbijstand er niet goed voorstaat. Er is fors bezuinigd en de vergoedingen voor verhoorbijstand zijn te laag. In de NRC stond hier eind mei nog een treffend artikel over. «Rechtsbijstand verlenen vanuit de kofferbak» heette dat artikel. Mag ik daar een reactie van de Minister op? Dat mag ook wat uitgebreider en dan schriftelijk. Dat zou ook mooi zijn.
De voorzitter:
Ik zit hier een beetje met een dubbele pet, maar ik wil op dit punt een interruptie plegen als woordvoerder van de VVD. U zegt dat er fors is bezuinigd op de rechtsbijstand. Vorig jaar is wel 468 miljoen euro uitgegeven aan rechtsbijstand. Als ik mij niet vergis, is dat meer dan in het jaar ervoor. Hoe kunt u dan stellen dat er fors bezuinigd is?
Voorzitter: Van Toorenburg
De voorzitter:
Ik pak het als voorzitter wel even over. Het woord is aan de heer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Dat kan ik heel goed beargumenteren. De heer Van Oosten weet ook dat er aanvankelijk een bezuinigingspakket lag van 85 miljoen euro. Ondanks een aangenomen motie in de Eerste Kamer en ondanks fel protest uit de Tweede Kamer is een kwart daarvan doorgevoerd. Er is bezuinigd op de strafadvocaten. Dit heeft geleid tot minder puntenvergoeding voor de strafadvocaten, tot een lagere vergoeding, tot niet indexeren, et cetera. Een heel bezuinigingspakket is dus, ondanks fel protest, wel degelijk doorgevoerd. De vergoedingen zijn niet verhoogd. Dat zijn gewoon omvangrijke bezuinigingen. De sector is hierdoor fors geraakt. Je kunt alleen kijken naar het totaalbedrag en bekijken wat er is uitgegeven, maar de heer Van Oosten weet ook dat dit een heel verkeerd beeld van de zaak geeft. Dat doen we zo ook niet bij het gevangeniswezen of bij de rechtspraak. Er zijn soms autonome ontwikkelingen. Als mensen minder te besteden hebben, vallen ze eerder binnen de norm van de gefinancierde rechtsbijstand. Dan kan het totaalbedrag inderdaad toenemen. Dat zou kunnen.
De heer Van Oosten (VVD):
Dat is wel precies mijn punt, want de heer Van Nispen doet het voorkomen alsof het bij de rechtsbijstand allemaal kommer en kwel is. Ik stel vast dat er tussen 2015 en 2016 33 miljoen euro meer is uitgegeven aan rechtsbijstand. Daar hebben we als Kamer vragen over gesteld. Dat loopt dan op tot een bedrag van 468 miljoen euro. Ongetwijfeld zijn er allemaal goede redenen voor hoe dat zo gekomen is, maar ik vind het zo gemakkelijk om hier te doen alsof hel en verdoemenis op het stelsel van rechtsbijstand zijn neergedaald. Volgens mij is het een uniek stelsel in dit land. De heer Van Nispen zou daar best eens wat trotser op kunnen zijn in zijn uitspraken.
De heer Van Nispen (SP):
Dat is wel interessant. Ik ben ontzettend trots op het stelsel van gefinancierde rechtsbijstand dat wij nu hebben, maar ik stel vast dat het ontzettend onder druk staat, onder andere door de VVD en de plannen van de laatste jaren. We hebben het niet aan de VVD te danken dat het bezuinigingspakket van 85 miljoen grotendeels is teruggedraaid. Dat hebben we te danken aan de advocaten zelf, die actie hebben gevoerd. Dat hebben we aan de Eerste Kamer te danken, die het bezuinigingspakket grotendeels heeft weten tegen te houden. Het zou de heer Van Oosten sieren als hij ook eens naar de praktijk zou kijken. Ik heb het niet alleen maar over de bezuinigingen, die het kabinet wel degelijk heeft doorgedrukt. Ik heb het over het feit dat advocaten rechtsbijstand moeten verlenen vanuit de kofferbak. Lees het artikel in NRC Handelsblad. De vergoedingen voor verhoorbijstand, die we terecht in Nederland hebben georganiseerd, zijn zo laag dat advocaten er nauwelijks aan toe komen. Ik heb het over het feit dat mensen met een middeninkomen niet in aanmerking komen voor gefinancierde rechtsbijstand, maar ook niet in staat zijn om € 200 voor een advocaat te betalen om hun recht te halen. Kijk naar de inhoud van het stelsel. Het is wel degelijk aan dit kabinet te danken dat het stelsel zo onder druk staat. Er is in ieder geval onvoldoende aan gedaan om ons mooie stelsel in de praktijk te versterken en te verbeteren.
Voorzitter: Van Oosten
De voorzitter:
U vervolgt uw bijdrage.
De heer Van Nispen (SP):
Adequate dienstverlening valt dus niet meer te leveren. Soms moet gratis worden gewerkt of zelfs vanuit de auto. Er is sprake van personeelsontslagen. Het bedrijfspand is verhuurd. Advocaten hoeven natuurlijk geen vetpot. Dat is terecht. Het is gemeenschapsgeld, maar ze moeten wel de benodigde vergoeding krijgen om rechtzoekenden goed bij te kunnen staan. Ik krijg hierop graag een reactie.
De toegang tot het recht staat ook op andere terreinen onder druk. Onder andere de Minister van Economische Zaken frustreerde de rechtsgang, bijvoorbeeld voor slachtoffers van aardbevingsschade. Als je schulden hebt en voor de rechter wordt gedaagd, worden die schulden alleen nog maar groter, vanwege proceskosten, incassokosten et cetera. Dit zijn twee voorbeelden – daarmee rond ik af, voorzitter – waaruit blijkt dat de toegang tot het recht op meerdere fronten onder druk staat, terwijl eenieder recht heeft op recht. Dit is wederom niet iets om trots op te zijn. Hoe ziet de Minister de toegankelijkheid van het recht als hij met een eerlijke blik naar de realiteit kijkt? Kunnen mensen hun recht nog wel goed halen? Dit staat los van partijpolitieke opvattingen dat dit wellicht een dankbaar bezuinigingsobject is.
De heer Groothuizen (D66):
Voorzitter. In het regeerakkoord werd een doelmatige strafrechtketen als een van de centrale ambities van dit kabinet genoemd. De laatste slotwet van dit kabinet – dat mag ik tenminste aannemen – is een mooie aanleiding om eens te bekijken of die ambities zijn waargemaakt.
Eerst de opsporingsfase. Het ophelderingspercentage ligt al jaren rond de 25. Daarin is dus weinig veranderd. Bij sommige delicten is het ophelderingspercentage zelfs schokkend laag. Van de woninginbraken wordt minder dan 10% opgehelderd, terwijl heel veel mensen met dit type criminaliteit te maken krijgen en de impact ervan buitengewoon groot is. Hoe verklaart de Minister dat het ophelderingspercentage zo laag blijft bij woninginbraak, ondanks de geformuleerde ambitie?
Dan de vervolgingsfase. Er is de laatste jaren hard bezuinigd op het Openbaar Ministerie. Dat verklaart wellicht de bevindingen van de procureur-generaal bij de Hoge Raad in een recent rapport over strafbeschikkingen met de titel Beproefd verzet. Kort samengevat: de doorlooptijden bij verzet zijn dramatisch, vooral bij zaken van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM). Een zeer hoog percentage zaken eindigt op zitting alsnog in een vrijspraak. De procureur-generaal schrijft daarover dat: «in elk geval een deel van het grote aantal vrijspraken toegeschreven kan worden aan een gebrek aan overtuigend bewijs dat al kenbaar was toen de strafbeschikking werd uitgevaardigd». Dat is buitengewoon keurig Nederlands voor de vaststelling dat het Openbaar Ministerie zijn werk slecht heeft gedaan. Is de Minister het met mij eens dat de conclusies uit het rapport schokkend zijn? In hoeverre komt dat door de bezuinigingen op het Openbaar Ministerie? Wat gaat de Minister eraan doen om die problemen op te lossen?
Dan de rechtspraak. Complexe rechtszaken duren steeds langer. Daardoor zitten mensen steeds langer in voorlopige hechtenis. De lange duur van strafzaken leidt soms tot schorsing of opheffing van de voorlopige hechtenis. We hebben daar recent een aantal keren over gedebatteerd. Voor de samenleving is dat vaak moeilijk te begrijpen. Een ander effect is dat mensen, als ze worden vrijgesproken na een periode in voorlopige hechtenis, een schadevergoeding krijgen. Dat bedrag loopt steeds meer op. In 2016 kostte het de Nederlandse Staat maar liefst 24 miljoen euro. Is de Minister het met me eens dat het noodzakelijk is om vooral complexe strafzaken sneller te gaan behandelen en af te doen? Als hij dat met mij eens is, welke concrete stappen gaat hij dan zetten?
Ik kom bij mijn laatste punt over de strafrechtketen. Mij kwam onlangs ter ore dat het Openbaar Ministerie zijn doelstelling voor het opleggen van waardebeslag heeft verhoogd van 2% naar 5% van de strafzaken. Die doelstelling zou weliswaar gedeeld zijn met de opsporingsdiensten maar daar niet door zijn overgenomen. Klopt dat verhaal? Zo ja, hoe beoordeelt de Minister dat verschil?
Ik heb nog een aantal opmerkingen over het jaarverslag van de politie. De Algemene Rekenkamer heeft diverse zorgen geuit. Een van die zorgen is de invoering van capaciteitsmanagement bij de politie. Is de politie in staat om de schaarse capaciteit in te zetten waar die het meest nodig is? Ik hoor graag van de Minister wat er in het afgelopen jaar gedaan is om hier verbetering in aan te brengen.
Financiële en digitale expertise bij de politie is nog steeds schaars, zelfs zo schaars dat niet voldaan kan worden aan de resultaatsverplichtingen. Mij verbaast het dat er druk wordt geworven maar dat de Minister geen enkel zicht heeft op het aantal specialisten, met name hbo'ers, die uitstromen. De vraag is dan ook of de politie in staat is de eenmaal geworven specialisten vast te houden. Anders blijft het immers dweilen met de kraan open. Graag een reactie van de Minister hierop.
Mensen die aangifte willen doen van cybercriminaliteit vinden vaak geen gehoor bij de politie. Dat is voor D66 onacceptabel. Burgers mogen niet worden ontmoedigd om aangifte te doen van de in ernst en omvang snel groeiende cybercriminaliteit, maar moeten juist daartoe worden aangemoedigd. Wat gaat de Minister eraan doen om dit probleem op te lossen?
Tot slot heb ik een tweetal vragen over de terugkoppeling naar melders van klachten en mensen die aangifte doen. De Minister schrijft dat de politie ernaar streeft die terugkoppeling steeds te doen plaatsvinden. Ik zou willen zeggen: uiteraard. De vraag is natuurlijk of dat streven ook in de praktijk wordt waargemaakt.
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Markuszower van de PVV. Ook u hebt maximaal vijf minuten. Tot nog toe is iedereen keurig binnen de tijd gebleven, dus laat dat ook voor u een uitdaging zijn, maar die is aan u wel toevertrouwd.
De heer Markuszower (PVV):
Voorzitter. Ik ga die uitdaging graag aan. De Algemene Rekenkamer heeft de nodige kritiek geleverd op het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Zo constateert de Algemene Rekenkamer dat er aanbestedingsfouten zijn gemaakt, bij onder andere de Dienst Justitiële Inrichtingen. In 2016 is er ook een achteruitgang geconstateerd van het inkoopbeheer bij het bestuursdepartement.
Volgens de Algemene Rekenkamer gaat de Minister slechts summier in op de uitdagingen die er nog liggen bij de nationale politie. De Minister geeft aan dat in het laatste jaar van de vorming van de nationale politie, 2017, veel van de ingezette trajecten worden afgerond, maar hij geeft niet aan welke trajecten dat zijn. Verder geeft hij ook geen informatie waaruit blijkt welke trajecten langer gaan duren en wat daarvan de reden is. Zo wordt bijvoorbeeld niet duidelijk wat de stand van zaken is rond de invoering van het capaciteitsmanagement bij de politie. Het oordeel van de Rekenkamer is dat er binnen de politie weliswaar meer aandacht is voor capaciteitsmanagement, maar dat dit er nog niet toe leidt dat de politie al voldoende stuurt op de meest effectieve inzet van haar capaciteit. Dit belemmert niet alleen het maken van goede keuzes bij de uitgevoerde werkzaamheden, het beperkt ook de flexibiliteit van de politie om te kunnen inspelen op de wisselende vraag vanuit de samenleving.
De Minister heeft een reactie gegeven op een aantal punten. Het is mooi dat hij op sommige punten beterschap belooft, maar mijn fractie wil graag weten welke maatregelen hij gaat nemen om ervoor te zorgen dat deze fouten worden hersteld.
