Vastgesteld 15 juni 2017
De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen van haar bevindingen. Het verslag behandelt alleen die onderdelen waarover door de genoemde fracties inbreng is geleverd.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
Inleiding |
1 |
Algemeen |
2 |
Europese richtlijnen |
3 |
ILUC-richtlijn |
3 |
Hoofdlijnen wijzigingen Wet milieubeheer |
4 |
Verhouding tot bestaande regelgeving |
12 |
Handhaving |
12 |
Gevolgen voor burgers, bedrijven, overheid en milieu |
12 |
Overig |
13 |
Artikelsgewijs |
13 |
Reactie op moties inzake biobrandstoffen |
14 |
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer (Wm) in verband met de implementatie van de Indirect Land Use Change (ILUC)-Richtlijn en hebben hierover enkele vragen.
De leden van de PVV-fractie hebben met ongenoegen kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel en willen de regering nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Wm in verband met implementatie van de ILUC-richtlijn. Hierover hebben deze leden nog vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de wijziging van de Wm in verband met de implementatie van de ILUC-richtlijn (kwaliteit van benzine en dieselbrandstof en het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen) en hebben daarover een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Aan de orde is met name het biobrandstoffenbeleid. Biobrandstoffen zijn bedoeld om het aandeel fossiele brandstoffen te verminderen en zouden een duurzamer alternatief moeten zijn. Deze leden zien echter dat conventionele biobrandstoffen tot meer schade aan milieu, mens en omgeving kunnen leiden dan fossiele brandstoffen, met name bronnen als soja, palmolie en suikerriet. Deze leden zijn niet tevreden met het wetsvoorstel dat nu voorligt. In het voorstel is vooral de jaarverplichting veel te hoog, met negatieve sociale gevolgen en negatieve gevolgen voor het milieu. Ook is de limiet voor conventionele biobrandstoffen te hoog. In het licht van de zorgen rondom biobrandstoffen willen deze leden graag een aantal vragen stellen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van voorliggend voorstel en hebben daar nog enkele vragen over.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijziging van de Wm in verband met de implementatie van de ILUC-Richtlijn. Zij willen hier enkele vragen over stellen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en willen hierover nog enkele vragen stellen.
Algemeen
De leden van de PVV-fractie zien niets in een bijmengverplichting, omdat dit resulteert in hogere kosten voor de automobilist, het verbranden van voedsel in de tank en in het ergste geval schade aan de auto en daardoor mogelijk ongelukken. Deze leden hekelen dan ook de betiteling van dit wetsvoorstel die suggereert dat het om de kwaliteit van de benzine gaat, terwijl het in feite ordinair duurzaamheidsgedram betreft. Daarom willen deze leden vragen of de regering aan kan geven wat automobilisten in Nederland tot op heden aan meerkosten betaald hebben dankzij de huidige bijmengverplichting en wat Nederlandse automobilisten extra gaan betalen door deze aanscherping van de bijmengverplichting? Indien de regering niet in staat is om deze vragen te beantwoorden, is de regering dan bereid om dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Verder zijn deze leden ook benieuwd hoeveel voedsel reeds in de tank van Nederlandse auto’s is verbrand, dankzij de verplichte bijmenging van deze kwalijke conventionele biobrandstoffen. Verder zijn deze leden ook benieuwd of cijfers bekend zijn van het aantal mensen dat omgekomen is van de honger door het gebruik van deze conventionele biobrandstoffen. Ook zijn deze leden benieuwd of in Nederland of andere landen wel eens onderzocht is in hoeverre het gebruik van biobrandstoffen, en E10 in het bijzonder, resulteert in extra ongelukken, doordat het zoals bekend aluminium en rubber onderdelen van sommige auto’s aantast. Indien dit niet bekend is, zou de regering dit dan niet eerst willen onderzoeken alvorens het de verkeersveiligheid van zo’n 900.000 automobilisten in Nederland in gevaar brengt?
De leden van de CDA-fractie vragen of de belangrijkste doelstelling van het biobrandstoffenbeleid het terugbrengen van CO2-uitstoot is. Waarom wordt dan niet gekozen voor een systeem waarbij biobrandstoffen worden gewaardeerd op basis van hun bijdrage aan het reduceren van CO2-uitstoot? Welke toename van uitvoeringslasten zou een dergelijke systeemverandering met zich meebrengen voor de rijksoverheid, zo vragen deze leden. Is de regering bereid om een overzicht te geven van deze kosten?
Europese richtlijnen
De leden van de VVD-fractie lezen dat leveranciers tot eindverbruik voldoen aan hun jaarverplichting door op 1 april over voldoende hernieuwbare brandstofeenheden (HBE’S) op hun rekening te beschikken. Wat is het aantal voldoende HBE’s waarover leveranciers moeten beschikken? Welke instantie controleert of hernieuwbare energie aan de eisen voldoet? Wie controleert of de leveranciers op een juiste wijze aan de jaarverplichting voldoen?
De leden van de VVD-fractie lezen dat leveranciers van brandstof verplicht zijn om zo geleidelijk mogelijk de broeikasgasemissies ten opzichte van 2010 met 6 procent te verminderen en daaromtrent te rapporteren. Op welke manier gaat dat rapporteren in zijn werk? Hoe oordeelt de regering over de administratieve lasten met betrekking tot het rapporteren?
De leden van de CDA-fractie vragen in welke mate de bijmenging van biobrandstoffen bijdraagt aan het halen van het doel van 14% duurzame energie in 2020 in de nationale energieverkenning. Gaan we het aandeel waarmee rekening wordt gehouden halen in het licht van de afgenomen bijmenging van biobrandstoffen in 2016?
ILUC-richtlijn
De leden van de CDA-fractie lezen dat onderdeel van de ILUC-richtlijn is dat lidstaten verslag uitbrengen over de broeikasgasemissies «gedurende de levenscyclus per eenheid energie». Deze leden vinden dit niet helder geformuleerd. Kan hier meer helderheid over worden verschaft? Hoe komen de ramingen tot stand en wie maken die?
Tevens vragen de leden van de CDA-fractie hoe Nederland omgaat met de mogelijkheid om biobrandstoffen die worden geleverd voor gebruik in de luchtvaart, te laten meetellen. Wat heeft dit voor gevolgen? Gezien het feit dat de luchtvaart een sterk groeiende, internationale markt is, vragen de leden van de CDA-fractie wat de gevolgen hiervan zijn voor de biobrandstoffenmarkt. Voorziet de regering een vergelijkbare toekomstige ontwikkeling voor wat betreft de zeevaart?
