Gepubliceerd: 8 december 2016
Indiener(s): Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD)
Onderwerpen: energie natuur en milieu
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34627-3.html
ID: 34627-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Doel en aanleiding

Het kabinet streeft in internationaal verband naar een CO2-arme energievoorziening die veilig, betrouwbaar en betaalbaar is. De uitstoot van CO2 zal drastisch teruggedrongen moeten worden om de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder de twee graden, zoals in het klimaatakkoord (Parijs 2015) is afgesproken. De transitie van een fossiel gedreven economie naar een duurzame, CO2-arme economie is al gaande, maar zal de komende decennia aan intensiteit winnen. Met voorliggend wetsvoorstel wordt beoogd bestaande belemmeringen voor de energietransitie weg te nemen en hiermee de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet toekomstbestendig te maken.

De energietransitie is een lange termijnontwikkeling met grootschalige, elkaar beïnvloedende economische, ecologische, sociale en institutionele effecten. Deze transitie kan alleen slagen als overheid, energiesector, kennisinstellingen én samenleving samenwerken bij het nastreven van gedeelde doelstellingen. Met het Energieakkoord voor duurzame groei, dat in september 2013 aan de Tweede Kamer is aangeboden (Kamerstukken II 2012/13, 30 196, nr. 202), is een belangrijke stap gezet in dit proces. Meer dan 40 partijen hebben zich in dit akkoord verbonden aan de geformuleerde doelstellingen voor 2020 en 2023. Begin 2016 heeft het kabinet het Energierapport «Transitie naar duurzaam» uitgebracht (Kamerstukken II 2015/16, 31 510, nr. 50). Met burgers, bedrijven, andere overheden en maatschappelijke organisaties is in de Energiedialoog gesproken over ieders visie op de toekomstige energievoorziening en is gewerkt aan een breder bewustzijn rond de energietransitie. De Energieagenda heeft meer duidelijk gegeven over het bereiken van een betrouwbare, betaalbare en veilige CO2-arme energievoorziening in 2050 (Kamerstukken II 2015/16, 31 510, nr. 64). Komende periode worden op basis van de Energieagenda voor de verschillende energiefunctionaliteiten transitiepaden uitgewerkt samen met alle betrokkenen. Dit neemt niet weg dat er op dit moment enkele belemmeringen in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet zijn die kunnen worden weggenomen. Door nu reeds deze aanpassingen voor te stellen, wordt de energietransitie in afwachting van de uitkomsten en implementatie van de energiedialoog en de energieagenda niet onnodig vertraagd. De voorgestelde aanpassingen zien met name op de netten die essentieel zijn om de energietransitie verder te ondersteunen. Verder worden in dit wetsvoorstel een aantal andere wijzigingen voorgesteld om knelpunten op te lossen die zich in de praktijk hebben voorgedaan.

In hoofdstuk 2 wordt beschreven hoe dit wetsvoorstel tot stand is gekomen. Hoofdstuk 3 bevat de hoofdlijnen van dit wetsvoorstel. Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de knelpunten en een overzicht van de maatregelen die in dit wetsvoorstel zijn opgenomen, In hoofdstuk 4 worden de maatregelen vervolgens nader toegelicht. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de uitvoeringstoetsen door de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) en het Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM). In hoofdstuk 6 staan de effecten voor de regeldruk. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de uitkomsten van de consultatie.

Tenslotte is in deel III een tabel opgenomen waaruit de Europeesrechtelijke context van dit wetsvoorstel blijkt.

2. Totstandkoming wetsvoorstel en relatie met wetsvoorstel Elektriciteits-en gaswet

Voorliggend wetsvoorstel bevat een aantal onderdelen uit het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet (Kamerstukken II 2014/15, 34 199, nrs. 1–3, hierna: wetsvoorstel STROOM). Dat wetsvoorstel werd op 22 december 2015 door de Eerste Kamer verworpen. Bij brief van 22 januari 2016 (Kamerstukken 2015/16, 34 199 nr. 51) is geschetst hoe na het verwerpen van dit wetsvoorstel verder zal worden gegaan met de wetgevingsagenda STROOM (Stroomlijnen, Optimaliseren en Moderniseren).

Voorliggend wetsvoorstel is het tweede in deze brief aangekondigde wetsvoorstel, na de wet van 23 maart 2016 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 (tijdig realiseren doelstellingen Energieakkoord) (Stb. 2016, 116). De bepalingen uit het wetsvoorstel STROOM die noodzakelijk zijn om de energietransitie te ondersteunen, zijn in dit wetsvoorstel opgenomen. Het wetsvoorstel bevat, ten opzichte van het wetsvoorstel STROOM, geen nieuw beleid.

3. Hoofdlijnen wetsvoorstel

Nederland is goed gepositioneerd om de transitie naar een CO2-arme energievoorziening te realiseren. De Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ondersteunen en faciliteren de energietransitie echter nog niet optimaal.

De Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet zijn geschreven om stapsgewijs marktwerking te introduceren en de overgang van een aanbod- naar een vraag gestuurde energievoorziening te begeleiden. Nu deze fase goeddeels is voltooid, dienen zich nieuwe ontwikkelingen aan op het gebied van de markt voor elektriciteit en gas die vragen om aanpassing van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. Het gaat dan bijvoorbeeld om de volgende ontwikkelingen.

  • Een groter aandeel duurzame energie. Het aandeel duurzame energie (elektriciteit, gas, warmte en koude) neemt toe. Dit leidt tot een andere energiemix, die voor een aanzienlijk deel uit bronnen zal bestaan die niet continu beschikbaar zijn (intermitterende bronnen). Dit heeft effect op ons energiesysteem aangezien een steeds groter deel van de door ons gebruikte energie bestaat uit dit soort bronnen, zoals zon en wind. Dit vraagt om maatregelen om de continuïteit van onze energieproductie en -levering te blijven borgen.

  • Meer lokale energieproductie. Elektriciteit (wind, zon), warmte en (bio)gas worden steeds meer lokaal geproduceerd. De rollen van consumenten, energiebedrijven en netbeheerders veranderen doordat consumenten (deels) in hun eigen of elkaars energiebehoefte voorzien.

  • Elektrificatie neemt toe. Bijvoorbeeld als gevolg van een groter aandeel elektrische warmtepompen en de verwachte marktpenetratie van elektrische auto’s, zal elektriciteit op termijn een steeds belangrijkere plaats in de energievoorziening gaan innemen. Dit zal gevolgen hebben voor de belasting van het elektriciteitssysteem.

Het staat niet vast in welke mate en in welk tempo elk van deze ontwikkelingen zich in de toekomstige energievoorziening zal doen gelden. Wel is duidelijk dat als gevolg van bovenstaande ontwikkelingen onze energievoorziening andere vormen aan zal nemen, waarop het energiesysteem moet aansluiten voor een betrouwbare energievoorziening. Immers, ondanks de intermitterende bronnen moet op elk moment van de dag op elk moment in het jaar in de energiebehoefte van burgers en bedrijven kunnen worden voorzien. Netten moeten daarnaast voldoende voorbereid zijn op deze toekomstige ontwikkelingen. Hiervoor is het onder andere van belang dat de rollen en taken voor de netbeheerder en de netwerkbedrijven helder zijn. Door de onduidelijkheid en discussie hierover in de huidige praktijk, worden nieuwe ontwikkelingen en samenwerking tussen partijen afgeremd. Door een heldere rolafbakening vast te leggen kunnen netbeheerders, netwerkbedrijven en marktpartijen elk vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheid met elkaar samenwerken om de energietransitie verder te brengen.

Het ligt in de lijn der verwachting dat in de toekomst wijziging van wet- en regelgeving noodzakelijk zal zijn om ontwikkelingen die dan een vaste vorm hebben gekregen in te passen, bijvoorbeeld ontwikkelingen rond energieopslag of vraagsturing. Het is daarom van belang dat nu al zo veel mogelijk ervaring opgedaan kan worden met nieuwe ontwikkelingen, bijvoorbeeld via dynamische leveringstarieven ter ondersteuning van vraagsturing. Wanneer experimenten succesvol blijken te verlopen, kan de wetgeving op de betreffende onderdelen worden aangepast. De huidige wet- en regelgeving biedt al de ruimte om te experimenteren met decentraal opgewekte duurzame elektriciteit en gas. Er is echter in de wetgeving geen ruimte om te experimenteren met alle relevante aspecten rondom hernieuwbare energie, energiebesparing, reductie van CO2 uitstoot, efficiënt gebruik van het net, nieuwe marktmodellen en tariefregulering. Dit wetsvoorstel bevat een regeling waarbij er meer ruimte wordt geboden voor experimenten in het kader van hernieuwbare energie. In dit wetsvoorstel is daarnaast de mogelijkheid opgenomen om tijdelijke taken op te dragen aan de netbeheerder.

De komende jaren zal de infrastructuur zo moeten worden ingericht dat deze flexibel kan inspelen op veranderingen in de markt. Elektriciteitsnetten zijn nu ontworpen om elektriciteit te transporteren van (centrale) producenten naar (decentrale) gebruikers. Aanleg en onderhoud van die netten worden gefinancierd uit gereguleerde tarieven die door alle gebruikers betaald worden. Door de productie en opslag van elektriciteit bij gebruikers verandert deels de functie van het net:

  • het elektriciteitsnet wordt meer een tweerichtingennet, vergelijkbaar met het internet;

  • groepen van afnemers zouden ervoor kunnen kiezen over te gaan op een volledig autonoom systeem (off grid);

  • het totale elektriciteitssysteem kan door toevoeging van intelligentie (»smart grids») anders worden aangestuurd.

Tegelijkertijd kunnen de pieken en dalen in de elektriciteitsproductie toenemen. Productie van elektriciteit uit hernieuwbare en decentrale bronnen is niet altijd beschikbaar. De wind kan gaan liggen of de zon schijnt niet. Dat houdt in dat elektriciteit van elders aangevoerd moet worden. Dat kunnen de centrale productielocaties zijn, decentrale productielocaties of centrales uit het buitenland. Het hoogspanningsnet moet voorbereid worden op deze veranderingen. Om de leveringszekerheid en de betrouwbaarheid van het net op het huidige hoge niveau te handhaven en om te kunnen anticiperen op de uitdagingen van de energietransitie zal veel geïnvesteerd moeten worden, zowel in de bestaande infrastructuur als in nieuwe infrastructuur.

Ook voor gasnetten geldt dat er in het kader van de energietransitie geïnvesteerd zal moeten worden, bijvoorbeeld om groen gas te accommoderen. Zeker rond onderhoudsmomenten van bijvoorbeeld gasnetten speelt de vraag hoe om te gaan met vervanging, onderhoud en uitbreiding in relatie tot het streven om in 2050 geen aardgas meer te gebruiken in de gebouwde omgeving. Daarbij zullen de netbeheerders meer actief een op hun gebruikers gerichte werkplanning moeten ontwikkelen. Simpelweg vervangen van de bestaande infrastructuur is niet meer aan de orde.

Om deze ontwikkeling te faciliteren worden met dit wetsvoorstel de regels verbeterd voor de totstandkoming en toetsing van investeringen in de energienetten.

Wat deze ontwikkelingen betekenen voor de kosten van de elektriciteits- en gasnetten is niet op voorhand vast te stellen. De gezamenlijke Nederlandse netbeheerders hebben in 2011 verschillende scenario’s uitgewerkt om in kaart te brengen hoeveel additionele investeringen in de systemen vereist zijn om de energietransitie te faciliteren (Rapport Net voor de toekomst, Netbeheer Nederland 2011)1. De bandbreedte van de totale kosten van infrastructuurinvesteringen in de elektriciteits- en gasnetten worden in dit rapport geraamd tussen de € 20 miljard en € 71 miljard in de periode tot 2050. De in dit wetsvoorstel voorgestelde verbetering van de regels over netplanning en -uitbreiding zorgen ervoor dat investeringen zorgvuldig gebeuren en periodiek opnieuw worden bekeken waardoor aanpassing op basis van de laatste inzichten en kennis mogelijk is. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de opkomst van slimme netten, waardoor er op bepaalde trajecten geen netverzwaring nodig is. De regels dienen ervoor te zorgen dat alleen noodzakelijke investeringen (en niet meer of minder) tijdig uitgevoerd worden, dat de netbeheerder efficiënte investeringen terug kan verdienen en dat de verantwoordelijkheden van betrokken partijen duidelijk zijn.

De hoge bevolkingsdichtheid van Nederland in combinatie met de vraag naar elektriciteit en het hiervoor benodigde transportsysteem heeft ertoe geleid dat in de loop van de tijd situaties zijn ontstaan waar woningen en hoogspanningsverbindingen zich zeer dicht bij elkaar bevinden. Door toepassing, sinds 2005, van het zogenaamde voorzorgsbeleid ten aanzien van magneetvelden is er verschil ontstaan tussen verbindingen of woonwijken, die voor of na 2005 zijn aangelegd. Door een regeling voor de verkabeling (het ondergronds aanleggen) of verplaatsing van bestaande verbindingen op te nemen in het wetsvoorstel, kan dit bestaande verschil worden opgeheven.

In dit wetsvoorstel worden ook enkele andere wijzigingsvoorstellen gedaan om knelpunten uit de huidige praktijk weg te nemen. In dit wetsvoorstel zijn uitzonderingen opgenomen voor de enkelvoudige storingsreserve, aangezien die kosten niet altijd opwegen tegen de baten. Door het toestaan van kruisparticipaties kan de netbeheerder van het landelijke hoogspanningsnet respectievelijk gastransportnet meer op basis van gelijkwaardige belangen samenwerken met buitenlandse collega’s. Verder wordt het mogelijk voor de ACM om een ontheffing te verlenen voor het aanwijzen van een beheerder voor een gesloten distributiesysteem, wanneer dit nog moet worden gerealiseerd, en wordt het meerjarig productieplafond voor gas uit het Groningenveld geschrapt.

4. Maatregelen in het wetsvoorstel

In het navolgende paragrafen worden de voorgestelde maatregelen nader toegelicht.

4.1 Experimenten

De Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet kennen reeds een bepaling voor experimenten op het gebied van de productie, het transport of de levering van decentraal duurzaam opgewekt(e) elektriciteit of gas of elektriciteit opgewekt door warmtekrachtkoppeling. Op grond van deze bepaling is op 1 april 2015 het Besluit experimenten decentrale duurzame elektriciteitsopwekking in werking getreden en is ontheffing verleend voor de eerste experimenten. In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld de grondslag voor experimenteermogelijkheden te verruimen, zodat met alle relevante aspecten rond hernieuwbare energie, energiebesparing, reductie van CO2 uitstoot, efficiënt gebruik van het systeem, nieuwe marktmodellen en tariefregulering geëxperimenteerd kan worden. Om te kunnen experimenteren met nieuwe marktmodellen en tariefregulering, is het noodzakelijk dat de experimenteerruimte in het wetsvoorstel voor alle bij dit experiment betrokken partijen geldt. Zo wordt het bijvoorbeeld voor netbeheerders mogelijk om deel te nemen aan experimenten. De experimenteerruimte kan bij algemene maatregel van bestuur worden ingevuld, waarbij ook de voorwaarden waaronder experimenten dienen plaats te vinden verder zullen worden uitgewerkt. De uitkomsten van deze experimenten kunnen vervolgens aanleiding zijn de wet- en regelgeving te herzien.

4.2 Positionering netbeheerder en netwerkbedrijf

Netbeheerders maken vaak deel uit van een groep, waarvan ook andere bedrijven onderdeel zijn. De andere bedrijven binnen de groep worden het netwerkbedrijf genoemd. De Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet kennen verschillende regels over welke activiteiten deze netwerkbedrijven al dan niet mogen verrichten. De netwerkbedrijven kunnen in de transitie een belangrijke en aanjagende rol spelen. Het werkgebied van de netwerkbedrijven zal evenwel beperkt moeten blijven, om de binnen de groep opererende netbeheerder niet aan onverantwoorde risico’s bloot te stellen. Commerciële risico’s, bijvoorbeeld een verlieslijdende commerciële investering mag niet ten koste gaan van het netbeheer (zoals de veiligheid of leveringszekerheid van de netten). Daarnaast is het van belang dat de activiteiten van netwerkbedrijven de markt faciliteren in plaats van marktontwikkelingen afremmen. Door sommige partijen wordt een grote rol van netwerkbedrijven in de energietransitie geopperd, omdat de netwerkbedrijven een solide financiële positie hebben en mogelijk genoegen zouden nemen met een lager rendement. De keerzijde is dat wanneer marktpartijen vrezen voor concurrentie van een dergelijke partij, zij terughoudend zullen zijn met investeringen. Dit kan averechts werken en de energietransitie afremmen. Een duidelijke afbakening van activiteiten van netwerkbedrijven ten opzichte van andere bedrijven enerzijds en binnen een netwerkbedrijf ten opzichte van de werkzaamheden van de netbeheerder anderzijds, voorkomt marktverstorend gedrag en draagt bij aan een goede voedingsbodem voor de energietransitie. De kern van de afbakening is dat de activiteiten van netwerkbedrijven zich in hoofdzaak beperken tot infrastructurele activiteiten die gerelateerd zijn aan het beheer van elektriciteits- of gastransportnetten. Hiermee kan de expertise en ervaring van netwerkbedrijven goed worden benut en is tegelijkertijd helder dat andere activiteiten, zoals energiediensten en besparingsadviezen, aan de markt zijn.

Onder infrastructurele activiteiten wordt aanleg en beheer van kabels en leidingen en hulpmiddelen die daarbij horen, laadinfrastructuur en meetinrichtingen verstaan. Hierbij kan gedacht worden aan ruw biogasnetten, warmtenetten, laadpalen voor elektrische voertuigen, het verzorgen van de openbare drinkwatervoorziening als bedoeld in de Drinkwaterwet of infrastructuur voor telecommunicatie. In veel gevallen zal de uiteindelijke exploitatie, bijvoorbeeld bij het produceren of leveren van ruw biogas, wettelijk voorbehouden zijn of aan anderen of is er een recht van gebruik van de betrokken infrastructuur door derden vastgelegd. Dit onderscheid maakt dat marktpartijen op een open wijze gebruik kunnen maken van infrastructuur die door het netwerkbedrijf ter beschikking wordt gesteld. In een aantal gevallen zal echter de infrastructuur en de exploitatie ervan technisch en/of juridisch onlosmakelijk aan elkaar verbonden zijn zoals bijvoorbeeld bij het verzorgen van de openbare drinkwatervoorziening. In zulke gevallen is het acceptabel dat het netwerkbedrijf ook deze infrastructuur beheert en exploiteert, omdat er sprake is van een monopoloïde nutsactiviteit zowel op het niveau van productie als beheer van de infrastructuur.

Bij installaties kunnen netwerkbedrijven ook een rol spelen, namelijk het aanleggen, onderhouden of ter beschikking stellen van installaties. Het betreft hierbij elektrisch of gastechnisch materieel (leidingen / apparatuur) dat onderling duurzaam is verbonden, dat voor of ten behoeve van het verbruik, de opslag, de overslag of de productie van elektriciteit of gas is en zich bevindt achter de voorzieningen die het net of de directe lijn beveiligen. Het beheer en exploitatie van deze installaties is daarbij aan anderen. Zo kunnen netwerkbedrijven technische expertise leveren voor de bouw van een productie-installatie, maar is het niet toegestaan dat ze die installatie ook gaan beheren of dat ze anderszins bemoeienis hebben met het gebruik van de productie-installatie. Verder kunnen de netwerkbedrijven actief zijn op het gebied van interconnectoren, meetdiensten, certificering van hernieuwbare energie en energiebeurzen.

In dit wetsvoorstel worden de werkzaamheden van het netwerkbedrijf ten behoeve van energie-infrastructuur opgesomd met daarbij de mogelijkheid om deze lijst met werkzaamheden op het niveau van de uitvoeringsregelgeving – vooruitlopend op opname van de werkzaamheden in de wet – aan te vullen met tijdelijke werkzaamheden. Reden hiervoor is dat ontwikkelingen ten aanzien van energie-infrastructuur in volle gang zijn en dat het onwenselijk is dat door de in onderhavig wetsvoorstel opgenomen invulling van infrastructurele en aanverwante activiteiten er geen ruimte is voor toekomstige ontwikkelingen. De mogelijkheid om in uitvoeringsregelgeving tijdelijk extra handelingen of activiteiten te kunnen aanwijzen die gerelateerd zijn aan energie-infrastructuur maakt het mogelijk om relatief snel in te spelen op de ontwikkelingen, zonder dat dit afbreuk doet aan de duidelijke afbakening die in het wetsvoorstel is opgenomen.