Ik heb nog een opmerking over bestrijding van terrorisme. In het Jaarverslag hangt de Minister daarover een mooi succesverhaal op. Maar er wordt naar de mening van de PVV helemaal niet alles aan gedaan om terroristen tegen te houden. De grenzen staan nog altijd wagenwijd open. Er liggen wederom plannen voor het sluiten van gevangenissen, terwijl nog veel veroordeelde criminelen niet worden opgespoord en nog altijd vrij rondlopen. De Minister heeft er bij vrijwel alle diensten een puinzooi van gemaakt, hetgeen net zo goed de verklaring kan zijn voor de dalende geregistreerde criminaliteit.
Dan nog een opmerking voor de Staatssecretaris, via de Minister. Op de vraag van de PVV of er een bewezen causaal verband is tussen vermindering van de recidive en de gedragsinterventies die zijn uitgezet voor jeugdigen met een taakstraf, antwoordt de Minister dat dit niet is onderzocht. De PVV vindt het onbegrijpelijk dat er maar met belastinggeld wordt gestrooid voor gedragsinterventies – bijna 3,5 miljoen – om de sociale vaardigheden van jonge criminelen te ontwikkelen, zonder dat men weet of het echt werkt. Sterker nog: dit verband wordt niet eens onderzocht. Onbegrijpelijk.
Tot slot nog één opmerking over de gemaakte kosten voor asielopvang door het binnenlaten van bijna 35.000 asielzoekers in 2016. Dit is de PVV een doorn in het oog. Die kosten moeten wat de PVV betreft naar nul, als gevolg van het sluiten van de grenzen voor alle asielzoekers.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Voorzitter. Laat ik eens anders beginnen en allereerst een dankwoord uitspreken. Een dankwoord aan iedereen die het afgelopen jaar weer zo hard heeft gewerkt voor veiligheid en justitie. Onze agenten, die iedere keer in de vuurlinie staan, de rechercheurs die nog meer ellende hebben moeten zien aan kinderporno of andere drama's, onze rechtspraak, waarover terecht gezegd wordt dat die het moeilijk heeft, de Dienst Justitiële Inrichtingen, die met onzekerheid voor zichzelf toch iedere keer weer aan de slag gaat met onze moeilijkste groep. Ze roeren altijd in het afvalputje van onze samenleving. Verder noem ik alle andere ambtenaren, die hun best doen om het voor ons en via ons voor onze samenleving goed te doen. Heel, heel veel dank daarvoor.
Maar we bespreken vandaag de Slotwet, die altijd een wat meer financiële insteek heeft. Wat het CDA betreft is het van groot belang om te weten wat nu eigenlijk het lijk in de kast van Veiligheid en Justitie is. Want we hebben nog wel een aantal financiële vragen. Zo constateren we dat er 58 miljoen minder binnen is gekomen aan griffierechten, terwijl er meer uitgaven worden gedaan voor de rechtsbijstand. De verplichtingen van het Openbaar Ministerie bedragen 2 miljoen meer dan begroot. Er zijn tegenvallende ontvangsten, boetes en transacties ter grootte van meer dan 100 miljoen. OM, rechtspraak en DJI hebben hogere taakstellingen gekregen, die ze niet allemaal hebben gehaald. Hoeveel niet? Ook al doe je echt je best om erdoorheen te kijken, het is nog steeds niet helemaal helder wanneer wat is bijgeplust. Kijken we naar de beleids-dg's, dan zien we dat die een bijdrage van 18,5 miljoen aan het tekort van het ministerie leveren. Het lijkt erop alsof van die 18,5 miljoen 11,5 miljoen uiteindelijk weer wordt opgehoest door de politie. Ik begrijp niet goed hoe een organisatie die zo sterk onder druk staat, dat nog kan opleveren. Waar komen die andere besparingen vandaan? Waarop wordt daadwerkelijk bespaard? Wat zien we daarvan? Zit het in de agentschappen? Ik weet het niet. We zien dat de eigen vermogens van onze agentschappen zijn afgeroomd tot een percentage van 2,5. Niets is gratis, dus als iets is afgeroomd, wat doen we dan niet? Dat krijg ik graag iets helderder. De Rekenkamer zegt steeds dat de Kamer, als iets op afstand staat, onvoldoende zicht krijgt op wat er daadwerkelijk gebeurt als het gaat om de financiën.
Verder heb ik nog een vraag over de in beslag genomen gelden. Hoe kan het dat die voortaan naar zijn begroting worden geboekt? We hebben een afspraak gemaakt over de boetes. Je wilt geen perverse prikkel hebben. Maar dan begrijp ik niet zo goed hoe je dat dan met de in beslag genomen gelden wel kunt doen.
Dan iets meer beschouwend. In het jaarverslag zie je dat iedereen ervan overtuigd is dat het het streven is om om te gaan met de uitdagingen van deze tijd. We kunnen, staat er, onze ogen niet sluiten voor nieuwe ontwikkelingen van de criminaliteit en van bepaalde domeinen. Mensen verwachten meer service. Men wil snel aangifte kunnen doen bij de politie en men wil een soepel functionerende strafrechtketen. Ik lees gewoon voor wat in het jaarverslag staat. Dan sluit ik me toch aan bij wat de collega's van de SP en D66 vandaag hebben gezegd: juist op deze punten zie je dat het niet helemaal goed gaat. De aangiftebereidheid daalt nog steeds. Het ophelderingspercentage van met name de georganiseerde misdaad is dramatisch. De politie geeft het zelf aan. De commissarissen van de Koning schreeuwen moord en brand over wat er daadwerkelijk wordt gedaan. Ik verwijs naar de situatie in Hoorn, een zaak die nog onder de rechter is. Dit zijn dingen die we niet willen. Ze passen ook niet bij wat we lezen in het jaarverslag. Wat vindt de Minister daarvan? Is in zo'n Hoornse zaak twee weken bedenktijd nodig om een verkrachting aan te geven? Volgens mij is dat nooit de bedoeling geweest van ons slachtofferbeleid.
Dan iets over de prognose van de justitiële keten. Het beleid inzake capaciteit en kwaliteit van de strafrechtketen is gebaseerd op de cijfers van het WODC. Een en ander is verder gebaseerd op de aangiftes van criminaliteit. Maar daarvan zie je juist dat deze zich verplaatst naar het internet. Ik begrijp niet waarom er minder is uitgegeven aan de veiligheidshuizen, als de Minister zelf zegt dat hij zo hecht aan samenwerking in de keten. Het aantal wijkagenten daalt.
De voorzitter:
Nog één zin, want u bent ruim over uw tijd, in tegenstelling tot al uw collega's.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ja, ik ben ook later binnengekomen, dus ik ben altijd de stoutste. De terugkeerregeling is gestopt ten aanzien van de veilige landen. Maar we zien ineens dat deze groepen meer in de onzichtbaarheid verdwijnen. Hoe komt dat?
Voorzitter: Van Nispen
De heer Van Oosten (VVD):
Voorzitter. 2016 was me weer een jaar! Een jaar dat steeds meer in het teken kwam te staan van naderende verkiezingen. Alhoewel heel begrijpelijk, had ik de indruk dat sommige collega's in dat verband het niet konden nalaten, een beeld te schetsen alsof het in Nederland op het gebied van veiligheid kommer en kwel is. Natuurlijk, er gebeuren en gebeurden verschrikkelijke dingen, waar ik niets aan afdoe, maar op de keper beschouwd durf ik te stellen dat het in Nederland op het gebied van veiligheid goed gaat. In Nederland is, zeker in vergelijking met talloze landen om ons heen, absoluut geen sprake van kommer en kwel. Dat geldt voor de veiligheid en voor de rechtsstaat. Er zijn ook in 2016 stappen gezet als het gaat om de afname van het aantal geregistreerde misdrijven, om de afname van het aantal high impact crimes en om de bestrijding van mensenhandel en fraude en de versteviging van de positie van slachtoffers.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik val nu bijna van mijn stoel. Het spijt me zeer, maar het kan niet zo zijn dat de VVD vandaag blijft volhouden dat we een groot succesnummer van veiligheid en justitie hebben gemaakt. Politie en OM geven aan dat we heel veel dingen niet zien en dat de criminaliteit hier welig tiert. In het laatste politierapport staat dat criminelen aangeven dat, als zij de politie zouden moeten ontwikkelen, zij het op deze manier hadden gedaan. Ze zijn onaantastbaar. Deze week kregen we een brief van de commissarissen van de Koning, waarin staat dat we door het putje zakken. Dan kunnen we toch niet volhouden dat het de goede kant op gaat? Ik weet dat de heer Van Oosten in het zuiden van Nederland woont, maar heeft die ondermijning ook bij hem postgevat?
De heer Van Oosten (VVD):
Op het punt van de ondermijning wil ik zo dadelijk terugkomen, want daarover maak ik mij heel grote zorgen. We moeten de eerlijke cijfers noemen. Dan doe ik niets af aan alle ellende die slachtoffers is overkomen. Maar ik vind het te makkelijk en te snel om hier een beeld te schetsen alsof het in dit land dramatisch is gesteld met de veiligheid; alsof we een soort bananenrepubliek zijn. Dat is volstrekte nonsens, waarmee we onszelf tekortdoen. Het is gewoon niet waar en de cijfers zijn er ook niet naar.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Nee, daarom moeten we uiteindelijk ook in het midden uitkomen. Ik sloeg aan op de opening van de heer Van Oosten, waarin hij aangeeft dat het met de veiligheidsbeleving in Nederland de goede kant opgaat. Als we kijken naar de cijfers en echt luisteren naar onze rechters, ons OM en onze politie, dan kunnen we onszelf niet op de borst kloppen. Daar haakte ik op aan, dat moest ik echt even kwijt.
De heer Van Oosten (VVD):
Maar u hebt mij nog niet eens de gelegenheid geboden om de vraag te beantwoorden of dit betekent dat we op onze lauweren kunnen rusten. Nee, natuurlijk niet. Daarover had ik graag het een en ander gezegd, wat ik nog ga doen, maar ik weet niet of er nog meer interrupties zijn.
De voorzitter:
Ja.
De heer Groothuizen (D66):
Een aantal jaren geleden is de Taskforce overvallen begonnen. In het startrapport stond een best wel schokkende zin: de pakkans bij overvallen was toentertijd zo laag dat sprake was van straffeloosheid. Volgens mij lag het aanmerkelijk hoger dan 10%; gelukkig gaat het nu een stuk beter. Ik heb u net voorgehouden dat minder dan 10% van de woninginbraken wordt opgelost. Hoe waardeert u dat? Geldt ook bij woninginbraken geen situatie van straffeloosheid?
De heer Van Oosten (VVD):
Zover wil ik niet gaan, maar ik ben de eerste om vast te stellen dat, zeker in het kader van woninginbraken, vaak sprake is van recidivisten, de draaideurcriminelen. Ik heb de Staatssecretaris in dat kader in het debat over enkelbanden gevraagd of draaideurcriminelen na hun gevangenisstraf nog een vorm van toezicht moeten ondergaan in de vorm van een enkelband. Dat kan een bijdrage zijn aan het verhogen van de pakkans.
De heer Groothuizen (D66):
Ik ben groot voorstander van het beperken van recidive, nadat mensen hun straf hebben ondergaan. Maar het begint met de vraag of je mensen in beeld krijgt, inclusief het bewijs. Daar loopt het spaak.
De voorzitter:
De heer Van Oosten antwoordt, waarna hij zijn betoog vervolgt.
De heer Van Oosten (VVD):
Laat er geen misverstand over bestaan: ik ben het geheel met de heer Groothuizen eens dat waar de pakkans vergroot kan worden, we dat zeker moeten doen. Er zijn meerdere rapporten waarin heel goede suggesties worden gedaan op dit punt. Daar heb ik vragen over, die ik verderop in mijn betoog nog zal stellen. Maar we moeten niet doen – een aantal collega's zit in dat frame – alsof het in dit land allemaal verschrikkelijk is, want dat is gewoon niet waar.
Betekent dit, ondanks datgene wat ik in mijn inleiding zei, dat we op onze lauweren kunnen rusten? Nee, zeg ik in het bijzonder in de richting van mevrouw Van Toorenburg. Natuurlijk niet. Dit werk is nooit af. Vind ik alles positief aan 2016? Volstrekt niet. Ik schrok me dood, net als u allen, toen ik onlangs las over de nationale dreiging die uitgaat van een thema als kinderporno. Het is afschuwelijk. Het is terecht dat we daarover het debat aangaan. Ik denk ook aan de georganiseerde criminaliteit en de immer uitdijende ondermijning in Brabant. Het zal zich ook niet beperken tot Brabant. Dat is een regelrechte aanval op onze rechtsstaat, de rechtsstaat waar we allen, dus ook ik, zo ontzettend trots op zijn.