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de factor waarmee het hernieuwbare deel van elektriciteit mag worden vermenigvuldigd, naar 5 x voor wegvervoer en 2,5 x voor spoor wordt verhoogd. Een elektrische auto is echter circa acht tot tien keer efficiënter dan een voertuig met een verbrandingsmotor. Waar zijn de factoren voor wegvervoer en spoor op gebaseerd?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat de klimaatdoelen die worden beoogd met het bijmengen van biobrandstoffen veel sneller, schoner, veiliger en goedkoper te realiseren zijn door wegverkeer elektrisch te laten rijden. De ontwikkelingen op dit terrein gaan heel hard. De eerdere verwachting dat er een tussenfase nodig zou zijn waarbij dezelfde voertuigen op andere brandstoffen zouden rijden, blijkt niet juist. Deze leden zien daarom het liefst dat het wegverkeer zo snel mogelijk overschakelt op elektrisch rijden op wind en zon. Biobrandstoffen hebben nog wel een rol te vervullen in het verduurzamen van lucht- en scheepvaart, aldus deze leden. De trage technische vernieuwing enerzijds en de lange reisafstanden anderzijds maken dat de huidige accutechnologie op dit moment een onvoldoende antwoord is voor dat probleem. Moeten biobrandstoffen bijgemengd worden in brandstoffen voor het wegverkeer? Is het mogelijk om de toepassing en bijmenging van biobrandstoffen te beperken of te concentreren op die sectoren waar elektrificatie vooralsnog niet mogelijk is?
De leden van de SP-fractie vragen of in de eigenlijke duurzaamheidscriteria ook naar de keten als geheel wordt gekeken. Een biobrandstof kan wel wat directe uitstoot betreft duurzamer zijn dan de fossiele brandstof die wordt vervangen, maar over het geheel van produceren een grotere CO2-impact hebben. In hoeverre wordt dit meegenomen in de criteria zelf en in hoeverre werkt dit verplichtend in de overige eisen? Hoe krijgt dit bijvoorbeeld zijn beslag in de rapportageverplichting ten aanzien van het «from well to wheel»-principe? Op welke wijze brengen de lidstaten verslag uit over het indirect landgebruik? Op welke informatie baseren de lidstaten zich? Deze leden zien genoemde punten graag verder toegelicht.
De leden van de SP-fractie vragen een verdere toelichting op de keuze voor het systeem van HBE’s. Deze systematiek van verhandelbare eenheden lijkt op dezelfde systematiek als het Emissions Trading Scheme (ETS) te zijn gebaseerd. In hoeverre zijn alle mogelijke ongewenste neveneffecten in kaart gebracht? Deze leden vragen waarom dit systeem van HBE’s wel zou werken terwijl ETS dat niet doet.
Verder vragen deze leden of het klopt dat nu gewerkt zal worden met drie verschillende HBE’s met verschillende CO2-waardes. Blijven deze drie verschillende waarden ook na 2020 bestaan, of gaan deze dan over in één HBE?
De leden van de SP-fractie vragen ook waar de CO2- waarde, toegekend aan de HBE, op wordt gebaseerd. Ook vragen zij een verdere verduidelijking van de mogelijkheid van het «sparen» van HBE’s voor toekomstige jaren. Ondermijnt deze mogelijkheid niet juist de intentie tot een drastische reductie van CO2-uitstoot te komen?
De leden van de SP-fractie vragen hoe biobrandstoffen voor gebruik in de luchtvaart worden meegerekend. Gebeurt dit door te kijken naar het aantal vluchten vanuit/naar een lidstaat of door te kijken naar in het land gevestigde vliegmaatschappijen die gebruik maken van biobrandstoffen?
Hoofdlijnen wijzigingen Wet milieubeheer
De leden van de VVD-fractie constateren dat «foodbased» biobrandstoffen zijn geproduceerd uit granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers en oliegewassen en uit gewassen die als hoofdgewas primair voor energiedoeleinden op landbouwgrond worden geteeld. Geavanceerde biobrandstoffen die de definitie HBE-conventioneel krijgen maar zijn geproduceerd uit afval en/of residuen, worden dan niet op de Annex IX lijst gezet. Deelt de regering de mening dat dit innovatie tegenwerkt en dat dit tot onzekerheden kan leiden voor de producenten van geavanceerde biobrandstoffen? Hoe wil de regering dit proces verbeteren? Heeft de regering het bedrijfsleven of de belangenorganisaties hierover geconsulteerd? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering bedrijven in de biobrandstoffensector genoeg tijd wil geven om investeringen te doen in geavanceerde en innovatieve biobrandstoffen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering aan kan geven waaruit is gebleken dat een verlaging van de limiet zal leiden tot meer investeringen voor de productie van meer geavanceerde biobrandstoffen. Kan de regering voorbeelden geven van lidstaten waar een verlaging van de limiet heeft geresulteerd in de beoogde transitie?
De leden van de VVD-fractie merken op dat er conventionele biobrandstoffen zijn die aantoonbaar een broeikasgasbesparing realiseren van 60% en meer. Waarom kunnen deze biobrandstoffen niet meer meetellen, terwijl ze wel een bijdrage kunnen leveren aan de reductieverplichting?
De Nederlandse Emissie Autoriteit (NEa) kent mogelijk HBE’s toe aan biodiesel terwijl deze brandstof niet in alle gevallen in Nederland wordt verbruikt, zo merken de leden van de VVD-fractie op. Deze leden stellen vast dat er dus mogelijk biodiesel wordt geëxporteerd terwijl er wel HBE’s in Nederland voor worden geclaimd. Zijn de genoemde geëxporteerde volumes «used cooking oil»-biodiesel of andersoortige biodiesel? Wat kunnen de gevolgen hiervan zijn?
De leden van de VVD-fractie lezen dat in de ILUC-richtlijn een indicatieve subdoelstelling van 0,5% is geïntroduceerd om het gebruik van geavanceerde (bio)brandstoffen te stimuleren. Hiervan mogen lidstaten gemotiveerd afwijken. Deze leden vragen wat er van een dergelijke motivatie wordt verwacht. Hoeveel is de toegestane afwijkingsmogelijkheid?