Met de voorgestelde afbakening van de taken van de netwerkbedrijven is de discussie voor de toekomst niet afgesloten. Een scherpere afbakening vraagt ook een scherp oog voor de complexiteit die inherent is aan het energiesysteem en de daardoor gewenste flexibiliteit, alsmede voor mogelijke overlap in taken. Daarom zijn in het wetsvoorstel mechanismen opgenomen die ruimte bieden om deze inherent spanningsvolle vraagstukken te adresseren: een ruimere bepaling die het voor netbeheerders mogelijk maakt om experimenten uit te voeren in afwijking van de wet en de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur tijdelijk taken toe te kennen aan de netbeheerders.

4.3 Investeringsplannen

De energietransitie zal leiden tot een toename van het aanbod van elektriciteit en gas uit hernieuwbare bronnen en een toenemend aanbod van lokaal geproduceerde energie. Hierdoor zullen bijvoorbeeld de pieken in de productie bij veel wind van invloed zijn op het energiesysteem, er ontstaat een minder voorspelbaar energieaanbod. De vraag is welke investeringen er nodig zijn om de pieken en dalen in de productie van duurzame energie in het net op te vangen. De verwachting is dat de netbeheerders de komende jaren veel in hun netten zullen moeten investeren om dit soort ontwikkelingen in de energiemarkt te accommoderen.

In de huidige wetgeving worden de investeringen van de netbeheerders getoetst op basis van een periodiek kwaliteits- en capaciteitsdocument (KCD). Deze procedure behoeft echter verbetering. Zo moet met name de rolverdeling tussen de partijen die betrokken zijn bij de toetsing van de noodzakelijkheid van de investeringen beter worden afgebakend. Daarnaast moet er ook ruimte komen voor de netgebruiker om op de voorgenomen investeringen te reageren. Een heldere en transparante procedure neemt nog meer aan belang toe in het licht van de energietransitie en de verwachte investeringen in het elektriciteitsnet die daarmee gepaard gaan.

In het wetsvoorstel wordt het KCD vervangen door het investeringsplan. Daarnaast moet een netbeheerder een kwaliteitsborgingssysteem hanteren dat hem in staat stelt zijn net en de kwaliteit van zijn uitgevoerde taken te registreren, monitoren en waar nodig bij te sturen. In het wetsvoorstel wordt voorgesteld het volgende te regelen ten aanzien van de investeringsplannen.

Iedere netbeheerder stelt een investeringsplan op. In het investeringsplan worden alle uitbreidingsinvesteringen en vervangingsinvesteringen beschreven en onderbouwd. Het gaat erom dat duidelijk wordt welke ontwikkelingen een netbeheerder ziet, welke mogelijkheden er zijn om daarmee om te gaan en tot welke investeringen dat moet leiden. Het uitgebreid schetsen van alle specifieke vervangingsinvesteringen is hiervoor niet in alle gevallen noodzakelijk, maar zeker bij grote investeringen is dat wel wenselijk.

De netbeheerder consulteert belanghebbenden en geeft aan welke inbreng is geleverd en op welke wijze de input uit consultaties is verwerkt. Het plan wordt vervolgens ter toetsing voorgelegd aan ACM. ACM voert een toets uit ten aanzien van de consistentie van het plan en de redelijkheid van de onderbouwing van het plan. De kern van deze toets is of de netbeheerder in redelijkheid tot een dergelijk plan heeft kunnen komen en of – bij onzekere ontwikkelingen – op een verstandige manier rekening is gehouden met verschillende scenario’s. De toetsing door ACM kan leiden tot een verzoek tot aanpassing van het plan en uiteindelijk tot een bindende aanwijzing of bindende gedragslijn van ACM aan de netbeheerder.

Ten aanzien van de investeringsplannen van landelijke netbeheerders kan de Minister van Economische Zaken (hierna: Minister) een bindende gedragslijn opleggen naar aanleiding van ontwikkelingen in de energiemarkt waarmee de beheerder naar het oordeel van de Minister geen of onvoldoende rekening heeft gehouden. Investeringen die volgen uit het investeringsplan, waarin de consultatiereacties zijn meegewogen en de eventuele aanwijzingen van de ACM respectievelijk de Minister zijn opgevolgd worden noodzakelijk geacht en op grond daarvan kunnen netbeheerders deze via de tarieven in rekening brengen bij de afnemers.

Een aparte voorziening is opgenomen ten aanzien van de investeringen in gebieden die zijn aangewezen in de structuurvisie wind op land. Netbeheerders krijgen expliciet de taak plannen te maken voor de investeringen in die gebieden. Daarvoor moeten netbeheerders samenwerken met de ontwikkelaars van windparken en de betrokken gemeenten en provincies. Alleen gezamenlijk kunnen zij tot een optimale inpassing van het net komen.

In uitvoeringsregelgeving kunnen nadere regels worden gesteld over de investeringsplannen en de procedure die de plannen doorlopen. Door de verheldering van de voorschriften over de netplanning en -uitbreiding wordt recht gedaan aan de competenties en verantwoordelijkheden van de betrokken partijen: de verantwoordelijkheid van de netbeheerder om de investeringenportfolio aan te laten sluiten bij ontwikkelingen en nut en noodzaak van de investeringen aan te tonen, van de marktpartijen om eventuele omissies in de investeringsplannen aan de netbeheerder kenbaar te maken, van ACM om de kwaliteit en onderbouwing van investeringsplannen te toetsen en van de Minister om te toetsen aan de ontwikkelingen in de energiemarkt.

4.4 N-1 bepalingen

Om de betrouwbaarheid van de elektriciteitsvoorziening te waarborgen zijn de elektriciteitsnetten met een spanning vanaf 110 kV dubbel (redundant) uitgevoerd. Dit betekent dat een storing in een onderdeel van dat net, bijvoorbeeld een circuit of een transformator, niet leidt tot een transportonderbreking. Dit wordt de enkelvoudige storingsreserve genoemd (N-1 norm). Daarnaast geldt voor netten met een spanningsniveau van 220 kV of hoger dat ook tijdens een onderhoudssituatie een storing niet moet leiden tot transportonderbreking (N-2 norm). Deze normen zijn vastgelegd in de Elektriciteitswet 1998. De Elektriciteitswet 1998 laat op de N-2 norm onder voorwaarden beperkte uitzonderingen toe, maar in het geheel niet op het N-1 criterium. Het is echter niet wenselijk om alle onderdelen van het net aan het N-2, respectievelijk N-1, criterium te laten voldoen omdat de kosten niet overal opwegen tegen de baten. Zo is de kans dat een elektriciteitsmast faalt dermate klein dat het niet loont om alle elektriciteitsmasten dubbel uit te voeren.

De hoofdregel is dat transport van elektriciteit verzekerd moet zijn indien zich een enkelvoudige storing voordoet ten tijde van onderhoud. Er kunnen echter specifieke situaties zijn waar deze hoofdregel niet van toepassing is, en ook specifieke onderdelen van het net waar deze hoofdregel niet nodig is. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie dat een onderbreking beperkt blijft tot ten hoogste 6 uur en 100 MW. Bij algemene maatregel van bestuur zullen dergelijke situaties of onderdelen van een net worden benoemd.

4.5 Kruisparticipaties

4.5.1 Achtergrond en vormgeving van de regeling voor kruisparticipaties

De internationalisering van de energiemarkt en de toename van het aandeel duurzame energie leiden ertoe dat de netbeheerders van het landelijk hoogspanningsnet en van het gastransportnet meer en intensiever samenwerken met hun buitenlandse collega’s. Voor het succes van zo’n strategische samenwerking is het nodig zoveel mogelijk gelijke belangen te hebben, de lusten en lasten evenwichtig te delen en de samenwerking langdurig in stand te houden. Een samenwerkingsovereenkomst voldoet niet altijd. Zo heeft het feit dat TenneT ook netbeheerder van het hoogspanningsnet in Duitsland is een belangrijke bijdrage geleverd aan het opzetten van een systeem voor het beter benutten van interconnectoren tussen Nederland en omringende landen. Dit levert een serieuze bijdrage aan het terugdringen van prijsverschillen tussen de landen. Dat is goed voor de Nederlandse elektriciteitsverbruikers.

Uitgangspunt is dat de aandelen in de landelijke netbeheerders in handen van de staat berusten. Op dit moment is 100% van de aandelen in handen van de staat. Dit eigendomsvoorbehoud dient de publieke belangen van de openbare veiligheid met inbegrip van voorzienings- en leveringszekerheid en de bescherming van de afnemer van netbeheerdiensten. Het eigendomsvoorbehoud draagt bij aan het publieke belang van een betrouwbare en betaalbare energievoorziening en vergemakkelijkt het stellen van hoge eisen aan de kwaliteit van het net in verband met de leveringszekerheid. Daarnaast is het beheer en de ontwikkeling van het net van groot belang voor de ondersteuning van de transitie naar een duurzame energievoorziening, hetgeen ook een publiek belang is. Een absoluut eigendomsvoorbehoud heeft onvermijdelijk tot gevolg dat privatisering niet is toegestaan. Met dit wetsvoorstel wordt dit eigendomsvoorbehoud of privatiseringsverbod genuanceerd. Het wetsvoorstel maakt beperkte aandelenruil met Europese netbeheerders onder voorwaarden mogelijk, met het oog op voornoemde strategische samenwerkingsverbanden. Hiermee kan de gelijkschakeling van belangen vorm krijgen.

TenneT en Gasunie kunnen op dit moment al samenwerkingsverbanden aangaan, zolang er geen sprake is van vervreemding van hun aandelen. Door de voorgestelde aanpassing wil het kabinet, gelet op de internationalisering van de energiemarkt, de strategische samenwerking tussen beheerders van Europese landelijke hoogspanningsnetten en gastransportnetten faciliteren. Dit past bij het beleid van de Europese Unie zoals voorgestaan in de derde elektriciteits- en gasrichtlijn (zie overwegingen 58 en 59 van richtlijn 2007/72/EG en overwegingen 56 en 57 van richtlijn 2009/73/EG). Internationale samenwerking heeft tot doel de voorzieningszekerheid en de betaalbaarheid te bevorderen en te zorgen voor een betere afstemming van investeringen. Versterking van internationale samenwerking is ook nodig in het licht van de transitie naar een duurzame energiehuishouding in Europa. Dit laatste vraagt met name voor elektriciteit om een aanpassing en versterking van de infrastructuur.

Aandelenruil kan de economische prikkels versterken om tot een stabiele samenwerking te komen. De meerwaarde van samenwerking ligt primair op het strategische vlak. Het is niet de bedoeling een eventuele samenwerking met aandelenruil aan te gaan met als doel te voorzien in een (eventuele) kapitaalbehoefte van de Nederlandse landelijke netbeheerders. Wel kan er bij een aandelenruil sprake van zijn dat één van de partijen naast aandelen ook geld in de ruil inbrengt, omdat de landelijke netbeheerders verschillen in omvang en waarde.

Een voornemen om over te gaan tot aandelenruil wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de Staten-Generaal. Vanwege het publieke karakter van de aandelenruil en de mogelijke maatschappelijke gevolgen daarvan wordt de volksvertegenwoordiging vooraf gevraagd of het kabinet in onderhandeling mag treden om een aandelenruil te bewerkstelligen. De procedure voorziet niet in het goedkeuren van een specifieke individuele en uitonderhandelde transactie met een netbeheerder uit een andere lidstaat, maar beoogt vooraf goedkeuring te verkrijgen over de mogelijkheid als staat tot het faciliteren (tot het door de Staten-Generaal toegestane percentage) dat de staatsdeelneming TenneT NV of Gasunie NV overgaat van een aandelenruil en in de landelijke netbeheerder voor onderscheidenlijk elektriciteit of gas.

In het wetsvoorstel is vastgelegd dat de ondergrens van het aandeelhouderschap van de staat ten minste 75% is. Het kabinet heeft in de Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid 2013 (Kamerstukken II 2013/14, 28 165, nr. 165) vastgelegd dat permanent aandeelhouderschap in TenneT en Gasunie gewenst is. De categorie permanent wil niet zeggen dat er per definitie geen private of publieke medeaandeelhouders kunnen toetreden, maar de overheid moet overwegende zeggenschap houden. Het landelijke hoogspanningsnet en het gastransportnet vervullen immers een nutsfunctie van vitaal belang. De percentages aandelenbelang in de landelijke netbeheerder die geruild kunnen worden zullen, afhankelijk van de casus, kunnen variëren van enkele procenten tot maximaal een kwart van de aandelen in de landelijke netbeheerder. Voor een strategische samenwerking met kruisparticipatie ligt een uitwisseling van bescheiden belangen in de rede. Dit is in de praktijk voldoende om tot een stabiele strategische samenwerking te komen en tegelijkertijd te waarborgen dat de staat als aandeelhouder voldoende invloed behoudt. De grens van 75% is een in (Europese) wetgeving vaker gekozen percentage om een overwegend belang in een vennootschap uit te drukken (zie artikel 11, vierde lid van Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van van 21 april 2004, betreffende het openbaar overnamebod; deze bepaling is geïmplementeerd in artikel 2:359b, tweede lid, BW).

De voorwaarden voor een aandelenruil weerspiegelen de doelstellingen van het wetsvoorstel en het beleid van de Europese Unie zoals voorgestaan in de derde elektriciteits- en gasrichtlijn. De transactie moet leiden tot een betere samenwerking en moet ten goede komen aan de betrouwbaarheid, betaalbaarheid of duurzaamheid van het net. Voorts wordt bepaald dat kruisparticipatie slechts mogelijk is met netbeheerders uit landen die via interconnectoren met Nederland verbonden zijn, zoals Duitsland, België, Denemarken en Noorwegen. Deze voorwaarde heeft als doel dat de ruil leidt tot daadwerkelijke samenwerking tussen landelijke netbeheerders en tot een versterking van de netintegratie leidt. Hiermee wordt voorkomen dat de aandelenruil uitsluitend bedoeld zou zijn om op andere terreinen dan de landelijke netwerken de samenwerking te intensiveren, bijvoorbeeld omdat de holdingbedrijven waarvan de transmissiesysteembeheerders onderdeel uitmaken, vooral voordeel zouden zien in samenwerking op aanverwante activiteiten. Ook een aandelenruil wegens financiële overwegingen wordt hiermee vermeden.

De aandelenruil mag niet leiden tot aantasting van het huidige niveau van onafhankelijkheid van de Nederlandse landelijke netbeheerders. De aandelenruil kan alleen plaatsvinden met een op basis van Europese regels onafhankelijke landelijke netbeheerder. Dat wil zeggen dat de landelijke netbeheerders onafhankelijk zijn van productie, handel en levering. Hiervoor zijn binnen Europa verschillende modellen mogelijk, namelijk volledige eigendomsontvlechting (ownership unbundling of OU) en twee minder strikte regimes (de Independent System Operator (ISO) en de Independent Transmission Operator (ITO), waarbij de landelijke netbeheerder onderdeel is van een verticaal geïntegreerd bedrijf. Vanwege het grote belang dat wordt gehecht aan de onafhankelijkheid van het netbeheer, gelden voor GTS en TenneT de eisen van volledige eigendomsontvlechting (OU). Deze meest vergaande vorm van eigendomsontvlechting verzekert de onafhankelijkheid van het systeembeheer, zodat de betrouwbaarheid van de systemen wordt vergroot en eerlijke concurrentie mogelijk is. Het is van belang dat een samenwerking tussen landelijke netbeheerders deze onafhankelijkheid niet vermindert. Dit past bij de verplichtingen neergelegd in artikel 9, vijfde lid, van richtlijn 2009/72/EG en richtlijn 2009/73/EG.

4.5.2 Verenigbaarheid kruisparticipaties met EU-recht

Het eigendomsvoorbehoud van 75% van de staat en de voorwaarden die in dit wetsvoorstel aan kruisparticipaties worden gesteld, vallen binnen de Europeesrechtelijke kaders van het Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU) en Richtlijnen 2009/72/EG en 2009/73/EG.

De keuze om de landelijke netten en netbeheerders grotendeels in eigendom van de staat te behouden is een fundamentele keuze voor overheidseigendom. De vraag òf de regering – na hiertoe te zijn gemachtigd door de Staten-Generaal – tot het faciliteren van een aandelenruil wil overgegaan en de bepaling van het percentage dat in handen dient te blijven van de staat valt onder het recht van de lidstaat om voor een eigendomsregeling te kiezen overeenkomstig artikel 345 VWEU. Ook Richtlijn 2009/72/EG (zie artikel 9, zesde lid, en overweging 23) en Richtlijn 2009/73/EG (zie artikel 9, zesde lid, en overweging 20) laten de keuze voor publiek eigendom van een net en een netbeheerder en de omvang van dit publieke eigendom over aan de lidstaat.

Dat de keuze voor een publiek of privaat eigendom onder artikel 345 VWEU valt, neemt niet weg dat de eigendomsregeling een beperking oplevert van het vrij verkeer van kapitaal (artikel 63 VWEU; Arrest van het Hof van Justitie van de EU van 22 oktober 2013, gevoegde zaken C-105/12 tot en met C-107/12, Staat der Nederlanden tegen Essent NV, Essent Nederland BV, Eneco Holding NV en Delta NV, overweging 36.). Maatregelen die het vrij verkeer van kapitaal beperken, moeten gerechtvaardigd worden door een dwingend vereiste van algemeen belang. Daarnaast moeten de maatregelen die worden getroffen om het beoogde doel te bereiken geschikt zijn voor dat doel en mogen ze niet verder gaan dan daartoe nodig is (Arrest van het Hof van Justitie van de EU van 22 oktober 2013, gevoegde zaken C-105/12 tot en met C-107/12, Staat der Nederlanden tegen Essent NV, Essent Nederland BV, Eneco Holding NV en Delta NV, overweging 53 t/m 55). Het Hof van Justitie heeft daarbij bepaald dat de onderliggende belangen die de wetgever heeft willen dienen met de keuze voor publiek eigendom in aanmerking genomen kunnen worden genomen als dwingende reden van algemeen belang (Arrest van het Hof van Justitie van de EU van 22 oktober 2013, gevoegde zaken C-105/12 tot en met C-107/12, Staat der Nederlanden tegen Essent NV, Essent Nederland BV, Eneco Holding NV en Delta NV, overweging 53 t/m 55).

Het publieke eigendomsvoorbehoud van minimaal 75% van de aandelen in de landelijke netbeheerder die direct of indirect in publieke handen moeten zijn dient – net als het thans geldende huidige absolute eigendomsvoorbehoud voor alle aandelen – de publieke belangen van de openbare veiligheid met inbegrip van voorzienings- en leveringszekerheid en het publieke belang van de bescherming van de afnemer van netbeheerdiensten. Het eigendomsvoorbehoud draagt bij aan het publiek belang van een betrouwbare en betaalbare energievoorziening en faciliteert het stellen van hoge eisen aan de kwaliteit van het net en ondersteunt de transitie naar een duurzame energievoorziening.

De beperkte versoepeling van het eigendomsvoorbehoud die in dit wetsvoorstel wordt voorgesteld, is met deze doelstellingen in lijn. Het toestaan van een aandelenruil tot een maximum van 25% kan leiden tot verbeterde strategische samenwerking op de Europese interne markt door middel van verbeterde integratie van transmissienetten. Samenwerking draagt bij aan het beter transporteren van duurzaam geproduceerde elektriciteit en verhoging van de leveringszekerheid in gas en elektriciteit tegen lagere kosten door het realiseren van intensievere vormen van grensoverschrijdende samenwerking met bijbehorende synergievoordelen. Tegelijkertijd voorkomt het maximum van 25% dat de strategische zeggenschap van de Nederlandse overheid over de Nederlandse netbeheerders te zeer verwatert. Dit zou het geval kunnen zijn bij een te grote versnippering van het aandeelhouderschap, waarbij sprake zou zijn van meerdere minderheidsaandeelhouders met substantiële minderheidsbelangen die elk meegewogen moeten worden bij de besluitvorming door het bestuur van de landelijke netbeheerder. Op die manier zou de Nederlandse overheid onvoldoende zeggenschap hebben om de leveringszekerheid en de belangen van de Nederlandse afnemers te waarborgen door. Zoals in de vorige paragraaf reeds is verwoord, is de grens van 75% is een in (Europese) wetgeving vaker gekozen percentage om een overwegend belang in een vennootschap uit te drukken (zie artikel 11, vierde lid van Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004, betreffende het openbaar overnamebod; deze bepaling is geïmplementeerd in artikel 2:359b, tweede lid, BW).