Laat ik dan ook even terugkomen op het interruptiedebatje dat ik net had met de heer Van Nispen. Het lijkt soms wel, terugkijkend naar 2016, alsof onze rechtsstaat bij de wortels wordt afgezaagd door de veronderstelde afbraak van de rechtsbijstand. Ik gaf net al cijfers. Ik herken dat beeld helemaal niet. Ik herken de cijfers niet. We hebben de rechtsbijstand in Nederland op een unieke wijze geregeld. Staat al die aandacht voor rechtsbijstand echter wel in verhouding tot bijvoorbeeld het probleem van ondermijning en mogelijke infiltratie in gemeenteraden? Dit stelt mevrouw Van Toorenburg terecht keer op keer aan de orde. Dat is net zo goed een afschuwelijke afbraak van de rechtsstaat. Vindt de Minister, terugkijkend op het afgelopen jaar, dat er voldoende balans in bestaat?
Voorzitter: Van Toorenburg
De heer Van Nispen (SP):
Ik vraag me werkelijk af wat het een met het ander te maken heeft. De aandacht voor rechtsbijstand: ja natuurlijk! Het recht op toegang tot het recht is een van de fundamenten van onze democratische rechtsstaat. Er lag echter wel een plan om er 85 miljoen euro op te bezuinigen. Het is niet aan de VVD te danken dat het uiteindelijk niet is doorgegaan, want de VVD stelde het voor. Het is logisch dat er veel weerstand tegen was. Maar wat heeft dat te maken met de terechte aandacht die er in deze Kamer ook is, vele malen meer zelfs, voor ondermijning en georganiseerde criminaliteit? Overigens is het falen van de politie en het OM door te weinig capaciteit ook veroorzaakt door de VVD. Maar wat heeft het een met het ander te maken? Hoe moet ik uw vraag aan de Minister begrijpen?
De heer Van Oosten (VVD):
Volgens mij was ik volstrekt duidelijk. Als ik terugkijk naar 2016 en voor mezelf terughaal in welk kader de discussie over rechtsbijstand zich heeft afgespeeld, zie ik dat er al heel snel een frame ontstond dat er aan de wortels van onze rechtsstaat wordt geknaagd. Als we dat vinden – volgens mij vindt de heer Van Nispen dat in ieder geval – zie ik ook nog een ander probleem dat aan de wortels van onze rechtsstaat knaagt, namelijk de ondermijning. Ik maak me heel ernstige zorgen over de wijze waarop wordt geknaagd. Misschien moeten we er nog veel meer aandacht aan besteden dan we in mijn ogen in het afgelopen jaar – we kijken nu terug – hebben gedaan.
De heer Van Nispen (SP):
Mij ontgaat nog steeds waarom het een tegen het ander zou moeten worden afgezet. Als je het een, de afbraak van de toegang tot het recht, erg vindt maar het andere, georganiseerde criminaliteit, infiltratie, ondermijning en de vermenging van de onder- en bovenwereld, ook erg vindt, moet je toch aan allebei ontzettend veel aandacht besteden? Die zaken hebben toch werkelijk niks met elkaar te maken? De SP heeft er toch ook aandacht aan besteed? Dat u zich niet zo bekommert over 85 miljoen meer of minder voor de rechtsbijstand, mag u zelf weten, maar het heeft toch niks te maken met de vraag of andere partijen georganiseerde criminaliteit ernstig vinden? Ik begrijp deze vergelijking totaal niet.
De voorzitter:
De heer Van Oosten geeft antwoord en gaat daarna door met zijn betoog.
Voorzitter: Van Nispen
De heer Van Oosten (VVD):
Met plezier, voorzitter. De heer Van Nispen heeft het nu weer over de afbraak van het systeem van rechtsbijstand. Ik betwist dat daar sprake van is. Ik stel echter wel vast dat we heel veel aandacht hebben gehad voor dat onderwerp, dat ook mij aan het hart gaat, laat daar geen misverstand over bestaan. Ik zie echter ook iets anders dat wel echt aan de fundamenten van onze rechtsstaat tornt en dat is de ondermijning. Ik zie graag dat we het komende jaar, nog meer dan we al hebben gedaan, daar prioriteit aan geven.
Ik kom bij het punt dat ik al zijdelings heb genoemd, het rapport dat recentelijk is uitgebracht door de commissarissen van de Koning. Gisteren hadden we een bijeenkomst van de Rekenkamer. We hebben documenten van de Rekenkamer gekregen over het thema «capaciteitsmanagement». Niet iedereen zal meteen begrijpen wat ik daarmee bedoel, maar het heeft ermee te maken dat er ook bij de Rekenkamer zorgen zijn over de vraag of er wel voldoende flexibiliteit is voor de korpsleiding om te bepalen waar zij haar agenten op inzet. Dat relateert precies aan het uitgebrachte rapport. De bottomline hierin is dat er te weinig agenten zijn op het platteland. Welke hindernissen, welke beletselen zijn er voor de korpsleiding om politiemensen in te kunnen zetten?
Ik ben de tijd inmiddels volledig kwijt, maar ik praat maar door totdat ik gestopt word. Ik kom op cybercriminaliteit en cybersecurity. Ik wil er twee opmerkingen over maken, te beginnen over personeel. Het is van het grootste belang dat we goede ICT-mensen hebben voor opsporing in de digitale wereld. Uit het jaarverslag kan ik onvoldoende afleiden dat hier specifiek op ingezet is. Ik vraag de Minister of ik een juiste conclusie heb getrokken. Kan dat anders? Hoe zorgen we ervoor dat onze rijksoverheid voldoende aantrekkelijk is om ervoor te werken voor mensen die op dat gebied kennis hebben? Dat lees ik ook een beetje tussen de regels in het rapport van de Rekenkamer. We hebben die mensen heel hard nodig.
Informatiebeveiliging is een heel ander thema. De heer Van Nispen had het er net ook al over. Kan de Minister uitleggen hoe hij gevolg gaat geven aan de motie-Aukje de Vries over het op orde brengen van de informatiebeveiliging? Hoe zorgen we ervoor dat dit ook bij de leiding van het ministerie in het vizier komt? Dat zou nu onvoldoende het geval zijn. Hoe gaat dit ministerie een voortrekkersrol spelen om ons te wapenen tegen cyberbedreigingen? Daarbij denk ik ook aan de eigen systemen van de overheid.
Ik heb nog twee heel korte opmerkingen. Ik begin met bedrijfsvoering. Om alle doelstellingen te realiseren is een goed functionerend departement nodig. In het verleden was hier forse kritiek op van de zijde van de Rekenkamer. We hebben nu het verbetertraject «VenJ verandert». Het is nog niet af. Het financieel beheer kan nog beter worden geborgd; denk aan subsidie en inkoop. Hoe gaan we dat borgen?
Ten tweede heb ik nog een opmerking voor mijn collega's, maar misschien kunnen we dit nader bespreken in een procedurevergadering. We kennen de methode-Duisenberg. Bij andere Kamercommissies is er de nodige ervaring mee opgedaan. We beginnen nu. De methode-Duisenberg houdt in dat een of twee rapporteurs een onderdeel van, in dit geval, de begroting van V en J bekijken. Nu we beginnen met een nieuwe begrotingscyclus kan ik me voorstellen dat het interessant kan zijn om als commissie erover na te denken of dit voor ons een toegevoegde waarde kan hebben.
De voorzitter:
Dank u wel. De Minister heeft aangegeven ongeveer twintig minuten nodig te hebben voor het voorbereiden van de beantwoording.
De vergadering wordt van 10.39 uur tot 11.00 uur geschorst.
Voorzitter: Van Oosten
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering maar geef aan die gelijk weer te schorsen, want de Minister heeft nog tien minuten extra gevraagd om het beantwoorden van de vragen goed te kunnen voorbereiden. Dat gun ik hem, dus wij heropenen de vergadering om 11.10 uur.
De vergadering wordt van 11.01 uur tot 11.14 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik zie dat de Minister en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zijn gearriveerd en ogenschijnlijk in staat zijn om alle vragen te beantwoorden. We zullen dadelijk horen of dat ook naar believen van de collega's het geval is. Ik geef het woord aan de Minister van Veiligheid en Justitie voor het beantwoorden van de vragen die over zijn portefeuille zijn gesteld.
Minister Blok:
Voorzitter. Logischerwijs is de verdeling dat de Staatssecretaris over zijn portefeuille zal antwoorden en ik over de mijne, maar om de een of andere reden is het stapeltje van de Staatssecretaris een stuk kleiner geworden dan het mijne. Daar gaan we het intern nog maar eens over hebben.
Ik zal eerst de vragen beantwoorden over de staat van de rechtsstaat en van opsporing en vervolging. Daarna zal ik ingaan op de specifieke vragen over financiën en bedrijfsvoering.
De staat van de rechtsstaat en opsporing en vervolging was in feite ook de eerste, overkoepelende vraag van de heer Van Nispen. Voor het beantwoorden van die vraag verwijs ik het liefst naar zo veel mogelijk feitelijke, kwantitatieve informatie die we proberen te vergaren en die we, als we die hebben, ook met de Kamer delen. Ik denk bijvoorbeeld aan slachtofferenquêtes en criminaliteitsmonitoren voor de vraag hoe het staat met opsporing en vervolging. Ik denk aan het EU Justice Scoreboard, dat zeer recent aan de Kamer is gestuurd en een beeld geeft van de stand van de rechtsstaat.
Als ik wat nader inzoom, allereerst op opsporing en vervolging, zie ik aan de ene kant gelukkig dat er een afname is van een aantal vormen van veel voorkomende criminaliteit. Gelukkig neemt het aantal woninginbraken, straatovervallen en winkelovervallen af. Tegelijkertijd zie ik het opkomen van andere vormen van criminaliteit, met name de georganiseerde criminaliteit, misschien niet eens zozeer in aantal als wel in schaal. In aantal komt cybercriminaliteit ook heel sterk op. Ik vrees dat dit past in een langjarig beeld van strafrecht en veiligheidsbeleid. Het is nooit af.
Er worden gelukkig grote successen geboekt. Ik waardeer ook zeer de woorden van mevrouw Van Toorenburg aan de dienders op straat, de mensen van het Openbaar Ministerie, de mensen van het departement, de mensen van DJI, aan al diegenen die zich ongelofelijk hebben ingezet. Maar het is nooit af. Als ik terugkijk, voor een deel als krantenlezer en sinds een aantal maanden als verantwoordelijk Minister, op het beeld van criminaliteit en de rol die de Minister en de politiek daarin kunnen spelen, zie ik dat het ons gelukkig lukt om steeds nieuwe vormen van criminaliteit terug te drukken. Ik kan mij geen periode herinneren waarin er geen discussie was over bolletjesslikkers of cellentekorten. Dat laatste probleem is nu opgelost, maar dan dienen zich nieuwe problemen aan. Het blijft dus voortdurend duwen en trekken, maar gelukkig kun je niet zeggen dat er geen vooruitgang is, want op belangrijke terreinen kunnen we die zien.
Over de staat van de rechtsstaat, het andere deel waar de heer Van Nispen op inging, is het beeld van het EU Justice Scoreboard eerlijk gezegd wel flatteus voor Nederland. Ik herken mij op grond daarvan niet zo in het wat sombere beeld dat de heer Van Nispen schetste. Ik ben ook zeer geïnteresseerd in de vraag of mensen toegang tot het recht hebben en hoelang procedures lopen. Zonder te beweren dat Nederland perfect is: ons vergelijken met andere Europese landen is in de wereld van politiek en rechtswetenschap meestal het enige wat je kunt doen. Het is allemaal geen natuurkunde. Je moet dus maar kijken hoe anderen het doen. Als je het op die manier doet, is het beeld netjes.
De heer Van Nispen ging specifiek in op de stand van zaken rondom de rechtsbijstand. Daarvan bevat het EU Justice Scoreboard een overzicht waarin de uitgaven per inwoner in Nederland hoger zijn dan enig ander land. Daar staan ook Scandinavische landen in. Dat zijn vanouds landen die op dit soort terreinen zeer op Nederland lijken. De verschillen zijn er ook wat minder groot mee. Een vergelijking met andere soortgelijke landen, met een vergelijkbaar welvaartsniveau en een vergelijkbare invulling van de rechtsstaat, geeft gelukkig niet het beeld dat het hier kommer en kwel is.
Nogmaals, het is niet af. Ook ik schrik weleens van cijfers of gebeurtenissen, maar we moeten onszelf ook niet tekortdoen. Volgens mij moeten we zo'n discussie zo veel mogelijk op basis van feiten en onderzoeken voeren. Die laten zien dat er veel vooruitgang is geboekt, maar dat het zeker niet af is en dat er op een aantal terreinen echt reden tot zorg is. Dat trek ik mij ook zeer aan als verantwoordelijk Minister.