De leden van de PVV-fractie verbazen zich erover dat in dit onderdeel van de memorie van toelichting met geen woord wordt gerept over de schadelijke gevolgen voor mens en milieu dankzij de productie van conventionele biobrandstoffen, maar louter over de hogere broeikasgasintensiteit. Deze leden hebben sterk de indruk dat de regering zo gefixeerd is op de CO2- en energiedoelstellingen dat zij vergeet dat de consequenties van dit beleid zijn dat er grootschalige ontbossing plaatsvindt en dat het voedsel van met name de allerarmsten op deze wereld in onze tanks verdwijnt, met alle gevolgen van dien. Deze leden willen de regering dan ook wederom confronteren met de gevolgen van dit duurzaamheidsbeleid en vragen de regering of zij trots is op dit duurzaamheidsbeleid en het resultaat daarvan. Deze leden zijn dat in ieder geval niet en willen zich bij deze dan ook nogmaals distantiëren van dit huidige en toekomstige biobrandstoffenbeleid. Deze leden hebben een dergelijke bijmengverplichting nooit gewild en zullen daar ook nooit voor pleiten. Wat is er op tegen om de ontwikkeling van betere en echt duurzame (bio)brandstoffen gewoon aan de markt over te laten zonder fiscale stimulering of verplichting vanuit de overheid? Laat de grote multinationals zoals Shell maar eens bewijzen of die groene praatjes van ze ook echt gemeend zijn of dat deze louter bedoeld zijn voor de bühne om hun achterliggende verdienmodel te maskeren. Deze leden verzoeken de regering dan ook met klem af te zien van deze nieuwe bijmengverplichting en tevens de huidige bijmengverplichting op te heffen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat er wat betreft de implementatie van de ILUC-richtlijn onduidelijkheid is over het Europese post-2020 beleid inzake brandstoffen. Wanneer komt hier meer duidelijkheid over? Is Nederland, en de huidige systematiek, voldoende voorbereid op eventuele koerswijzigingen?
De leden van de CDA-fractie denken dat de voorgestelde invulling van de limiet voor conventionele biobrandstoffen, waarbij álle enkeltellende biobrandstoffen worden gelimiteerd, geen recht doet aan de verscheidenheid van deze conventionele biobrandstoffen. Het kabinet stelde over deze verscheidenheid van conventionele biobrandstoffen in haar brief van 8 februari 20171: «De hoogte van deze reductiewaarden is afhankelijk van de grondstof en van het productieproces. Uit de getallen blijkt dat verschillen tussen de conventionele biobrandstoffen groot zijn.» Zo zijn er gewassen die wel degelijk een hoge broeikasgasreductie tot stand brengen. Heeft de regering de optie overwogen om bepaalde gewassen uit te zonderen van de voorgestelde limiet? Een optie zou kunnen zijn om biobrandstoffen die ten minste een bepaald percentage aan CO2-reductie realiseren, uit te zonderen. Ditzelfde gebrek aan onderscheid heeft ook tot gevolg dat de bestaande begrenzing mogelijkerwijs opgevuld wordt met biobrandstoffen met een slechtere CO2-voetafdruk zoals palm- en sojaolie. In hoeverre gaat dit wetsvoorstel dit tegen?
De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat Nederland, met de definitie van HBE-conventioneel als zijnde álle enkeltellende brandstoffen, meer biobrandstoffen limiteert dan vanuit harmonisatie-doeleinden nodig is? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen? Aangezien de limiet (de cap) voor al deze enkeltellende brandstoffen geldt, zal de vraag naar grondstoffen die staan vermeld onder Annex IX (geavanceerde en meest geavanceerde biobrandstoffen), toenemen. Dit terwijl deze grondstoffen slechts beperkt beschikbaar zijn. Dit zal de prijs opdrijven en het halen van verplichtingen bemoeilijken, zo menen deze leden. Deelt de regering deze zorgen? Wat doet zij om dit tegen te gaan?
De leden van de CDA-fractie hebben enkele vragen over de subdoelstelling voor niet-conventionele biobrandstoffen. Voor het behalen van de subdoelstelling van 0.5% voor de meest geavanceerde biobrandstoffen (deel A van bijlage IX) in 2020, is een groeipad vastgesteld. Dit groeipad stelt onder andere dat 0.3% van deze meest geavanceerde biobrandstoffen in 2018 bijgemengd moet worden. Volgens de jaarrapportage van de NEa haalt Nederland de doelen uit dit groeipad vooralsnog. Is het niet verstandig deze doelstellingen voor de komende jaren ambitieuzer te maken? Het kabinet stelde in haar brief van 8 februari 20172 nog te overwegen «de subdoelstelling meest geavanceerde biobrandstoffen al in 2018 op 0.5% vast te stellen om de innovatie en productie van deze categorie biobrandstoffen te stimuleren». Waarom is hier niet voor gekozen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Bestaat de mogelijkheid verder te kijken dan 2020 voor meest geavanceerde biobrandstoffen? Bedrijven vragen (terecht) om investeringszekerheid. Zeker bij de geavanceerde biobrandstoffen liggen de investeringskosten hoog, investeringszekerheid is dan ook geen overbodige luxe. Hoe gaat Nederland zich inzetten voor het veranderen hiervan?
De leden van de CDA-fractie hebben enkele vragen over het onderscheid tussen geavanceerde en meest geavanceerde biobrandstoffen. Hoe kan de categorie van meest geavanceerde biobrandstoffen verder worden gestimuleerd? Is er voldoende fundamenteel en toegepast onderzoek om deze categorie te bevorderen? Betrokken partijen zeggen behoefte te hebben aan regelvrije of -luwe ruimte voor pilots, is die ruimte er? Wetenschappers wijzen op de noodzaak van cascadering, in hoeverre helpt het huidige wetsvoorstel bij het gebruikmaken hiervan?
De leden van de CDA-fractie vragen wanneer duidelijk wordt of er na 2020 een Europese CO2-reductiedoelstelling voor brandstoffen zal bestaan. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat dit de primaire doelstelling van beleid wordt?
De leden van de CDA-fractie vragen waarom niet gekozen is voor CO2-sturing, de uitstoot van CO2 is immers het hoofdprobleem. Waarom wordt niet gekozen voor een systeem waar CO2-reductie centraal staat, zoals in Duitsland gehanteerd wordt. Kan verwacht worden dat CO2-sturing niet mogelijk blijkt, terwijl de grootste lidstaat van de Europese Unie dit systeem heeft ingevoerd? Hoe gaat het onderliggende wetsvoorstel ervoor zorgen dat CO2-reductie het hoofddoel blijft en hernieuwbare energie slechts een middel om dit doel te bereiken?