Zowel het eigendomsvoorbehoud van minimaal 75% alsmede de beperkte versoepeling tot een maximale aandelenruil tot 25% van de aandelen in de landelijke netbeheerder zijn geschikte maatregelen om de beoogde doelstellingen te bewerkstelligen. Enerzijds wordt door het eigendomsvoorbehoud van ten minste 75% bewerkstelligd dat de Nederlandse overheid voldoende zeggenschap heeft over de landelijke netbeheerder. Anderzijds biedt de mogelijkheid van een aandelenruil tot 25% de mogelijkheid om intensievere grensoverschrijdende samenwerking te realiseren zonder dat de overwegende zeggenschap van de Nederlandse overheid in gevaar komt.

Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU is het in beginsel aan de staat om te bepalen in welke mate of tot welk niveau hij een bepaald belang wil beschermen en hoe dit moet worden bereikt (zie onder meer de jurisprudentie genoemd bij r.o. 3.12.2 in het arrest van de Hoge Raad van 26-06-2015, zaaknr. 10/03851). De maatregelen zijn proportioneel, omdat er geen minder beperkende maatregelen beschikbaar zijn die hetzelfde doel met hetzelfde niveau aan grensoverschrijdende samenwerking en Nederlandse overheidszeggenschap kan realiseren. Grensoverschrijdende samenwerking zonder de mogelijkheid van een aandelenruil is thans reeds mogelijk, maar heeft tot op heden nog onvoldoende de mate van samenwerking gerealiseerd die beoogd is. Tegelijkertijd is er onverminderd behoefte aan overwegende zeggenschap voor de Nederlandse overheid zonder dat door een groot aantal minderheidsaandeelhouders met substantiële aandelenbelang het bestuur van landelijke netbeheerder substantieel kan beïnvloeden.

Gelet op het bovenstaande behelst de regeling voor kruisparticipaties geen verplichting tot verkoop. Indien tot aandelenruil wordt overgegaan, wordt daaraan een aantal eisen gesteld. De gestelde eisen zijn zelf ook belemmeringen van het vrij verkeer van kapitaal. Zij moeten te rechtvaardigen zijn om redenen van algemeen belang, ze dienen geschikt te zijn en ze mogen niet verder gaan dan nodig om de doelstellingen van de wet te bereiken. Bovendien moeten deze eisen passen binnen de kaders die de derde energierichtlijnen stellen. Tot slot is in verband met de rechtszekerheid van belang dat de voorwaarden transparant en vooraf kenbaar zijn.

De eis dat samenwerking tussen de Nederlandse netbeheerder en de buitenlandse instelling wordt bevorderd, is een rechtstreekse vertaling van het doel om te komen tot strategische samenwerking en past bij artikel 9, vijfde lid van richtlijn 2009/72/EG en richtlijn 2009/73/EG. De eis dat sprake moet zijn van een ruil die de betrouwbaarheid, betaalbaarheid of duurzaamheid van het net ten goede komt, valt samen met het streven naar een kwalitatief goed en betaalbaar net. Door de rechtstreekse relatie met de doelstellingen van de wet zijn deze eisen geschikte middelen om de doelstellingen te bereiken en gaan ze niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te bereiken. De eis dat de aandelen komen te berusten bij een buitenlandse netbeheerder die een net beheert dat direct of door middel van een landgrensoverschrijdend net met het Nederlandse landelijke hoogspanningsnet of landelijke gastransport is verbonden is objectief geformuleerd en te rechtvaardigen met het oog op een daadwerkelijke samenwerking ten behoeve van een betrouwbare, betaalbare en duurzame energievoorziening. Het is een geschikte eis om een samenwerking te bewerkstelligen tussen landelijke netbeheerders. Aangezien alleen een samenwerking tussen die partijen ook daadwerkelijk zal bijdragen aan de verbetering van het Nederlandse net gaat deze eis niet verder dan nodig. Genoemde eisen zijn in de wet opgenomen en daarmee transparant en vooraf kenbaar.

4.6 Gesloten distributiesystemen

Bij gesloten distributiesystemen verschilt de aard van de relatie tussen de beheerders en de gebruikers van het energienet van die bij andere energienetten. Industriële of commerciële locaties of locaties met gedeelde diensten, zoals spoorwegstations, luchthavens, ziekenhuizen of chemische industrielocaties kunnen een gesloten distributiesysteem hebben wegens de specifieke aard van hun activiteiten. In Nederland is een energienet pas een «gesloten distributiesysteem» indien daarvoor ontheffing is verleend. Het blijkt in de praktijk lastig om de financiering voor een nieuw gesloten distributiesysteem rond te krijgen zonder dat vooraf duidelijk is of het aan te leggen systeem inderdaad in aanmerking komt voor een ontheffing. Om die reden wordt in het wetsvoorstel voorgesteld dat ACM degene die voornemens is een gesloten distributiesysteem aan te leggen of aanlegt, een ontheffing kan verlenen van het gebod een netbeheerder aan te wijzen. Daarbij wordt wel de eis gesteld dat de aanvrager reeds beschikt over vergunningen, ontheffingen en toestemmingen voor de aanleg daarvan, zodat alleen aanvragen hoeven te worden beoordeeld waarbij realisatie realistisch is. Tevens moet uit het ontwerp blijken dat het aan te leggen net voldoet aan de eisen die worden gesteld aan een gesloten distributiesysteem.

Daarnaast zijn in het wetsvoorstel de eisen waaraan een gesloten distributiesysteem moet voldoen aangepast. Van belang is dat sprake is van een geografisch afgebakend gebied. Dit kan een commerciële locatie zijn, bijvoorbeeld een bedrijventerrein, of een locatie met gedeelde diensten, bijvoorbeeld een winkelcentrum. Het gesloten distributiesysteem hoeft als zodanig niet met alle onderdelen onderling fysiek verbonden te zijn zo lang het binnen het geografisch afgebakend gebied ligt en organisatorisch of functioneel als één gesloten distributiesysteem wordt beheerd.

4.7 Verplaatsen of ondergronds aanleggen van een hoogspanningsverbinding

Om de gezondheid van burgers te beschermen beveelt de Europese Unie aan dat het magneetveld niet sterker mag zijn dan 100 microtesla. Alle voor het publiek toegankelijke plaatsen bij hoogspanningslijnen in Nederland voldoen hier aan; er is dan ook nergens in Nederland sprake van een onveilige situatie. Het kabinet erkent echter dat er een maatschappelijke wens is ontstaan om bewoners ook in bestaande situaties waar hoogspanningsverbindingen en woningen zich dichtbij elkaar bevinden, te ontlasten. Het kabinet wil aan die wens tegemoet komen door uitkoop van woningen onder een hoogspanningsverbinding mogelijk te maken en door het verplaatsen of onder de grond brengen van hoogspanningsverbindingen te stimuleren.

Met dit wetsvoorstel wordt mogelijk gemaakt dat een aantal hoogspanningsverbindingen in de directe nabijheid van woningen door de netbeheerder kan worden verplaatst of onder de grond kan worden gebracht, het zogenaamde verkabelen. Een verzoek kan door een gemeente of provincie of door gemeente(n) en provincie(s) gezamenlijk worden gedaan. Hiermee wordt geborgd dat er bij de bevoegde decentrale overheden bereidheid bestaat de ruimtelijke inpassing te verzorgen die voor het verzoek nodig is.

De situatie dat woningen in de buurt van hoogspanningsverbindingen staan, is niet door toedoen van één partij ontstaan. Dit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van verschillende overheden (rijk, provincies en gemeenten), de netbeheerders en bewoners, die hierover in het verleden keuzes hebben gemaakt. Daarom is het vanzelfsprekend dat bovengenoemde partijen samen naar een oplossing zoeken voor de ongewenste effecten van de destijds gemaakte keuzes en de kosten en lasten daarvan zoveel als mogelijk gezamenlijk worden gedragen. Dit wetsvoorstel voorziet daarin, doordat de verzoeker verplicht wordt een bijdrage te leveren aan de kosten. Verkabeling en verplaatsing levert lokale en/of regionale voordelen op. Daarom zal een nader te bepalen percentage van de kosten door de verzoekende gemeente en/of provincie worden betaald. Met de bijdrage die de verzoeker verplicht is te doen, wordt voorkomen dat door de netbeheerder investeringen gedaan gaan worden voor situaties die op lokaal of regionaal niveau niet of maar in beperkte mate als een knelpunt worden ervaren. Het deel van de kosten dat niet door de verzoeker wordt betaald, zal worden verdisconteerd in de transporttarieven voor elektriciteit. Het gevolg daarvan is dat voor dit deel alle afnemers van elektriciteit mee betalen aan het uitvoeren van deze taak.

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zullen regels worden gesteld over de hoogte van het gedeelte van de kosten dat de verzoeker moet bijdragen. Hierbij is het amendement van de leden Agnes Mulder en Jan Vos (Kamerstukken II 2015/16, 34 199, nr. 37) van belang, waarin wordt verzocht om bij het bepalen van de bijdrage van de verzoeker rekening te houden met de gemeentelijke draagkracht en het aantal kilometers hoogspanningsverbinding waarvoor ondergronds brengen of verplaatsen aan de orde is. Met gemeenten en provincies is constructief overlegd over de decentraal te betalen eigen bijdrage. De uitkomsten van dit overleg vormen de basis voor de op te stellen algemene maatregel van bestuur.

De verplichting om te verkabelen of te verleggen wordt in het wetsvoorstel beperkt. Ten eerste geldt voor verkabelen dat moet worden voldaan aan de eisen ten aanzien van de minimale lengte van het te verkabelen tracé. Verder geldt de verplichting om te verkabelen of te verleggen slechts voor door de Minister aangewezen gedeelten van het net. Met deze aanwijzing wordt geborgd dat netbeheerders niet worden verplicht op verzoek van de decentrale overheden delen van het net te verkabelen of te verplaatsen waar dat technisch niet haalbaar is of in gevallen waarin dit financieel inefficiënt is. De technische haalbaarheid is vooral bij het spanningsniveau van 220 kV en 380 kV van belang. Momenteel is de mogelijkheid om delen van het net met dit spanningsniveau, bijvoorbeeld de 380kV-verbindingen tussen Diemen, Krimpen a/d IJssel, Maasbracht, Dodewaard, Hengelo en Zwolle onder de grond te brengen beperkt, gelet op de aanzienlijke risico’s voor de leveringszekerheid, die hiermee samenhangen. Niet uit te sluiten valt dat dit in de toekomst verandert.

De aanwijzingsbevoegdheid van de Minister is verder nodig om de samenhang tussen het in dit wetsvoorstel opgenomen verplaatsings- en verkabelingsmogelijkheden en de reeds genoemde uitkoop van woningen onder hoogspanningsverbindingen te borgen. In dat verband wordt bezien op welke wijze bewoners van onder die verbinding gelegen woning het meest kostenefficiënt kunnen worden ontlast. In eerste instantie zullen delen van het net worden aangewezen die zijn genoemd in de brief van de Minister van Economische Zaken van 3 juli 2014 (Kamerstukken II, 2013/14, 31 574, nr. 36). Het betreft verbindingen in het bewoonde gebied van bevolkingskernen met een spanningsniveau van 50kV, 110kV en 150kV, waarvoor vanwege de hoge bewoningsdichtheid wordt aangenomen dat verkabelen kostenefficiënter is dan uitkoop van de woningen onder het betreffende tracé. Ter uitvoering van de motie Dik-Faber (Kamerstukken 34 199, 2015/16, nr. 44) vindt verder een onderzoek plaats in hoeverre het mogelijk is ook in het buitengebied tracés met een spanningsniveau van 50kV, 110kV en 150kV en tracés met een spanningsniveau van 220kV en 380kV, kostenefficiënt en ruimtelijk inpasbaar te verleggen of te verkabelen. Daarbij wordt onder meer onderzocht wat de kosten zijn voor het verkabelen of verleggen van het betreffende tracé, mede in relatie tot de kosten van uitkoop van woningen die loodrecht onder deze verbindingen staan. Indien blijkt dat verkabelen of verplaatsen kostenefficiënter is dan uitkoop van de betreffende woningen kan het betreffende tracé worden aangewezen.

Een college van burgemeester en wethouders of gedeputeerde staten kan, voor het overgaat tot het indienen van een verzoek om een deel van het net te verkabelen of te verplaatsen, de netbeheerder verzoeken een onderzoek uit te voeren naar de technische en ruimtelijke haalbaarheid daarvan. Niet valt uit te sluiten dat daaruit blijkt dat uitvoering van het verzoek, ondanks eerdere aanwijzing van het desbetreffende tracé, niet mogelijk is. Om in die gevallen de netbeheerder de mogelijkheid te bieden het verzoek terzijde te leggen is een ontheffingsmogelijkheid in dit voorstel opgenomen. De netbeheerder kan de Minister verzoeken om een ontheffing. De aanwijzing van het betreffende tracé zal daarna door de Minister worden ingetrokken. Indien een dergelijke ontheffing wordt verleend, hoeft het verzoek niet te worden ingewilligd. Van de kosten voor het door de netbeheerder uitgevoerde het onderzoek wordt tevens een deel betaald door de verzoeker. Evenals voor de bijdrage van de verzoeker aan het verplaatsen of verkabelen worden hierover regels gesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

Er is niet genoeg capaciteit bij netbeheerders om bij veel gelijktijdige verzoeken alle verplaatsings- en verkabelingstracés op hetzelfde moment uit te voeren. Daarom worden in overleg met de netbeheerder en gemeenten en provincies regels gesteld over de volgorde van uitvoering. Gedacht kan worden aan uitvoering in de volgorde waarin de aanvragen door de netbeheerder zijn binnengekomen. Streven is het totale programma binnen 15 jaar af te ronden.

Een netbeheerder die delen van zijn net op verzoek ondergronds brengt of verplaatst kan hierdoor slechter scoren in (internationale) benchmarks en er kan sprake zijn van desinvesteringen, omdat verbindingen die nog niet volledig zijn afgeschreven, toch worden vervangen. ACM houdt in haar besluit over de methode van regulering rekening met deze specifieke aspecten van verkabeling, bijvoorbeeld bij het beoordelen van de efficiëntie van de netbeheerder. Om daarvoor ruimte te bieden bevat dit wetsvoorstel wijzigingen van artikelen in paragraaf 6 van hoofdstuk 3 van de Elektriciteitswet 1998.

4.8 Schrappen van het Groningenplafond

Artikel 55 Gaswet regelt het meerjarig productieplafond voor de productie van gas uit het Groningenveld. Dat artikel is op 1 juli 2004 in werking getreden en kwam in de plaats van het tot die tijd jaarlijks door de Minister vast te stellen nationale productieniveau. Het meerjarig productieplafond geeft aan van welke hoeveelheid Groningengas GasTerra mag uitgaan bij de uitvoering van de taken. Het gaat hier om de op GasTerra rustende innameplicht voor aardgas afkomstig uit andere Nederlandse gasvelden dan het Groningenveld. Het doel en de grondslag van het meerjarig productieplafond is het kleine velden beleid dat erop is gericht de gaswinning uit de Nederlandse kleine velden zoveel mogelijk te bevorderen. Met het kleine veldenbeleid wordt voorkomen dat gas uit de kleine velden wordt «verdrongen» door gas uit het Groningenveld en het kleine velden beleid waarborgt de balansrol van het Groningenveld.

Dit artikel was relevant in een situatie dat er voor het hoogcalorische gas dat uit de kleine velden wordt gewonnen een te kleine eigenstandige afzetmarkt is. Bij de inwerkingtreding van dit artikel in 2004 was sprake van deze situatie en zijn er voorzieningen getroffen om dit gas te kunnen afzetten op de laagcalorische markt. Aangezien de markt voor laagcalorisch gas met gas uit het Groningenveld werd beleverd moest deze productie en levering worden teruggedrongen om ruimte te creëren voor het gas uit de kleine velden, dat door middel van stikstofverrijking ook kon worden ingezet om aan de laagcalorische vraag te voldoen.

Inmiddels is deze situatie fundamenteel veranderd. In Nederland is een volwassen markt voor hoogcalorisch gas ontstaan en de productie vanuit de kleine velden en het Groningenveld is sterk teruggelopen. Dit maakt dat artikel 55 Gaswet geen functie meer vervult in het kleine velden beleid. Het meerjarige productieplafond heeft bovendien de afgelopen jaren regelmatig tot verwarring geleid in relatie tot de productieplafonds die zijn opgenomen in het instemmingsbesluit op basis van de Mijnbouwwet. Meer in het bijzonder gaat het dan om de artikelen 34, 35 en 36 van de Mijnbouwwet. Het laten vervallen van artikel 55 Gaswet zorgt er voor dat de verwarring die afgelopen jaren soms ontstond over doel en reikwijdte van het plafond op basis van de Gaswet versus doel en reikwijdte van instemmingsbesluiten op grond van de Mijnbouwwet, wordt weggenomen. De toegestane omvang van de gasproductie uit het Groningen wordt met deze aanpassing nu volledig en uitsluitend bepaald via besluiten tot instemming met het winningsplan op basis van de Mijnbouwwet.

4.9 Overige bepalingen

In het wetsvoorstel zijn er naast bovenbeschreven onderwerpen, enkele wijzigingen van minder gewicht opgenomen. Deze wijzigingen worden hieronder beschreven.

Voor studentencomplexen wordt, vanwege de wijze waarop studentencomplexen zijn ingericht, in dit wetsvoorstel geregeld dat de huiseigenaar kan kiezen voor een collectieve aansluiting of een individuele aansluiting. Door het relatief grote aandeel gemeenschappelijke ruimtes is het gemeenschappelijk energieverbruik relatief hoog en het individuele energiegebruik van verhuurders relatief laag. Ook is bij studentenwoningen sprake van een hoge mutatiegraad en een korte woonduur. Het veelvuldig individueel afsluiten van leveringscontracten zorgt voor onevenredig veel lasten bij studenten en energiebedrijven. Mede hierdoor is het collectief aansluiten van de wooneenheden zeer kostenefficiënt.

Daarnaast wordt voorgesteld de bestaande verplichtingen ten aanzien van vertrouwelijke gegevens door netbeheerders te expliciteren. Dit naar aanleiding van de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 25 maart 2015, waarin hij heeft bepaald dat de huidige bepalingen over de geheimhoudingsplicht (artikel 79, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 37, eerste lid, van de Gaswet) alleen worden geschonden als de netbeheerder de geheim te houden gegevens actief bekend maakt. Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat een netbeheerder de geheimhoudingsplicht overtreedt indien hij de gegevens passief bekend maakt. Vanwege de voorgeschreven onafhankelijkheid van de netbeheerder en het beoogde level playing field voor energieleveranciers hebben netbeheerder een resultaatsverplichting met betrekking tot de vertrouwelijkheid van gegevens. Om deze reden is in het wetsvoorstel opgenomen dat netbeheerders gegevens, waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden, niet actief of passief met derden delen. Dit houdt in dat netbeheerder passende maatregelen nemen om gegevens te beveiligen tegen openbaarmaking en te waarborgen dat toegang tot die gegevens slechts geschiedt door speciaal daartoe bevoegde personen.

Aan de andere kant worden netbeheerders met dit wetsvoorstel verplicht informatie – uiteraard met inachtneming van de privacyvoorschriften – die nuttig is voor andere bedrijven openbaar te maken. Zo wordt voorkomen dat netwerkbedrijven informatievoordelen hebben ten opzichte van overige marktpartijen.