De heer Van Nispen ging verder in op het NFI. Daarover hebben we al vaker uitgebreid gesproken. De heer Van Nispen vroeg mede naar aanleiding van de opmerkingen van de Rekenkamer hoever we nu zijn, sinds het vorige debat. Zie ik naar aanleiding van de opmerking van de Algemene Rekenkamer reden tot aanpassing van bijvoorbeeld het budget? Zoals de Kamer weet heb ik het WODC gevraagd om een onderzoek te doen naar de benodigde capaciteit voor forensische opsporing. Het uitkomen van het onderzoek vind ik een logisch moment om nog eens met elkaar naar de capaciteit te kijken. Dat hoort volgens mij bij zorgvuldig werken.
In de tussentijd hebben we niet stilgezeten. Het debat was nog recent, maar inmiddels is de nieuwe interim-manager, de heer Peter van den Elzen, aangetreden. Natuurlijk heb ik bij het startgesprek dat ik met hem gehad heb, gewezen op de grote rol die ik zie voor de medewerkers en op het erbij betrekken van de medewerkers. Ik waardeer het ook dat de heer Van Nispen zijn motie op dat gebied heeft aangepast. Het staat dus nadrukkelijk op de agenda.
De heer Van Nispen (SP):
Het is goed nieuws dat de medewerkers betrokken worden bij de verbeterslagen van het Nederlands Forensisch Instituut. Ik heb een vraag over het budget. De Kamer heeft een motie aangenomen om de werkelijke behoefte in kaart te brengen. De Minister laat dit nu onderzoeken. Helaas is dat onderzoek zo laat gestart dat het pas in 2018 af is, terwijl de motie al veel eerder is aangenomen, maar het is zoals het is. De Algemene Rekenkamer stelt vast dat de behoefte van politie en OM anderhalf keer zo groot is als wat het NFI kan bieden. Dat is toch wel een behoorlijke constatering. Bij mij gaan dan de wenkbrauwen omhoog, want het is een heel groot verschil. Hoe ziet de Minister dit?
Minister Blok:
De reden dat er onderzoek is gedaan, is dat wij allemaal vragen hebben over de inzet van de nu beschikbare capaciteit. De heer Van Nispen weet dat de samenleving altijd voor de vraag staat hoeveel geld je beschikbaar stelt voor dat doel, afgewogen tegen bijvoorbeeld de ouderenzorg, het onderwijs en andere belangrijke onderwerpen. Dat is een constante in de debatten die ik met de Kamer mag voeren over strafrecht en vervolging. Iedere partij doet dat ook. Alle partijen hebben dat gedaan in hun verkiezingsprogramma. Niemand heeft ooit gezegd: we gaan aan alle vragen op het gebied van strafrecht en criminaliteit voldoen. Iedereen trekt ergens een streep, bij een bepaald bedrag. Ik zie gelukkig dat alle partijen extra bedragen willen uittrekken voor de veiligheidsketen. Iedereen kiest zijn eigen bedrag en trekt daarboven een streep. Ik gun u allen van harte dat een van u hier een tijdje mag staan, maar ik voorspel u dat ook die persoon weer voor keuzes zal staan, of het extra geld nu uitkomt op 200 miljoen of 1 miljard. U zult altijd voor keuzes staan, of het nu gaat om het NFI zelf of om aantallen agenten, rechters of officieren van justitie. Wie hier ook zal staan, zal er altijd staan in de wetenschap dat de mensen die het dagelijkse werk doen, waar we zo veel waardering voor hebben, altijd zullen zeggen dat ze meer kunnen doen als ze meer middelen hebben. Dat zal ook zo zijn. Toch zullen we ergens een grens trekken als we een en ander afwegen tegen andere maatschappelijke doelen.
De heer Van Nispen (SP):
De Minister had het over een range van 200 miljoen tot 1 miljard. De SP trok 1,3 miljard euro extra uit voor Veiligheid en Justitie, waaronder nadrukkelijk geld voor het NFI. Dat was veel meer dan wat andere partijen hebben gedaan. Dat even als kleine correctie op dat wat de Minister net zei. Ja, je kunt meer doen met meer geld. Dat is logisch. Ja, het is ergens eindig. Ook dat is logisch. Maar het verschil is nu wel heel groot. Als de behoefte van politie en OM anderhalf keer zo groot is als wat het NFI kan bieden, is mijn concrete vraag, die ik ook in eerste termijn heb gesteld: welke gevolgen heeft die beperkte capaciteit van het NFI voor de strafzaken waarbij de politie en het OM met sporen zitten die ze niet kunnen opsturen? Dat is de concrete vraag waarin we geïnteresseerd zijn, en dan kom je toe aan de vraag wat dit moet betekenen voor het budget.
Minister Blok:
Ik begrijp wel dat de heer Van Nispen na mijn inleiding wat verder is ingegaan op de cijfers, maar dan maak ik ook een kleine kanttekening bij zijn bedrag. Gelukkig laat de SP, net als veel andere partijen, haar uitgaven doorrekenen. Ik vrees dat die doorrekening laat zien dat de SP een paar jaar meer geld kan uitgeven, maar na een paar jaar mensen moet gaan ontslaan, omdat er geen structureel geld is.
De heer Van Nispen (SP):
Dat is feitelijk onjuist.
Minister Blok:
Nee, het structurele tekort van de SP loopt op. Dat betekent dat je niet structureel kunt financieren wat je wilt. Dat is een politieke keuze, dat mag. Het is wel een passende opmerking, nu we wat verder op de financiën ingaan.
Terug naar het NFI. Ik heb eerder aangegeven dat het NFI, net als veel organisaties in Nederland, in een tijd van moeilijke keuzes en bezuinigingen helaas een bijdrage heeft moeten leveren. Dit heeft er niet toe geleid dat het niveau van de forensische opsporing in Nederland door een bodem is gezakt. We hebben gelukkig nog wat extra geld gevonden waardoor er weer wat meer ruimte is gekomen. De manier waarop het nu gebeurt, is verantwoord. Ik stel met de Kamer daarbij de vraag of het structureel goed is. Daarom is er dat WODC-onderzoek. In het Rekenkameronderzoek zie ik geen aanleiding om vooruitlopend op een grondig WODC-onderzoek een financiële tussenstap te zetten, los van het feit dat ik er niet zomaar geld voor heb.
Ik zei net al dat een internationale vergelijking op het gebied van rechtsbijstand helemaal geen reden geeft om te denken dat er in Nederland weinig geld beschikbaar is voor rechtsbijstand. Nederland is zelfs een koploper op dat gebied. Ook hiervoor geldt echter dat dit geen reden is om achterover te leunen. De heer Wolfsen heeft met een commissie grondig onderzoek gedaan naar de werking van de rechtsbijstand. Op basis van dat onderzoek is een wet in voorbereiding. Die is net in consultatie geweest. Het voornemen is om die wet dit najaar aan de Kamer voor te leggen, om daarmee een aantal knelpunten waar de heer Wolfsen ook op heeft gewezen, op te kunnen lossen.
Ik kom bij de vragen van de heer Groothuizen. Ook hij begon met vragen over een breder kader, die ik in mijn inleiding beantwoord hoop te hebben. Hij had ook een aantal meer specifieke vragen. Allereerst vroeg hij om mijn reactie op het rapport van de procureur-generaal van de Hoge Raad over de strafbeschikkingen, specifiek over het punt dat bezwaarzaken lang duren. Ik heb het rapport een week of drie geleden in ontvangst genomen en vind het zorgvuldig als ik met een uitgebreide reactie daarop kom. Er wordt inderdaad de vinger gelegd op de lange doorlooptijd. Naar dat punt wil ik heel serieus kijken. Er loopt overigens nog een onderzoek naar de gang van zaken bij strafbeschikkingen. Ik wil met een gefundeerdere reactie komen, maar hoop de heer Groothuizen gerust te kunnen stellen dat het mijn aandacht heeft en dat ik er bij de Kamer op zal terugkomen.
De heer Groothuizen (D66):
Ik kan natuurlijk niet tegen een zorgvuldige reactie van de Minister zijn. Dat ben ik dus ook niet, maar ik heb toch een vervolgvraag. Ik heb de Minister specifiek een citaat van de procureur-generaal voorgehouden. Wat mij betreft liegt de conclusie van de procureur-generaal er niet om: er moet worden vastgesteld dat strafbeschikkingen, ook teruggaand in de tijd, dus op het moment dat ze zijn opgelegd, in een groot aantal gevallen niet voldoen aan de eis dat er voldoende bewijs is. Dat is natuurlijk wel een kernpunt. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat de Minister daar op dit moment best iets over zou kunnen zeggen. Je kunt dan nog wat slagen om de arm houden en wat nuances aanbrengen, maar het oordeel is volgens mij zo evident dat ik me niet kan voorstellen dat de Minister daar geen mening over heeft.
Minister Blok:
Ja, maar toch zou ik het onzorgvuldig vinden om nu op een onderdeel mijn mening te verkondigen terwijl ik met een zorgvuldige, uitgebreide reactie wil komen. Ik begrijp dat u mij uitdaagt, maar ik ga het nu echt niet doen. Dan zou ik het belang van het onderwerp ook tekortdoen, want u hebt gelijk dat het een heel springend punt is in het rapport. Daar wil ik dan ook zorgvuldig op terugkomen.
De heer Groothuizen (D66):
We hebben het hier over de stroom van over het algemeen toch wat eenvoudigere zaken. Er zijn natuurlijk altijd uitzonderingen, maar kan ik de Minister dan in ieder geval vragen of hij het in beginsel met mij eens is dat het in veel zaken niet zo kan zijn dat een rechter tot een ander oordeel komt over de bewijswaardering dan het Openbaar Ministerie?
Minister Blok:
Gezien de beroepsachtergrond van de heer Groothuizen vind ik dat een interessante vraag, maar ik weet toch niet of ik het onmiddellijk met hem eens kan zijn. Een officier van justitie moet zich bij het rondkrijgen van een zaak natuurlijk houden aan alle wettelijke bepalingen over bewijsvoering en tijdlijnen, maar in zijn rol mag hij binnen de wet een beetje een bepaalde kant op hangen. Dat vind ik niet heel raar; zoals een advocaat binnen de wet ook een kant op mag gaan. Op de vraag of de uitspraak van een rechter, even oneerbiedig vertaald, altijd naadloos aan moet sluiten op het oordeel van de officier van justitie zeg ik: nee. Als een individuele officier van justitie er voortdurend naast zit, lijkt het mij tijd voor een ernstig gesprek, maar gezien de balans in de rechtszaal begrijp ik dat een officier van justitie een beetje een kant op hangt.
De voorzitter:
Ik zie dat de heer Groothuizen nog een vraag wil stellen, maar we hebben in principe twee interrupties afgesproken. Nu lijkt zich een hele discussie te ontspinnen. Daar wil ik niet in gaan zitten wroeten, maar u stelt een heel korte vervolgvraag of anders gebruikt u uw tweede interruptie.
De heer Groothuizen (D66):
Heel kort: ik snap het antwoord van de Minister. Ik voegde daaraan toe: gelet op de zakenstroom waarover we het hebben. We hebben het namelijk over simpele zaken die worden afgedaan buiten de rechter om. Dan zit je volgens mij in een wat ander oordeelkader.
Minister Blok:
Ja, ze zijn simpeler dan zaken die sowieso naar de rechter gaan, maar het zijn geen abc'tjes.
De voorzitter:
Ik stel voor dat u doorgaat met uw beantwoording.
Minister Blok:
De heer Groothuizen ging ook breder in op de ontwikkeling van de doorlooptijden. De informatie die ik daarover heb, is dat we op sommige gebieden verbetering zien en op andere gebieden verslechtering. Dat vraagt aandacht, maar ik heb niet het beeld dat er over de hele linie een structurele verslechtering aan de orde is. Als de heer Groothuizen daarover andere informatie heeft, houd ik mij aanbevolen. Omdat wij wel degelijk de ambitie hebben om de doorlooptijden en de kwaliteit van de rechtspleging te verbeteren, is er een bestuurlijk ketenberaad gestart. Daaraan nemen alle partners uit de strafrechtketen deel, nadrukkelijk met als doel om na te gaan hoe we er gezamenlijk voor kunnen zorgen dat doorlooptijden verbeteren, dat we elkaar niet verrassen en dat de kwaliteit van ons werk toeneemt. Zonder dat ik het beeld heb dat de doorlooptijden enorm achteruitgaan, heb ik dus wel de ambitie om ze te verbeteren.
De heer Groothuizen, en na hem de heer Markuszower en anderen, ging in op het capaciteitsmanagement bij de politie. Daarover maakt de Algemene Rekenkamer kritische opmerkingen. Ik herken dit wel uit gesprekken die ik met agenten heb. De Algemene Rekenkamer zegt nogal beeldend dat een teamchef er in de praktijk van alledag vaak voor kiest om de confrontatie niet aan te gaan. Er wordt zelfs expliciet gezegd: laat bij privéafspraken die afspraken maar voorgaan. Daarnaast weten we dat de politie-cao bovenop de Arbeidstijdenwet een nogal indrukwekkend bouwwerk van afspraken bevat over het indelen van diensttijden en de termijnen waarop je dat moet doen. Ik hoor van de mensen in het veld: we weten dat dit bouwwerk is afgesproken en houden ons er dus aan. Maar het is wel heel ingewikkeld, zowel voor de agent als de teamchef.
Het capaciteitsmanagement is echt cruciaal, want het gaat tegen de achtergrond van de schaarste waar je altijd mee te maken hebt wel om de vraag hoe wij onze mannen en vrouwen het meest efficiënt en verstandig inzetten. Dat capaciteitsmanagement is nog niet goed genoeg. Volgens mij zijn er nu twee stappen aan de orde. Natuurlijk houden we ons ten eerste aan de bestaande regelgeving en moet daarbinnen de rol van het toedelen van capaciteit meer gepakt worden. Daarbij zal het dienstbelang zwaar moeten wegen. Ten tweede moeten we in de bespreking met de vakbonden nog eens aan de orde stellen of we dit een slagje makkelijker kunnen maken, op een manier waar iedereen gelukkiger van wordt. Volgens mij is dat goed mogelijk, maar het vraagt inderdaad aandacht.
De heer Groothuizen vroeg welke maatregelen de politie neemt om hbo'ers te behouden. Ik heb geen cijfers, maar wel anekdotische aanwijzingen dat het lastig is om met name zij-instromers op hbo-niveau te behouden. Het is de grote ambitie van de korpschef, de heer Akerboom, en mijzelf om een aantal slagen te maken. Over diversiteit spreken we vanavond nog, maar het heeft ook te maken met diversiteit in type beroepsachtergrond en opleiding. De ontwikkelingen op het gebied van bijvoorbeeld cyber- en financiële criminaliteit zorgen ervoor dat je een groep hoogopgeleiden nodig hebt met een ander profiel, in een wat groter aandeel dan in het verleden gebruikelijk was. We moeten ervoor zorgen dat het in de bijzondere organisatie die de politie nu eenmaal is – voor een groot deel verklaarbaar en voor een groot deel ook heel gelukkig – mogelijk is om een ander type profiel mannen en vrouwen te werven en vast te houden. Nogmaals, de korpschef en ikzelf hebben die ambitie nadrukkelijk uitgesproken, dus het is terecht dat de heer Groothuizen erop wijst. Het vraagt aandacht en is echt onderdeel van een van de transities die we de komende jaren moeten maken.
Dan kom ik op de vragen van mevrouw Van Toorenburg.
De voorzitter:
Nee, Minister. De heer Groothuizen wil u een interruptie voorleggen. Ik wijs hem er wel op dat dit zijn tweede interruptie is.
De heer Groothuizen (D66):
Het is meer een vraag. Ik had ook een specifieke vraag gesteld over de afpakdoelstellingen. Misschien komt de Minister daar later nog op terug; dan hoor ik dat wel. Het lijkt zo te zijn dat het Openbaar Ministerie zijn doelstelling voor het waardebeslag heeft verhoogd. Dat vind ik verheugend nieuws, gelet op de inspanningen op het gebied van afpakken. Het lijkt echter ook zo te zijn dat de opsporingsdiensten daar wel kennis van hebben genomen, maar zich er niet aan hebben gecommitteerd. Dat vind ik gek. Ik wil graag van de Minister weten of dat verhaal klopt, en zo ja, hoe hij dat beoordeelt.
Minister Blok:
Ik herinner mij die vraag, maar ik heb het antwoord niet paraat. Daar moet ik in tweede termijn dus op terugkomen.
Ik kom op de oplossingspercentages. Ook daar is het beeld divers. Er zijn onderdelen waarbij het de goede kant opgaat en onderdelen waar weinig voortgang in zit, zoals woninginbraak. De heer Groothuizen vroeg daarnaar. Mevrouw Van Toorenburg ging in op de oplossingspercentages bij georganiseerde criminaliteit. In de Veiligheidsagenda, die tot 2018 loopt, zijn prioriteiten gesteld. Georganiseerde criminaliteit hoort daar begrijpelijkerwijs bij. Bij die prioriteiten hoort ook het aantal criminele samenwerkingsverbanden dat jaarlijks wordt aangepakt. Dat aantal is in die afspraken vastgesteld op 950 per jaar. Die doelstelling wordt ruimschoots gehaald. In de praktijk liggen de cijfers daarboven. Ook hier geldt dat dat niet betekent dat ik tevreden ben. Ik heb eerder met de Kamer gesproken over de vervolgstappen die ik op dit punt nog wil zetten, maar de inzet die we hebben afgesproken, wordt echt gehaald.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Maar wat zegt dat dan? De politie geeft zelf aan dat ze ziet dat de georganiseerde misdaad in onze wijken vaste voet aan de grond krijgt, en dat ze vanwege een gebrek aan recherchecapaciteit eigenlijk alleen maar het bovenlaagje eraf kan schrapen, en het daaronder door ziet zieken. Wat zegt het dan als we onze doelstellingen hebben gehaald? Hebben we dan verkeerde doelstellingen? Zien we niet wat er echt gebeurt? Is er geen ruimte om de dingen te doen die we moeten doen? Wat zegt zo'n cijfer dan?
Minister Blok:
Dat zegt dat we de gemaakte afspraken realiseren, en meer dan dat. Maar ik gaf aan het begin van mijn betoog niet voor niets aan dat we bij een aantal vormen van criminaliteit gelukkig een daling zien, en dat bij een aantal vormen ofwel de aantallen, ofwel de schaal grote reden tot zorg geven. Daarbij noemde ik de georganiseerde criminaliteit. Dat is niet alleen een speerpunt in woorden. Er is de afgelopen tijd gelukkig ook extra geld voor beschikbaar gekomen. De Kamer weet dat ik bekijk welke slagen we kunnen maken op het gebied van informatiedeling en omgang met privacywetgeving. De Kamer weet ook dat ik wetgeving voorbereid voor het aanpakken van georganiseerde criminaliteit in de vorm van motorbendes en andere bendes. Dit valt dus in de categorie waarbij er sprake is van enorm veel inzet en er goede stappen zijn gezet, maar waarbij we nog niet zijn waar we willen zijn, gezien de ontwikkeling van die criminaliteit.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Als de politie aangeeft dat het toeneemt, kunnen we toch helemaal niets jubelends zeggen over het behalen van bepaalde doelstellingen? Dan moeten we toch juist om de tafel gaan zitten om te bezien wat voor doelstellingen passen bij het criminaliteitsbeeld dat de politie nu zelf geeft? Dat zou ik aan de Minister willen vragen, gelet op het feit dat we altijd in die cycli van begrotingen en verantwoordingen zitten: moeten we niet beter bekijken wat volgens ons de doelstelling met betrekking tot georganiseerde criminaliteit zou moeten zijn en wat we daar dan voor nodig hebben? Is de Minister dat nu ook aan het doen? Aan alleen wetgeving hebben we volgens mij te weinig.
Minister Blok:
Ik heb helemaal niemand horen jubelen, en we zijn precies aan het doen wat mevrouw Van Toorenburg vraagt. De huidige agenda loopt tot 2018. De Kamer heeft zeer recent het dreigingsbeeld gekregen, een van de belangrijke grondslagen voor een nieuwe agenda. Daar staat georganiseerde criminaliteit weer prominent in. Het lijkt mij zorgvuldig dat we de agenda 2015–2018 netjes uitvoeren. Gelukkig worden op een groot aantal terreinen ook successen behaald. Op andere gebieden gaat het minder hard dan we zouden hopen. We bereiden de nieuwe Veiligheidsagenda nu zorgvuldig voor. In de tussentijd neem ik de aangekondigde maatregelen met betrekking tot georganiseerde criminaliteit, voor zover dat een demissionair Minister gegeven is. Het heeft dus echt alle urgentie.
De voorzitter:
Vervolgt u uw bijdrage.
Minister Blok:
Mevrouw Van Toorenburg vroeg specifiek of de hogere pensioenpremie van 18,5 miljoen nu ten koste gaat van de capaciteit van de politie. Die hogere taakstelling is gewoon het gevolg van het feit dat de pensioenpremies in Nederland stijgen. Daar hebben alle werkgevers in Nederland last van en de politie dus ook. Ze is omgeslagen over V en J als geheel. We hebben er dus nog steeds allemaal last van, maar ze komt niet in volle omvang bij de politie terecht.
Mevrouw Van Toorenburg stelde ook vragen naar aanleiding van de berichten over de ernstige aanrandingszaak in Hoorn. De Kamer weet dat de inspectie daar ook onderzoek naar doet. Mevrouw Van Toorenburg vroeg of de bedenktijd van twee weken bij aangifte van verkrachting nog passend is. Voor de goede orde: het is een maximale termijn en geen verplichting. Er loopt op dit moment wel een verkenning naar het zedenbeleid, waar deze vraag ook onderdeel van uitmaakt. Ik zal de Kamer dit najaar berichten over de uitkomst van die verkenning.
De voorzitter:
Er is opnieuw een interruptie van mevrouw Van Toorenburg. Dat is haar tweede interruptie.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Het is niet anders, want dit is me te belangrijk. Ik zou heel graag willen dat op dit moment binnen de politie voldoende duidelijk is dat dat een maximum is, en dat het echt onbestaanbaar is dat een slachtoffer dat in de bosjes wordt neergedrukt en bijna wordt verkracht, van wie dan ook bij een politiebureau te horen krijgt: komt u over twee weken maar terug. Ik hoor het te vaak. Daarom ben ik er zo stellig in. Ik wil dat de politie intern communiceert dat het een uitzondering kan zijn dat mensen twee weken moeten wachten. Het is beleid dat je, als je verkracht of aangerand wordt, gewoon bij de politie aangifte kunt doen en dat die het opneemt. Niemand hoeft te wachten om dergelijke misdaden aan te geven.
Minister Blok:
Mevrouw Van Toorenburg heeft helemaal gelijk: niemand hoeft te wachten. De strekking van de bedenktijd is dat mensen begrijpelijkerwijs zeer emotioneel geraakt zijn door een zedenmisdrijf, naast het lichamelijk leed. Door de bedenktijd kunnen ze niet het verwijt krijgen dat ze niet meteen aangifte hebben gedaan, maar hebben ze een langere periode om dat te doen. Dat moet niet gezien worden als een wachttijd. Ook ik ben enorm geraakt door wat ik gelezen heb over de zaak in Hoorn. Daarom ben ik ook blij dat er een grondig onderzoek plaatsvindt.
De voorzitter:
Er is een laatste vervolgvraag van mevrouw Van Toorenburg.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
We hebben het hier al tweeënhalf jaar over. Dat weet de Minister misschien niet, en dat verwijt ik hem ook niet. Maar die wachttijd is een onderwerp waar we al tweeënhalf jaar over spreken. Er is eerder een onderzoek gedaan. Toen leek het niet aan de orde te zijn, maar het duikt iedere keer weer op. Het is een soort onkruid dat blijft opkomen. Daarom wil ik echt dat de Minister binnen de politie aangeeft dat dit niet het beleid kan zijn. Dat wordt namelijk nog wel gezegd. Ik heb dat geverifieerd, en het gebeurt. Ik wil echt dat dit stopt. Ik vind een onderzoek prima, maar het kan na tweeënhalf jaar echt niet meer zo zijn dat we het hier nog steeds over moeten hebben.
Minister Blok:
Ik zeg mevrouw Van Toorenburg graag toe dat ik in het komende overleg met de politietop dit onderwerp, dat in het vorige overleg ook een rol speelde naar aanleiding van deze zaak, aan de orde zal stellen. Ik zal dat doen langs de lijn die zij nu noemt: is inderdaad bij iedereen bekend wat nou eigenlijk de bedoeling is van die termijn van twee weken?
Ik kom bij de heer Van Oosten. Hij legde ook grote nadruk op de schade die ondermijnende criminaliteit aanricht. Hij vroeg of we nu voldoende doen. Zoals ik ook richting mevrouw Van Toorenburg aangaf, hebben we al veel extra inzet gepleegd, in financiële en organisatorische zin. Er is een speciaal team voor West-Brabant. De RIEC's (Regionale Informatie en Expertise Centra) en het landelijke LIEC (Landelijk Informatie en Expertise Centrum) zijn versterkt en spelen een goede rol. Maar ik zeg absoluut niet dat we genoeg aan dit onderwerp gedaan hebben en dat het nu klaar is; vandaar ook de initiatieven die ik op dat gebied heb aangekondigd.
De heer Van Oosten vroeg verder wat wij concreet doen tegen cybercriminaliteit. De politie heeft inmiddels per eenheid een specifiek cyberteam geformeerd. Er loopt een werving om nog meer cyberspecialisten aan te trekken. In de laatste begroting is extra geld vrijgemaakt om cybercriminaliteit aan te kunnen pakken. Naast georganiseerde criminaliteit is het nadrukkelijk een van de onderwerpen die we enorm op zien komen en waar we dus ook naar ons beste vermogen extra capaciteit op inzetten.