Begrijpen de leden van de CDA-fractie het goed dat er een overkoepelende berekening komt voor alle HBE’s die het systeem in 2018 kent voor hun CO2-equivalent in 2020? Krijgt elke HBE dan dezelfde waarde voor wat betreft hun broeikasgasemissiereductiebijdrage? Hoe komt deze berekening tot stand? Deelt de regering de mening van deze leden dat een overkoepelende berekening geen recht doet aan de zeer diverse reductieprestaties van verschillende types biobrandstoffen of categorieën HBE’s? Welke kosten zijn ermee gemoeid om deze verschillende reductieprestaties wel inzichtelijk te krijgen?
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de markt voor Upstream Emission Reductions (UER’s) er uit gaat zien. Kan de regering toelichten hoe betrouwbaar de certificaten hiervoor zijn, en welke instantie hierop gaat toezien? Aangezien het hier gaat over terugwinnen van broeikasgassen vóórdat zij de raffinaderij bereiken, moet deze certificering internationaal worden geregeld. Kan de regering hier nader op ingaan? Tevens wordt als voorbeeld het terugwinnen van methaan genoemd, hoe staat dit in verhouding tot de HBE’s die juist een CO2-equivalent krijgen? In hoeverre wordt er onderscheid gemaakt tussen de verschillende broeikasgassen?
De leden van de D66-fractie vragen naar een update van de scenario’s over de groei van de drie verschillende soorten biomassa, het totaal en de reportage aan de Europese Unie (met andere woorden de scenario’s die de Staatssecretaris eerder in een brief aan de Kamer heeft gestuurd3) wanneer de dubbeltelling enkel zou gelden voor zeer geavanceerde biobrandstoffen in plaats van voor zowel geavanceerde als zeer geavanceerde biobrandstoffen. De leden van deze fractie vragen of daarbij de drie verschillende scenario’s uitgesplitst kunnen worden, te weten het behouden van slechts de dubbeltelling voor geavanceerde biomassa in combinatie met een plafond van respectievelijk 3%, 4% en 5%. Deze leden zouden graag een heldere vergelijking willen maken met de eerder door de Staatssecretaris aan de Kamer gecommuniceerde scenario’s. Voorts vragen deze leden in hoeverre het behoud van de dubbeltelling voor enkel zeer geavanceerde biobrandstoffen een prikkel is voor marktpartijen die echt innoveren indien zij meer dan de voorgestelde minimumverplichting op de markt brengen. Met andere woorden: hoe kan worden voorkomen dat deze minimumverplichting in de praktijk tegelijkertijd ook een maximum wordt?
De leden van de D66-fractie wijzen erop dat het kabinet aangeeft dat de voorgestelde hogere jaarverplichting van 16,4% bepaald is door rekening te houden met het gegeven dat de verplichting met alleen dubbeltellende biobrandstoffen gehaald zou worden en daarmee het halen van de doelen in gevaar komt, terwijl het kabinet tegelijkertijd aangeeft dat het plafond niet lager kan zijn dan 5% gezien de krapte op de grondstoffenmarkt (voor dubbeltellende biobrandstoffen). Deze leden vragen daarom voorts om een nadere toelichting over de noodzaak van de voorgestelde jaarverplichting van 16,4%. Tevens vragen deze leden of het kabinet in de hiervoor gevraagde uitwerking van nieuwe scenario’s, waarbij uitgegaan wordt van dubbeltelling op enkel zeer geavanceerde biobrandstoffen, aangeven kan worden wat de onzekerheidsmarge ten aanzien van het halen van 10% biomassa is, en wat dat zou betekenen voor de jaarverplichting.
De leden van de D66-fractie vragen of in de hiervoor genoemde uitwerking van nieuwe scenario’s kan worden aangegeven wat het effect is op de relatieve prijsvorming tussen geavanceerd en zeer geavanceerd, en tussen conventioneel en geavanceerd, wanneer dubbeltelling alleen voor zeer geavanceerd zou gelden.
De leden van de D66-fractie vragen of het mogelijk is om in Nederland het gebruik van de meest schadelijke stromen biomassa zoals soja- en palmolie verder in te dammen dan wel volledig uit te faseren. De leden van deze fractie vragen voorts hoe het voorliggende wetsvoorstel voorkomt dat er nog gebruik wordt gemaakt van soja- en palmolie. Deze leden vragen tevens of het kabinet kan aangeven welke beleidsopties er zijn om het gebruik van de meest schadelijke stromen in Nederland te reduceren dan wel volledig uit te bannen.
De leden van de D66-fractie vragen aandacht voor de praktijk van het omzeilen van de jaarverplichting. Zij brengen in dat kader in herinnering dat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu de Kamer er eerder op heeft gewezen dat dit mogelijk is door een wetstechnisch gebrek, zodat in het voorliggende wetsvoorstel een alternatieve formulering is opgenomen waardoor het omzeilen van de jaarverplichting in de toekomst niet meer mogelijk zou moeten zijn. De leden van deze fractie verkeerden in de veronderstelling dat het kabinet voornemens was om hierover nog in overleg te treden met het bedrijfsleven. Deze leden vragen of dit overleg reeds heeft plaatsgevonden en wat de uitkomst daarvan was. Ook vragen deze leden om een nadere onderbouwing van het voorstel tot latere inwerkingtreding van de genoemde alternatieve formulering wanneer dit overleg nog altijd niet tot (bevredigende) resultaten heeft geleid om een einde te maken aan het omzeilen van de jaarverplichting, en wijzen erop dat ook de Raad van State kritisch is op deze latere inwerkingtreding.
De leden van de D66-fractie vragen waarom er bij de bepaling van de jaarverplichting geen rekening lijkt te zijn gehouden met eerste-generatie-biobrandstoffen, waarom bij de bijdrage aan de nationale hernieuwbare energie uitgegaan wordt van 36 Peta Joule (PJ) en waarom er voorts een jaarverplichting van 16.4% wordt voorgesteld als een bijdrage van 31 PJ tot 36 PJ reeds met een jaarverplichting onder de 10% zou kunnen worden bereikt. Ook vragen de leden van deze fractie wat het potentieel op korte termijn is voor tweede- generatie-biobrandstoffen, mede omdat het kabinet aangeeft dat gezien de krapte op de grondstoffenmarkt voor niet-conventionele hernieuwbare brandstoffen een lager percentage dan 5% voor conventionele brandstoffen niet verstandig is.