Ook wordt toezicht en handhaving mogelijk gemaakt bij netten waar geen netbeheerder voor is aangewezen. Bijvoorbeeld voorafgaand aan of lopende de aanwijzingsprocedure, of in geval van intrekking van een aanwijzing kan hiermee de eigenaar van een net gehouden worden aan taken van een netbeheerder. Thans is het in dergelijke gevallen slechts mogelijk de eigenaar van het betreffende net aan te spreken op het niet nakomen van de verplichting om een netbeheerder aan te wijzen. De inhoudelijke verplichtingen uit de Elektriciteits- en Gaswet, zoals het op een veilige wijze beheren van het net, gelden niet. Het wetsvoorstel voorziet in een bepaling dat de eigenaar van een net waarvoor geen beheerder is aangewezen, moet handelen als beheerder van zijn net en dus dezelfde verplichtingen heeft als een netbeheerder. Daarmee kan de ACM handhaven en kan er dus ook inhoudelijk ingegrepen worden bij klachten over netten waarvoor geen netbeheerder is aangewezen. De ACM zal daarbij rekening houden met de specifieke kenmerken van dat net. Zo ligt het bij een net waarbij een aanvraag voor een gesloten distributiesysteem is afgewezen voor de hand dat de ACM aansluit bij de bepalingen in de wet die gelden voor gesloten distributiesystemen.

Verder vervalt de goedkeuring door Minister van de statuten van de netbeheerders. De wet- en regelgeving borgen de taken die netbeheerders hebben en de inrichting van de netbeheerders en het netwerkbedrijf al in voldoende mate. Het goedkeuren van statuten is daarmee overbodig.

Daarnaast regelt dit wetsvoorstel het toezicht en de handhaving van de Minister (SodM) op bepaalde onderdelen uit de wet die samenhangen met de kwaliteit van het transport van gas met als doel het voorkomen van ongevallen, voorvallen en schade met betrekking tot de gas. Het is van belang dat SodM op deze onderdelen toezicht houdt omdat de deskundigheid waar het gaat om veiligheid, en daarmee het voorkomen van ongevallen met gas, meer bij SodM aanwezig is dan bij de ACM.

Dit wetsvoorstel zorgt ervoor dat gasnetverliezen neergelegd worden bij degene die invloed heeft op de hoogte hiervan. Gasnetverliezen zijn volumes gas die uit het net ontsnappen of illegaal onttrokken worden. De verantwoordelijkheid voor de inkoop van gas om verliezen te compenseren lag tot dusver bij leveranciers en shippers. Aangezien netbeheerders het beste in staat zijn om netverliezen te verminderen, is het logisch om deze taak daar neer te leggen. Gasnetverliezen hebben een jaarlijkse financiële waarde van die kan oplopen tot tientallen miljoenen. Netbeheerders mogen die som wel doorberekenen in hun tarieven.

In het wetsvoorstel voorgesteld dat de beheerder van het landelijke gastransportnet de grote aansluitingen aanlegt. Dit heeft vooral te maken met de technische aard van gasaansluitingen. Bij het zelf realiseren van gasaansluitingen worden partijen zelf verantwoordelijk voor bepaalde veiligheidsaspecten en aspecten van de gaskwaliteit. Dit leidt tot potentieel gevaarlijke situaties en ongelijkheid tussen aangeslotenen op het landelijk gastransportnet. Door grote afnemers is daarom gevraagd om deze verantwoordelijkheid weer terug te leggen bij de beheerder van het landelijke gastransportnet.

Tot slot wordt in het wetsvoorstel een grondslag voorgesteld voor één-op-één implementatie van regels over laadinfrastructuur voor elektrisch vervoer uit Europese richtlijnen, verordeningen en besluiten op het gebied van elektrisch vervoer.

5. Uitvoerings- en handhavingstoets ACM en SODM

Het wetsvoorstel is op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid getoetst door ACM en SodM. Hieronder wordt ingegaan op de uitkomsten van de toetsen en hoe de uitkomsten zijn verwerkt in het wetsvoorstel en memorie van toelichting.

5.1 Uitvoerings- en handhavingstoets ACM

Het wetsvoorstel is door de ACM getoetst op handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid. De ACM concludeert dat het wetsvoorstel handhaafbaar en uitvoerbaar is. De ACM ziet winst in de scherpere afbakening van taken van de netbeheerder en toegestane activiteiten van het netwerkbedrijf. Het wetsvoorstel bevat voorts een belangrijke aanzet tot een duidelijkere verankering van toetsing en uitvoering van investeringsplannen, maar vraagt wel aandacht voor enkele punten. Deze zien vooral op de taakafbakening van de netbeheerder en het netwerkbedrijf, de voorwaarden waaronder netbeheerders kunnen deelnemen aan experimenten, het ontbreken van overgangsrecht en de correcte verwijzing in de boetebepalingen. Naar aanleiding van de toetsing door de ACM is het wetsvoorstel op verschillende punten aangepast en is de memorie van toelichting aangevuld.

Voor wat betreft de taakafbakening merkt de ACM op dat het wetsvoorstel een verbetering is ten opzichte van de huidige wet- en regelgeving. De ACM geeft wel in overweging dat bepaalde onderdelen nog niet door het wetsvoorstel geregeld worden. Zo zou de ACM graag zien dat bij de taken van de netbeheerder ook de geldende regelingen in de codes over het elektronisch berichtenverkeer worden opgenomen. Met codes worden de regels bedoeld die de ACM vaststelt voor de energiemarkt. In de codes staan afspraken tussen netbeheerders en de gebruikers van het gas- en elektriciteitsnet. Het is niet het doel van het wetsvoorstel om alle taken die nu via codes zijn vastgelegd alsnog in het wetsvoorstel op te nemen. Dat staat er echter niet aan in de weg dat de ACM afspraken over de uitvoering van bepaalde taken kan blijven maken. Daarnaast merkt de ACM op dat zij voorstander is van de scherpere afbakening van de activiteiten van het netwerkbedrijf zoals deze in het wetsvoorstel is opgenomen. Zij vraagt daarbij nog wel aandacht voor enkele aanpassingen, zodat de ACM voldoende houvast heeft om de risico’s voor het netbeheer en ongestoorde marktwerking in te perken. Dit heeft op onderdelen tot aanpassing van het wetsvoorstel geleid. Zo is de verwijzing in de boetebepaling aangepast. Daarnaast heeft dit ook tot aanpassing in de toelichting geleid, doordat duidelijker omschreven is wat met de taken bedoeld wordt.

Het wetsvoorstel biedt voor netbeheerder meer flexibiliteit, doordat ook tijdelijke taken en experimenten voor netbeheerders mogelijk zijn. De ACM vraagt daarbij wel aandacht voor de tarifering. Dit heeft ertoe geleid dat de het wetsvoorstel zodanig is aangepast dat tarieven voor deze taken door de ACM kunnen worden meegenomen. Daarnaast vraagt de ACM aandacht voor de mogelijkheid voor netbeheerders om te experimenteren. De ACM vindt het belangrijk dat deze nieuwe activiteiten niet ten koste gaan van het bestaande niveau van bescherming van afnemers. Aangezien de wijze waarop netbeheerders kunnen deelnemen aan experimenten verder ingevuld zal worden in de algemene maatregel van bestuur heeft dit onderdeel niet tot aanpassing geleid. Voor de algemene maatregel van bestuur zal uiteraard ook een uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets worden uitgevoerd, waarbij de ACM op dat moment kan bekijken of dit tot problemen in de handhaafbaarheid en uitvoering leidt.

Daarnaast geeft de ACM aan dat er op onderdelen nog geen overgangsbepalingen in het wetsvoorstel zijn opgenomen. Zij merkt daarbij op dat zij het overgangsrecht graag zodanig geformuleerd ziet dat aanpassing van de methodenbesluiten niet nodig is. Het overgangsrecht is aangevuld. Daarbij is rekening gehouden met de wens van de ACM dat de methodenbesluiten niet aangepast hoeven te worden.

Ten slotte zijn het wetsvoorstel en de toelichting aangepast aan de opmerkingen, die door de ACM zijn gemaakt over gasaansluitingen, het investeringsplan, gesloten distributiesystemen en de geheimhoudingsplicht van de netbeheerder.

Ten aanzien van de uitvoeringslasten geeft de ACM aan dat de vraag of dit wetsvoorstel tot extra uitvoeringslasten leidt pas volledig te overzien is als alle lagere wetgeving ook bekend is. Daar zal de ACM dan ook in de uitvoerings- en handhavingstoetsen van de lagere wetgeving op terug komen. Het klopt inderdaad dat de precieze consequenties voor de uitvoeringsfasen pas te overzien zijn als ook gedetailleerd bekend is wat in lagere regelgeving komt te staan. De lagere regelgeving zal uiteraard ook aan de ACM worden voorgelegd, waarbij zij dan het totaal kan beoordelen op de lasten.

5.2 Uitvoerings- en handhavingstoets SodM

In haar uitvoerings- en handhavingstoets gaat SodM voornamelijk in op de artikelen die zien op het veiligheidstoezicht op de Gaswet. SodM geeft aan dat het wetsvoorstel een verbreding geeft van hun toezicht op de Gaswet, maar verwacht daarnaast enkele onbedoelde neveneffecten door de wijze waarop de bepalingen nu zijn geformuleerd. Het gaat er daarbij ten eerste om dat helder moet zijn dat toezicht op de kwaliteit van de gastransportnetten ook het toezicht op de gaskwaliteit behelst en de veiligheid daarvan. Naar aanleiding van bovengenoemde opmerkingen is de tekst in het wetsvoorstel aangepast voor wat betreft het toezicht op gaskwaliteit, LNG-installaties en is de memorie van toelichting verduidelijkt voor wat betreft het begrip kwaliteit. Ten tweede merkt SodM op dat SodM niet de geschikte toezichthouder is voor eventuele financiële calamiteiten in het calamiteitenplan. Het calamiteitenplan ziet echter alleen op de voorbereiding van technische calamiteiten in het netwerk van de netbeheerders voor gas. Tot slot maakt SodM melding van vervallen bepalingen over het kwaliteitsniveau en de kwaliteitsindicatoren. Door een andere formulering van de artikelen over de kwaliteitsborging voor het transport van gas zijn deze artikelen vervallen. Deze zullen echter niet geheel verdwijnen, maar in de uitvoeringsregelgeving een plek krijgen.

6. Bedrijfseffecten en lasten

6.1 Inleiding

Voor de berekening van de effecten van dit wetsvoorstel is gebruik gemaakt van de bedrijfseffectentoets die door Ecorys en Van Zutphen Economisch Advies is uitgevoerd bij het wetsvoorstel STROOM. Deze partijen hebben in 2012 de regeldruk van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet onderzocht door middel van een nulmeting. In het kader van het wetsvoorstel STROOM zijn de resultaten van de bedrijfseffectentoets afgezet tegen de nulmeting. Onderhavig wetsvoorstel bevat nagenoeg alleen bepalingen die ook waren opgenomen in het wetsvoorstel STROOM.

Verwachting is dat dit wetsvoorstel een positieve impact zal hebben op het ondernemers- en investeringsklimaat, voornamelijk omdat het op diverse punten meer duidelijkheid en transparantie creëert. Dit wetsvoorstel zal echter geen majeure impact hebben op het totale ondernemers- en investeringsklimaat. Ook zal dit wetsvoorstel niet tot een grote verschuiving in de lasten leiden. Wel zal in het geheel dit wetsvoorstel tot enige lastenverlaging leiden. Hieronder worden de conclusies weergegeven ten aanzien van de bedrijfseffecten en de lasten.

6.2 Goedkeuring statuten

In de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet zijn verplichtingen opgenomen over de statuten van de netbeheerders. In deze bepalingen stond opgenomen dat statuten de goedkeuring van de Minister behoeven. Deze bepalingen komen niet terug in het wetsvoorstel. Dit leidt tot ten opzichte van de nulmeting tot een lastenbesparing van € 1.000 bij de netbeheerders voor gas.

6.3 Melding voornemen bijzondere investering

In artikel 20e, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 39f, eerste lid, van de Gaswet is geregeld dat een netbeheerder een voornemen tot een bijzondere investering in de aanleg of uitbreiding van het net waarop de Rijkscoördinatieregeling niet van toepassing is zo spoedig mogelijk moet melden. Deze melding komt ingevolge het wetsvoorstel te vervallen. In de nulmeting zijn voor deze verplichting geen specifieke regeldrukeffecten opgenomen. Dit betekent niet dat de regeldrukeffecten van deze verplichting nul waren, maar wel dat deze regeldrukeffecten relatief beperkt waren. Het vervallen van deze verplichting leidt derhalve tot een beperkte – niet gekwantificeerde – daling van de regeldrukeffecten.

6.4 Investeringsplan

Ingevolge het wetsvoorstel komt het investeringsplan in de plaats van het kwaliteits- en capaciteitsdocument. Iedere netbeheerder moet een investeringsplan opstellen. In het investeringsplan worden alle uitbreidingsinvesteringen en vervangingsinvesteringen beschreven en onderbouwd. Concreet gaat het erom dat duidelijk wordt welke ontwikkelingen een netbeheerder ziet, welke mogelijkheden er zijn om daarmee om te gaan en tot welke investeringen dat moet leiden.

De regels omtrent het investeringsplan zullen worden uitgewerkt bij algemene maatregel van bestuur. Deze algemene maatregel van bestuur heeft gevolgen voor de hoogte van de regeldrukeffecten (zowel administratieve lasten als uitvoeringslasten). Dat betekent dat het op dit moment lastig is om al te bepalen in welke mate de administratieve lasten zullen dalen of stijgen. Meer in detail is wel het volgende op te merken over de regeldrukeffecten van verschillende onderdelen van het investeringsplan.

In artikel 21, tweede lid, onderdeel f, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 8, tweede lid, onderdeel f van de Gaswet staat opgenomen dat de netbeheerder in het kwaliteits- en capaciteitsdocument aangeeft welke investeringen hij zal doen voor de vervanging en de uitbreiding van de door hem beheerde netten. Op grond van dit wetsvoorstel is het uitgebreid schetsen van alle specifieke vervangingsinvesteringen niet in alle gevallen noodzakelijk, maar bij grote investeringen wel wenselijk. Een eerste indicatie van de huidige praktijk is dat op dit moment ook niet alle individuele vervangingsinvesteringen uitgebreid worden beschreven. De beleefde lasten voor netbeheerders zullen hier dan ook niet substantieel veranderen. In de nulmeting van 2012 zijn er echter wel kosten meegenomen voor het apart inzichtelijk maken van alle vervangingsinvesteringen. Destijds is niet precies in kaart gebracht welke deel van de werkzaamheden van het kwaliteits- en capaciteitsdocument toe te rekenen zijn aan de vervangingsinvesteringen. Het is de verwachting dat het hier om beperkte werkzaamheden gaat (tussen de 0% en 25% van de werkzaamheden). Vanwege die reden is met een tijdsbesparing van 10% voor het kwaliteits- en capaciteitsdocument gerekend. Voor elektriciteit betekent dit een daling van de regeldrukeffecten met € 25.000 per jaar en voor de gas betekent dit een daling van de regeldrukeffecten met € 26.000 per jaar. Daarbij is dit nog wel een voorwaardelijke besparing, het een en ander is afhankelijk van de wijze waarop het een en ander verder wordt uitgewerkt in de uitvoeringsregelgeving.

In het voorgestelde artikel 21 van de Elektriciteitswet 1998 respectievelijk het voorgestelde artikel 7b van de Gaswet is opgenomen dat het investeringsplan geconsulteerd moet worden. Deze verplichting om een consultatie te houden is nieuw voor de netbeheerders. De landelijke netbeheerder voor elektriciteit en de landelijke netbeheerder voor gas voeren wel gesprekken met marktpartijen, maar die gesprekken hebben niet de status van een formele marktconsultatie. Dit zou kunnen leiden tot een stijging van de administratieve lasten voor de netbeheerders. De huidige praktijk is dat de netbeheerders al rekening houden met de belangen van stakeholders, dus informeel kan er al gesproken worden van een consultatie.

Doordat een informele procedure wordt geformaliseerd leidt dit strikt genomen tot een stijging van de regeldrukeffecten. Als de huidige procedures worden geformaliseerd dan hoeft dat echter niet te leiden tot een stijging van de beleefde lasten. Naarmate er meer aanvullende eisen worden gesteld bovenop de formalisering van de bestaande praktijk, nemen ook de regeldrukeffecten verder toe.

Het is op dit moment nog niet goed mogelijk om een goede inschatting te maken van de eventuele stijging van de regeldrukeffecten voor netbeheerders, omdat de eisen aan deze consultatie nog niet verder zijn uitgewerkt in de uitvoeringsregelgeving. Het stellen van extra eisen aan het voortraject kan er overigens wel voor zorgen dat aan de achterkant van het traject besparingen worden voorkomen (minder discussies over de investeringsplannen). Dit kan op haart beurt ook weer leiden tot voordelen voor de verschillende betrokkenen.

6.5 Kwaliteitsborgingsysteem

In dit wetsvoorstel is de verplichting opgenomen dat netbeheerders moeten beschikken over een doeltreffend kwaliteitsborgingsysteem voor de uitvoering van zijn wettelijke taken. Daarbij moeten de netbeheerders beschikken over een document waarin is aangegeven op welke wijze hier uitvoering aan is gegeven.

In de artikel 21 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 8 van de Gaswet stonden vergelijkbare bepalingen opgenomen. In beide artikelen is opgenomen dat hierover tweejaarlijks moet worden gerapporteerd. De verplichting om tweejaarlijks te rapporteren komt te vervallen, maar een netbeheerder moet op verzoek wel een vergelijkbaar document kunnen overleggen.

In de uitvoeringsregelgeving zullen nadere regels gesteld worden over de onderwerpen die moeten worden opgenomen in het document. In hoeverre de lasten hier stijgen dan wel dalen is op dit moment nog niet in te schatten. Het vervallen van de verplichting om te rapporteren en slechts het document ter inzage te hebben zal leiden tot een beperkte daling van de regeldrukeffecten. In de nulmeting zijn de kosten per rapportage ingeschaald op een bedrag van ongeveer € 8.000 per netbeheerder per twee jaar. In de nulmeting is echter geen onderscheid gemaakt naar de kosten voor het maken en het opsturen van de rapportage naar ACM. Het gaat hier om een relatief beperkte besparing. Bedrijven hebben in de interviews ook aangegeven hier nauwelijks regeldrukeffecten te verwachten. Om deze reden zijn de regeldrukeffecten voor deze voordelen niet gekwantificeerd.

6.6 Afbakenen van taken van netbeheerders

De nadere afbakening en herijking van de inrichting en taken van de netbeheerders zal een beperkte positieve bijdrage leveren aan het functioneren van de markt. Hierbij gaat het vooral om het behouden en versterken van de duidelijkheid over de rollen en taken van de marktspelers, waarbij op de korte termijn ook effecten te verwachten zijn in de organisatie en vormgeving van de netbeheerders en de infrastructuurbedrijven. In de markt bestaat enige vrees voor verlies van innovatiekracht als gevolg van dit wetsvoorstel. De afbakening zorgt voor meer duidelijkheid voor de markt over hetgeen de netbeheerders en netwerkbedrijven mogen oppakken. Juist de huidige discussie en onduidelijkheid in de huidige praktijk over de rolverdeling zorgt voor het afremmen van innovaties. Daarom is het niet de verwachting dat dit wetsvoorstel een verlies zou zijn voor de innovatiekracht.

6.7 Kruisparticipaties

De effecten van eventuele kruisparticipaties worden positief beoordeeld met het oog op de Europese integratie van de markt.

6.8 Informatie openbaar maken

In de voorgestelde wijziging van artikel 79 van de Elektriciteitswet 1998 en in de voorgestelde wijziging van artikel 37 van de Gaswet is de informatieverstrekking en het delen van informatie geregeld. Zo is aangegeven dat de netbeheerder alle informatie openbaar maakt die bijdraagt aan een doeltreffende mededinging en een efficiënte werking van de markt, voor zover deze redelijkerwijs te genereren is uit de informatie waarover de netbeheerder beschikt op basis van de uitvoering van zijn wettelijke taken.