Ik hoop hiermee de vragen over de stand van de rechtsstaat en de strafrechtketen beantwoord te hebben. Ik ga nu over naar de vragen over de bedrijfsvoering en de financiën.
Voorzitter: Van Nispen
De voorzitter:
Maar eerst heeft de heer Van Oosten een interruptie voor u.
De heer Van Oosten (VVD):
Ik heb nog specifiek gevraagd naar de IT-beheersing. Ik heb gevraagd naar de kennis en expertise die aanwezig zouden moeten zijn op het departement; wellicht komt de bedrijfsvoering van het ministerie zelf nog aan de orde. Ik heb ook gevraagd naar de capaciteit van politie, Openbaar Ministerie et cetera voor het opsporen van digitale criminaliteit. Uit het rapport van de Rekenkamer kreeg ik het idee dat de rijksoverheid in brede zin op dit gebied een hele opgave heeft om de juiste mensen te verleiden om voor de overheid te gaan werken. Ik vind het interessant om van deze Minister, die eerst Minister voor Rijksdienst was en die kennis nog steeds zal hebben, te horen wat we als overheid op dat punt kunnen doen. Is het alleen het salaris of ligt het ook aan andere factoren?
Minister Blok:
Ik was inderdaad van plan om die vraag in het volgende hoofdstukje te behandelen, maar ik zal dat nu onmiddellijk doen. De rijksoverheid en de politie lopen ertegenaan dat de markt ook grote behoefte heeft aan IT-specialisten. De markt kent overigens ook tekorten. Op dit gebied kan de markt vaak hogere salarissen bieden. Ik was in mijn vorige rol inderdaad betrokken bij de werving. We hebben toen onder meer een traineeprogramma voor IT-specialisten gestart. Toen ik met de mensen sprak – het is een beetje anekdotisch, maar ik kom terug op de kern van de vraag – merkte ik dat de overheid een aantal bijzondere, spannende dingen op IT-gebied kan bieden die je elders niet vindt.
Er is eigenlijk sowieso geen organisatie te bedenken waarbij de IT zo divers is als bij de overheid als geheel. We hebben indrukwekkende IT rondom criminaliteit en opsporing. Ik hoop dat de Kamerleden ook al op pad zijn geweest met agenten die met de iPhone aangifte kunnen doen en iemands identiteit kunnen controleren. Dat vind ik indrukwekkend. Op dat gebied is een enorme slag gemaakt. Daar zijn agenten blij mee. Bij mijn weten is er geen land in de wereld dat dit heeft. Er worden dus goede stappen gezet, ook op andere gebieden, buiten het terrein van veiligheid en justitie, bijvoorbeeld op het gebied van studiefinanciering en alles wat in de landbouw gebeurt. Het is ongelofelijk indrukwekkend wat de overheid op IT-gebied doet. Dat vinden veel mensen interessant.
Het betekent ook dat je je als overheid als IT-werkgever moet aanbieden. Je moet dus ook niet zeggen: u komt hier om bij de politie 40 jaar de IT te doen. Je moet zeggen: u komt hier om de publieke zaak te dienen, want u hebt fantastische IT-kennis en op heel veel plaatsen binnen de overheid kunnen we u goed gebruiken en kunt u carrière maken.
Daarnaast is de kans om spannende dingen te kunnen doen vaak ook een motivatie. Het vangen van criminelen, specifiek cybercriminelen, is wel een beetje de droom van de jonge amateurhacker die 's avonds of in het weekend achter de pc zit. Waar anders kun je dat reallife en voor de goede zaak doen dan bij de politie of bij onze inlichtingendiensten?
Kortom: ja, het is moeilijk, maar het is zeker geen onmogelijke opgave. Kritiek is op zijn plaats, maar we moeten zo nu en dan ook vertellen hoeveel ongelofelijk knappe dingen er gebeuren. Daarmee doe ik ook een oproep aan de Kamer, want ik hecht daar enorm aan. Ik word in ieder heel blij als ik op pad ben met agenten die ook echt wel klachten hebben, maar die dan hun iPhone aan mij laten zien en zeggen dat dit een enorme vooruitgang is. Dat is ook een deel van de werkelijkheid.
Dat was een lang antwoord, maar dat komt mede doordat het onderwerp mij erg aan het hart gaat.
De heer Van Oosten (VVD):
Dank voor dit uitgebreide antwoord. Ik heb een korte vervolgvraag over het capaciteitsmanagement. Ik weet dat dit een zijsprong is, want het capaciteitsmanagement heb ik zelf opgebracht omdat het gerelateerd werd aan het rapport van de commissarissen van de Koning. Dat rapport kwam er plat gezegd op neer dat er te weinig agenten op het platteland zijn. Zijn er hindernissen om het capaciteitsmanagement goed tot zijn recht te laten komen, zodat je agenten inzet waar dat nodig is? Heeft dit ook te maken met de bereidheid van de politie om zich nog meer dan nu te specialiseren in allerlei IT-vraagstukken of is dat op zich geen punt, maar wordt dit door iedereen gevoeld en ook als zeer wenselijk ervaren?
Minister Blok:
Bij het capaciteitsmanagement speelt inderdaad IT, want uiteindelijk is het een kwestie van ingewikkelde roosters maken, maar dat is niet de hoofdvraag. Zo lees ik het rapport van de Algemene Rekenkamer, dat hier behartigenswaardige dingen over zegt, niet. Het is ook niet het beeld dat ik op grond van mijn eigen gesprekken heb. Het is juist terug te voeren op de zaken die ik eerder noemde, bijvoorbeeld dat het toch een ingewikkeld bouwwerk is. Daar ligt ook echt een managementopgave. Dat is soms misschien een vervelende boodschap.
Ik ga door naar de bedrijfsvoering. De heer Van Nispen en anderen vroegen naar de opmerkingen van de Algemene Rekenkamer over informatiebeveiliging. Ik ben het met de Kamerleden eens dat het zorgelijk is wanneer de overheid gaten laat zien op het gebied van IT-veiligheid. Dat geldt voor de overheid in het algemeen, maar zeker ook voor het Ministerie van Veiligheid en Justitie. We kunnen niet garanderen dat het helemaal nooit mis zal gaan, maar we moeten wel stappen zetten om procedures te verankeren. Daar wijst de Algemene Rekenkamer ook op: soms kunnen we zien dat een beveiligingsupdate wel of niet gedaan is, maar dat wordt niet altijd goed geadministreerd. Bij dit soort dingen moet je iedereen er consequent op wijzen dat ze moeten gebeuren. Hetzelfde geldt voor de autorisaties: wie mag in welk systeem? Dat is heel cruciaal. Helaas komt nog weleens in het nieuws wat er gebeurt met politie-informatiesystemen en hoe waardevol die zijn voor criminelen. Dat geldt voor heel veel informatiesystemen die we bij Veiligheid en Justitie hebben. Het is cruciaal dat je heel zorgvuldig met je passwords omgaat. We weten allemaal hoe verleidelijk het is om even tegen een collega te zeggen: neem het mijne maar. Maar dat kan niet. Dat vraagt heel consequente, bijna botte handhaving van de regels. Daar wijst de Rekenkamer terecht op. Dit is een voortdurend punt van aandacht. Je moet er heel consequent in zijn en jezelf steeds de vraag stellen wie deze informatie echt moet hebben. Alleen door er zorgvuldig mee om te gaan verwerf je het recht om die informatie te gebruiken.
Voorzitter: Van Oosten
De voorzitter:
Uw laatste interruptie, mijnheer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Heel kort. De Minister zegt hier goede en terechte dingen over. Hij benadrukt het belang van informatiebeveiliging op het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Wat mij dan wel verbaast, is dat de Algemene Rekenkamer in een rapport stelt dat er een en ander aan te merken is op de informatiebeveiliging bij V en J en dat de Minister daar verrast op reageert. Dat verraste mij dan weer, want hoe kan het dat dit niet eerder naar boven is gekomen?
Minister Blok:
De verrassing in de schriftelijke reactie had betrekking op het feit dat wij de Auditdienst Rijk laten kijken naar de bedrijfsvoering en dus ook naar de informatiebeveiliging. De Auditdienst Rijk, een onafhankelijke organisatie waarvan ik niet de baas ben, kwam met het beeld dat we hierop moeten blijven letten maar dat er geen grote reden tot zorg was. Die bevindingen, gelegd naast die van de Algemene Rekenkamer, leidden bij mij tot verrassing. Ik heb de Algemene Rekenkamer hierover gesproken en gevraagd hoe het verschil verklaard kon worden en wat hun bevindingen precies waren. Het onderwerp van het Rekenkameronderzoek was autorisatie en software-updates. Ik herken het beeld dat je die zaken zo grondig in het DNA van je organisatie moet verankeren dat iedereen het doet, maar dat je ook steeds kunt nagaan of iedereen het gedaan heeft. Kortom, het verschil tussen de bevindingen van de Auditdienst Rijk en die van de Algemene Rekenkamer zorgde voor die verrassing.
Mevrouw Van Toorenburg vroeg of er op financieel gebied lijken in de kast zitten. Er zitten geen lijken in de kast, maar het is altijd woekeren met geld. Wij geven daar heel open inzicht in, maar soms zijn we het er ook niet over eens. Ik had bijvoorbeeld graag gehad dat de fractie van mevrouw Van Toorenburg het doorberekenen van de kosten van strafprocessen had gesteund. Dat had mij 45 miljoen opgeleverd voor het goede doel waarover wij het vandaag hebben. Mevrouw Van Toorenburg schudt nee, zie ik. Ik waardeer altijd haar passie voor het onderwerp veiligheid, maar ik moet die ook betalen. Het helpt als die passie wordt ondersteund door steun voor wetsvoorstellen. Laten we eens zien hoe dat in de Eerste Kamer gaat lopen!
De voorzitter:
Dit is uitdaging. We hebben de gewoonte ontwikkeld dat de betreffende collega kort mag reageren, maar u hebt uw beide interrupties al gehad, mevrouw Van Toorenburg. Het moet dus echt kort zijn.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ja, maar als de Minister mij zo aanspreekt, moet ik daar wel even op reageren. Dat heb ik natuurlijk ook uitgelokt door zo hard nee te schudden, om eerlijk te zijn. Ons bezwaar is natuurlijk ingegeven door alle kritiek die er is dat het bedrag helemaal niet wordt gehaald. Bovendien kun je hier ook principieel andere opvattingen over hebben. Het is jammer dat de Minister er op deze manier mee omgaat, maar sommige dingen haal je niet en moet je niet willen. Dat is het enige wat ik erover wil zeggen.
Minister Blok:
Ik geef toe dat ik mevrouw Van Toorenburg een beetje heb uitgedaagd, maar ik was er ook wel een beetje verdrietig over, zeker nu ik verantwoordelijk ben voor die begroting en de Kamer de hele tijd naar mij roept: doe er nog eens wat geld bij!
De voorzitter:
Gaat u door met uw bijdrage.
Minister Blok:
Mevrouw Van Toorenburg vroeg, eveneens in het kader van geld, waarom het afromen van eigen vermogen, anders dan de boetes en transacties, nog steeds via de begroting loopt. Dat is eerlijk gezegd omdat dit aansluit bij de motie die op dat gebied is ingediend, die ons verzocht om de boetes en transacties voortaan via de begroting van Financiën, via het algemene beeld, te laten verlopen.
Ook vroeg mevrouw Van Toorenburg naar de gevolgen als het eigen vermogen van agentschappen wordt afgeroomd. Dat is inderdaad een van de maatregelen die we hebben moeten nemen om de begroting rond te krijgen. Het eigen vermogen is het spaarpotje van de resultaten van de afgelopen jaren. Het is een buffertje. Voor een bedrijf is zo'n buffer cruciaal, maar bij een overheidsorganisatie heb je een klein buffertje nodig omdat je niet in een marktomgeving opereert. Er is een maximumbuffer van 5%. Daarboven wordt sowieso afgeroomd, want het moeten geen spaarbanken worden, maar wij hebben nu besloten om vanaf 2,5% af te romen. In de praktijk betekent dit dus niet dat bepaalde uitgaves niet gedaan worden, maar wel dat je in een tegenvallend jaar eerder door je eigen vermogen heen kunt schieten. Dan zouden we dat aan moeten vullen. Dit vraagt dus om scherper management, maar ik vind de afroming niet onverantwoord.
Ik hoop de vraag over ICT-beveiliging net beantwoord te hebben in antwoord op de interruptie van de heer Van Oosten.
Mevrouw Van Toorenburg vroeg ook hoe het kan dat er minder is uitgegeven aan Veiligheidshuizen. Dat komt doordat de financieringssystematiek inmiddels structureel is geborgd en niet meer op projectbasis. Ik waardeer de rol van de Veiligheidshuizen overigens zeer. Dat is ook de reden dat wij, samen met de ketenpartners die daarbij aan tafel zitten, de financiering van de Veiligheidshuizen structureel hebben willen borgen.