De leden van de D66-fractie hebben signalen ontvangen dat, doordat in het voorliggende wetsvoorstel de categorie conventionele biobrandstoffen verbreed wordt naar alle enkeltellende biobrandstoffen, dit mogelijk negatief uitpakt voor de innovatie in de biobrandstoffensector, en dat deze verbreding niet in lijn zou zijn met de ILUC-richtlijn zelf. De leden van deze fractie vragen het kabinet hierop te reflecteren en aan te geven of zij kan bevestigen dat het wetsvoorstel op dit punt is aangepast nadat consultatie met het bedrijfsleven en de Raad van State reeds had plaatsgevonden en – indien dat correct is – voorts te beargumenteren waarom voor deze werkwijze is gekozen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met grote belangstelling het rapport van CE Delft gelezen dat deze week is uitgebracht. Hierin worden de verschillende scenario’s die de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu in haar brief4 voorstelt, beoordeeld. Op basis hiervan blijkt dat het scenario waarbij een limiet van 2% is gesteld op conventionele biobrandstoffen, met behoud van dubbeltelling en een jaarverplichting van 8,4%, de voorkeur heeft. Dit scenario scoort het beste op zowel de gevolgen voor het milieu als op continuïteit. Deelt de regering deze mening als zij het onderzoek van CE Delft beziet?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering in haar laatste beleidsvoorstel voor een aangepaste hogere jaarverplichting van 16,4% kiest. Als reden geeft de regering aan rekening te houden met de verwachting dat de verplichting met alleen dubbeltellende biobrandstoffen gehaald zou kunnen worden. De regering stelt echter ook dat de ILUC-limiet niet lager kan zijn dan 5% gezien de krapte op de grondstoffenmarkt (voor dubbeltellende biobrandstoffen). Hoe kan de regering dan een dergelijk hoge jaarverplichting verantwoorden?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de Globiom-studie5 die de Europese Commissie uit heeft laten voeren, dat conventionele biobrandstoffen schrikbarend hoge broeikasgasbijdragen kunnen hebben als de indirecte effecten van veranderd landgebruik zoals ontbossing worden meegenomen in de levenscyclus van de bijgemengde biobrandstof. De rapporteur van het Europees Parlement voor het biobrandstoffenbeleid heeft voorgesteld om de ILUC-emissies mee te tellen bij het beoordelen van de biobrandstoffen. Wat zijn de daadwerkelijke effecten van dit beleidsvoorstel op klimaat, als men ILUC-effecten meetelt in het huidig wetsvoorstel? Welke CO2-besparing wordt dan daadwerkelijk bereikt in 2020? Kan op die manier ook de toevoer van de schadelijkste bronnen zoals soja- en palmolie voorkomen worden? Zijn er andere manieren om de bronnen met de meest negatieve impact te vermijden?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering aangeeft open te staan voor een verlaging van de limiet naar 3%6. Waarom kiest de regering daar in het aangepaste wetsvoorstel niet voor? Indien de dubbeltelling voor de Annex IX A (geavanceerd) wordt afgeschaft (en dus alleen op de meest geavanceerde biobrandstoffen gehandhaafd blijft), kan dan een 3% limiet heroverwogen worden? Zo nee, waarom niet?
De leden van de SP-fractie vrezen een groeiend aandeel conventionele biobrandstoffen in plaats van een afname, gezien de 5%-limiet. Graag zien zij hierop een verdere reflectie. Er worden mogelijke neveneffecten genoemd van een lagere limiet. In hoeverre treden die nu ook op, gezien het gegeven dat het aandeel van conventionele biobrandstoffen in de praktijk nu lager is dan de genoemde limiet?
De leden van de SP-fractie zien graag een verdere uitleg waarom lidstaten van de al lage 0.5% doelstelling voor geavanceerde biobrandstoffen mogen afwijken. Waarom wordt de ontwikkeling van deze echt duurzame biobrandstoffen niet verder ondersteund? Wordt de stelling dat «in principe geen extra stimulans nodig» zou zijn niet tegengesproken door het zeer lage aandeel geavanceerde biobrandstoffen?
Ook vragen de leden van de SP-fractie een verdere toelichting op het genoemde frauderisico. Welke aanwijzingen zijn daarvoor en hoe groot is het bestaande risico?
De leden van de SP zien graag een verdere toelichting op de vraag waarom door de dubbeltelling niet meer aangegeven kan worden hoe groot het aandeel conventionele biobrandstoffen is. Over deze conventionele biobrandstoffen dient toch apart te worden gerapporteerd?
De leden van de SP-fractie vragen hoe het staat met de discussie tussen lidstaten over een mogelijke CO2-reductiedoelstelling ten aanzien van brandstoffen. Er is geen herziening van de betreffende Richtlijn aangekondigd, maar kan meer worden gezegd over het krachtenveld in deze discussie? Hoe staat Nederland hierin? Hoe past een CO2-reductiedoelstelling, of juist het ontbreken hiervan, in staand en voorgenomen nationaal beleid? En hoe verhoudt het sturen op CO2-reductie zich tot deze doelstelling die gericht stuurt op het aandeel hernieuwbare energie?