Dit is een nieuwe bepaling, die mogelijk leidt tot extra lasten voor de netbeheerders. Het is op dit moment nog niet in te schatten in welke mate deze bepaling tot een stijging van de administratieve lasten voor netbeheerders zal leiden.

7. Uitkomsten consultatie

Voorafgaand aan het ontwerpen van het wetsvoorstel is aan stakeholders gevraagd welke onderwerpen uit het wetsvoorstel STROOM zij graag terug zouden willen zien komen in dit wetsvoorstel. Op basis daarvan is bepaald welke onderwerpen in dit wetsvoorstel geregeld worden. Een conceptwetsvoorstel met toelichting is vervolgens van 14 april tot en met 12 mei 2016 via internetconsultatie.nl geconsulteerd. In totaal zijn 23 reacties op dit wetsvoorstel ontvangen, waarvan 18 openbaar mochten worden gemaakt. Deze reacties zijn te vinden op de website www.internetconsultatie.nl. Deze reacties hebben een waardevolle bijdrage aan de totstandkoming van het wetsvoorstel geleverd. De meeste partijen zijn tevreden met de voortvarendheid waarmee dit wetsvoorstel is opgepakt. Netbeheerders vinden dat met het voorstel over bijvoorbeeld experimenten, investeringsplannen en kruisparticipaties goede stappen vooruit worden gezet. Energiebedrijven waarderen dat in dit wetsvoorstel ook de netverliezen gas zijn meegenomen.

Een groot deel van de reacties had betrekking op de wijze waarop bepaalde artikelen zijn geformuleerd en op afwijkingen ten opzichte van het wetsvoorstel STROOM. Enerzijds werd er aangegeven dat in de bepalingen precies hetzelfde geregeld zouden moeten worden. Hoewel dit vaak niet mogelijk is vanwege de bestaande context waarbinnen deze bepalingen geplaatst moeten worden, heeft dit in sommige gevallen tot aanpassing van het wetsvoorstel geleid. Doordat de verschillende onderwerpen uit wetsvoorstel STROOM in de huidige regelgeving ingepast moesten worden, ontstaan er echter ook onvermijdelijk verschillen in de formulering. Dit heeft niet geleid tot beleidsinhoudelijke wijzigingen ten opzichte van wetsvoorstel STROOM. Na de consultatie is hieraan bij verschillende artikelen en de toelichting daarop extra aandacht besteed om zoveel mogelijk vragen daarover weg te nemen. Anderzijds gaven veel partijen aan dat zij belangrijke onderdelen uit STROOM alsnog geregeld zouden willen zien. Zo hebben veel partijen aangegeven dat zij graag de definities uit het wetsvoorstel STROOM terug hadden gezien. Het aanpassen van definities aan het wetsvoorstel STROOM past echter niet bij een wijzigingswet. Hiervoor is dan ook niet gekozen.

De meeste reacties in de consultatie zien op de afbakening van de taken van de netbeheerder. Daarbij geven partijen aan de ene kant aan dat de huidige wet- en regelgeving voldoen. Deze partijen geven aan dat beter op een integrale aanpak en de uitkomsten van de energiedialoog gewacht kan worden. Andere partijen geven daarentegen aan dat zij de afbakening nog scherper zou willen zien en zien niets in de voorziene flexibiliteit voor netbeheerders. Helder is dat onduidelijkheid in afbakening van rollen en verantwoordelijkheden tussen verschillende partijen ontwikkelingen lam legt. Om die reden biedt het wetsvoorstel een helder onderscheid tussen netbeheer (alleen wettelijke taken), netwerkbedrijf (commerciële aan energie-infrastructuur gerelateerde activiteiten) en marktpartijen (commerciële activiteiten). Dit biedt een basis voor partijen om samen te werken in het belang van een CO2-arme energievoorziening die veilig, betrouwbaar en betaalbaar is.

Via experimenten en de mogelijkheid om tijdelijke taken toe te kennen aan netbeheerders is er wel een mogelijkheid om de taakverdeling tussen partijen te testen op nieuwe inzichten of om de netbeheerders activiteiten op te laten pakken die marktpartijen niet op kunnen pakken maar toch nodig zijn bijvoorbeeld voor de energietransitie. Deze flexibiliteit is dan ook nodig. Zo kunnen alleen experimenten met tarieven en marktmodellen worden uitgevoerd indien de netbeheerder de ruimte krijgt om te experimenteren. De reactie dat de energieleveranciers ook ruimte voor experimenten zouden moeten krijgen, kan niet helemaal worden gevolgd. Het wetsvoorstel biedt uitdrukkelijk de mogelijkheid voor een ieder om te experimenteren. De experimenteerbepaling is dan ook al van toepassing op leveranciers. In de toelichting is dit verder verduidelijkt.

Een ander deel van de reacties had betrekking op de nieuwe taak die de netbeheerder met dit wetsvoorstel krijgt om op verzoek van een gemeente danwel een provincie bestaande delen van het net (die door de Minister daartoe worden aangewezen) te verplaatsen of ondergronds te brengen. Door TenneT is aandacht gevraagd voor de situatie dat uit een nadere studie blijkt dat betreffend tracé vanwege nettechnische of ruimtelijke motieven in de praktijk niet verplaatst of verkabeld kan worden. Naar aanleiding hiervan is het betreffende artikel aangevuld met een ontheffingsmogelijkheid. Verder is aandacht gevraagd voor het niveau van de eigen bijdrage die een gemeente danwel provincie verschuldigd is bij een verplaatsings- of verkabelingsverzoek. Door Netbeheer Nederland is bepleit die, overeenkomstig het oorspronkelijke voorstel van wetsvoorstel STROOM, vast te stellen op 25%. Van gemeentezijde is gewezen op het gezamenlijk belang dat alle overheidslagen (rijk-provincies en gemeenten) hierbij hebben. Verder is aangegeven dat het voor een gemeente van groot belang is dat men vooraf helderheid heeft over de verschuldigde bijdrage en is verzocht het bijdragepercentage zo laag mogelijk te laten zijn. In het wetsvoorstel is opgenomen dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels zullen worden gesteld over de eigen bijdrage die de verzoeker (wettelijk) verschuldigd is in de kosten die de netbeheerder maakt voor het verplaatsten of verkabelen van het desbetreffende tracé. Met gemeenten en provincies zal overleg plaatsvinden over de uitwerking en invulling van deze de algemene maatregel van bestuur. Insteek daarbij is om een eenduidig percentage of enige percentages (in geval van differentiatie naar draagkracht of omvang van de opgave) vast te leggen, zodat een verzoeker vooraf weet welke bijdrage in geval van een verkabelings- of verplaatsingsverzoek is verschuldigd.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

Onderdeel A

In artikel 1, eerste lid, onderdeel aq, wordt het begrip gesloten distributiesysteem gedefinieerd. In de huidige definitie wordt een aantal eisen genoemd waaraan een net moet voldoen om aangemerkt te worden als gesloten distributiesysteem. Op grond van artikel 15 kan de eigenaar van een dergelijk net worden ontheven van de verplichting een netbeheerder aan te wijzen. In de voorgestelde definitie zijn de eisen niet meer in de definitie opgesomd, maar wordt verwezen naar artikel 15. In het voorgestelde artikel 15 zijn de eisen opgenomen waar een gesloten distributiesysteem aan moet voldoen.

Het voorgestelde vierde lid van artikel 1 heeft betrekking op aansluitingen van studentencomplexen. Op grond van het vierde lid kunnen de eigenaren van dergelijke wooncomplexen kiezen voor een collectieve aansluiting, in plaats van een individuele aansluiting per wooneenheid. De keuze voor een collectieve aansluiting wordt gelaten aan een studentenhuisvester. De studentenhuisvester kan een netbeheerder verzoeken om een collectieve aansluiting. Bij dat verzoek zal de huisvester aannemelijk moeten maken dat het gaat om een studentencomplex. De netbeheerder beoordeelt of hiervan sprake is. Aangezien het met het oog op maatschappelijke kosten niet wenselijk is dat regelmatig gewisseld wordt tussen collectieve aansluiting van een gebouw en individuele aansluiting van de eenheden wordt bepaald dat een verzoek om een collectieve aansluiting na realisatie alleen ingeval van ingrijpende renovatie van het gebouw kan worden ingetrokken.

Deze bijzondere situatie geldt alleen voor studentencomplexen. Het is niet wenselijk dat verhuurders van andere wooncomplexen niet langer wettelijk verplicht zijn mee te werken aan individueel aansluiten van een wooneenheid. Om te garanderen dat de mogelijkheid voor collectief aansluiten enkel geldt voor studentencomplexen, wordt de reikwijdte beperkt tot studentencomplexen door te eisen dat het bouwwerk bestemd moet zijn voor studenten, geen wooneenheden mag hebben van groter dan 50 vierkante meter gebruiksoppervlakte en dat de gemeenschappelijke ruimten een meeromvattende functie moeten hebben dan gebruikelijk is in een appartementencomplex. Voor deze afbakening is gekozen, omdat daarmee de meeste studentencomplexen eronder vallen, gezien de gemiddelde grootte van een wooneenheid in een studentencomplex.

Onderdeel C

Met de voorgestelde wijziging van artikel 7a van de Elektriciteitswet 1998 wordt de mogelijkheid verruimd om bij algemene maatregel van bestuur bij wijze van experiment af te wijken van het bepaalde bij of krachtens die wet. In het eerste lid is bepaald dat de Minister ontheffing kan verlenen van het bepaalde bij of krachtens de Elektriciteitswet 1998.

Bij algemene maatregel van bestuur op grond van het tweede lid wordt die bevoegdheid nader ingevuld. Er kunnen regels worden gesteld over de groep afnemers waarvoor de afwijkingen gelden. De afwijkingen kunnen bijvoorbeeld slechts voor categorieën afnemers of voor een beperkte omvang van afnemers gelden. Ook de situaties waarin afwijking is toegestaan kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden uitgewerkt. Daarnaast biedt dit artikel de grondslag om bij algemene maatregel van bestuur regels van procedurele aard te stellen, zoals regels over de termijn waarbinnen op een aanvraag om een ontheffing moet worden beslist. Indien een dergelijke termijn wordt vastgesteld is sprake van een wettelijke bepaling als bedoeld in artikel 4:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Voorts is een grondslag opgenomen voor regels over intrekking of wijziging van de ontheffing of over het verbinden van voorschriften of beperkingen aan de ontheffing. Tot slot is bepaald dat regels kunnen worden gesteld over de verslaglegging van een experiment door de houder van de ontheffing. Deze verslagen voorzien in informatievertrekking aan de Minister en bestaan naast de verslagen aan de Eerste en Tweede Kamer over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment op basis van het vierde lid.

Onderdeel D

Artikel 10, eerste lid, bevat een omschrijving van het landelijke hoogspanningsnet. Met de voorgestelde wijziging van dit lid wordt verduidelijkt dat het net op zee geen onderdeel uitmaakt van het landelijke hoogspanningsnet. Het net op zee omvat ingevolge artikel 15a van de Elektriciteitswet 1998 de netten die bestemd zijn voor het transport van elektriciteit en die één of meer windparken op zee verbinden met het landelijke hoogspanningsnet (op land). Het spanningsniveau kan bij beide netten 110 kV of hoger zijn en is daarom niet onderscheidend.

Een eigenaar van een net wordt pas beheerder van dat net nadat hij daartoe, op zijn aanvraag, is aangewezen door de Minister of ACM. Zolang de aanwijzing niet heeft plaatsgehad, kan hij zich geen netbeheerder noemen. Met het voorgestelde elfde lid wordt bewerkstelligd dat een eigenaar van een net voorafgaand aan of lopende de aanwijzingsprocedure, of in geval van intrekking van een aanwijzing, de taken die hem op grond van de wet zijn toegekend niet kan verwaarlozen. Deze bepaling is ook van belang voor eigenaren van netten waarvoor de verplichting tot het aanwijzen van een netbeheerder niet wordt nageleefd, maar die op grond van deze bepaling zich niet kunnen onttrekken aan de verplichtingen om het net op een geschikte wijze te beheren.

Onderdeel E

Met dit onderdeel wordt artikel 11a gewijzigd. De wijzigingen in dit onderdeel houden verband met het schrappen van de goedkeuring door de Minister van statuten van de landelijke netbeheerder. De wet- en regelgeving borgen de taken die netbeheerders hebben en de inrichting van de netbeheerders en het netwerkbedrijf al in voldoende mate. Het goedkeuren van statuten is daarmee overbodig.

Onderdelen F en G

Artikel 12, tweede lid, van de Elektriciteitsnet 1998 bepaalt onder verwijzing naar een aantal artikelen van die wet dat Onze Minister instemming met een aanwijzing als netbeheerder kan onthouden, of voorschriften aan zijn instemming kan verbinden. In artikel 13, tweede lid, van de Elektriciteitsnet 1998 is de bevoegdheid van de Minister opgenomen om de netbeheerder op te dragen voorzieningen te treffen als niet wordt voldaan aan enkele bepalingen uit die wet. Met onderdelen F en G worden de verwijzingen naar artikelnummers aangepast aan de voorgestelde wijzigingen in dit wetsvoorstel.

Onderdeel H

Op grond van artikel 15 kan de eigenaar van een gesloten distributiesysteem van bepaalde wettelijke taken of verplichtingen worden ontheven. In het voorgestelde artikel 15 zijn de eisen opgenomen waar een gesloten distributiesysteem aan moet voldoen. Deze eisen komen grotendeels overeen met de eisen die in de huidige wet in de definitie van gesloten distributiesysteem zijn opgenomen, waaronder de eis dat het net geen huishoudelijke eindafnemers van elektriciteit voorziet. Onder huishoudelijke afnemer wordt verstaan een afnemer die elektriciteit koopt voor eigen huishoudelijk gebruik en niet voor commerciële of professionele activiteiten. Nieuw is de bepaling dat het «technisch, organisatorisch of functioneel verbonden» zijn van het net mede bepalend is voor de ontheffing voor een gesloten distributiesysteem. Het is dus niet noodzakelijk dat de netten fysiek verbonden zijn. Ook is toegevoegd dat de veiligheid van het systeem voldoende gewaarborgd dient te zijn.

De eis dat een eigenaar van een dergelijk systeem de aanvraag doet betekent niet dat het volledige net in eigendom hoeft te zijn. In de praktijk kan hier onduidelijkheid over bestaan, bijvoorbeeld bij situaties waarin een transformator wordt gehuurd. Het gaat erom dat sprake is van een net met een eigenaar en niet om een eigendomsvereiste voor alle specifieke onderdelen van het net.

In het voorgestelde zesde lid vervalt de verwijzing naar artikel 7. Deze verwijzing is niet meer correct, omdat dit een verwijzing betreft naar een artikel dat is gewijzigd met de Wet van 25 juni 2014 tot wijziging van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt en enige andere wetten in verband met de stroomlijning van het door de Autoriteit Consument en Markt te houden markttoezicht (Stb. 2014, 247). De inhoud van het toen gewijzigde artikel 7 is opgenomen in het huidige artikel 6b. Het is niet nodig om artikel 6b van overeenkomstige toepassing te verklaren op gesloten distributiesystemen, omdat het artikel zo is geformuleerd dat het op alle gevallen toepasbaar is.

Het voorgestelde zevende lid maakt het mogelijk dat degene die voornemens is een gesloten distributiesysteem aan te leggen, alvast een ontheffing kan krijgen van het gebod van artikel 10, negende lid. Ten tijde van de aanvraag dient de aanvrager te beschikken over de benodigde vergunningen, ontheffingen en toestemmingen voor de aanleg van het systeem. Het aan te leggen systeem moet voldoen aan de eisen die zijn gesteld in het eerste lid van artikel 15. Ook de leden twee tot en met zes zijn van overeenkomstige toepassing.

In het voorgestelde negende en tiende lid wordt telkens «raad van bestuur» vervangen door Autoriteit Consument en Markt. Dit is een verwijzing die niet meer juist is na samenvoeging van verschillende toezichtsautoriteiten in de ACM. Zie de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt (Stb. 2013, 102).

Onderdeel I

In artikel 15a, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 is opgenomen welke artikelen aangaande de landelijke netbeheerder ook (of ook niet) gelden voor de beheerder van het net op zee. Artikelen 93a en 94 ontbraken daar nog. Met dit onderdeel worden de artikelen 93a en 94 toegevoegd.

Onderdeel J

Artikel 16 heeft betrekking op de taken van de netbeheerders. Ingevolge dit onderdeel vervalt de taak om voor grootverbruikers desgevraagd een meetinrichting ter beschikking te stellen. In beginsel is de metermarkt een vrije markt, maar om zeker te stellen dat dat grootverbruikers over een meetinrichting kunnen beschikken was deze taak voor netbeheerders opgenomen. Aangezien inmiddels gebleken is dat er in de praktijk voldoende aanbod is in de markt, is deze taak overbodig. In artikel VI is overgangsrecht opgenomen voor meetinrichtingen die al door netbeheerders zijn verstrekt.

Het derde lid van artikel 16 Elektriciteitswet 1998 kan vervallen in verband met de voorgestelde nieuwe regeling voor de afbakening van taken van de netbeheerder, het netwerkbedrijf en anderen dan de netbeheerder (Artikel I, onderdelen N tot en met Q).

Om de betrouwbaarheid van de elektriciteitsvoorziening te waarborgen zijn in de wet eisen gesteld aan de storingsreserve van netten met een spanningsniveau gelijk aan of groter dan 110 kV. Op dit moment laat de wet weinig uitzondering op die eisen toe. De voorgestelde leden 15 en 16 van artikel 16 maken mogelijk dat bij algemene maatregel van bestuur uitzonderingen kunnen worden gemaakt op de hoofdregel van een enkelvoudige storingsreserve ten tijde van onderhoud, voor bepaalde onderdelen van het elektriciteitsnet of voor specifieke situaties.

Onderdelen K en L

Het huidige artikel 16Aa en het eerste lid van artikel 16a vervallen in verband met de voorgestelde nieuwe regeling voor de afbakening van taken van de netbeheerder, het netwerkbedrijf en anderen dan de netbeheerder (Artikel I, onderdelen N tot en met Q).

Onderdelen N, O, P en Q

Deze onderdelen bevatten een nieuwe regeling waarin de toegestane werkzaamheden van de netbeheerder, anderen dan de netbeheerder, de groepsmaatschappijen die verbonden zijn met de netbeheerder en de groep worden afgebakend. In de huidige wet is de afbakening af te leiden uit de artikelen 16, derde lid, 16a, eerste lid, 17, 17a en 18, waarbij het verrichten van wettelijke taken is geformuleerd als concurrentieverbod. In paragraaf 4.2 van de algemene toelichting is ook ingegaan op de positionering van de netbeheerder en het netwerkbedrijf.

In het voorgestelde artikel 17, eerste lid, is opgenomen dat de netbeheerder alleen de aan hem toegekende wettelijke taken mag uitvoeren. De netbeheerder mag dus geen nevenfuncties hebben. Onder taken die bij of krachtens de wet zijn toegekend moeten niet alleen de reguliere taken worden verstaan (zoals die onder meer in artikel 16 van de Elektriciteitswet 1998 zijn opgenomen), maar ook de tijdelijke taken die op grond van voorgesteld artikel 17a kunnen worden toegestaan, taken die op grond van andere wetten bij de netbeheerder zijn belegd en werkzaamheden die de netbeheerder in mandaat uitvoert op grond van artikel 74 Elektriciteitswet 1998 en artikel 25 Warmtewet. In het tweede lid is opgenomen dat een netbeheerder in opdracht wettelijke taken van een andere netbeheerder mag uitvoeren. Uit artikel 18 volgt dat de wettelijke taken – behoudens de expliciet bepaalde werkzaamheden – exclusief door de netbeheerder worden uitgevoerd. Het is anderen niet toegestaan om de taken van de netbeheerder op te pakken.

In het derde lid van het voorgestelde artikel 17 wordt bepaald dat uitbesteding van werkzaamheden aan bedrijven die leveren aan afnemers niet is toegestaan. Dit voorkomt dat een leverancier een wettelijke taak van een netbeheerder kan aangrijpen om de gunst van de klant te winnen.