De heer Van Oosten vroeg ten slotte naar de verbeteringen rondom inkoopbeleid en subsidiebeheer waarop de Algemene Rekenkamer de vinger legt. Zowel bij V en J als bij andere onderdelen van de overheid zie je dat door de strenge regels voor Europees aanbesteden, die op zich goed verdedigbaar zijn, inkopen eigenlijk nergens zo ingewikkeld als bij ons. Dit is dus niet zozeer een marktvraagstuk, want de Albert Heijns en de Philipsen van deze wereld hoeven niet Europees aan te besteden. Op dit gebied concurreren ze dus niet onmiddellijk. Wel moeten wijzelf een enorme opleidings- en disciplineslag maken. Dat betekent over het algemeen dat je de inkoop moet centraliseren om kennis te kunnen vergaren en behouden. Dit is een interne opgave die we oppakken. Eigenlijk geldt dat ook voor subsidiebeheer. De Algemene Rekenkamer constateert gelukkig dat er bij V en J belangrijke verbeterslagen worden gemaakt, ook op financieel gebied. Het is nadrukkelijk mijn ambitie om op die lijn verder te gaan.
Ik hoop hiermee de vragen die in eerste termijn aan mij gesteld zijn, beantwoord te hebben.
De voorzitter:
Het woord is aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie voor de beantwoording van de vragen die in eerste termijn aan hem zijn gesteld.
StaatssecretarisDijkhoff:
Voorzitter. Allereerst mijn excuses voor het feit dat ik niet fysiek aanwezig was bij de eerste termijn. Wij kwamen in een enorme file terecht. In het kader van de sobere overheid hebben wij geen blauw meer op onze dienstauto's. Dat is zeer verantwoord, maar het betekent ook dat je in de file staat als je in de file staat.
Ik heb een drietal vragen genoteerd.
De heer Markuszower heeft mathematisch gelijk als hij stelt dat de kosten van asielopvang naar nul kunnen als we geen asielzoekers meer opvangen, maar het is niet het kabinetsbeleid om mensen die vluchten voor oorlog en vervolging, op geen enkele wijze bij te staan. Opvang in de regio is het uitgangspunt, maar tegelijkertijd dragen we bij aan hervestiging. Bovendien zullen we ook in het scenario van succesvolle opvang in de regio in enige mate blijven bijdragen aan opvang voor mensen die dat nodig hebben.
De heer Markuszower had ook een vraag over gedragsinterventie bij de jeugd. Hij zegt: er gaat geld naartoe en dat leidt in theorie tot recidivevermindering, maar dat is slechts de theorie. Als hij aanwezig geweest was, zou ik kunnen proberen om hem gerust te stellen door te stellen dat het daar niet bij blijft. Als we overgaan tot interventies, voeren we in de praktijk ook doeltreffendheidsonderzoek en recidiveonderzoek uit om te zien of die theorie klopt. Als de theorie niet leidt tot recidivevermindering, heeft dat consequenties en moet je onderzoek doen naar andere methoden om wel vermindering te bereiken.
De voorzitter:
Ik meld de Staatssecretaris en mijn collega's nog even dat de heer Markuszower deze vergadering om 12.00 uur heeft moeten verlaten wegens een andere afspraak. Dat verklaart zijn afwezigheid voor nu. Ik vertrouw er niettemin op dat iemand van zijn fractie de antwoorden zal volgen.
Vervolgt u uw bijdrage.
StaatssecretarisDijkhoff:
Mevrouw Van Toorenburg had een vraag over het afschaffen van de terugkeerregeling voor uitgeprocedeerde asielzoekers die vertrekplichtig zijn, over het aantal mensen dat met onbekende bestemming vertrekt en over het signaal van de IOM dat daar wellicht een verband tussen zit. Voor zover wij kunnen zien lijkt die relatie er niet te zijn.
Grofweg gezegd gaan de groepen die teruggingen ten tijde van de vertrekregeling, toen iedereen die uitgeprocedeerd was standaard gebruik kon maken van vergoedingen in natura en tickets, nu ook terug zonder voorziening. Vaak zijn dat mensen uit bijvoorbeeld de Balkanlanden, waarnaar ook gedwongen terugkeer mogelijk is. Mensen keren dan toch liever vrijwillig terug. Maar er is ook een categorie mensen die moeilijk terugkeren of die terugkeer weigeren, terwijl gedwongen terugkeer niet mogelijk is. Dat geldt met name voor een aantal Noord-Afrikaanse landen. Dat blijft een probleem, maar dat ligt niet aan het afschaffen van de regeling, want toen die er nog wel was, keerden die mensen ook niet vrijwillig terug. Tot 1 december 2016 was die regeling er. Toen vertrokken er naar Marokko en Algerije samen zo'n 50 personen. Sinds het afschaffen van de regeling, dus in december en in de eerste vier maanden van dit jaar, zijn er naar beide landen samen 66 mensen teruggekeerd.
Ik zou willen dat het veel effectiever kon en dat het aantal veel hoger was, maar er lijkt in elk geval geen relatie tot deze maatregel te zijn. In individuele gevallen kan de DT&V denken: als we hier iets doen krijgen we deze mensen wel terug. Vaak betreft dat gezinnen, waarbij je wel begrip voor de situatie hebt. In zulke gevallen heeft de DT&V het mandaat om er iets aan te doen, maar er zijn geen standaardregelingen meer. Mocht de IOM toch signalen hebben dat het anders zit, dan zijn we altijd bereid om met de IOM te bekijken of het echt door de regelingen komt of dat er andere factoren zijn. Soms keren er gewoon minder mensen naar een bepaald land terug omdat de instroom verminderd is. Dat is ook een van de doelen van het afschaffen van deze terugkeerregelingen.
Dat waren de vragen die ik genoteerd had omdat ze betrekking hadden op mijn portefeuille.
De voorzitter:
Daar ben ik erg gelukkig mee, want dat betekent dat we de eindtijd die we voor onszelf hebben vastgesteld, 13.00 uur, ongetwijfeld gaan halen. Dat is een belangrijk onderdeel van de rol die ik mijzelf als uw voorzitter had toegedicht.
Bestaat er onder de collega's behoefte aan een tweede termijn? Dat is het geval. Mede voor de toehoorders merk ik op dat de leden daarbij de gelegenheid hebben om moties in te dienen. Dat onderscheidt dit wetgevingsoverleg van een normaal algemeen overleg dat plaatsvindt in andere zalen dan de plenaire zaal.
In tweede termijn is er twee minuten spreektijd. Het woord is aan de heer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Voorzitter. In reactie op de Staatssecretaris, die vanochtend net als ik waarschijnlijk uit Breda moest komen en die in de file terechtkwam, zeg ik: hij had ook net als ik met de trein kunnen gaan; dat is eigenlijk voor iedereen beter. Maar het is hem uiteraard vergeven.
In reactie op de Minister zeg ik: ja, er gaat heel veel goed; dat is ook zo. Ook ik heb natuurlijk enorm veel waardering voor de reclasseringswerker, de officier van justitie, de rechter en de politieagent die onder enorm moeilijke omstandigheden heel zwaar werk moeten doen. Maar juist als je die mensen spreekt, hoor je dat een officier van justitie zich een slag in de rondte moet werken, dat een rechter soms zaken uit moet stellen wegens ondercapaciteit op de zitting en dat de politie is weggetrokken van het platteland. De Minister zegt zich te baseren op de feiten, maar dit zijn ook de feiten. Het is een feit dat veel mensen moeilijk hun recht kunnen halen, dat veel sociaal advocaten het enorm moeilijk hebben en dat de georganiseerde misdaad vaste voet aan de grond krijgt in bepaalde woonwijken. Het is een feit dat faillissementsfraude nauwelijks wordt aangepakt, dat politieagenten moeten kiezen tussen de ene ernstige zaak en het andere zware misdrijf, en dat de politie en het OM 30.000 sporen niet in kunnen sturen bij het NFI voor sporenonderzoek. Ik ben dus wel een beetje bang dat de Minister zich er iets te makkelijk van afmaakt door zich slechts te baseren op de papieren werkelijkheid.
Ik ben wel te spreken over het antwoord van de Minister over de informatiebeveiliging. Daarover zal ik dus geen motie indienen, ook gelet op het feit dat er al eerder een motie is ingediend over het rijksbreed op orde brengen van de informatiebeveiliging. Over het NFI ben ik het echter nog niet met hem eens. Daarom dien ik de volgende motie in.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het Openbaar Ministerie en de politie eind 2016 hebben aangegeven behoefte te hebben aan ruim 90.000 sporenonderzoeken, wat neerkomt op bijna anderhalf keer zo veel als de huidige onderzoekscapaciteit van het Nederlands Forensisch Instituut;
constaterende dat de omvang van deze extra behoefte door de Algemene Rekenkamer is bevestigd;
van mening dat het voor een doeltreffende opsporing en vervolging van criminelen van belang is dat het Nederlands Forensisch Instituut zo goed mogelijk tegemoet kan komen aan onderzoekswensen van de politie en het Openbaar Ministerie;
verzoekt de regering, de onderzoekscapaciteit bij het Nederlands Forensisch Instituut zo veel als mogelijk uit te breiden op basis van de reeds bij het Openbaar Ministerie en de politie aanwezige gegevens over de behoefte aan sporenonderzoek,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nispen en Van Raak. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 9 (34 725 VI).
De heer Groothuizen (D66):
Voorzitter. Ik dank de Minister en de Staatssecretaris voor de beantwoording van de vele vragen. Ik kan betrekkelijk kort zijn in tweede termijn. Ik wil twee punten aanstippen.
Het eerste is mijn kleine debatje met de Minister over de strafbeschikking en de OM-afdoening. Ik wil dat iets breder trekken. Ik waardeer het uiteraard dat de Minister er goed over na wil denken. Die tijd gun ik hem van harte, maar volgens mij is het eigenlijk betrekkelijk overzichtelijk. Het gaat bij die OM-afdoening om overzichtelijke zaken die niet heel ingewikkeld zijn, zeker niet qua bewijsvraag. Die kun je met een snelle interventie afdoen. Dat heeft als bijkomend voordeel dat je ook de rechtspraak ontlast. Die wordt dan niet lastiggevallen met allerlei kleine zaakjes. Als een zaak niet overzichtelijk is, zou ik zeggen: leg hem gewoon voor aan de rechter. Ik ben het van harte met de Minister eens dat je als OM af en toe iets moet proberen, maar het is dan wel zo zuiver om zo'n zaak voor te leggen aan de rechter. Dat is ook veel praktischer, want als je bij de OM-afdoening beslissingen gaat nemen in niet-overzichtelijke zaken, dan heb je een dikke kans dat er verzet wordt ingesteld en dat zo'n zaak vervolgens alsnog voor de rechter komt. Dat lijkt me wat dubbelop. In die zin is het volgens mij vrij overzichtelijk. Ik wacht de antwoorden van de Minister graag af, maar als hij hier fundamenteel anders over denkt, zou ik graag willen dat hij ook ingaat op dit punt.
Mijn tweede punt is het volgende. De Minister zei dat hij in tweede termijn de vraag over het waardebeslag gaat beantwoorden. Dat is uiteraard prima, maar het dwingt mij er wel toe om alvast een motie in te dienen voor het geval dat die antwoorden mij niet helemaal bevredigen. Het is dus een motie voor het geval dat.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat afpakken een belangrijk element is in de bestrijding van criminaliteit;
constaterende dat het OM zijn doelstelling voor het leggen van waardebeslag heeft verhoogd van 2% naar 5% van de zaken;
constaterende dat de opsporingsdiensten zich niet aan deze verhoogde doelstelling hebben verbonden;
roept de regering op, te bewerkstelligen dat het Openbaar Ministerie én de opsporingsdiensten zich committeren aan de verhoogde doelstelling voor wat betreft waardebeslag,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Groothuizen, Van Engelshoven en Van Nispen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 10 (34 725 VI).
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Voorzitter. Ik dank de Minister en de Staatssecretaris voor de beantwoording. Het beeld dat we echt nog een hoop te doen hebben, wordt helderder en helderder. De mouwen moeten nog steeds opgestroopt blijven. We proberen natuurlijk de meest voorkomende criminaliteit, de hardnekkige criminaliteit, zo veel mogelijk te beteugelen. Maar we moeten echt niet blind zijn voor de verschuiving. Dat hoor ik de Minister zeggen en daar zal ik hem iedere keer op aan blijven spreken. Ik word daarin niet alleen gemotiveerd door de cijfers en door de slachtoffers die ik spreek, maar zeker ook door het feit dat ik in de schitterende provincie Brabant woon en die langzaam in de klei zie wegzakken.