De leden van de SP-fractie vinden het zorgelijk dat bedrijven en leveranciers via inkoop van uitstootrechten zoals HBE’s en UER’s door betaling gewoon door kunnen blijven gaan met vervuilen, dan wel vervuilende brandstoffen te leveren. Zij vragen waarom niet voor een reductieverplichting in algemene zin is gekozen. Hoe zullen leveranciers die de verplichting invullen met vooral opgekochte rechten toch worden gestimuleerd ook zelf te verduurzamen?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen nadere toelichting op het verhogen van de jaarverplichting tot 16,4% in verhouding tot het besluit om de dubbeltellingsregeling te behouden. De regering meldt dat anders het behalen van de doelen in gevaar zou komen. Tegelijkertijd kan volgens de regering de ILUC-limiet niet lager zijn dan 5% in verband met de krapte op de grondstoffenmarkt. Kan de regering deze krapte op de grondstoffenmarkt nader onderbouwen? Waarom is het noodzakelijk om de jaarverplichting te verhogen? Op welke manier staan de lagere volumes biobrandstoffen door behoud van de dubbeltelling in verhouding tot deze hogere jaarverplichting? Erkent de regering dat verdere beperking van conventionele brandstoffen wenselijk is, gezien de risico’s voor het milieu, voedselzekerheid, landrechten en sociale rechten?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen nadere onderbouwing van de ILUC-limiet van 5% en het verhogen van de jaarverplichting in verhouding tot de beoogde CO2-reductie. Erkent de regering dat, ondanks verhoging van de jaarverplichting en de toename van biobrandstofvolumes, nog steeds onzekerheid bestaat of deze beleidskeuze tot voldoende afname van CO2-emissies leidt?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de richtlijn de mogelijkheid geeft om ook voor de Richtlijn brandstofkwaliteit (FQD) een limiet te stellen op conventionele biobrandstoffen, naast de limiet van 5% binnen de Richtlijn voor hernieuwbare energie (RED). Zo ja, is de regering bereid om ook binnen de FQD een ILUC-limiet in te stellen? Hoe wordt voorkomen dat conventionele biobrandstoffen zullen toenemen als gevolg van de FQD-verplichting die (anders dan de bijmengverplichting) ruimte geeft voor een toename van eerste-generatie-biobrandstoffen?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de inzet van Nederland na 2020. Zet de regering in op volledige afbouw van conventionele biobrandstoffen? Op welke termijn moeten conventionele biobrandstoffen afgebouwd zijn? Wat is de inzet van Nederland op het verhogen van de bijmengverplichting richting 2030?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen op welke manier fraude bij de dubbeltellingsregeling wordt tegengegaan, aangezien de NEa kwetsbaarheden in het systeem heeft geconstateerd.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen toelichting op de definitie van HBE-conventioneel, waarbij verbreding is naar enkeltellende biobrandstoffen. Betekent deze verbreding dat ook de inzet van biobrandstoffen wordt gelimiteerd die niet onder de definitie voor de limiet uit de ILUC-richtlijn vallen? Betekent deze verbreding dat ook biobrandstoffen die uit afval en residuen zijn geproduceerd worden ingeperkt? Leidt dit niet tot een beperking van innovatie in de sector?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen een reactie op de voorlopige cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over het volume biobrandstoffen in 2016, waaruit blijkt dat de totale bijmenging is gedaald.7 Het CBS noemt als belangrijke oorzaak een verandering in de wet, waardoor brandstoffen die niet op de Nederlandse markt komen, ook kunnen meetellen voor de verplichting. Op welke manier gaat de regering daadwerkelijke leveringen op de Nederlandse markt meten? Is de regering bereid om de Wm hier op aan te passen?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de regering heeft overwogen om de transparantie van de brandstoffenmix op bedrijfsniveau verder te verbreden, zodat naast transparantie over de herkomst van biobrandstoffen ook transparantie richting consumenten bestaat over de herkomst van fossiele brandstoffen. Wordt voor fossiele transportbrandstoffen niet dezelfde transparantie geëist als voor biobrandstoffen? Waarom niet, zo vragen deze leden.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden conventionele biobrandstoffen geen oplossing voor het opraken van fossiele brandstoffen. Biobrandstoffen uit bijvoorbeeld maïs en palmolie bedreigen de voedselvoorziening, zorgen voor ontbossing en dragen bij aan de opwarming van de aarde. Deze leden vinden dat doelstellingen met betrekking tot duurzame energie niet mogen leiden tot een hogere prijs voor voedsel en verdere ontbossing. Het gebruik van conventionele biobrandstoffen zou daarom niet moeten worden toegestaan in duurzaam energiebeleid. Ook zou er een Europees verbod moet komen op het gebruik van conventionele biobrandstoffen als biobrandstof. Deelt de regering de mening dat het gebruik van conventionele biobrandstoffen (geïmporteerde plantaardige oliën) onwenselijk is, en zodoende tot 0% beperkt dient te worden? Zo nee, waarom niet?
De regering heeft verschillende beleidsscenario’s gepresenteerd, gericht op biobrandstoffen.8 De leden van de PvdD-fractie betreuren dat de optie van 0% conventionele biobrandstoffen hierin niet is meegenomen als scenario. Kan de regering uitleggen waarom ze de biobrandstoffen met de meest schadelijke gevolgen voor milieu en maatschappij niet gewoon verbiedt? Kan de regering inzichtelijk maken welke mogelijkheden zij heeft om bijmenging van deze schadelijke biobrandstoffen tegen te gaan? Wat zouden de gevolgen hiervan zijn voor het behalen van de doelen van de Richtlijn hernieuwbare energie (RED)?
Tot slot richten de leden van de PvdD-fractie zich op de stimulering van geavanceerde biobrandstoffen (recycling van frituurvet en dergelijke) Hoe gaat de Staatssecretaris voorkomen dat negatieve (onvoorziene) gevolgen ontstaan en toenemen bij een toenemende vraag naar geavanceerde biobrandstoffen, zoals die ook naar voren kwamen bij de conventionele biobrandstoffen? Worden sociale gevolgen gemonitord en milieucriteria en het zogeheten voorzorgsbeginsel toegepast?
Verhouding tot bestaande regelgeving
De leden van de CDA-fractie vragen wanneer zij het nieuwe Besluit energie vervoer kunnen verwachten. Ligt hier voldoende (Europees) wetenschappelijk onderzoek aan ten grondslag? Op basis waarvan wordt vastgesteld welke biobrandstoffen dubbel mogen worden geteld? Hoe worden deze categorieën biobrandstoffen die voor dubbeltelling in aanmerking komen gecontroleerd op herkomst en samenstelling?
Handhaving
De leden van de CDA-fractie vragen hoe vaak bestuursrechtelijk dan wel strafrechtelijk handhavend opgetreden is door de NEa ten aanzien van de naleving van de bijmengverplichting door bedrijven. De NEa constateerde dat er een hoog frauderisico is bij biobrandstoffen en in hogere mate b biobrandstoffen die dubbel tellen.9 De NEa geeft aan dat er geen zicht bestaat op de daadwerkelijke fysieke stromen en dat de handhaafbaarheid onvoldoende is. De NEa doet ook een aantal aanbevelingen, te weten:
1) Verbeter de mogelijkheden voor publiekrechtelijk toezicht en handhaving. Introduceer meer elementen van overheidstoezicht in aanvulling op het systeem van privaat toezicht. Dat kan bijvoorbeeld door een combinatie van een Europese toezichthouder op Europese duurzaamheidssystemen en nationale toezichthouders rondom biobrandstoffen.
2) Vergroot de traceerbaarheid van de stromen bijvoorbeeld door voor gemengde stromen te vereisen dat de administratieve werkelijkheid aansluit bij de fysieke werkelijkheid.