Bij de uitbesteding van werkzaamheden aan anderen blijft de verantwoordelijkheid van de netbeheerder voor de volledige, juiste en onafhankelijke uitvoering van de desbetreffende taak bestaan. De aansturing van de uitbesteding en de uitbestede werkzaamheden (het zogenaamde contractmanagement) blijft een werkzaamheid van de netbeheerder zelf. Het wordt niet langer noodzakelijk geacht te beschrijven welke zaken die verband houden met de wettelijke taken door de netbeheerder in eigen beheer moeten worden uitgevoerd en welke zaken mogen worden uitbesteed. Als extra waarborg is in het voorgestelde artikel 17, vierde lid, opgenomen dat een netbeheerder ook bij uitbesteding verantwoordelijk is voor een onafhankelijke uitvoering van de wettelijke taken. Dit is van belang bij eventuele uitbesteding van wettelijke taken waar een producent, leverancier of handelaar of juist een concurrent van hen een belang bij heeft. Het is dan aan de netbeheerder om te bepalen op welke wijze de onafhankelijke uitvoering van de taak geborgd kan worden. Dit kan betekenen dat de netbeheerder tot de conclusie komt dat hij de taak zelf moet verrichten.

Voorgesteld artikel 17a heeft betrekking heeft op tijdelijke taken van de netbeheerder. Op basis van het voorgestelde artikel 17a worden de randvoorwaarden vastgesteld op basis waarvan het mogelijk is om taken die nu nog niet voorzien zijn, te beleggen bij de netbeheerder. Zo moeten deze tijdelijke taken verband houden met de wettelijke taken die een netbeheerder heeft, om het beheer van het net niet onnodig te belasten met wezensvreemde (commerciële) activiteiten. Als er tijdelijke taken worden toegekend aan de netbeheerder, is deze ook verplicht om ze uit te voeren.

De groepsmaatschappijen die met de netbeheerder in een groep verbonden zijn (het netwerkbedrijf) concurreren met andere marktpartijen. Het netwerkbedrijf zou door deze uitgangspositie oneigenlijke concurrentievoordelen kunnen hebben ten opzichte van andere marktpartijen. Oneigenlijke concurrentievoordelen werken belemmerend voor andere marktpartijen om een rol te spelen in nieuwe ontwikkelingen in de energiemarkt. De positie van de groep en de groepsmaatschappijen is in dit wetsvoorstel als volgt vormgegeven.

In de eerste plaats is bepaald dat de groep zich in hoofdzaak moet richten op netbeheer (voorgesteld artikel 17c, eerste lid). Hiermee is geregeld dat de aandacht van de groep vooral gericht blijft op de kerntaak: het beheren van netten binnen of buiten Nederland. Verder moet het werkgebied van de groepsmaatschappijen in Nederland inhoudelijk beperkt blijven tot aan infrastructuur gerelateerde handelingen en activiteiten. Dit kan breder zijn dan alleen energie-infrastructuur. Het zogenaamde multi utility concept blijft dan ook mogelijk. Een netwerkbedrijf waarvan naast een netbeheerder bijvoorbeeld ook een waterleidingbedrijf, kabelbedrijf of rioleringsbedrijf deel uitmaakt, kan bepaalde operationele synergiën benutten, bijvoorbeeld één keer de straat open te (laten) breken voor onderhoud aan de verschillende netten. De onafhankelijkheid van de netbeheerder voor elektriciteit of gas is daarbij geenszins in het geding.

In het artikel 17c, tweede lid, worden voor energie-infrastructuur taken genoemd, die door het netwerkbedrijf mogen worden uitgevoerd. Deze opsomming is beperkt tot energie-infrastructuur, omdat daar een netwerkbedrijf zich in hoofdzaak op dient te richten. Er wordt echter niet uitgesloten dat een netwerkbedrijf ook andere infrastructurele activiteiten heeft. In dat geval dient de wettelijke basis van deze wetten als basis voor die activiteiten te dienen. Zo zal in het geval van het beheer van een drinkwatervoorziening, de Drinkwaterwet als basis dienen voor de activiteiten die het netwerkbedrijf mag verrichten. Het wetsvoorstel voorziet er niet in om ook deze activiteiten van netwerkbedrijven verder af te bakenen.

Op dit moment is de taak tot certificering van hernieuwbare energie aan TenneT TSO gemandateerd door de Minister. Deze taak valt dan ook onder de taken van de netbeheerder. Dit is nodig, omdat deze taak verbonden is met de netbeheerder en daar ook organisch onderdeel van uitmaakt. Zo vindt er bijvoorbeeld gegevensuitwisseling plaats van andere netbeheerders naar TenneT TSO. Certificering van hernieuwbare energie is ook opgenomen in de opsomming van toegestane handelingen en activiteiten van netwerkbedrijven (voorgesteld artikel 17c, tweede lid). Het valt immers niet uit te sluiten dat deze taak op termijn toch van de netbeheerder naar het netwerkbedrijf wordt verplaatst of dat meerdere certificeringsmethoden naast elkaar zullen gaan bestaan.

In een netwerkbedrijf kan een van de deelnemende bedrijven een energiebeurs zijn, waarmee de groothandel in energie wordt gefaciliteerd. Dat netwerkbedrijf is zelf geen partij bij die handel en kan ook geen tussenpersoon zijn, maar kan de handel wel faciliteren omdat dat vanuit de optiek van het netwerkbedrijf gewenste handel is.

Ingevolge artikel 17c, derde lid, kunnen bij algemene maatregel van bestuur andere aan energie-infrastructuur gerelateerde handelingen of activiteiten worden aangewezen die een groepsmaatschappij kan verrichten. Indien bij algemene maatregel van bestuur een taak wordt toegewezen, zullen de voorwaarden waaronder deze taak kan worden uitgevoerd ook duidelijk omschreven moeten worden. Zo moet er een termijn worden gesteld, waarbinnen deze taak kan worden uitgevoerd. Deze termijn is afhankelijk van bijvoorbeeld de terugverdienperiode van mogelijke investeringen. Voor het eind van deze termijn moet worden bezien of dit een activiteit is die structureel wordt toegestaan en dus in de wet wordt opgenomen, of dat deze activiteit beëindigd moet worden en onder welke voorwaarden deze beëindigd kan worden. Door de aanwijzing van activiteiten bij algemene maatregel van bestuur in de tijd te beperken, wordt bewerkstelligd dat de handelingen en activiteiten van de groepsmaatschappijen zoveel mogelijk op wetsniveau zijn opgenomen.

Netwerkbedrijven en andere bedrijven mogen geen wettelijke taken uitvoeren die zijn voorbehouden aan de netbeheerder (voorgesteld artikel 18). Hierop zijn in het voorgestelde artikel 18 enkele uitzonderingen geformuleerd. Ten eerste is vastgelegd dat als een netbeheerder werkzaamheden uitbesteedt, deze uiteraard mogen worden verricht door het bedrijf waaraan deze werkzaamheden worden uitbesteed. Daarnaast gelden er enkele uitzonderingen voor grote aansluitingen of aansluitingen van een groep afnemers, voor het beheren van meetinrichtingen van grootverbruikers en voor de aanleg van leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen. Ook is opgenomen dat een netbeheerder een relatie dient te hebben met het netwerkbedrijf die in het normale handelsverkeer gebruikelijk is tussen niet-verwante bedrijven (voorgesteld artikel 17b).

Onderdelen R, S, T en U

Dit wetsvoorstel bevat voorstellen ter verbetering van de regulering van plannen en rapportages over de kwaliteit van de netten en de ontwikkeling van de netten. Het huidige artikel 21 van de Elektriciteitswet 1998 bevat bepalingen over de waarborging van de kwaliteit van het transport van elektriciteit. De netbeheerder dient om het jaar bij de Autoriteit Consument en Markt een zogenoemd kwaliteits- en capaciteitsdocument in. Voorgesteld wordt om deze bepalingen te vervangen door een regeling voor een kwaliteitsborgingsysteem en een investeringsplan.

Voorgesteld artikel 19 bevat de regeling voor het kwaliteitsborgingssysteem. In verband daarmee kan de huidige registratie van kwaliteitsindicatoren in artikel 19a komen te vervallen, omdat dit voldoende is geborgd met de bepalingen over het kwaliteitsborgingsysteem.

Voorgesteld artikel 21 bevat bepalingen over het investeringsplan. Het plan doorloopt een proces van consultatie, toetsing en vaststelling. De ACM toetst of de netbeheerder in redelijkheid tot het plan heeft kunnen komen. De Minister toetst of de landelijke netbeheerder voldoende rekening heeft gehouden met ontwikkelingen in de energiemarkt. De Minister speelt bij de toetsing van het investeringsplan dus geen rol bij de goedkeuring van individuele projecten. Met het ontwerpinvesteringsplan wordt hij geïnformeerd over de bredere analyse van ontwikkelingen en welke investeringen in de netten daarvoor nodig is. De netbeheerder neemt de resultaten van de consultatie en toetsing van het ontwerpinvesteringsplan mee bij het opstellen van het investeringsplan en stelt het investeringsplan vast. De in het investeringsplan opgenomen investeringen worden noodzakelijk geacht.

Het huidige artikel 20e, dat een regeling bevat voor melding en goedkeuring van bijzondere investeringen, kan zodra aan de verplichting om een investeringsplan op te stellen is voldaan, komen te vervallen. Aan de hand van de koninklijke besluiten die zijn voorzien voor de inwerkingtreding van de verschillende onderdelen van deze wet, zal worden bewerkstelligd dat het huidige artikel 20e blijft gelden tot het moment dat de netbeheerders voor de eerste keer een investeringsplan moeten opstellen. De frequentie waarmee een investeringsplan wordt vastgesteld wordt op grond van het voorgestelde artikel 21, tiende lid, bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld.

Onderdeel W

Met het voorstelde artikel 22a van de Elektriciteitswet 1998 wordt geregeld in welke gevallen een netbeheerder een bovengronds gedeelte van een net moet verplaatsen of vervangen voor een ondergronds deel. In paragraaf 4.7 van het algemeen deel van deze toelichting is de achtergrond bij dit artikel uiteengezet. Een college van burgemeester en wethouders of gedeputeerde staten kan een verzoek indienen, waaraan de netbeheerder gehoor moet geven. Deze beperkte kring van verzoekers is gekozen vanwege de ruimtelijk inpassing die nodig is om het verplaatsen of vervangen mogelijk te maken. De verplichting om een gedeelte van het net te vervangen geldt op grond van het eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1o, slechts voor gedeelten die ten minste 1.000 meter lang zijn. Deze beperking wordt gehanteerd om de stabiliteit van het net te kunnen waarborgen en geldt niet indien het betreffende deel een spanningsniveau kent van 50kV. Verder geldt een minimale lengte van 500 meter indien het betreffende netdeel direct verbonden is met één van de in het eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1o, genoemde soorten stations. Voor de verplichting om netdelen te verplaatsen is geen minimale afstand opgenomen. Dit komt tot uitdrukking door de formulering «voor zover het een te vervangen deel betreft» aan het slot van onderdeel a van het eerste lid.

De verplichting voor netbeheerders geldt slechts voor door de Minister aangewezen delen van het net. Het tweede lid bepaalt dat een hoogspanningstracé slechts wordt aangewezen indien het vervangen of verplaatsen kostenefficiënt is. Zoals in het algemene deel van deze toelichting is aangegeven worden verschillende alternatieven voor het ontlasten van bewoners door middel van een alternatievenonderzoek vergeleken. Indien is gebleken dat verplaatsing of vervangen kostenefficiënt is, kan het betreffende tracé worden aangewezen. Indien een deel van een verbinding wordt aangewezen kan daarvoor een verzoek om verkabeling of verplaatsing worden ingediend. Belanghebbenden kunnen tegen een besluit tot aanwijzing bezwaar en beroep instellen, omdat sprake is van een besluit van algemene strekking. Het tweede lid bepaalt verder dat een netdeel slechts voor verkabeling of slechts voor verplaatsing kan worden aangewezen.

In het voorgestelde zesde lid is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld over het deel van de kosten dat door de verzoeker wordt betaald en over de bestanddelen waaruit deze kosten bestaan. Gedacht kan worden aan regels over de door een verzoeker reeds aan de netbeheerder betaalde onderzoeks- en voorbereidingskosten, waarvoor kan worden bepaald dat deze deel uitmaken van de totale kosten, al dan niet nader uitgewerkt in de vorm van een matrix. Voorts worden regels gesteld volgorde waarin het vervangen plaatsvindt. Hiervoor zijn verschillende varianten mogelijk, zoals de volgorde waarin het verzoek is gedaan, de snelheid waarmee de benodigde randvoorwaarden (zoals vergunningen, aanpassing bestemmingsplan) kunnen worden gerealiseerd, of een combinatie daarvan. Het betreft derhalve regels met een technisch karakter. In dat licht maakt het zesde lid delegatie van dergelijke regels bij algemene maatregel van bestuur naar ministeriële regeling mogelijk.

Onderdeel X

In artikel 31, twaalfde lid, van de Elektriciteitswet 1998 is opgenomen welke storingsreserve gehanteerd moet worden voor netten gelijk aan of hoger dan 110 kV. Voorgesteld is deze eisen te verplaatsen naar artikel 16 (zie voorgesteld artikel 16). Daarnaast wordt in voorgesteld artikel 16 geregeld dat bij algemene maatregel van bestuur voor bepaalde onderdelen van het elektriciteitsnet of voor specifieke situaties regels kunnen worden gesteld. Daardoor wordt mogelijk gemaakt dat van deze eisen kan worden afgeweken. De ACM kan in de voorwaarden eventueel nog voorwaarden opnemen over de uitvoering van de wettelijke eisen.

Onderdeel Y

Artikel 39 van de Elektriciteitswet 1998 bevat een rapportageverplichting van de netbeheerder aan de ACM over de naleving van in de voorwaarden opgenomen kwaliteitscriteria. In verband met de nieuwe regels voor de rapportage van kwaliteit (zie voorgesteld artikel 19) kan deze rapportage vervallen. Desgewenst kan de ACM op grond van de algemene bevoegdheid in artikel 6b van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt inlichtingen en gegevens opvragen bij de netbeheerder met betrekking tot de specifieke voorwaarden, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f.

In het voorgestelde artikel 39 wordt een voorziening getroffen voor de uitvoering van EU-verordeningen en EU-besluiten. In de artikelen 1.1, tweede lid, 5.35, derde lid, en 10.7, tweede lid, van het wetsvoorstel STROOM was voorzien in een gelijksoortige voorziening. Het voorgestelde artikel 39 heeft betrekking op EU-verordeningen en EU-besluiten die krachtens de Elektriciteitsrichtlijn (richtlijn nr. 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG (Pb EU 2009, L 211) of krachtens EU-verordeningen van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie door met name de Europese Commissie zijn of worden vastgesteld, alsmede op diverse daarop gebaseerde uitvoeringshandelingen. In de Gaswet wordt een gelijkluidende bepaling voorgesteld (artikel 35a) voor de uitvoeringshandelingen krachtens de Gasrichtlijn (richtlijn nr. 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG (Pb EU 2009, L 211).

Om te komen tot een efficiënter gebruik van de productie- en transportmiddelen en het koppelen van netwerken is (en wordt) een aantal EU-verordeningen van kracht, waaronder EU-verordening 2015/1222 van de Commissie van 24 juli 2015 tot vaststelling van richtsnoeren betreffende capaciteitstoewijzing en congestiebeheer (PbEU 2015, L 197). Voorgesteld artikel 39 voorziet in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels om deze verordeningen en besluiten uit te kunnen voeren in de gevallen dat de huidige wettelijke bepalingen hier in onvoldoende mate in voorzien. De regels hebben betrekking op het vaststellen van een bevoegd gezag om besluiten te nemen, procedurele bepalingen en het toedelen van taken, waarvoor de betreffende EU-verordeningen en EU-besluiten naar een nationale instantie verwijzen. Dit laat onverlet de besluiten, procedures en taken die bij wet aan de regulerende instantie, de ACM, zijn toegewezen. Zo is in artikel 32, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 bepaald dat ACM het initiatief kan nemen tot een wijziging van tariefstructuren en voorwaarden, bijvoorbeeld in het geval van vastgestelde Europese netcodes.

Onderdelen Z, AA, AB en AC

Met de voorgestelde wijzigingen wordt bewerkstelligd dat de in dit wetsvoorstel opgenomen nieuwe taken, zoals taken voor de netbeheerder als gevolg van experimenten, tijdelijke taken en de verplaatsings- of verkabelingstaak, ook deel uitmaken van de tariefsystematiek.

Kosten voor diensten worden volgens de systematiek van artikel 40 e.v. van de Elektriciteitswet 1998 doorberekend in de tarieven. De tarieven worden berekend aan de hand van methodebesluiten, waarin kosten en opbrengsten van door netbeheerders te leveren diensten zijn geschat op basis van historische gegevens. De methodebesluiten worden door de ACM periodiek geactualiseerd en opnieuw vastgesteld.

De in dit wetsvoorstel opgenomen mogelijkheid om te experimenteren en om tijdelijke taken aan de netbeheerder op te dragen, lenen zich niet in alle gevallen goed voor deze systematiek. In de eerste plaats kan het voorkomen dat tijdelijke taken of experimenten als nieuwe taak worden opgedragen op het moment dat er al een methodebesluit is vastgesteld. Met deze taken is dan geen rekening gehouden in deze besluiten. Maar ook als taken wel bekend zijn op het moment dat een nieuw methodebesluit wordt vastgesteld, is onzeker of op dat moment voldoende gegevens beschikbaar zijn om de kosten en opbrengsten goed te kunnen schatten. Om efficiënte kosten van nieuwe taken toch te kunnen doorbereken in de tarieven wordt voorgesteld om in artikel 41c, tweede lid, onderdeel f, op te nemen dat de ACM de tarieven kan corrigeren voor nieuwe taken waarmee in de methodebesluiten geen rekening is gehouden. Dit biedt ook de mogelijkheid om de met dit wetsvoorstel geïntroduceerde nieuwe taak (verplaatsing/verkabeling) in de aanloop naar een nieuw methodebesluit ook al in de tarieven op te nemen. Indien taken gedurende de looptijd van een methodebesluit komen te vervallen, biedt het huidige artikel 41, tweede lid, onderdeel d, al de mogelijkheid om de tarieven te corrigeren.

In de tweede plaats kan de situatie zich voordoen dat verrekening van kosten via methodebesluiten niet mogelijk is. Aan de hand van methodebesluiten worden kosten verrekend over alle afnemers, via een transport- of aansluittarief. In een bijzonder geval zou een tijdelijke taak of experiment een taak kunnen zijn die van andere aard is dan de transport- of aansluittaak. Voorts zou het in bepaalde gevallen wenselijk kunnen zijn om de kosten voor een bepaalde tijdelijk taak of experiment te beperken tot een bepaalde groep afnemers. Voor die gevallen wordt artikel 41b, vierde lid, voorgesteld. Op grond van dat lid doet de netbeheerder zelf een voorstel voor de tarieven die hij voor genoemde taken in rekening brengt. Het ligt voor de hand dat de netbeheerder in voorkomend geval met de ACM afstemt of een dergelijke situatie zich voordoet. De ACM toetst de berekeningsmethode van de netbeheerder vervolgens op grond van voorgesteld artikel 41c, negende lid.

Het voorgestelde artikel 41, zesde lid, van de Elektriciteitswet 1998 heeft betrekking op de met dit wetsvoorstel geïntroduceerde taak om op verzoek van een gemeente en/of provincie delen van het hoogspanningsnet te verkabelen of verplaatsen. Het zesde lid regelt de wijze waarop met die verplichtingen wordt omgegaan in de internationale vergelijking door ACM in het kader van tariefregulering. Bij de doorberekening van kosten van netbeheerders in de tarieven wordt een korting toegepast om de doelmatige bedrijfsvoering te bevorderen. Om die korting te kunnen bepalen worden de efficiënte kosten berekend. Onderdeel van de vaststelling van de efficiënte kosten is de vaststelling van het efficiëntieniveau. Voor de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet geschiedt dit door middel van een internationale benchmark. Met dit wetsvoorstel wordt een taak voor netbeheerders toegevoegd, te weten het op verzoek van decentrale overheden verkabelen en verplaatsen van delen van een hoogspanningsverbinding. Het betreft delen van het net die nettechnisch bezien nog niet vervangen hoeven te worden. Na invoering van deze taak maakt de landelijke netbeheerder meer kosten voor het netwerk dan de netbeheerders waarmee hij wordt vergeleken. In het voorgestelde zesde lid wordt geregeld dat landspecifieke kenmerken buiten beschouwing worden gelaten bij de vaststelling van het efficiëntieniveau. Het zesde lid voorkomt aldus dat de landelijke netbeheerder ten onrechte minder goed gaat scoren in de internationale benchmark vanwege het op verzoek van een gemeente en/of provincie verkabelen of verplaatsen van daartoe door de Minister aangewezen tracés. Gelet op het feit dat met dit wetsvoorstel slechts een dergelijk landspecifiek kenmerk wordt ingevoerd voor netbeheerders voor elektriciteit is deze bepaling beperkt tot de Elektriciteitswet 1998.