Ik heb een aantal vragen gesteld. Het is me niet helemaal helder wat de Minister op één daarvan heeft geantwoord. Dat kan ongetwijfeld ook aan mij liggen, maar ik wil deze toch nog even expliciteren. Ik heb gesproken over het prognosemodel; het model op basis waarvan we zaken uitzetten in de justitiële keten. Dat prognosemodel is nog steeds gebaseerd op de aangiftes. De analyses van het WODC zijn daarop gebaseerd. De Minister gaat nu expliciet bekijken hoe het gaat met de georganiseerde criminaliteit en of wat dat betreft de doelstelling moet worden bijgesteld. Wat betekent dat voor de prognosemodellen? Daar wil ik wel een wat scherper antwoord op.
Over de Veiligheidshuizen heb ik ook nog een vraag. Terecht wordt in het jaarverslag vrij specifiek aangegeven dat we heel erg hechten aan die Veiligheidshuizen, omdat dat juist de knooppunten zijn waar we de kleine criminaliteit, de kwetsbare criminaliteit en de grote criminaliteit het beste het hoofd kunnen bieden. Ik snap dan toch niet helemaal hoe het antwoord kan zijn: we geven er minder aan uit, omdat we het nu structureel doen. Dat is toch geen antwoord op mijn vraag waarom we er minder aan uitgeven? Waarom doen we dan structureel niet hetzelfde als we eerder deden? Dat blijft toch wel een vraag.
Ik zal geen moties indienen, maar ik ben zeer benieuwd naar de reactie van de Minister op de moties die zijn ingediend.
Voorzitter: Van Nispen
De heer Van Oosten (VVD):
Voorzitter. Ik wil nog even kort terugkomen op het thema capaciteitsmanagement. Dat gaat namelijk over de meest effectieve inzet van capaciteit, in dit geval van politiecapaciteit. De Rekenkamer maakt daar een stevig punt van, wat mij betreft terecht, en relateert het ook aan het rapport van de commissarissen van de Koning dat van de week tamelijk breed in het nieuws kwam. In dat rapport wordt gesproken over schaarste van politiemensen op het platteland. De Rekenkamer geeft aan dat de politie op dit punt spreekt over een aanzienlijke veranderopgave. Ook de Minister onderschrijft in feite het belang van dat capaciteitsmanagement en de meest effectieve inzet van politiemensen. Mijn vraag is: wat gaan we eraan doen om dat te bewerkstelligen? Daar heb ik naar mijn mening nog onvoldoende antwoord op gekregen. Wellicht kan op die manier een bijdrage worden geleverd aan de zorgen die zijn uitgesproken door de commissarissen van de Koning.
De voorzitter:
Ik begrijp dat de Minister geen behoefte heeft aan een schorsing. Dan geef ik hem dadelijk het woord.
Voorzitter: Van Oosten
Minister Blok:
Voorzitter. De heer Van Nispen ging in op het feit dat cijfers belangrijk zijn, maar dat gesprekken met agenten, officieren en reclasseringsmedewerkers dat ook zijn. Daar ben ik het mee eens. Ik probeer daar ook zo veel mogelijk tijd voor in te plannen. Juist daardoor kon ik op grond van die gesprekken gelukkig ook heel positieve beelden met de Kamer delen. Ik ben het met de heer Van Nispen eens dat toegankelijkheid van het recht cruciaal is, ook voor mensen met een kleine portemonnee, en dat doorlooptijden fatsoenlijk moeten zijn. Daar ben ik het mee eens. Maar bij dat soort dingen vind ik het echt cruciaal dat we de cijfers verzamelen, net zoals we dat doen met betrekking tot oplossingspercentages. Dan kunnen we ook echt zien waar het heengaat en kunnen we ingrijpen als het de verkeerde kant opgaat. We kunnen dan ook zien hoe andere landen het doen. Het verzamelen van cijfers is vaak de meest objectieve manier om een discussie die begrijpelijkerwijs zeer emotioneel is, in perspectief te kunnen plaatsen.
De heer Van Nispen heeft de motie op stuk nr. 9 ingediend, waarin hij verzoekt om de onderzoekscapaciteit bij het NFI zo veel als mogelijk uit te breiden op basis van de reeds bij het Openbaar Ministerie en de politie aanwezige gegevens over de behoefte aan sporenonderzoek. Deze motie moet ik om twee redenen ontraden. De eerste is dat ik het niet zorgvuldig vind om vooruit te lopen op het onderzoek naar de capaciteitsvraag waar ik het WODC om gevraagd heb. De tweede is dat deze motie ongedekt is.
Mevrouw Van Toorenburg ging in op het feit dat in de capaciteitsmodellen de aangiftes als belangrijke grondslag worden gehanteerd. Ik begrijp haar vraag of op die manier wel recht wordt gedaan aan het belang van de georganiseerde criminaliteit, omdat er in dat kader nauwelijks aangiftes binnenkomen. Ik wil daar eigenlijk apart op terugkomen, wetend dat er ook haalcriminaliteit is, zoals dat dan heet. Dit vergt een gefundeerd antwoord over de capaciteitsberekening.
Mevrouw Van Toorenburg sprak wederom over de Veiligheidshuizen. Nogmaals, we hebben niet op de Veiligheidshuizen bezuinigd. Integendeel. We hebben de financiering samen met de ketenpartners structureel verankerd. Hun bijdrage is niet terug te zien in de begroting. Verder is er na 2016 een extra investering gedaan in ICT-systemen. De Kamer zal in de verantwoording over dit jaar zien dat er van de kant van het ministerie weer een plusje zit.
De heer Groothuizen heeft samen met mevrouw Van Engelshoven en de heer Van Nispen een motie ingediend die ingaat op een onderwerp waarover ik nog een antwoord verschuldigd was, namelijk de doelstelling van het Openbaar Ministerie voor het waardebeslag. Die is verhoogd van 2% naar 5%. De zorg van de heer Groothuizen is dat de opsporing daar niet aan mee zou werken. Inmiddels heb ik navraag kunnen doen. Op zich herkennen wij het beeld niet. De motie roept de regering op om te bewerkstelligen dat het OM en de opsporingsdiensten zich committeren aan de verhoogde doelstelling voor waardebeslag. Omdat ik de ambitie deel, maar bij de snelle navraag geen zorgelijke geluiden heb gehoord, beschouw ik deze motie als ondersteuning van beleid. Ik laat het oordeel daarover aan de Kamer.
De heer Groothuizen (D66):
Ik wil het even heel helder krijgen. De Minister zegt dat hij het beeld niet herkent. Dat is wat vaag. Wat herkent hij precies niet? Is de doelstelling niet verhoogd? Ligt er een keihard commitment van de opsporingsdiensten? Zo ja, waaruit blijkt dat dan?
Minister Blok:
Ik herken niet het beeld dat de opsporingsdiensten niet mee zouden willen werken. Daarom beschouw ik de motie, die nog eens oproept tot die medewerking, als ondersteuning van beleid.
De heer Van Oosten ging nogmaals in op het capaciteitsmanagement. Hij relateerde dit aan het rapport van de commissarissen van de Koning. Zoals de heer Van Oosten weet, is de heer Kuijken de werking van de nationale politie, inclusief het capaciteitsmanagement, aan het evalueren. Ik ben heel benieuwd naar zijn bevindingen in antwoord op de wezenlijke vraag of er voldoende capaciteit is en of die goed wordt toegedeeld. Een reactie op het stuk van de commissarissen van de Koning wil ik geven na ommekomst van het rapport van de heer Kuijken. Ik wijs er wel op dat het sturen op capaciteit ook kan betekenen dat je over regio's heen gaat sturen. Mijn ervaring is dat lokale bestuurders dat niet leuk vinden. Ik wil dus eerst afwachten wat de heer Kuijken hiervan zegt. Ik heb goed nota genomen van het rapport van de commissarissen van de Koning, maar vind het zuiver om dat tegen de achtergrond van dat bredere onderzoek van een reactie te voorzien.
Ik hoop hiermee ook de vragen uit de tweede termijn beantwoord te hebben.
De voorzitter:
Met dien verstande dat u van mij nog een korte vervolgvraag krijgt over de meest efficiënte inzet van politiepersoneel en dus over dat capaciteitsmanagement. Ik heb van de Rekenkamer begrepen dat u als Minister het belang van capaciteitsmanagement onderschrijft. Ikzelf relateer dit nu aan het rapport van de commissarissen van de Koning omdat daarin wordt gesproken over schaarste van politiepersoneel op het platteland. Ik kan mij voorstellen dat het een zich tot het ander verhoudt. Maar nog even los van het rapport stelt ook de Rekenkamer vast dat er op dit gebied vraagstukken zijn. Ik begrijp van de Rekenkamer dat het ministerie dit onderschrijft en dat u dat dus ook doet. Wat gaan we hier nu aan doen? Of wilt u eerst afwachten waar de commissie-Kuijken mee komt?
Minister Blok:
Ik vind dit een heel belangrijk onderwerp. Dit is nou typisch een punt waarbij de papieren werkelijkheid en de praktijk op de werkvloer – om even in termen van de heer Van Nispen te spreken – uiteenlopen. Ik hoor op de werkvloer waarom dit ingewikkeld is. Ik ging daar al uitgebreid op in. Het heeft deels te maken met heel ingewikkelde regelingen die we moeten aanpakken, deels met managementcultuur en een klein beetje met ICT. Maar het heeft ook te maken met de politieke capaciteitsvraag, die ik hier vaak met de Kamer deel, maar waarin ook commissarissen en burgemeesters zich begeven. De heer Aalbersberg, korpschef van Amsterdam, gaf aan dat hij in Amsterdam meer capaciteit wil, wat ik begrijp. Enige tijd later geven de commissarissen van de Koning aan dat het probleem juist niet in de steden zit, maar op het platteland. Het is wel fijn als we in deze veelheid aan opinies uiteindelijk een keuze kunnen maken. Nogmaals, we weten daarbij dat de vraag altijd groter is dan het aanbod.
De grote vraag of je ook over regio's heen mag sturen, is zo'n wezenlijk onderdeel van de evaluatie van de nationale politie dat ik vind dat we daarvoor echt het rapport van de heer Kuijken nodig hebben. Ik gaf al aan dat daarachter ook een managementvraag ligt. Ook binnen de huidige afspraken zijn er verbeteringsslagen mogelijk. Daar wijst de Rekenkamer ook op. De regelgeving is ingewikkeld, maar het is niet onmogelijk. Soms vraagt het wat ongemakkelijke gesprekken, maar het dienstbelang kan toch echt vereisen dat iemand er de komende week ook is. Met die maatregelen op korte termijn ga ik niet wachten. Ik wil daar voor de zomer op terugkomen. De maatregelen op lange termijn wil ik nemen op basis van het rapport van de heer Kuijken.
De voorzitter:
Dank u. Mevrouw Van Toorenburg heeft ook nog een korte vraag. Ik denk dat we daarna langzaam bij een afronding komen.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik wil alleen maar van de Minister weten wanneer hij naar de Kamer komt met zijn toezegging om te kijken naar de haalcriminaliteit en de aangiftedelicten ten opzichte van het WODC-prognosemodel.
Minister Blok:
Dat wordt in het najaar.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Mag ik het zo begrijpen dat het zo'n beetje rond de najaarsnota wordt?
Minister Blok:
Het najaar.
De voorzitter:
Het najaar. Daar zult u het mee moeten doen, mevrouw Van Toorenburg.
We zijn aan het eind van dit wetgevingsoverleg gekomen. Ik heb een viertal toezeggingen genoteerd. Ik vraag de collega's en de bewindspersonen om even kritisch mee te luisteren of ik het goed verwoord.
– De Minister zal de Kamer schriftelijk informeren over zijn reactie op de conclusies van de pg inzake strafbeschikkingen.
– De Minister informeert de Kamer in het najaar over de uitkomsten van het onderzoek naar de wachttijd bij zedenzaken, naar aanleiding van de zaak in Hoorn.
– De Kamer wordt in het najaar schriftelijk geïnformeerd over de capaciteitsvraag in relatie tot de haal- en aangiftedelicten.
– De Kamer wordt schriftelijk geïnformeerd over het rapport van de commissarissen van de Koning na het onderzoek van de heer Kuijken.
Minister Blok:
De toezegging over de procedures bij zedenmisdrijven is niet puur op grond van de zaak in Hoorn gedaan. Mevrouw Van Toorenburg wees er terecht op dat daar al langer vragen over zijn.
De voorzitter:
Waarvan akte. Er zijn twee moties ingediend. Ik kijk naar de collega's. Is er aanleiding om daar nog iets aan te wijzigen? Dat is niet het geval. Dan wordt over de moties aanstaande dinsdag gestemd.
Ik dank de collega's, in het bijzonder voor het feit dat we dit binnen de tijd hebben weten te halen. Ik dank ook de beide bewindspersonen, hun staf en alle toehoorders.
Sluiting 12.27 uur.