3) Zorg voor heldere, in Europa zo veel mogelijk geharmoniseerde wet- en regelgeving.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of zij op elk van deze aanbevelingen kan reageren, hoe het voorliggende wetsvoorstel aan elke aanbeveling tegemoet komt en/of op welke andere wijze gevolg wordt gegeven aan deze aanbevelingen.
Gezien het behoud van de dubbeltelling en de hogere jaarverplichting vragen de leden van de CDA-fractie hoe de regering fraude gaat voorkomen met gebruikt frituurvet. Is het überhaupt mogelijk dat we zoveel gebruikt frituurvet importeren als op dit moment het geval lijkt?
Gevolgen voor burgers, bedrijven, overheid en milieu
De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering ervan uit gaat dat administratieve lasten voor bedrijven zoveel mogelijk worden beperkt door te kiezen voor aansluiting bij de bestaande systematiek. Waar is deze aanname op gebaseerd? Ook gaat de regering ervan uit dat bedrijven, omdat zij toch al moeten voldoen aan hun jaarverplichting, nauwelijks extra kosten hoeven te maken. Kan de regering deze aanname toelichten?
Volgens de regering is er geen sprake van meer kosten voor de consument. De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering deze conclusie heeft getrokken. Zoals de regering zelf schrijft is het moeilijk om in te schatten wat de ontwikkelingen zullen zijn op de toekomstige biobrandstofmarkt. Voor wie zijn dan de extra kosten die wellicht voortkomen uit het voldoen aan de doelstellingen door brandstofleveranciers? Deze leden willen graag een indicatie van de meerkosten per liter aan de pomp. Wanneer dat onbekend is, op welke termijn kan de regering de Kamer daar dan wel over informeren? Hoe wil de regering de term «eenvoudig» definiëren in de zinsnede «De extra kosten hangen vooral af van hoe eenvoudig de brandstofleveranciers aan deze doelstellingen kunnen voldoen»?
Overig
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd in hoeverre de regering een overlap ziet tussen de verduurzaming van onze brandstoffen en specifiek de rol van waterstof in dat verband. In hoeverre is de regering bereid de Nederlandse ontwikkelingen inzake waterstof te stimuleren? Kunnen deze leden er vanuit gaan dat Nederland zich aansluit bij het Europees biobrandstoffenbeleid na 2020?
Het onderhavige wetsvoorstel focust op het maken van brandstof uit massa, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Zij vragen in hoeverre er in dit verband aandacht is voor «power to fuel». Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) stelt dat Nederland hier een geschikte infrastructuur voor heeft en dat dit het transitieproces robuuster maakt. Hoe zorgt Nederland ervoor dat deze voordelen benut worden?
De leden van de D66-fractie vragen op welke manier de ons omringende landen (bijvoorbeeld België, Duitsland en Frankrijk) voornemens zijn om deze richtlijn te implementeren. De leden van deze fractie vragen wat we daarvan kunnen leren, en welke impact de implementatiekeuzes van de ons omringende landen hebben op de markt voor biomassa in Nederland?
De leden van de SP-fractie missen een toelichting op eventuele gevolgen voor de consument. Wat gaat voorliggend voorstel betekenen voor de prijzen aan de pomp?
Is als gevolg van deze richtlijn en de eerder aangekondigde verplichte invoering van E10 alle brandstof bijgemengd? Is er een oplossing gevonden voor de 10% van de auto’s die niet op E10 kan rijden? Wat betekent dit voor het verdere wagenpark, kunnen overige automobilisten bijvoorbeeld problemen gaan ondervinden met de verbrandingsmotor of is er geen sprake van een dergelijk risico?
Artikelsgewijs
Onderdeel C (artikel 9.7.1.1)
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de stijging van de jaarverplichting voor biobrandstoffen in 2016 zich verhoudt met de door het CBS aangegeven daling van bijmenging in 2016.
De leden van de CDA-fractie vragen waarom de gesprekken, zoals aangekondigd in reactie op de opmerkingen van de Afdeling Advisering van de Raad van State over de verschillen tussen de cijfers van de NEa en het CBS, nog niet gevoerd zijn voorafgaand aan de totstandkoming van het wetsvoorstel. Deze leden vragen wanneer deze gesprekken gehouden worden, en of de redenen van dit «lek» verantwoord kunnen worden. De leden van de CDA-fractie vragen wat dit soort lekken zeggen over het opgezette systeem en de handhaving daarvan? Deze leden vragen wanneer het onderzoek hiernaar is afgerond en wanneer de Kamer daarover wordt geïnformeerd. Kan de Kamer hierover geïnformeerd worden vóór de plenaire behandeling van het voorliggende wetsvoorstel?
Reactie op moties inzake biobrandstoffen10
De leden van de VVD-fractie delen de mening dat het wenselijk is om bij biobrandstoffen te sturen op broeikasgasreductie. De Staatssecretaris geeft in deze Kamerbrief aan geen uitvoering te kunnen geven aan de motie-Dijkstra11 maar geeft hier zelf invulling aan door E10 te verplichten. Zoals de Staatssecretaris zelf al aangeeft, 10% van de auto’s in Nederland kan niet rijden op E10 en daarom is zij van plan in overleg te gaan met betrokken stakeholders en consumentenorganisaties. De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris met welke stakeholders en consumentenorganisaties zij in overleg wil gaan en op welke termijn. Op welke manier is zij van plan deze 10% in te lichten over de gevolgen van het invoeren van E10? Welke garanties zijn er dat de huidige benzine met maximaal 5% ethanol beschikbaar blijft? Hoeveel duurder is E10 in vergelijking tot E5? Kan dit geconcretiseerd worden door aan te geven hoeveel een liter aan de pomp meer gaat kosten? Hoe wordt een groot prijsverschil beperkt? Denkt de Staatssecretaris ook aan een introductie van B10? Zo ja, op welke termijn en op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PVV-fractie vragen de Staatssecretaris hoe het zit met de aansprakelijkheid indien een nietsvermoedende automobilist E10 tankt en dit resulteert in schade aan de auto of erger in een ongeval. Kan de getroffen automobilist dit dan verhalen bij zijn verzekeraar of kan hij een claim indienen bij het Rijk? Is er in landen waar deze E10-verplichting al is doorgevoerd jurisprudentie bekend over door E10 veroorzaakte schade aan auto’s of ongevallen, en zo ja, wat is daarvan het resultaat? Wordt er bij een ongeval dat komt door een mankement aan de auto überhaupt gekeken of dit veroorzaakt werd door schade door gebruik van een verkeerde brandstof? Ook zijn deze leden benieuwd hoeveel CO2-uitstoot in Nederland door dit beleid bespaard wordt en of daarbij ook het lagere verbruik is meegenomen van E10 ten opzichte van reguliere brandstof. Immers, een lager verbruik houdt in dat mensen voor hetzelfde aantal kilometers meer moeten tanken en dat zou wat deze leden betreft meegenomen moeten worden in de CO2-berekeningen en de meerkosten. Is dat ook het geval?
