Ontvangen 24 januari 2018
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
In artikel I, onderdeel F, onderdeel 1, komt onderdeel b te luiden:
b. In de tweede volzin wordt na «een verhuurder is» toegevoegd: en het aantal malen in een kalenderjaar dat de huurcommissie uitspraak heeft gedaan op basis van een verzoek als bedoeld in de artikelen 7:249, 7:253, 7:254, 7:258, derde lid, of 7:260 van het Burgerlijk Wetboek, en daarbij, gelet op de strekking van het verzoekschrift, heeft geoordeeld dat de verhuurder de in het ongelijk gestelde partij is, met dien verstande dat met ingang van de derde maal dat een verhuurder de in het ongelijk gestelde partij is, het bedrag telkens kostendekkend is.
Dit amendement regelt ten eerste dat ook het aantal keren dat een verhuurder in het ongelijk is gesteld bij verzoeken over servicekosten, huurverhoging of huurverlaging meetellen bij de gedifferentieerde leges. Ten tweede regelt dit amendement dat bij de derde maal en daaropvolgend dat een verhuurder in het ongelijk wordt gesteld, de leges kostendekkend moeten zijn. Dit betekent dat de verhuurder vanaf dat moment telkens € 1.400 moet betalen. Dit zou er tevens toe kunnen leiden dat de vaste bijdrage die bonafide verhuurders moeten betalen voor de Huurcommissie, kan worden verlaagd.
Van Eijs Ronnes Koerhuis