Onderdeel AG

Artikel 43 van de Elektriciteitswet 1998 heeft betrekking op de boekhouding van netbeheerders. Ingevolge dit wetsvoorstel kunnen netbeheerders deelnemen aan experimenten (zie de voorgestelde wijziging van artikel 7a van de Elektriciteit 1998). Ook kunnen ingevolge dit wetsvoorstel tijdelijke taken aan netbeheerders worden toegekend (zie het voorgestelde artikel 17a van de Elektriciteitswet 1998). Het is gewenst om inzicht te krijgen in de kosten die de taken bij experimenten en tijdelijke taken met zich meebrengen. Om deze reden wordt voor deze twee activiteiten ingevolge de wijziging van artikel 43 een afzonderlijke boekhouding verlangd.

Onderdeel AH

In voorgesteld artikel 77i zijn verwijzingen naar artikelen aangepast. Sommige artikelen vervallen met dit wetsvoorstel, andere artikelen zijn inhoudelijk vergelijkbaar met artikelen uit dit wetsvoorstel. Voor de toedeling naar onderdeel a of b is inhoudelijk aangesloten bij de onderverdeling zoals die ook in de huidige wet is gemaakt.

Onderdeel AI

Artikel 79 van de Elektriciteitswet 1998 heeft betrekking op de omgang met gegevens. In het eerste lid van artikel 79 wordt verduidelijkt dat een netbeheerder zowel bij actief, als passief verstrekken van gegevens dient te voorkomen dat vertrouwelijke gegevens ter beschikking komen van derden. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft in een uitspraak van 25 maart 2015, zaaknummer AWB 13/507 AWB 13/526, bepaald dat de huidige bepalingen over de geheimhoudingsplicht alleen worden geschonden als de netbeheerder de geheim te houden gegevens actief bekend maakt (uitspraak van 25 maart 2015, zaaknummer AWB 13/507 AWB 13/526).Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat de netbeheerder ook in overtreding is als hij de gegevens passief bekend maakt. Ook bij passieve bekendmaking kunnen de gegevens in handen van derden komen, hetgeen op grond van 16, eerste lid, en van artikel 27 van richtlijn 2009/72, niet toelaatbaar is.

In het voorgestelde derde lid wordt een afspraak uit het Energieakkoord vastgelegd. In het Energieakkoord is afgesproken dat netbeheerders informatie openbaar maken die van belang is voor de markt, wat de energietransitie bevordert. Met de informatie kunnen marktpartijen betere diensten en producten ontwikkelen en aanbieden, bijvoorbeeld rond energiebesparing. Doordat het netwerkbedrijf samen in een groep zit met een netbeheerder zou dit voor dat bedrijf concurrentievoordelen op kunnen leveren ten opzichte van andere marktpartijen. Om te voorkomen dat de netwerkbedrijven informatievoordelen hebben ten opzichte van overige marktpartijen, worden netbeheerders verplicht om – met inachtneming van privacy voorschriften – actief informatie openbaar te maken die bijdraagt aan doeltreffende mededinging voor netwerkbedrijven of die een efficiënte werking van de markt bevorderen. Gesteld is dat de informatie redelijkerwijs te genereren moet zijn. Dit is om te voorkomen dat netbeheerders arbeidsintensieve processen op moeten zetten om alle partijen alle mogelijke informatie te kunnen bieden. Het betreft hier onder meer het Productie Installatie Register (PIR) voor decentrale opwekking (invoeding op midden- en laagspanning), de beschikbaarheid van verbruiksdata op postcodeniveau (Energie in Beeld), en zo gedetailleerd mogelijke informatie over de uitrol van de slimme meter. Alle marktpartijen – waaronder het netwerkbedrijf – kunnen dan in gelijke mate van deze informatie gebruik maken.

Onderdeel AJ

Met dit onderdeel wordt uitvoering gegeven aan het kabinetsbesluit om landelijke netbeheerders kruisparticipaties aan te laten gaan met buitenlandse landelijke netbeheerders (transmissiesysteembeheerders) (Kamerstukken II 2013/14, 28 165, nr. 176). Voor de formulering van het artikel is aangesloten bij het wetsvoorstel STROOM, zoals dat luidde na verwerking van de aangenomen amendementen op dit onderwerp. De procedure voor instemming van de Kamers met het voornemen om tot aandelenruil over te gaan is ten opzichte van het wetsvoorstel STROOM uitgebreid. Geïnspireerd op de procedure voor aandelenverwerving door de staat in de Comptabiliteitswet 2001 is geregeld dat het voornemen ter kennis wordt gebracht van de Staten-Generaal en is een termijn van dertig dagen opgenomen voor het uiten van bedenkingen.

Onderdeel AK

Dit onderdeel bevat een reparatie van artikel 95n van de Elektriciteitswet 1998. Dit artikel verwijst naar bepaalde artikelleden van artikel 95m. Artikel 95n is ten onrechte niet aangepast toen artikel 95m werd gewijzigd met de Wet van 25 september 2008 tot aanpassing van de Boeken 3 en 6 van het Burgerlijk Wetboek en andere wetten aan de richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (Stb. 2008, 397).

Onderdeel AL

Het is wenselijk om in het belang van de energietransitie en het vergroten van de duurzaamheid van de vervoerssector regels te stellen ter uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen. Het voorgestelde artikel 96 van de Elektriciteitswet 1998 voorziet in een grondslag om verplichtingen uit Europese richtlijnen, verordeningen en besluiten op het gebied van elektrisch vervoer te implementeren. Er wordt een aanvullende grondslag voor één-op-één implementatie gecreëerd naast de bestaande mogelijkheden tot implementatie bij of krachtens de Warenwet, Wet Milieubeheer en de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie. Te denken valt aan richtlijnen, verordeningen en besluiten die onderwerpen regelen op het gebied van de elektriciteitsvoorziening voor het vervoer. Voorbeeld van een richtlijn waarin onderwerpen op het gebied van elektrisch vervoer worden gereguleerd is de richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (PbEU 2014, L 307). Dit artikel kan een grondslag bieden voor de implementatie van onderwerpen uit deze richtlijn en daar op volgende aanpassingen die hun grondslag niet vinden in de Warenwet, de Wet Milieubeheer of de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie voor zover de bepalingen passen binnen de reikwijdte van deze wet.

Artikel II

Onderdeel A

De definitie van aansluitpunt in artikel 1, eerste lid, onderdeel aa, kan vervallen, omdat dit begrip door de voorgestelde wijziging van artikel 10, zesde lid (zie artikel II, onderdeel N) niet meer in de wet voorkomt.

Dit onderdeel wijzigt ook de definitie van gesloten distributiesystemen. Voor deze systemen kan de eigenaar een ontheffing krijgen van bepaalde wettelijke taken en verplichtingen op grond van artikel 2a Gaswet. Zie voor een toelichting de toelichting bij artikel I, onderdeel A, dat de Elektriciteitswet 1998 op vergelijkbare wijze wijzigt.

Onderdelen B, C en D

Deze onderdelen bevatten een voorstel voor een duidelijkere afbakening tussen de toezichts- en handhavingstaken van de ACM en Minister (SodM). Bij besluit van 15 oktober 2012 is Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) aangewezen als toezichthouder voor de veiligheidsaspecten van de onder de Gaswet vallende gastransportnetten. Met voorgestelde wijzigingen wordt verduidelijkt voor welke onderwerpen of wetsartikelen de ACM bevoegd is en voor welke de Minister.

Ten opzichte van de huidige wet zijn artikelen 5a (aanzegging), 11 (technische eisen transport gas) en 51 (calamiteitenplan) toegevoegd aan de artikelen waar de door de Minister aangewezen ambtenaren toezicht op houden. Daarnaast is bepaald dat de Minister toe ziet op onderwerpen die samenhangen met de kwaliteit van het gastransport met als doel het voorkomen van ongevallen, voorvallen en schade met betrekking tot gas. Kwaliteit van het gastansport omvat – zoals ook kan worden opgemaakt uit artikel 11 van de Gaswet- zowel de kwaliteit van het gastransportnet als de kwaliteit van het gas. Onder kwaliteit wordt verstaan betrouwbaarheid van het net, veiligheid voor mens en milieu, productkwaliteit en kwaliteit van de dienstverlening. De Minister ziet toe op kwaliteit, voor zover het gaat om het voorkomen van ongevallen, voorvallen en schade met betrekking tot gas. Voorgesteld wordt om de afbakening bij ministeriële regeling te concretiseren, mede om te kunnen verwijzen naar artikelen in de uitvoeringsregelgeving. De aanwijzing van ambtenaren geschiedt door publicatie in de Staatscourant. Het is niet nodig dit expliciet te bepalen, vandaar dat het huidige artikel 1c, derde lid, wordt geschrapt.

Voor de bevoegdheid tot uitoefening van toezichtsinstrumenten is aangesloten bij de bevoegdheidsverdeling van de toezichthouders. De toezichthouder is in de eerste plaats bevoegd om voor de artikelen waar hij toezicht op houdt, een bindende gedragslijn of bindende aanwijzing op te leggen. Beide zijn een last in de zin van artikel 5:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het gaat in beide gevallen om de enkele last tot het verrichten van bepaalde handelingen, ter bevordering van de naleving van wettelijke voorschriften. Het verschil tussen een bindende gedragslijn en een bindende aanwijzing is dat bij een bindende gedragslijn geen sprake hoeft te zijn van een vastgestelde overtreding. Bij een bindende aanwijzing moet hier wel sprake van zijn.

De toezichthouder is in de tweede plaats bevoegd om bij overtreding van genoemde artikelen een last onder bestuursdwang op te leggen. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang tevens bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom.

Onderdeel G

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging heeft betrekking op de verruiming van de mogelijkheid om bij wijze van experiment af te wijken van het bepaalde bij of krachtens de Gaswet. Deze wijziging heeft dezelfde achtergrond als de wijziging van de Elektriciteitswet 1998 op dit punt. Zie voor een verdere toelichting op dit onderdeel daarom de toelichting op artikel I, onderdeel C.

Onderdeel H

Voor een toelichting op dit artikel, dat een lid toevoegt aan artikel 2 van de Gaswet, wordt kortheidshalve verwezen wordt naar de laatste alinea van de toelichting bij artikel I, onderdeel D.

Onderdeel I

Dit onderdeel bevat een voorstel voor een wijziging van artikel 2a, dat betrekking heeft op gesloten distributiesystemen. Deze wijziging is vergelijkbaar met de voorgestelde wijziging van artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998. Zie voor een toelichting op dit onderdeel daarom de toelichting bij artikel I, onderdeel H.

Onderdelen J, K, L en M

Dit wetsvoorstel bevat voorstellen ter verbetering van de regulering van plannen en rapportages over de kwaliteit van de gastransportnetten en de ontwikkeling van de gastransportnetten. Zie voor een toelichting op deze onderdelen ook de toelichting bij artikel I, onderdelen R, S, T en U. Voorgesteld artikel 7a bevat bepalingen over het investeringsplan. Voorgesteld artikel 8 bevat de regeling voor het kwaliteitsborgingssysteem.

Op grond van het huidige artikel 8a, tweede lid, wordt een veiligheidsmanagementsysteem voorgeschreven in het Besluit veiligheid lage druk gastransport. Veiligheid maakt integraal onderdeel uit van kwaliteit. Om die reden wordt voorgesteld artikel 8a, tweede lid, te laten vervallen.

Onderdeel N

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft in een uitspraak van 21 augustus 2014, zaaknummer AWB 13/645 AWB 13/647, bepaald dat inkoop van netverliezen niet kan worden geschaard onder «transport ondersteunende dienst» als bedoeld in artikel 3, vijfde lid. Met dit onderdeel wordt verduidelijkt dat de inkoop van gasnetverliezen behoort tot de transporttaak van de netbeheerders.

De wijziging in het zesde lid van artikel 10 regelt dat de beheerder van het landelijke gastransportnet de grote aansluitingen aanlegt en verantwoordelijk is voor het beheer en onderhoud van de aansluitingen op zijn net. In artikel XI is overgangsrecht opgenomen voor aansluitpunten die voor inwerkingtreding van deze wet door de netbeheerder zijn gerealiseerd.

Onderdelen O, Q, R, S en T

Deze onderdelen bevatten een nieuwe regeling waarin de toegestane werkzaamheden van de netbeheerder, anderen dan de netbeheerder, de groepsmaatschappijen die verbonden zijn met de netbeheerder en de groep worden afgebakend. In de huidige wet is de afbakening af te leiden uit de artikelen 7a, 10b, 10c en 10d, waarbij het verrichten van wettelijke taken is geformuleerd als concurrentieverbod. Zie voor een toelichting op deze onderdelen de toelichting bij artikel I, onderdelen N, O, P en Q.

Onderdeel P

In het voorgestelde artikel 10, zesde lid, is opgenomen dat de netbeheerder de aansluitingen op zijn net beheert en onderhoudt. De specifieke bepaling voor landelijke netbeheerders voor aansluitingen die zijn aangelegd voor 1 april 2011 (artikel 10a, onderdeel d, van de Gaswet) kan daarmee komen te vervallen.

Onderdeel V

De huidige registratie van kwaliteitsindicatoren in artikel 35a kan komen te vervallen. Deze registratie is voldoende geborgd met de voorgestelde bepalingen over het kwaliteitsborgingsysteem. Voor een toelichting op het voorgestelde artikel 35a wordt verwezen naar de toelichting bij het voorgestelde artikel I, onderdeel Y.

Onderdeel W

Artikel 37 van de Gaswet heeft betrekking op de omgang met gegevens. Voor een toelichting bij dit onderdeel wordt verwezen naar de toelichting bij artikel I, onderdeel AI.

Onderdeel X

De regeling voor goedkeuring van bijzondere investeringen, zoals opgenomen in artikel 39f van de Gaswet, kan vervallen vanwege de introductie van het investeringsplan (voorgesteld artikel 7a).

Onderdeel Y

Onderdeel T bevat een reparatie van artikel 52c. Zie voor de achtergrond hiervan de toelichting bij artikel I, onderdeel AH.

Onderdeel Z

Voorgesteld wordt artikel 55 Gaswet, op basis waarvan een tienjarig plafond voor de gaswinning uit het Groningenveld kan worden vastgesteld, te laten vervallen. De omvang van de gaswinning wordt inmiddels nauwgezet gestuurd via besluiten tot instemming met het winningsplan op grond van de Mijnbouwwet.

Onderdelen AB en AC

Door de voorgestelde wijzigingen van artikelen 1a tot en met 1c kan artikel 57, dat de mogelijkheid voor de Minister bevat om in bepaalde gevallen een last onder dwangsom op te leggen, vervallen en kunnen enkele verwijzingen naar artikelen in artikel 60ac worden geschrapt.

Onderdeel AD

In voorgesteld artikel 60ad zijn verwijzingen naar artikelen aangepast. Sommige artikelen vervallen met dit wetsvoorstel, andere artikelen zijn inhoudelijk vergelijkbaar met artikelen uit dit wetsvoorstel. Voor de toedeling naar onderdeel a of b is inhoudelijk aangesloten bij de onderverdeling zoals die ook in de huidige wet is gemaakt.

Onderdeel AF

Dit onderdeel maakt het mogelijk voor de Minister om ook voor de Nederlandse Emissieautoriteit een rekening te openen ten behoeve van garanties van oorsprong. Op dit moment kunnen alleen producenten, leveranciers, handelaren of afnemers een rekening kunnen openen. Het is belangrijk dat de Nederlandse Emissieautoriteit wel een rekening kan openen om zo de nodige verbinding te leggen tussen de garanties van oorsprong en de mogelijkheid om gas uit hernieuwbare bronnen te registreren in het hernieuwbare brandstoffenregister dat de Nederlandse Emissieautoriteit beheert.

Onderdelen AG, AH en AI

Met de voorgestelde wijzigingen wordt bewerkstelligd dat de in dit wetsvoorstel opgenomen nieuwe taken, zoals taken voor de netbeheerder als gevolg van experimenten en tijdelijke taken, ook deel uitmaken van de tariefsystematiek.

De voorgestelde wijziging van artikel 81c, van de Gaswet maakt het mogelijk om efficiënte kosten voor nieuwe taken zoals tijdelijke taken en experimenten, waarmee in de methodebesluiten geen rekening is gehouden of kan worden gehouden, door middel van een correctie op de tarieven door te berekenen in de tarieven. De tarieven kunnen op basis van dit artikel ook worden gecorrigeerd voor de in dit wetsvoorstel opgenomen nieuwe taken om grote aansluitingen aan te leggen en om netverliezen in te kopen, zolang de methodebesluiten nog niet hierop zijn aangepast.

In de tweede plaats kan de situatie zich voordoen dat verrekening van kosten via methodebesluiten niet mogelijk is. Voor die gevallen wordt artikel 81b, tweede lid, voorgesteld. Op grond van dat lid doet de netbeheerder zelf een voorstel voor de tarieven die hij voor genoemde taken in rekening brengt. Het ligt voor de hand dat de netbeheerder in voorkomend geval met de ACM afstemt of een dergelijke situatie zich voordoet. De ACM toetst de berekeningsmethode van de netbeheerder vervolgens op grond van voorgesteld artikel 81c, zesde lid.

Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel I, onderdelen Z, AA, AB en AC, dat dit op vergelijkbare wijze regelt in de Elektriciteitswet 1998.

Onderdelen AK en AL

Met deze onderdelen wordt uitvoering gegeven aan het kabinetsbesluit om landelijke netbeheerders kruisparticipaties aan te laten gaan met buitenlandse landelijke netbeheerders (transmissiesysteembeheerders) (Kamerstukken II 2013/14, 28 165, nr. 176). De Gaswet bepaalt op dit moment niet dat de aandelen van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet direct of indirect bij de staat berusten. Met het artikel over kruisparticipaties wordt een uitzondering gemaakt op het aandeelhouderschap van de staat. Om die reden is het noodzakelijk het eigendomsvoorbehoud voor de staat eveneens in de wet op te nemen. Hiermee wordt aangesloten bij de huidige praktijk, aangezien de staat al enige aandeelhouder van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet is. Voor de formulering van het artikel is aangesloten bij het wetsvoorstel STROOM, zoals dat luidde na verwerking van de aangenomen amendementen op dit onderwerp. De procedure voor instemming van de Kamers met het voornemen om tot aandelenruil over te gaan is ten opzichte van het wetsvoorstel STROOM uitgebreid. Geïnspireerd op de procedure voor aandelenverwerving door de staat in de Comptabiliteitswet 2001 is geregeld dat het voornemen ter kennis wordt gebracht van de Staten-Generaal en is een termijn van dertig dagen opgenomen voor het uiten van bedenkingen.

Artikel III

Artikel III biedt de mogelijkheid om de ACM te belasten met het toezicht op de naleving van voorschriften bij of krachtens artikel 10 van de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie. Te denken valt aan onderwerpen op het gebied van (de laadinfrastructuur van) elektrisch vervoer. Het is wenselijk om in lijn met het voorgestelde artikel 96 van de Elektriciteitswet 1998 het toezicht op deze onderwerpen zoveel mogelijk in één hand te hebben. Om deze reden biedt artikel III de mogelijkheid om evenals in artikel 5 van de Elektriciteitswet 1998 de ACM te belast met het toezicht op de naleving van onderwerpen op het gebied van de elektriciteitsvoorziening voor elektrisch vervoer.