De leden van de PVV-fractie missen in het wetsvoorstel de gevolgen voor ongeveer 10% van ons huidige wagenpark dat ongeschikt is om op E10 te rijden. Deze leden verzoeken de regering om aan te geven waar deze circa 900.000 automobilisten straks nog kunnen tanken. Hoeveel tanklocaties gaan er naar schatting verdwijnen en blijven er nog over? En wat is het effect van de beperking van het aantal pompstations voor deze auto’s op hun benzineprijs? Immers, schaarste van het aantal pompstations zal logischerwijs resulteren in meer ruimte voor de pomphouders om de tarieven voor dit type benzine verder op te krikken.
Verder wijzen de leden van de PVV-fractie erop dat dankzij dit klimaatbeleid wederom vooral de armsten in Nederland de dupe zijn. De auto’s die ongeschikt zijn om op E10 te rijden zijn namelijk vooral oude modellen en dus veelal goedkope tweedehands gekochte auto’s. Waarom wil de Staatssecretaris met dit beleid deze groep mensen financieel nog verder op achterstand zetten? Vindt de Staatssecretaris het wenselijk om deze groep mensen, die het toch al niet breed hebben, te dwingen tot het kopen van een nieuwe auto? Zo nee, kan de Staatssecretaris aangeven van welke fiscale voordelen deze mensen kunnen profiteren als zij hun oude auto moeten vervangen en welke kosten daarmee gemoeid zijn? Hoe verhoudt dit zich tot de fiscale stimulering van elektrische auto’s, veelal luxe leasebakken? Kan de Staatssecretaris aangeven wat de geschatte kosten zijn om alle auto’s die niet op E10 kunnen rijden in Nederland te vervangen voor een vergelijkbaar model dat dit wel kan?
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de invoering van E10 invloed zal hebben op het Nederlandse wagenpark. Hoe wordt er omgegaan met auto’s die niet kunnen rijden op E10? Blijft er voldoende E5 beschikbaar? Hoe worden mensen geïnformeerd over de nieuwe situatie, en bijvoorbeeld de plekken waar ze nog wél E5 kunnen tanken?
Tijdens het Rondetafelgesprek over Biobased producten en biobrandstoffen van 19 april 2017 gaven verschillende partijen aan dat er meer transparantie nodig was binnen de biobrandstoffensector. Deze leden vragen in hoeverre het onderhavige wetsvoorstel bijdraagt aan het creëren daarvan. Kan er dankzij dit wetsvoorstel, bijvoorbeeld door «naming and shaming», gestuurd worden?
De leden van de D66-fractie lezen in eerdere communicatie over dit onderwerp dat het kabinet voornemens is om, in navolging van veel van de ons omringende landen, ook in Nederland E10 te verplichten. De leden van deze fractie constateren echter dat dit niet helder terugkomt in het voorliggende wetsvoorstel. Voorts vragen deze leden waar dit voornemen tot verplichting van E10 terug zal komen en met welke grondstoffen volgens het kabinet vervolgens aan deze verplichting zou moeten worden voldaan (conventioneel of geavanceerd) en in hoeverre dit de hoogte van de jaarverplichting mogelijk beïnvloedt. Ook vragen deze leden hoe het kabinet het effect inschat van het invoeren van E10 op de Nederlandse biobrandstoffenindustrie inclusief de investeringen die daarmee gepaard zijn gegaan. Tevens vragen zij naar de mogelijkheden die deze bedrijven in het geval van een verplichting van E10 nog hebben om te herinvesteren in innovatieve/geavanceerde biobrandstoffen. Voorts vragen deze leden of het kabinet kan aangeven welke voor- en nadelen zij ziet met betrekking tot (het introduceren van) een hogere biodiesel blend zoals B10.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Staatssecretaris in de brief van 30 maart 2017 stelt ook een verplichting van E10 te overwegen. Indien een E10 verplichting zou worden ingevoerd, hoeveel procent(punt) van de ILUC-limiet zou dan (met behulp van een inschatting op basis van de huidige grondstofverhouding in de ethanolmarkt bijvoorbeeld) in 2020 door conventionele ethanol worden ingevuld? Is de Staatssecretaris bereid om de jaarverplichting navenant te verlagen, gezien het feit dat met de verplichting een zekerheid gegeven wordt voor het invullen van de verplichting van niet-dubbeltellende biobrandstoffen?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen op welke manier de verplichting voor E10 wordt ingevuld. Wordt de verplichting ingevuld met conventionele of geavanceerde grondstoffen? Hoe wordt voorkomen dat het bijmengen van bioethanol negatieve effecten heeft op mens en milieu, inclusief landrechten en het recht op voedsel van lokale gemeenschappen? Hoe en wanneer vindt vastlegging in een algemene maatregel van bestuur plaats?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de praktische invoering van E10. Op welke manier wordt rekening gehouden met de 10% voertuigen in Nederland die niet geschikt zijn voor E10? Op welke manier vindt voorlichting aan consumenten plaats?
De leden van de PvdD-fractie willen graag reageren op het voorstel van de Staatssecretaris voor een verplichte bijmenging van 10% ethanol in benzine (E10 verplichting (Kamerstuk 30 196, nr. 541)). Heeft de Staatssecretaris inzicht in de mogelijke gevolgen van deze verplichting voor de vraag naar suikerriet, mais en andere ethanolgewassen en de gevolgen voor landgebruik en voedselproductie? Hoe wil de Staatssecretaris voorkomen dat een grotere vraag naar ethanol leidt tot een nieuwe landrush in ontwikkelingslanden, waar land(gebruiks)rechten vaak niet goed beschermd zijn en lokale voedselproducenten onteigend worden ten behoeve van suikerrietproductie voor de Europese markt?
De fungerend voorzitter van de commissie, Van Veldhoven
Adjunct-griffier van de commissie, Jansma