Artikel IV

Met dit artikel kunnen de ontheffingen die zijn verleend op basis van artikel 7a van de Elektriciteitswet 1998 worden voortgezet op basis van het voorgestelde gewijzigde artikel 7a van de Elektriciteitswet voor de duur van de eerder verleende ontheffingen.

Artikel V

In dit artikel is overgangsrecht opgenomen voor gesloten distributiesystemen. Op basis van de Elektriciteitswet 1998 wordt op dit moment voor gesloten distributiesystemen ontheffing verleend van het gebod een netbeheerder aan te wijzen. De voorwaarden waaronder een net als gesloten distributiesysteem wordt aangemerkt worden met dit wetsvoorstel licht aangepast. Op basis van dit artikel worden verleende ontheffingen gedurende de looptijd van de ontheffing voortgezet als ware het een ontheffing op basis van het voorgestelde artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998.

Op basis van de Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (implementatie van richtlijnen en verordeningen op het gebied van elektriciteit en gas) is er overgangsrecht voor gesloten distributiesystemen opgenomen om een goede overgang te regelen van ontheffingen die voor de inwerkingtreding van die wet werden verleend op basis van artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998 naar ontheffingen voor gesloten distributiesystemen die na inwerkingtreding van die wet konden worden verleend. Omdat dit overgangsrecht nog niet geheel is uitgewerkt, is in het tweede lid van dit artikel opgenomen dat dit overgangsrecht in stand blijft.

Artikel VI

Ingevolge voorgesteld artikel 16 van de Elektriciteitswet 1998 wordt de taak van netbeheerders om een meetinrichting voor grootverbruikers ter beschikking te stellen geschrapt. Het ter beschikking stellen van dergelijke meetinrichtingen wordt volledig overgelaten aan de markt. In artikel VI, eerste lid, is overgangsrecht opgenomen voor voortzetting van beheer en onderhoud door de netbeheerder van meetinrichtingen die al door hem ter beschikking zijn gesteld. Dit voorkomt dat deze meetinrichtingen verplicht moeten worden overgedragen aan een andere partij. Netbeheerders kunnen in dit geval ook een vergoeding in rekening blijven brengen.

Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de netbeheerder het beheer mag blijven voortzetten van bepaalde – in verband met maken van een aansluiting – door hem geplaatste transformatoren. De plaatsing en het beheer van deze transformatoren zijn werkzaamheden die de netbeheerder op dit moment in concurrentie met derden uitvoert, maar strikt genomen niet tot de aansluittaak behoren. Doordat dit wetsvoorstel bepaalt dat de netbeheerder slechts wettelijke taken uitvoert (voorgesteld artikel 17, eerste lid), zijn dit soort aanvullende werkzaamheden in het vervolg niet meer toegestaan.

Met dit wetsvoorstel blijft het aansluiten van afnemers een exclusieve taak van de netbeheerder. Aansluiten houdt in dat het net wordt verbroken om een fysieke verbinding met de installatie tot stand te brengen (de «knip»), voorzieningen worden aangebracht om het net van de desbetreffende netbeheerder te beveiligen en een verbinding wordt gelegd tussen de plaats waar het net is verbroken en de beveiliging. Dat de aansluittaak deze aspecten omvat komt ook tot uitdrukking in artikel 28 van de Elektriciteitswet 1998, dat betrekking heeft op het aansluittarief. De beveiligingsvoorziening is het punt waarop een installatie in elektrische zin van het net kan worden gescheiden. De plaats van de beveiliging is afhankelijk van de lokale omstandigheden en wordt in overleg met de afnemer bepaald. Bij de afnemer vindt een meting plaats. Het ter beschikking stellen van een meter en eventuele werkzaamheden tussen beveiliging en meter behoren niet tot de exclusieve aansluittaak.

Bij grootverbruikers met een aansluiting op middenspanningsniveau en een installatie op laagspanning is het nodig om een transformator te plaatsen tussen de beveiliging en de meter. Het is de netbeheerder op grond van de huidige wetgeving toegestaan om een dergelijke transformator te plaatsen en te beheren. De netbeheerder heeft geen monopolie, maar is op grond van artikel 16, eerste lid, onderdeel e, in samenhang met artikel 17, onderdeel a, van de Elektriciteitswet 1998 gerechtigd ook deze werkzaamheden uit te voeren tot en met de meter van de afnemer. Zie voor een toelichting op de huidige wet de artikelsgewijze toelichting bij artikel 25a (thans artikel 28) van de Elektriciteitswet 1998 in Kamerstukken II 1998–1999, 26 303, nr. 3. De aanlanding van het middenspanningsdeel, de transformator en het laagspanningsdeel bevinden zich op dit moment ook vaak in één fysieke ruimte. Het alsnog scheiden van de verschillende werkzaamheden is niet goed mogelijk. Om onnodige kosten en onduidelijke beheersituaties te vermijden is in dit artikel bepaald dat de netbeheerder eerder geplaatste transformatoren blijft beheren.

Artikel VII

In dit artikel is bepaald dat netbeheerders bedrijfsvoering ondersteunende werkzaamheden voor het netwerkbedrijf mogen afbouwen tot een jaar na inwerkingtreding van het voorgestelde artikel 17 van de Elektriciteitswet 1998. In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld expliciet te bepalen dat netbeheerders alleen wettelijke taken verrichten. Dit is van belang voor een duidelijk onderscheid tussen het netbeheer en de commerciële activiteiten van het netwerkbedrijf en voor de transparantie richting andere partijen. Er is thans echter niet vastgelegd dat werkzaamheden in het kader van de bedrijfsvoering van het netwerkbedrijf, zoals personeelszaken en centrale inkoop, niet bij de netbeheerder mogen zijn ondergebracht. Gelet op de vigerende wetten is gebleken dat niet in alle gevallen de groepen reeds voldoen aan de hierboven geschetste inrichting. Om te kunnen voldoen aan de in het wetsvoorstel opgenomen inrichtingseisen is in die gevallen een organisatieverandering noodzakelijk. Voor een organisatieverandering is tijd nodig, bijvoorbeeld om het personeel op een passende wijze te betrekken en te voldoen aan de regels over medezeggenschap. Om die reden wordt voorgesteld voor bestaande situaties een overgangstermijn te hanteren van een jaar. Gedurende deze tijd blijft het uiteraard van belang dat de betreffende bedrijven niet ten onrechte kosten in de tarieven verrekenen en dat zij de toezichthouder inzicht geven in hoe dit wordt gerealiseerd. ACM ziet hier op toe.

Artikel VIII

In dit artikel is vastgelegd dat indien een infrastructuurbedrijf op het moment van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel aandelen houdt in een drinkwaterbedrijf, dit mag worden voortgezet. Uiteraard moet hierbij voldaan (blijven) worden aan de Drinkwaterwet.

Artikel IX

Artikel 20e van de Elektriciteitswet 1998, dat een regeling bevat voor toetsing en vergoeding van bijzondere uitbreidingsinvesteringen, komt ingevolge dit wetsvoorstel te vervallen. In het onderhavige artikel wordt geregeld dat ACM de doelmatige kosten, waarvan zij de noodzaak al heeft vastgesteld vóór het tijdstip waarop artikel 20e komt te vervallen, nog kan betrekken bij de tarieven in de lopende tariefreguleringsperiode.

Artikel X

In dit artikel is overgangsrecht opgenomen in verband met de taak om delen van het systeem te verkabelen of verplaatsen. Deze taak is opgenomen in het voorgestelde artikel 22a van dit wetsvoorstel. Het overgangsrecht houdt in dat de Autoriteit Consument en Markt de kosten die tussen 1 januari 2011 en de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel W, van dit wetsvoorstel zijn gemaakt in verband met deze taak betrekt bij het vaststellen van de tarieven. Dit overgangsrecht is nodig om te voorkomen dat er voor TenneT, die reeds is gestart met verkabeling op verzoek van enkele gemeenten, bij het ontbreken van een expliciete wettelijke taak in de huidige Elektriciteitswet, onduidelijkheid ontstaat over deze kosten.

Artikel XI

Met dit wetsvoorstel wordt de wettelijke taak voor de netbeheerders van gastransportnetten uitgebreid. Op grond van de geldende Gaswet is voor grote aansluitingen enkel een taak voor de netbeheerder opgenomen om een ieder die verzoekt om een aansluitpunt ten behoeve van een aansluiting te voorzien van een dergelijk aansluitpunt. In het voorgestelde artikel 10, zesde lid, wordt geregeld dat de netbeheerder iedere verzoeker voorziet van een aansluiting. De netbeheerder is verplicht de aansluitingen op zijn net te beheren en onderhouden. Daarmee geldt deze beheer- en onderhoudsplicht ook voor zogenaamde grote aansluitingen (groter dan 40m3 per uur) op het gastransportnet. Gelet hierop wordt in het overgangsrecht bepaald, dat voor zover sprake is van aansluitpunten die voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel zijn aangelegd, de beheer- en onderhoudsplicht van de netbeheerder zich beperkt tot voornoemde aansluitpunten.

Artikel XII

In dit artikel is overgangsrecht opgenomen voor lopende experimenten op grond van artikel 1i van de Gaswet. Met dit artikel kunnen de ontheffingen die reeds zijn verleend voor inwerkingtreding van deze wet worden voortgezet op basis van het voorgestelde gewijzigde artikel 1i van de Gaswet voor de duur van de eerder verleende ontheffingen.

Artikelen XIV en XV

Deze artikelen bevatten overgangsrecht in verband met de voorgestelde artikelen met een nieuwe inrichting voor het netbeheer (Artikel II, onderdelen O, Q, R, S en T). Dit overgangsrecht heeft dezelfde strekking als het overgangsrecht voor de Elektriciteitswet 1998 op dit punt. Zie voor een verdere toelichting op dit onderdeel daarom de toelichting op artikelen VII en VIII.

Artikel XVI

Dit artikel bevat overgangsrecht voor de kosten van bijzondere uitbreidingsinvesteringen. Dit overgangsrecht heeft dezelfde strekking als het overgangsrecht voor de Elektriciteitswet 1998 op dit punt. Zie voor een verdere toelichting op dit onderdeel daarom de toelichting op artikel IX.

Artikel XVIII

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van voorliggend wetsvoorstel. Voorgesteld wordt dat dit wetsvoorstel op een bij koninklijk besluit te bepalen datum in werking treedt. Hierdoor kan rekening gehouden worden met de termijnen uit de Wet raadgevend referendum. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties doet binnen een week na de bekrachtiging van de wet mededeling in de Staatscourant dat over de wet een referendum kan worden gehouden. Referendabele wetten of verdragen mogen geen inwerkingtredingsdatum bevatten die valt binnen 8 weken na de mededeling in de Staatscourant over de referendabiliteit.

Voor de verschillende onderdelen van deze wet kunnen verschillende data van inwerkingtreding worden vastgesteld. Hierdoor kan bijvoorbeeld worden bewerkstelligd dat het huidige artikel 20e blijft gelden tot het moment dat de netbeheerders voor de eerste keer een investeringsplan moeten opstellen (zie de toelichting bij onderdelen R, S, T en U). Door de mogelijkheid van gedifferentieerde inwerkingtreding kan ook rekening gehouden worden met bepaalde noodzakelijke aanpassingen in de praktijk. In verband met de nieuwe taak voor de gasnetbeheerder om netverliezen in te kopen, moeten aanpassingen worden gedaan in de codes en de wijze waarop netverliezen worden ingekocht.

Het is om problemen in de tariefregulering te voorkomen praktisch om deze bepalingen op 1 januari van een kalenderjaar in werking te laten treden.

III. TABEL EUROPEESRECHTELIJKE CONTEXT ARTIKELEN WETSVOORSTEL

Artikel I

Voorgesteld artikel Elektriciteitswet 1998

Onderwerp

Richtlijn

A

Artikel 1, onderdeel aq

GDS

Artikel 28 richtlijn 2009/72

 

Artikel 1, vierde lid

Onroerende zaak

B

Artikel 5b, tweede lid

Technisch

C

Artikel 7a

Experimenteerruimte

D

Artikel 10

Eigenaar handelt als beheerder

Voor beheerder landelijk netwerk: Artikel 9,eerste lid, onderdeel a, van richtlijn 2009/72

E

Artikel 11a

Statuten

F

Artikel 12

Aanwijzing regionaal netbeheerder

G

Artikel 13, tweede lid

Opdracht voorzieningen te treffen

H

Artikel 15, eerste lid

Gesloten distributiesysteem

Artikel 28 richtlijn 2009/72

 

Artikel 15, zesde lid

Technisch

 

Artikel 15, zevende lid

Fase voor aanwijzing

Artikel 28 richtlijn 2009/72

 

Artikel 15, negende lid

Technisch

 

Artikel 15, tiende lid

Technisch

I

Artikel 15a, tweede lid

Welk bepalingen gelden voor netbeheerder op zee

Artikel 9 richtlijn 2009/72

J

Artikel 16, eerste lid, onderdeel p

Taak meetinrichting ter beschikking te stellen aan grootverbruikers vervalt

 

Artikel 16, derde lid

Taakafbakening anderen dan netbeheerder

 

Artikel 16, zesde tot en met veertiende lid

Technisch

 

Artikel 16, vijftiende en zestiende lid

Storingsreserve

Artikel 12 richtlijn 2009/72

K

Artikel 16Aa

Uitbesteding werkzaamheden netbeheerder

L

Artikel 16a, eerste lid

Taakafbakening anderen dan netbeheerder

 

Artikel 16a, tweede en derde lid

Technisch

M

Artikel 16e, derde lid

Aanpassing i.v.m. investeringsplan

 

N

Artikel 17

Taakafbakening netbeheerder

O

Artikel 17a

Tijdelijke taken

P

Artikel 17b

Verbod bevoordeling

Artikel 25 richtlijn 2009/72

 

Artikel 17c, eerste lid

Activiteiten groep

 

Artikel 17c, tweede lid

Activiteiten groepsmaatschappijen

 

Artikel 17c, derde lid

Aanvullende activiteiten groepsmaatschappijen

 

Artikel 17c, vierde lid

Regels voortzetting of beëindiging aanvullende activiteiten

 

Artikel 17c, vijfde lid

Voorhangprocedure aanvullende activiteiten

Q

Artikel 18

Afbakening taken netbeheerder/ander dan de netbeheerder

R

Artikel 19

Kwaliteitsborgings-systeem

S

Artikel 19a

Registratie kwaliteitsindicatoren

T

Artikel 20e

Regeling bijzondere invsteringen

U

Artikel 21

Investeringsplan

V

Artikel 22

Technisch

W

Artikel 22a

Verplaatsen of aanleggen hoogspannings-verbinding

X

Artikel 31, negende lid, onderdelen b en c

Technisch

 

Artikel 31, twaalfde lid

Voorwaarden storingsreserve

Artikel 12 richtlijn 2009/72

 

Artikel 31, dertiende tot en met vijftiende lid

Technisch

Y

Artikel 39

Uitvoering EU

Z

Artikel 40

Technisch

AA

Artikel 41, eerste lid, onderdeel a

Technisch

 

Artikel 41, zesde lid

Verplaatsen of aanleggen hoogspannings-verbinding in internationale benchmark

Artikel 37 richtlijn 2009/72

AB

Artikel 41b, eerste lid, aanhef

Voorstel tarieven

Artikel 37 richtlijn 2009/72

 

Artikel 41b, onderdeel e

Technisch

 

Artikel 41b, vierde lid

Verrekening kosten anders dan via methodebesluit

Artikel 37 richtlijn 2009/72

AC

Artikel 41c, tweede lid, onderdeel f

Correctie tarieven voor nieuwe taken

Artikel 37 richtlijn 2009/72

 

Artikel 41c, negende lid

Toetsing berekeningsmethode door ACM

Artikel 37 richtlijn 2009/72

AD

Artikel 42a, tweede lid

Technisch

AE

Artikel 42b, eerste lid

Technisch

AF

Artikel 42d, eerste lid

Technisch

AG

Artikel 43, eerste lid

Technisch

AH

Artikel 77i

Technisch

AI

Artikel 79, eerste lid

Geheimhouden gegevens

Artikel 25 richtlijn 2009/72

 

Artikel 79, derde lid

Gegevens verstrekken

Artikel 25 richtlijn 2009/72

AJ

Artikel 94

Kruisparticipaties

Artikel 9 richtlijn 2009/72

AK

Artikel 95n

Technisch

AL

Artikel 96

Uitvoering EU-handelingen elektrisch vervoer

Richtlijn 2014/94 m.b.t. uitrol alternatieve brandstoffen

Artikel II

Voorgesteld artikel Gaswet

Onderwerp

Richtlijn

A

Artikel 1, eerste lid, onderdeel aa

Technisch

 

Artikel 1, eerste lid, onderdeel am

GDS

Artikel 28 richtlijn 2009/73

 

Artikel 1, vierde lid

Onroerende zaak

B

Artikel 1a, eerste lid

Technisch

C

Artikel 1b

Technisch

D

Artikel 1c

Technisch

E

Artikel 1d, onderdeel a

Technisch

F

Opschrift paragraaf 1.1.b

Technisch

G

Artikel 1i

Experimenteerruimte

H

Artikel 2, tiende lid

Eigenaar handelt als beheerder

Voor beheerder landelijk net: Artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van richtlijn 2009/73

I

Artikel 2a, eerste lid

Gesloten distributiesysteem

Artikel 28 richtlijn 2009/73

 

Artikel 2a, zesde lid

Technisch

 

Artikel 2a, zevende lid

Fase voor aanwijzing

Artikel 28 richtlijn 2009/73

 

Artikel 2a, achtste tot en met tiende lid

Technisch

J

Artikel 7a

Investeringsplan

K

Artikel 8

Kwaliteitsborgingssysteem

L

Artikel 8a

Technisch

M

Artikel 9

Technisch

N

Artikel 10, derde lid

Inkoop netverliezen

Artikel 25 richtlijn 2009/73

 

Artikel 10, zesde lid,

Taken netbeheerder

Artikel 25 richtlijn 2009/73

 

Artikel 10, zevende tot en met tiende lid

Technisch

O

Artikel 10Aa

Taakafbakening netbeheerder

P

Artikel 10a, eerste lid

Technisch

Q

Artikel 10b

Tijdelijke taken

R

Artikel 10c

Verbod bevoordeling

Artikel 25, tweede lid richtlijn 2009/73

S

Artikel 10d, eerste lid

Activiteiten groep

 

Artikel 10d, tweede en derde lid

Activiteiten groepsmaatschappijen

 

Artikel 10d, vierde lid

Aanvullende activiteiten groepsmaatschappijen

 

Artikel 10d, vijfde lid

Regels voortzetting of beëindiging aanvullende activiteiten

 

Artikel 10d, zesde lid

Voorhangprocedure aanvullende activiteiten

T

Artikel 10Ee

Taakafbakening anderen dan netbeheerder

U

Artikel 12a, onderdeel c

Technisch

V

Artikel 35a

Uitvoering EU

 

W

Artikel 37, eerste lid

Geheimhouden gegevens

Artikel 25, richtlijn 2009/73

 

Artikel 37, tweede lid

Gegevens verstrekken

Artikel 25, richtlijn 2009/73

X

Artikel 39f

Technisch

Y

Artikel 52c

Technisch

Z

Artikel 55

Technisch

AA

Artikel 56, eerste en tweede lid

Technisch

AB

Artikel 57

Technisch

AC

Artikel 60ac

Technisch

AD

Artikel 60ad

Technisch

AE

Artikel 66f

Technisch

AF

Artikel 66i

Technisch

AG

Artikel 80

Tarieven

Artikel 41, richtlijn 2009/73

AH

Artikel 81b, eerste lid

Technisch

 

Artikel 81b, tweede lid

Verrekening kosten anders dan via methodebesluit

Artikel 41, richtlijn 2009/73

AI

Artikel 81c

Toetsing berekeningsmethode door ACM

Artikel 41, richtlijn 2009/73

AJ

Artikel 82, derde lid

Technisch

AK

Artikel 85a

Aandelen netbeheerder

AL

Artikel 85b

Kruisparticipaties

Artikel 9, richtlijn 2009/73

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp