Kamerstuk 34627-12

Nota naar aanleiding van het verslag

Dossier: Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (voortgang energietransitie)

Gepubliceerd: 1 maart 2017
Indiener(s): Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD)
Onderwerpen: energie natuur en milieu
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34627-12.html
ID: 34627-12

Nr. 12 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 1 maart 2017

I. Algemeen

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van verschillende fracties over het wetsvoorstel houdende regels met betrekking tot de wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (voortgang energietransitie). Ik dank de leden van de commissie voor hun inbreng. Aangezien meerdere vragen de taakafbakening van de netwerkbeheerder, de activiteiten van het netwerkbedrijf en hun relatie ten opzichte van de andere partijen betroffen zal hieronder eerst deze marktordening worden toegelicht. Deze integrale toelichting is breder dan de specifieke scope van een vraag. Getracht is om hiermee meer helderheid te geven over de afwegingen op basis waarvan voor deze marktordening is gekozen.

Netbeheerders en netwerkbedrijven behoren tot een groepsmaatschappij die in publieke handen is. De netbeheerder is één van de dochters in de groep. De andere onderdelen van de groep tezamen worden aangeduid als netwerkbedrijf.

De netbeheerder heeft als taak dat zijn net op korte en lange termijn kan voldoen aan een redelijke vraag naar transport van elektriciteit of gas. De netbeheerder beheert, onderhoudt en ontwikkelt daartoe het net onder economische voorwaarden, op zodanige wijze dat de veiligheid, betrouwbaarheid en doelmatigheid is geborgd. Hierbij neemt de netbeheerder de belangen van het milieu en de transitie naar een duurzaam energiesysteem in acht. Als neutrale partij, zonder commerciële belangen op een concurrerende markt, vervult de netbeheerder een belangrijke rol in het faciliteren van de markt en de energietransitie. Een voorbeeld is het versnellingsprogramma Flex van netbeheerder Stedin met marktpartijen. Hierbij voert de netbeheerder samen met de markt pilots uit op het gebied van dynamische tarieven. De netbeheerder ondersteunt met het plaatsen van slimme meters, slimme-meter-allocatie en het betalen van vergoedingen voor piekreductie. De marktpartijen ontwikkelen en proberen diensten uit.

Wanneer de netbeheerder zelf commerciële activiteiten zou gaan ontplooien kan zijn neutrale positie ter discussie komen te staan, kan het marktontwikkeling afremmen en kan het een risico vormen voor het netbeheer. Wanneer de netbeheerder bijvoorbeeld energiebesparingsdiensten of -producten zou aanbieden kan dat, bij zijn inbreng bij een keuze voor een CO2-arme bron voor ruimteverwarming, vragen oproepen over zijn neutraliteit. Bij de keuze voor elektrificatie van de warmtevraag is het immers ook van belang goede energiebesparende maatregelen te treffen, terwijl dit in veel minder mate opgaat wanneer gekozen wordt voor een warmtenet. Daarnaast kan het marktontwikkelingen en investeringen afremmen wanneer marktpartijen vrezen voor concurrentie van een netbeheerder of netwerkbedrijf die kan bogen op concurrentievoordelen door kennis en inkomsten uit de netbeheeractiviteiten. Dit kan averechts werken en de energietransitie afremmen. Bovendien ontneemt dit consumenten keuzevrijheid qua producten of diensten en komen de kosten via de netbeheerderstarieven voor rekening van alle consumenten, ook als de consument de producten en diensten van de netbeheerder niet wil afnemen. Tot slot vormen de netten een natuurlijk monopolie en zijn deze van groot belang voor de leveringszekerheid, kwaliteit en toegankelijkheid van de energievoorziening voor burgers en bedrijven. Hierom is en wordt het netbeheer gereguleerd en afgeschermd van risicovolle commerciële activiteiten rond productie, handel en levering.

De activiteiten van het netwerkbedrijf worden in het wetsvoorstel afgebakend tot activiteiten die verwant zijn aan de energie-infrastructuur. Dit betekent activiteiten met betrekking tot aanleg en beheer van kabels en leidingen en hulpmiddelen die daarbij horen, laadinfrastructuur en meetinrichtingen. In tegenstelling tot de netbeheerder voert het netwerkbedrijf activiteiten uit in concurrentie met andere bedrijven. De netwerkbedrijven kunnen in de transitie een belangrijke faciliterende rol spelen. Dit kan bijvoorbeeld door hun kennis en expertise op het gebied van energie-infrastructuur in te zetten voor ruw biogas netten of door de aanleg van laadinfrastructuur. Er is echter al langere tijd discussie in de sector over welke activiteiten passen bij de rol van de netwerkbedrijven en of eerlijke concurrentie mogelijk is en van de grond komt. Voor de energietransitie zijn nieuwe producten en diensten nodig. Welke dit zijn en uiteindelijk winstgevend worden is op voorhand niet te voorspellen. Concurrentie tussen marktpartijen zal uitwijzen welke diensten en producten het beste aansluiten bij de wensen van burgers en bedrijven. Om deze producten en diensten sneller grootschalig op de markt te introduceren wordt door sommige partijen een rol voor de netwerkbedrijven geopperd. Deze bedrijven hebben dankzij de netbeheerder in hun groep immers synergievoordelen en een sterke financiële positie. Hun publieke aandeelhouder accepteert daarbij mogelijk een lager rendement. Er moet echter voorkomen worden dat door de activiteiten van netwerkbedrijven de marktontwikkelingen worden afgeremd. Dit kan het geval zijn wanneer de (dreiging van) concurrentie van netwerkbedrijven voor marktpartijen een reden is om een markt niet te betreden, waardoor wenselijke innovaties niet van de grond komen. Marktverstoring is hierbij mogelijk doordat een product oneigenlijk sterk in de markt gezet kan worden, terwijl het niet de beste technologie is en het beste aansluit bij de behoefte van burgers en bedrijven. Daarom zou het inzetten van netwerkbedrijven een marktverstorende wijze zijn om het transitiebeleid vorm te geven. Bovendien wordt hiermee de innovatiekracht van start-ups en MKB-bedrijven geremd. Dit sluit aan bij de bevindingen van ACM uit haar toezichtspraktijk waarvan ACM op mijn verzoek een overzicht heeft gegeven. De bevindingen van ACM treft u als bijlage bij deze nota aan1.

De duidelijke afbakening van de activiteiten van netwerkbedrijven voorkomt dit en draagt op die manier bij aan een goede voedingsbodem voor de energietransitie. Het wetsvoorstel verduidelijkt daarom de marktordening. De afbakening ziet erop dat de totale omvang van de activiteiten van de groepsmaatschappij ten opzichte van het netbeheer zodanig beperkt blijft dat van het totaal van de activiteiten van de groepsmaatschappij de hoofdzaak het beheer van de netten is. Hierdoor blijft de aandacht van de groepsmaatschappij en het management gericht op de kerntaak: netbeheer. Daarnaast wordt het werkgebied van de netwerkbedrijven inhoudelijk beperkt. Het vigerende «infrastructureel en aanverwant» wordt aangescherpt tot een lijst activiteiten die verwant zijn aan de energie-infrastructuur; de oorspronkelijke bedoeling achter de huidige bepalingen. Tot slot is er reeds een eerlijke en transparante inkomsten- en kostentoedeling tussen de netbeheerder en de netwerkbedrijven. Heldere boekhoudkundige eisen dienen om te voorkomen dat kosten van het netwerkbedrijf aan de netbeheerder worden toegerekend, waardoor deze kosten in de nettarieven terecht zouden komen en sprake zou zijn van kruissubsidiëring. Financiële risico’s in de groep mogen niet terugslaan op de netbeheerder.

Graag ga ik hieronder in op de door uw Kamer gestelde vragen.

2. Doel en aanleiding

De leden van de VVD-fractie vroegen naar de toekomstbestendigheid van deze wet en de relatie met de Energieagenda. Bij brief van 22 januari 2016 (Kamerstukken II 2015/16, 31 510, nr. 51) is aangekondigd dat voorliggend wetsvoorstel belangrijke elementen zou bevatten uit het voorstel van wet houdende regels met betrekking tot de productie, het transport, de handel en de levering van elektriciteit en gas (Elektriciteits- en gaswet) (verder: STROOM). STROOM is in de periode 2012–2015 in nauw overleg met en door de sector opgesteld om de energiewetgeving toekomstbestendig te maken voor de energietransitie. In het voorjaar van 2016 is voorliggend wetsvoorstel intensief bij belanghebbenden geconsulteerd om de belangrijke elementen uit STROOM te selecteren. Bij deze selectie was de toekomstbestendigheid van de wet- en regelgeving een belangrijk criterium. Hierna is het wetsvoorstel aan de Raad van State gezonden voor advies. De Energieagenda is daarna tot stand gekomen mede op basis van de Energiedialoog van april tot en met juli 2016. De Energieagenda betreft nieuwe stappen in de energietransitie. Een aantal maatregelen in het voorliggende wetsvoorstel zijn nodig voor de uitwerking van de Energieagenda. Zo wordt in het wetsvoorstel de experimenteerruimte verbreed; een veel genoemd element in de Energiedialoog. Ook verduidelijkt het wetsvoorstel de rol van de netbeheerder en van het netwerkbedrijf. Naast de belangrijke maatregelen uit STROOM kan het wetsvoorstel als basis dienen om invulling te geven aan elementen in de Energieagenda. Er is een amendement ingediend (Kamerstukken II 2016/17, 34 627, nr. 7) om de aansluitplicht voor gas in te perken om lokale klimaatvriendelijkere energieopties mogelijk te maken. Sinds STROOM zijn er nieuwe inzichten over toekomstbestendigheid van wet- en regelgeving ontstaan. De uitwerking van andere elementen in de Energieagenda zal dan ook een verdere aanpassing van wet- en regelgeving behelzen. In de Energieagenda zijn de transitiepaden voor de energietransitie op hoofdlijnen benoemd. Zoals in de Energieagenda is beschreven blijft het kabinet de komende maanden in gesprek met partijen over de nadere invulling van instituties, transitiepaden en kosten. Het kabinet zorgt dat dit inzicht zo goed mogelijk wordt geboden, zodat een volgend kabinet in staat is om nadere keuzes te maken.

De leden van de VVD-fractie vroegen waarom de aansluitplicht voor gas niet in het wetsvoorstel vervangen wordt door een recht op een energieaansluiting. Deze maatregel is aangekondigd in de Energieagenda die na het opstellen van het wetsvoorstel is gepubliceerd en waar de opbrengst van de Energiedialoog tot uitdrukking komt. De consultatie van belanghebbenden over de inhoud van het wetsvoorstel heeft begin 2016 niet opgeleverd dat aan deze maatregel het belang werd toegeschreven dat er later in de Energiedialoog en Energieagenda aan is toegeschreven. Het bij de vorige vraag genoemde amendement stelt voor deze maatregel in het wetsvoorstel op te nemen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom er voor gekozen is het afschaffen van de gasaansluitplicht niet op te nemen in dit wetsvoorstel. Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op de voorgaande vraag.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de regering kan bevestigen dat de kosten en uitvoeringslasten voor de invoering van full disclosure beperkt zijn, zoals genoemd in de rapportage Full Disclosure. De kosten en lasten van full disclosure zijn voor de energieproducenten en -leveranciers in de regel niet hoog. Ook zijn de uitvoeringslasten voor CertiQ, mits een overgangsregime wordt gehanteerd waarin in het begin de kleinste installaties worden uitgesloten, niet hoog.

Dezelfde leden vroegen waarom de regering heeft gekozen om full disclosure geen onderdeel te laten zijn van het wetsvoorstel. Naast de kosten zijn ook de baten van een systeem van full disclosure op nationale schaal beperkt. Daarnaast is het niet verstandig om op nationaal niveau een systeem full disclosure uit te werken, terwijl op Europees niveau bij de mogelijke invoering van full disclosure voor een andere uitwerking wordt gekozen. Daarom is in de Kamerbrief Full Disclosure (Kamerstukken II 2016/17, 34 199, nr. 78) opgenomen dat inzet wordt gepleegd om in Europa een systeem van full disclosure in te voeren.

De leden van de SP-fractie vroegen naar de reden om marktdenken en commercialisering verder door te voeren. Het wetsvoorstel behelst geen verschuiving van publieke taken naar de markt. Wel brengt het wetsvoorstel duidelijkheid in de wettelijke taken van netbeheerders en de afbakening van de activiteiten van netwerkbedrijven. Deze duidelijkheid is voor alle partijen van belang om hun rol in de energietransitie goed te kunnen spelen.

De leden van de SP-fractie vroegen welke knelpunten met dit wetsvoorstel worden opgelost. Het wetsvoorstel verduidelijkt de rollen van de netbeheerders en de netwerkbedrijven. De netbeheerders voeren taken uit waarbij transparantie en toegankelijkheid voor marktpartijen tot de energienetwerken centraal staat. De netwerkbedrijven concurreren met andere bedrijven op enkele activiteiten die aansluiten bij de energie-infrastructuur. Door deze duidelijke rolverdeling, die gelijk is aan de rolverdeling in wetsvoorstel STROOM, is eerlijke toegang tot de netwerken geborgd en weten alle marktpartijen op welke markten zij de netwerkbedrijven als concurrent tegen kunnen komen. De praktijk met de vigerende wetten maakt duidelijk dat dit nu een knelpunt is. Het wetsvoorstel verbreedt de experimenteerruimte. Dit adresseert het knelpunt dat er partijen in de sector tegen beperkingen in wet- en regelgeving aanlopen bij de ontwikkeling van nieuwe producten in de energietransitie. Het wetsvoorstel regelt voorts de ondergrondse verkabeling van hoogspanningstracés. In een aantal gemeenten zijn er knelpunten met de ruimtelijke inpassing die door de combinatie van uitkoop- en verkabelingsregelingen worden opgelost. Andere knelpunten die dit wetsvoorstel oplost betreffen de uitzonderingen die zijn opgenomen voor de enkelvoudige storingsreserve. Dit is nodig omdat de kosten hier niet altijd opwegen tegen de baten. Zo is de kans dat een elektriciteitsmast faalt dermate klein dat het niet loont om alle elektriciteitsmasten dubbel uit te voeren. Daarnaast worden door dit wetsvoorstel kruisparticipaties toegestaan, waardoor de netbeheerder van het landelijke hoogspanningsnet respectievelijk gastransportnet meer op basis van gelijkwaardige belangen kan samenwerken met buitenlandse collega’s. Verder wordt het mogelijk voor de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) om een ontheffing te verlenen voor het aanwijzen van een beheerder voor een gesloten distributiesysteem, wanneer dit systeem nog moet worden gerealiseerd. Reden hiervoor is dat het in de praktijk lastig blijkt om de financiering voor een nieuw gesloten distributiesysteem rond te krijgen zonder dat vooraf duidelijk is of het aan te leggen systeem inderdaad in aanmerking komt voor een ontheffing. Ook wordt het meerjarig productieplafond voor gas uit het Groningenveld geschrapt, aangezien dit artikel geen functie meer vervult voor het kleine-velden-beleid maar de afgelopen jaren soms wel voor verwarring zorgde. Het vervallen van dit artikel zorgt ervoor dat de verwarring die ontstond over doel en reikwijdte van het plafond op basis van de Gaswet versus doel en reikwijdte van instemmingsbesluiten op grond van de Mijnbouwwet wordt weggenomen. Het wetsvoorstel regelt ook dat een huiseigenaar van een studentencomplex kan kiezen tussen een collectieve aansluiting of een individuele aansluiting. Hierdoor kunnen de onevenredige lasten bij studenten en energiebedrijven door het veelvuldig moeten afsluiten van energiecontracten beperkt blijven. Andere knelpunten betreffen de bepalingen die een lacune in de geheimhoudingsplicht van de netbeheerder en het houden van toezicht op netten waar geen netbeheerder voor is aangewezen oplossen.

De leden van de SP-fractie vroegen of marktwerking de enige en/of de beste inrichting van de energiemarkt is, gezien een aantal nieuwe ontwikkelingen en veranderende functies van het net. Marktwerking is niet voor alle onderdelen van de energiemarkt de meest geschikte oplossing. De bestaande nationale en Europese energieregelgeving en de recent gepubliceerde Energieagenda reflecteren dit uitgangspunt. Zo worden de nettarieven van de netbeheerders conform de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet niet aan de vrije markt overgelaten, maar door de toezichthouder vastgesteld. De reden hiervoor is dat de netwerken natuurlijke monopolies vormen en effectieve concurrentie daar geen optie is.

De productie en levering van energie daarentegen vindt plaats in een vrije markt waarop een groot aantal commerciële partijen met elkaar concurreren. Die markt vraagt om een terughoudende overheid. Tegelijkertijd is helder dat overheidssteun voor hernieuwbare energie door de Nederlandse overheid vooralsnog nodig is om te voldoen aan Europese en nationale duurzaamheidsdoelstellingen. Ook bij de subsidiering van hernieuwbare energie wordt gebruik gemaakt van marktwerking, in de vorm van concurrerende tenders, om de kosten voor hernieuwbare energieproductie zo laag mogelijk te houden. Samenvattend is de liberalisering van de Nederlandse energiemarkt er dus op gericht om marktwerking te introduceren daar waar effectieve concurrentie mogelijk is, zodat burgers en bedrijven kunnen profiteren van de lage prijzen die onder concurrentiedruk tot stand komen. Wat betreft de ontwikkelingen en veranderende functies van het net die de fractieleden van de SP markeren, is er geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te stappen. Intermitterende bronnen en elektrificatie hebben als gevolg dat de waarde van flexibiliteit toeneemt. Flexibiliteit kan bijvoorbeeld bijdragen aan een verlaging van de belasting van het elektriciteitssysteem op piekmomenten of bijspringen wanneer intermitterende bronnen niet produceren. Efficiënte prijsprikkels en marktwerking lenen zich bij uitstek om de noodzakelijke investeringen in flexibele capaciteit aan te moedigen.

Ten aanzien van de ontwikkeling van lokale energie is er juist een gebrek aan marktwerking. De huidige salderingsregeling stelt kleinverbruikers in staat om invoeding en afname van elektriciteit binnen de periode van een jaar tegen elkaar weg te strepen, zonder rekening te houden met de momentane waarde van ingevoede en afgenomen elektriciteit. Introductie van meer marktwerking kan partijen prikkelen om meer gebruik te maken van hun eigen productie en om piekbelasting van het elektriciteitsnet te vermijden, waarmee maatschappelijke kosten bespaard kunnen worden. Het veranderende gebruik van het elektriciteitsnet is voor de afweging tussen meer of minder marktwerking slechts beperkt relevant. De energienetwerken zijn immers natuurlijke monopolies en de tarieven van netbeheerders zijn dan ook niet het resultaat van marktwerking maar van regulering. Er is geen reden om dat te veranderen. Wel wordt onderzoek gedaan naar de introductie van meer prijsprikkels in de tariefstructuur, om partijen aan te moedigen om efficiënter gebruik te maken van de transportcapaciteit van het elektriciteitsnet. Dit kan helpen dure netinvesteringen te voorkomen of uit te stellen.

De leden van de ChristenUnie-fractie stelden vast dat het voorliggende wetsvoorstel niet is afgestemd op de Energieagenda en vragen wat daarvan de reden is. Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op de eerste vraag in deze nota.

Voorts vroegen deze leden toe te lichten waarom de regietaak van gemeenten voor de lokale energietransitie niet expliciet is opgenomen. In de aanloop naar de uitwerking van de Energieagenda zijn er al regelmatig gesprekken met gemeenten en de VNG over de energietransitie en de taakverdeling hierin. Zoals in de Energieagenda is aangegeven worden de komende maanden gebruikt om in gesprek te blijven met de verschillende partijen, waaronder gemeenten, om te komen tot een goede organisatie van de energietransitie. Dit behoeft verdere uitwerking, onder andere op het gebied van de regietaak van gemeenten, om te bezien of en op welke wijze wet- en regelgeving aangepast zou moeten worden.

Dezelfde leden vroegen op welke manier burgers bewust worden gemaakt van de alternatieven om hun huis te verwarmen danwel maaltijden te bereiden, en daarbij vroegen zij bij wie de eerste verantwoordelijkheid ligt om burgers hierover in te lichten. Met de Energiedialoog en de Energieagenda heeft het kabinet een stap gezet om burgers bewust te maken van de energietransitie, bijvoorbeeld dat we andere energiebronnen zullen gaan gebruiken om ons huis mee te verwarmen of te koken. Dit kader geeft de richting voor de energietransitie in de komende jaren en geeft meer zekerheid aan investeerders, beleidsmakers en burgers, zodat zij beter geïnformeerd zich voor kunnen bereiden en beslissingen kunnen nemen. Belangrijk is dat de overheid, samen met andere partijen, blijft investeren in grotere bewustwording en maatschappelijke acceptatie van de energietransitie. Dat begint met een helder verhaal over de urgentie en noodzaak van de transitie. Het kabinet zal de komende maanden in gesprek blijven met partijen over de nadere invulling van instituties, transitiepaden en kosten. Dit is van belang om de gevolgen en kosten voor burgers en bedrijven geleidelijk te laten verlopen en zo veel mogelijk te beperken. Op basis hiervan kunnen samen met medeoverheden, burgers, bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties transitiepaden per functionaliteit worden vastgesteld en gecommuniceerd. Specifiek voor de transitie van de lage-temperatuur-warmtevoorziening is van belang dat deze voor een groot deel op lokaal niveau plaatsvindt. Een belangrijke rol is daarbij weggelegd voor gemeenten en netbeheerders. Bij de verdere uitwerking van de Energieagenda zal samen met deze partijen gekeken worden naar een optimale verdeling van taken en verantwoordelijkheden.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen waarom er geen ruimte is gecreëerd in de wet om met gebouw gebonden financiering van verduurzamingsinvesteringen te experimenteren. De Minister voor Wonen & Rijksdienst heeft uw Kamer in november 2016 geïnformeerd over gebouw gebonden financiering (Kamerstukken II 2016/17, 30 196, nr. 485). Hierbij heeft hij aangegeven dat, zoals bij gebouw gebonden financiering beoogd, het op basis van de huidige wetgeving niet mogelijk is om een lening automatisch en zonder kredietwaardigheidstoets over te laten gaan op de nieuwe eigenaar. Andere instrumenten op het gebied van voorfinanciering van consumenten voor omvangrijke investeringen in energiebesparing, zoals het woningabonnement, blijven interessant voor de verdere versnelling van de transitie. De Minister voor Wonen & Rijksdienst heeft aangegeven uw Kamer hierover in het voorjaar van 2017 nader te berichten. Er is geen rol voor de netbeheerders bij het voorfinancieren van investeringen van consumenten, omdat hier geen directe relatie is met de energie-infrastructuur en het onwenselijk is om van netbeheerders een soort financiële instellingen te maken waarbij de risico’s kunnen terugslaan op de netten. Er is daarom geen reden om experimenteerruimte hiervoor te creëren.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen waarom in het wetsvoorstel het afschaffen van het aansluitrecht en de aansluitplicht op het gasnet van een individuele bewoner niet wordt geregeld. Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de VVD-fractie.

Deze leden vroegen voorts of toekomstig alternatief gebruik van de gasinfrastructuur overwogen is bij deze wetswijziging zoals transport van waterstof en of dit wetsvoorstel de mogelijkheden biedt om hiermee te gaan experimenteren. Vooralsnog is alternatief gebruik van de gasinfrastructuur niet aan de orde. Deze infrastructuur wordt immers nog volop gebruikt. De bepalingen over experimenten met het oog op toekomst van de gasvoorziening waaronder de benutting van de infrastructuur worden in het wetsvoorstel verruimd. Hierdoor zijn er op termijn mogelijk alternatieven voor het gebruik van de gasinfrastructuur, bijvoorbeeld voor duurzame gassen als duurzaam geproduceerde waterstof. Aan de hand van ontwikkelingen en de resultaten van de experimenten kan hierover op een later moment weloverwogen worden besloten.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen om een reactie op de positie van de CEER over certificering, op de kosten van full disclosure, op de gevolgen voor transparantie van 100% certificering, en tot slot vroegen deze leden waarom is gekozen om full disclosure geen onderdeel te laten zijn van het wetsvoorstel. Volledige certificering zal met betrekking tot garanties van oorsprong leiden tot een gelijk speelveld tussen hernieuwbare, fossiele en nucleaire stroom. Daarnaast wordt de transparantie voor de consument verbeterd als het op Europese schaal wordt ingevoerd. Voor antwoord op de vraag waarom is besloten full disclosure nu vooruitlopend op Europa niet in Nederland in te voeren, wordt kortheidshalve verwezen naar het antwoord op een vergelijkbare vraag van de PvdA-fractie hierboven in deze paragraaf.

De leden van de SGP-fractie hadden een vraag over de aansluitplicht voor aardgas die in het wetsvoorstel wordt gehandhaafd maar op basis van de Energieagenda geschrapt kan worden.

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de VVD-fractie.

3. Totstandkoming wetsvoorstel en relatie met wetsvoorstel Elektriciteits-en gaswet

De leden van de D66-fractie vroegen waarom sommige aspecten die wel in STROOM voorkwamen, zoals de garanties van oorsprong, geen onderdeel uitmaken van het voorliggende wetsvoorstel. Het wetsvoorstel STROOM omvatte de herziening van de gehele Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet, dus ook onderdelen die materieel gezien niet waren aangepast, zoals de garanties van oorsprong. Omdat in de huidige Elektriciteitswet 1998 en Gaswet reeds bepalingen over garanties van oorsprong zijn opgenomen zijn wijzigingen op dit vlak niet aan de orde. De onderdelen die nu worden gewijzigd betreffen de inpassing van die bepalingen uit STROOM inhoudelijk afwijken van de huidige Elektriciteitswet 1998 en Gaswet en die van belang zijn om de energietransitie te ondersteunen of om enkele belemmeringen in de huidige wetten weg te nemen.

Dezelfde leden vroegen om een transformatietabel tussen het oude wetsvoorstel STROOM en het voorliggende wetsvoorstel, waaruit duidelijk blijkt welke artikelen met elkaar overeenkomen en welke artikelen van elkaar verschillen, alsook het verschil daartussen kort te motiveren. In de tabellen in de bijlage wordt het wetsvoorstel vergeleken met het wetsvoorstel STROOM. Zoals in de tabellen is aangegeven komen veel artikelen met elkaar overeen. In de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet verschillen de definities soms met de definities uit het wetsvoorstel STROOM waardoor de artikelen niet woordelijk overeenkomen. Een voorbeeld hiervan is netbeheerder (voorliggend wetsvoorstel) en systeembeheerder (wetsvoorstel STROOM). Indien hiervan sprake is, wordt in de vergelijking de kwalificatie «bepalingen komen overeen» gebruikt. Voor de vergelijking is gebruik gemaakt van het wetsvoorstel STROOM zoals dat in de Eerste Kamer voorlag (Kamerstukken I 2015/16, 34 199, C).

De leden van de D66-fractie vroegen waarom er niet voor gekozen is om de Energieagenda in de voorliggende wetgeving te regelen, en wat nu dan de planning is van de verankering van de Energieagenda in wetgeving. Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op de eerste vraag in deze nota.

De leden van de D66-fractie informeerden waarom het wetsvoorstel geen verbod bevat om nieuwe gasinfrastructuur aan te leggen in nieuwbouwwijken en wanneer dit geregeld zal worden. Dit verbod is een maatregel die niet in wetsvoorstel STROOM was opgenomen. Het voorliggende wetsvoorstel bevat slechts maatregelen die in STROOM zijn opgenomen en betreft een inhaalslag. In de Energieagenda is deze maatregel aangekondigd. De uitvoering van de Energieagenda is gestart en daarbij wordt ook deze maatregel betrokken. Inmiddels is er een amendement op het wetsvoorstel ingediend dat ten doel heeft de aansluitplicht voor gas in nieuwbouw op te heffen tenzij de doelmatigheid dit toch nodig maakt (Kamerstukken II 2016/17, 34 627, nr. 8). Het amendement beoogt voortvarend een maatregel uit de Energieagenda van het kabinet uit te voeren. Het is hierbij van belang deze ingrijpende maatregel overwogen te instrumenteren.

Deze leden vroegen voorts waarom het waarborgen van de betrouwbaarheid van het netwerk en het ondersteunen van de energietransitie niet als randvoorwaarde bij de taken van netwerkbeheerders worden benoemd zoals in artikel 5.4 van het wetsvoorstel STROOM, en wat dat in de praktijk voor een gevolg heeft voor de taakafbakening van de netwerkbeheerders. Artikel 16, eerste lid, onderdeel b, van de Elektriciteitswet 1998 bevat een bepaling over de betrouwbaarheid: «De netbeheerder heeft [...] tot taak [...] de [...] betrouwbaarheid van de netten en van het transport van elektriciteit over de netten [...] te waarborgen». In artikel 16, eerste lid, onderdeel c, van de Elektriciteitswet 1998 wordt aan de algemene netbeheertaak als randvoorwaarde opgedragen: «waarbij in overweging worden genomen maatregelen op het gebied van duurzame elektriciteit, energiebesparing en vraagsturing of decentrale elektriciteitsproductie waardoor de noodzaak van vervanging of vergroting van de productiecapaciteit ondervangen kan worden». Ook andere taken van netbeheerders vormen onderdeel van de energietransitie. In wetsvoorstel STROOM werden de Gaswet en Elektriciteitswet 1998 vervangen door een nieuwe wet waardoor het mogelijk was uit te gaan van een andere opbouw en structuur van de wet. Hierbij was het opnemen van bovengenoemde algemene randvoorwaarde over de transitie naar een duurzaam energiesysteem mogelijk. Voorliggend wetsvoorstel wijzigt de bestaande wetten en leent zich niet voor algemene herformuleringen ven bestaande bepalingen. Bij een nieuwe ingrijpende herziening zoals STROOM kan een voorstel tot het herformuleren van deze randvoorwaarde aan de orde komen.

De leden van de fractie van de SGP vroegen waarom de ruimte die de netbeheerders met het voorliggende voorstel krijgen om slim gebruik te maken van alternatieven voor netverzwaring voldoende is. Netbeheerders hebben als belangrijkste taak om te waarborgen dat hun netten op korte en lange termijn kunnen voldoen aan een redelijke vraag naar transport van elektriciteit of gas. Netbeheerders beheren, onderhouden en ontwikkelen daartoe het net onder economische voorwaarden, op zodanige wijze dat de veiligheid, betrouwbaarheid en doelmatigheid is geborgd. Hierbij neemt de netbeheerder de belangen van het milieu, de transitie naar een duurzaam energiesysteem, de inzet van vraagsturing en decentrale opwekking, in acht. Het voorliggende wetsvoorstel breidt de ruimte van netbeheerders voor de inzet van flexibiliteit, als alternatief voor netverzwaring, niet uit. In de Energieagenda is aangegeven dat netbeheerders deze ruimte krijgen. Dat vereist echter het ontwerp van een goed afwegingskader. De inzet van flexibiliteit zal alleen maatschappelijk voordelig zijn, wanneer daarvoor voldoende, betaalbare, flexibele capaciteit beschikbaar is. Dat zal niet op elk netdeel het geval zijn. Als de vraagontwikkeling groot (of inflexibel) genoeg is, zal uitbreiding van de netten uiteindelijk maatschappelijk gunstiger zijn. Ook kunnen er nadelen kleven aan de keuze om netten niet uit te breiden: lokale flexibiliteit kan dan niet in alle situaties worden ingezet op de (inter)nationale markt voor elektriciteitshandel of de markt voor systeemdiensten. Dit vraagt om een integrale afweging. In samenwerking met netbeheerders, de toezichthouder en marktpartijen zal ik hiervoor een afwegingskader ontwikkelen. Daarbij is het uitgangspunt om een afwegingskader te ontwerpen dat gebruikt kan worden om de maatschappelijk meest kostenefficiënte uitkomst te realiseren. Binnen de Overlegtafel Energie, een samenwerkingsverband tussen de belangrijke spelers op de elektriciteitsmarkt, wordt op korte termijn een werkgroep opgericht om dit vraagstuk uit te werken. De opbrengsten uit dit samenwerkingsverband kunnen betrokken worden bij toekomstige aanpassingen van wet- en regelgeving. Daarnaast heeft het Nederlands elektriciteitsnet op dit moment zeer weinig last van congestie. De toegevoegde waarde van flexibiliteit als alternatief voor netverzwaring is daarom momenteel nog beperkt. Dit zal in de toekomst veranderen, onder andere door een toename van het aandeel (decentrale) hernieuwbare energie en elektrificatie van woonverwarming en persoonlijk vervoer.

4. Hoofdlijnen wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie vroegen waarom er niet voor is gekozen om de aansluitverplichting op het gasnet te schrappen. Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op een vergelijkbare vraag in paragraaf 2 van de leden van de VVD-fractie.

Voorts vroegen deze leden hoe het vervangen van gasnetten als momentum gebruikt gaat worden om in samenwerking met decentrale overheden en energieleveranciers over te gaan op warmte of volledig elektrische voorzieningen. De mogelijkheid om in plaats van de vervanging van gasnetten over te stappen op een andere energie- of warmtevoorziening is geadresseerd in de Energieagenda.

Hierin wordt beschreven dat de grootste uitdaging voor de overstap op alternatieven voor gas bij de bestaande bouw ligt. Zowel de gebouwen als de (gas)infrastructuur hebben een lange levensduur. Het is dan ook belangrijk om aan te sluiten bij grootschalige renovatie en vernieuwing van gebouwen en complexen, en bij vervanging van het gasnet of andere publieke infrastructuur (riool, wegen). Om deze reden wordt in de Energieagenda ook het belang van de samenwerking tussen netbeheerder en gemeente in het coördineren van de overgang onderschreven. Netbeheerders krijgen de taak informatie aan te leveren over de staat van het gasnet. Daarbij stellen zij een plan op waarin zij aangeven wat, gelet op de staat van het betreffende gasnet, een goed moment zou zijn om het net uit gebruik te nemen.

De leden van de PVV-fractie vroegen of verklaard kan worden dat de vaste kosten voor zowel elektriciteit als gas, zoals ingeschat in de NEV 2016, nagenoeg gelijk blijven ten opzichte van nu terwijl het voorliggende wetsvoorstel vaststelt dat veel geïnvesteerd moet worden in bestaande en nieuwe infrastructuur. In de genoemde vaste kosten voor gas en elektriciteit in de NEV 2016 zijn zowel de door netbeheerders als door de energieleveranciers in rekening te brengen vaste kosten meegenomen. Het is lastig in te schatten welke vaste kosten energieleveranciers en netbeheerders in de toekomst zullen rekenen. Voor de prognose in de NEV voor 2020 is daarom uitgegaan van een stabilisering van de vaste kosten voor elektriciteit en gas, waardoor deze kosten in 2020 nagenoeg gelijk zijn aan die in 2016.

De leden van de fractie van de PVV vroegen om een kosten-batenanalyse waarbij een voorbeeld-energierekening voor 2020, 2025 en 2030 wordt opgesteld op basis van een taakverdeling tussen netbeheerders en marktpartijen uit het wetsvoorstel, maximale inperking van activiteiten door netbeheerders en maximale vrijheid voor netbeheerders, en vroegen ook om een nadere financiële onderbouwing waarom de gekozen taakverdeling zo efficiënt mogelijk is. Het is van belang dat voorliggend wetsvoorstel netbeheerders geen extra taken toekent. Met dit voorstel wordt de mogelijkheid gecreëerd om in voorkomende gevallen tijdelijke taken toe te kennen aan netbeheerders. Bij de overweging om een netbeheerder een tijdelijke taak toe te kennen is een van de belangrijkste criteria of de desbetreffende taak past bij de rol van de netbeheerder en of deze ook effectief door marktpartijen opgepakt kan worden. Wanneer een taak opgepakt kan worden door marktpartijen heeft dat de voorkeur: prijsconcurrentie tussen marktpartijen draagt bij aan lagere prijzen en een lagere energierekening voor verbruikers. Welke taakafbakening tussen netbeheerders en marktpartijen optimaal is, valt niet op voorhand te zeggen voor wat betreft alle activiteiten waaronder nieuwe activiteiten in het kader van de transitie. Dit is de reden dat het voorliggend wetsvoorstel niet een limitatieve lijst van tijdelijke activiteiten en de afbakening daarvan bevat, maar voorstelt om bij algemene maatregel van bestuur individuele taken aan netbeheerders toe te kennen als dat wenselijk is. Een betrouwbare inschatting van het effect op de energierekening van verschillende taakafbakeningen is daarom niet te geven. Tot slot laat onderzoek van ACM zien dat de netwerkkosten (inclusief meterhuur) momenteel niet één derde, maar ongeveer één vijfde van de gemiddelde energierekening van huishoudens vormen.2

De fractieleden van de PVV-fractie vroegen een verdere financiële onderbouwing van het voorstel om alternatieven voor netverzwaring aan de markt over te laten. Kortheidshalve wordt verwezen naar de beantwoording van een vergelijkbare vraag van de leden van de SGP-fractie over het slimme gebruik van alternatieven voor netverzwaring.

De leden van de PVV-fractie vroegen naar de discrepantie tussen het wetsvoorstel dat een verdere elektrificatie verwacht en de NEV 2016, waarbij de leden verzochten deze elektrificatie door te laten berekenen in de energierekening voor 2020, 2025, en 2030. Bij het vaststellen van de gemiddelde energierekening wordt uitgegaan van het ingeschatte elektriciteitsverbruik tot en met 2020. In deze inschatting wordt thans geen rekening gehouden met elektrificatie van het personenvervoer, omdat het aandeel in het totale elektriciteitsverbruik bij huishoudens zeer gering is. Daarnaast is het op grond van de statistieken van het CBS onduidelijk of er sprake is van opladen achter de eigen elektriciteitsmeter dan wel bij openbare laadpalen. Indien elektrisch vervoer in de jaren na 2020 inderdaad verder zal groeien, zal dat tot uiting komen in de statistieken van het CBS en zal daarmee vervolgens ook bij de toekomstige raming van de energierekening rekening kunnen worden gehouden.

5. Maatregelen in het wetsvoorstel

5.1 Experimenten

De leden van de fractie van de VVD vroegen of er een voor- of nahangprocedure voor de Staten-Generaal is voor de algemene maatregel van bestuur voor de experimenteerruimte. De algemene maatregel van bestuur moet worden voorgehangen bij beide Kamers der Staten-Generaal en zal daarna voor advies aan de Raad van State worden voorgelegd. Voorafgaand aan het opstellen van de algemene maatregel van bestuur zullen stakeholders betrokken worden, waarna een internetconsultatie zal plaatsvinden. Bij de opstelling van de algemene maatregel van bestuur moet rekening worden gehouden met de consumentenbescherming die in diverse EU-richtlijnen is geregeld. Het kan dan nodig zijn dat de algemene maatregel van bestuur voor notificatie bij de Europese Commissie en de andere EU-lidstaten wordt voorgelegd.

De leden van deze fractie vroegen ook naar de administratieve lasten voor de aanvragers van experimenteerruimte. Wat de precieze lasten voor de aanvragers zullen zijn is nu nog niet te zeggen. Dit zal afhangen van de soorten experimenten die voor ontheffing in aanmerking zullen komen en de verplichtingen die dientengevolge uit de algemene maatregel van bestuur zullen voortkomen. Het is het streven deze lasten tot een minimum te beperken. De te verwachten lasten zullen in ieder geval betrekking hebben op het opstellen van een aanvraag voor een experiment en de voortgangsrapportages die gevraagd zullen worden.

De leden van de VVD-fractie vroegen voorts naar de doorlooptijden voor aanvragen voor een experiment. Bij de huidige experimenteerregeling bedraagt de behandeltermijn acht weken. Deze termijn start bij een projectnet (een gezamenlijk net van maximaal 500 afnemers met maar één aansluiting op het net) direct na het indienen van de aanvraag, voor een groot experiment start de termijn na sluiting indieningstermijn.

De leden van de VVD-fractie vroegen een reactie op hun stelling dat experimenten niet ten koste mogen gaan van de taken van de netwerkbedrijven. Ook bij experimenten dient de betrouwbaarheid van de levering, de veiligheid voor aangeslotenen en de bescherming van consumenten niet in het geding te zijn. Het belang van een goede borging van deze belangen is ook de reden dat gewerkt wordt met een ontheffingsmogelijkheid. De randvoorwaarden zullen onderdeel uitmaken van de op te stellen algemene maatregel van bestuur, zodat ze gewaarborgd zijn om voor een ontheffing in aanmerking te komen. De leden van dezelfde fractie vroegen ook om een reactie op hun stelling geen maximum aan het aantal experimenten te verbinden. Het voornemen is te kiezen voor een maximum aantal experimenten om aan de ene kant de uitvoeringslasten beheersbaar te houden en aan de andere kant te voorkomen dat veel gelijksoortige experimenten doorgang zullen vinden zonder dat daarvan de beoogde leerervaring verwacht kan worden. Bovendien is het onwenselijk als een wildgroei kan ontstaan aan experimenten. Dan wordt onduidelijk waar burgers en bedrijven aan toe zijn en is het niet meer goed mogelijk om te sturen op een CO2-arme energievoorziening in Nederland die betrouwbaar, betaalbaar en veilig is.

De leden van de fractie van de SP vroegen naar het aantal gestarte experimenten op grond van het Besluit experimenten decentrale duurzame elektriciteitsopwekking. In 2015 zijn vier ontheffingen verleend. Drie hadden betrekking op een zogenoemd projectnet en één ontheffing betrof een groot project. Twee projectnetten zijn inmiddels van start gegaan. Een van de ontheffingen voor een projectnet is in augustus 2016 op eigen verzoek ingetrokken. In 2016 zijn vijf ontheffingen verleend, drie voor een projectnet en twee voor een groot project. Deze projecten bevinden zich nu nog in de opstartfase.

De leden van de fractie van de SP vroegen naar de reden van de verruiming van de grondslag voor experimenten en de relevante aspecten die daarmee verband houden. De huidige grondslag in de wet is beperkt. Daarom is ook de reikwijdte van het huidige Besluit experimenten decentrale duurzame elektriciteitsopwekking beperkt en valt het aantal experimenten tegen. De wet en daarmee de algemene maatregel van bestuur bieden slechts de mogelijkheid een ontheffing aan te vragen wanneer het experiment zowel duurzaam als decentraal is. Om het consumentenbelang te beschermen en vermenging van commerciële en ideële belangen te voorkomen kunnen alleen energiecoöperaties en verenigingen van eigenaren een aanvraag om ontheffing indienen. In de samenleving is in het licht van de energietransitie behoefte aan bredere experimenten met meer soorten gebruikers van het net waarbij naast duurzame energie, andere marktmodellen, efficiënt gebruik van het net, andere tariefstructuren, energiebesparing of reductie van fossiele CO2-uitstoot een rol spelen. Die kunnen met het wetsvoorstel worden geboden. Daarbij moet uiteraard wel de door de Europese richtlijnen geboden consumentenbescherming gewaarborgd blijven.

De leden van de fractie van de SP vroegen wat de belemmeringen zijn die nu het experimenteren met tariefregulering en nieuwe marktmodellen in de weg staan. Het huidige Besluit experimenten decentrale duurzame elektriciteitsopwekking biedt de mogelijkheid tot experimenteren met decentraal opgewekte, duurzame elektriciteit en er kunnen alleen energiecoöperaties en verenigingen van eigenaren een ontheffing vragen. Met de verruiming worden de mogelijkheden om te experimenteren groter en beschikbaar voor meer partijen. Hiervoor zijn meerdere voorbeelden aan te dragen. Het huidige marktmodel kent bijvoorbeeld nog niet de rol van onafhankelijk aggregator, naast de leverancier, die het elektriciteitsverbruik van afnemers in de tijd verplaatst en op de groothandelsmarkt verhandelt, bijvoorbeeld ten behoeve van de netbeheerder van het landelijk transportnet of een programmaverantwoordelijke partij. Daarnaast is in de Energieagenda aangegeven dat netbeheerders nu niet of nauwelijks ruimte hebben om flexibiliteit in de markt, zoals vraagrespons, in te zetten ter voorkoming van onnodige netverzwaring, bijvoorbeeld door middel van tariefprikkels. Hiermee zou eventueel geëxperimenteerd kunnen worden. Datzelfde geldt ook voor het inkopen van diensten op basis van opslag door netbeheerders en andere marktspelers, bijvoorbeeld door opslag aan huis, opslag in buurtbatterijen of opslag bij de energieproducent. Uit voorgenomen initiatieven blijken ook andere belemmeringen. Een knelpunt dat regelmatig terugkomt is dat gebieden met zowel particulieren als bedrijven in veel gevallen buiten de toegestane bandbreedtes vallen van aantallen bedrijven die mogen meedoen. Hierdoor kan juist de meerwaarde van verschil in tijdstippen van afname van elektriciteit niet benut worden voor flexibiliteitsexperimenten.

Dezelfde leden vroegen waarom het huidige Besluit experimenten decentrale duurzame elektriciteitsopwekking niet toereikend is. Het is van belang dat de voorgestelde wetswijziging noodzakelijk is om bij algemene maatregel van bestuur meer experimenten mogelijk te maken, zoals geantwoord op de twee voorgaande vragen.

De leden van de SP-fractie vroeg of het creëren van experimenteerruimte de enige wijze is waarop de markt overgaat tot het bieden van oplossingen. De markt vindt ook oplossingen buiten het kader van experimenten. Experimenteerruimte is echter nodig daar waar regelgeving knellend kan zijn. De in het wetsvoorstel voorgestelde bij algemene maatregel van bestuur in te richten experimenteerruimte biedt voor alle marktpartijen de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen tot afwijking van bepaalde wettelijke bepalingen. Dat is anderszins niet het geval.

De leden van de fractie van de SP vroegen naar de betekenis van het woord «tijdelijk» in het geval van experimenten en of dit voldoende is voor het doen van behoorlijke investeringen. Bij het ontwerpen van de nadere regels over de verruimde experimenteerbepaling en de duur van experimenten zal terdege rekening gehouden worden met een termijn die de economische levensduur van de componenten in acht neemt waarin, speciaal voor het experiment, is geïnvesteerd. In de huidige regeling wordt uitgegaan van een termijn van tien jaar, met de mogelijkheid deze onder bepaalde voorwaarden te verlengen.

De leden van de fractie van de SP vroegen of de kritiek van deskundigen gedeeld wordt dat de experimenteerbepaling niet gaat werken omdat het de gang naar hernieuwbaar stroperig en bureaucratisch zal maken. Om in aanmerking te komen voor een ontheffing om te experimenteren moeten de betrokken partijen stappen ondernemen. Het gaat onder meer om een aanvraag om ontheffing. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) toetst de aanvraag aan de voorwaarden die in de algemene maatregel van bestuur en de uitvoeringsregeling worden opgenomen. Die voorwaarden zijn er niet voor niets, het gaat immers om een ontheffing van bestaande regels die voor iedereen gelden en waar burgers en bedrijven door worden beschermd. Op grond van de huidige gang van zaken is mij niet gebleken dat dit stroperig of bureaucratisch verloopt. Integendeel. Potentiële belangstellenden zijn meerdere keren door middel van informatiebijeenkomsten of individueel geïnformeerd over de mogelijkheden en worden, wanneer zij daadwerkelijk belangstelling tonen, begeleid door medewerkers van RVO. De tijd tussen de aanvraag en het verlenen van een ontheffing is daarbij alleszins acceptabel.

De leden van de fractie van de SP vroegen of een periode van experimenteren niet voorbij gaat aan de urgentie en schaalbehoefte van de transitie naar hernieuwbare energie. De ontwikkeling van hernieuwbare energie is niet afhankelijk van de ruimte om te experimenteren. Ook zonder experimenten kan het aandeel duurzame energie groeien. Experimenten kunnen nuttig zijn als hierbij bijvoorbeeld nieuwe marktmodellen, technische voorzieningen, zoals vraagsturing met behulp van ICT, smart grids en opslag, tariefstructuren of vraagstukken rond het efficiënter gebruik van netwerken in het geding zijn.

De leden van deze fractie vroegen tevens of de energietransitie niet gebaat is bij efficiënt gebruik van infrastructuren en flexibiliteit bij geïntegreerde voorzieningen. De energietransitie vraagt een grote financiële inspanning van iedereen. Onder meer een efficiënt gebruik van infrastructuren en de nodige flexibiliteit bij vragers en aanbieder van elektriciteit dragen ertoe bij dat de kosten van de transitie niet onnodig hoog worden. Experimenten kunnen bijdragen aan het opdoen van kennis omtrent deze beide aspecten. Het is zeker niet de bedoeling dat zij op dit vlak belemmerend zijn.

De leden van de SP-fractie vroegen vervolgens wat de onderdelen en de gebieden zijn waar de transitie niet van de grond komt en of onderzocht is wat daar de reden van is. In de Energieagenda zijn een aantal terreinen beschreven waarop de transitie de maatschappij, bestuur en bedrijven voor forse uitdagingen stelt. Zo zijn bij de functionaliteit van lage-temperatuur-verwarming de samenleving en voorziening op dit moment geheel gericht op aardgas. Het vervangen van lage-temperatuur-toepassingen met andere energiebronnen, waaronder warmtebronnen, plaatst betrokkenen voor een grote opgave. De standaardvoorziening met aardgas heeft een zo sterke positie in het denken over lage-temperatuur-verwarming dat de transitie hier nog niet van de grond komt. Om die reden is de omslag waarvoor in de Energieagenda is gekozen van groot belang.

De leden van de fractie van het CDA vroegen vanwege de opmerkingen van ACM in de Uitvoerings- en handhavingstoets of de experimentenregeling kan leiden tot marktverstoring, en vroegen tevens of een netbeheerder in een experiment ook elektriciteit mag leveren. De rol van netbeheerders dient zich in eerste instantie te beperken tot de wettelijke taken en ook de taakafbakening zoals die binnen de Europese kaders past. Het leveren van elektriciteit, of het handelen in elektriciteit hoort daar niet bij. Dat laat onverlet dat netbeheerders op tal van andere vlakken zouden kunnen experimenteren. In experimenten zouden zij bijvoorbeeld ervaring kunnen opdoen met vraagrespons, het inkopen van opslagdiensten en vormen van regionaal congestiemanagement die netverzwaringen kunnen voorkomen.

De leden van de fractie van het CDA vroegen hoe de effectiviteit van experimenten gemeten gaat worden. Net zoals de voortgang van de huidige experimenten gemonitord wordt, zal dat ook bij nieuwe experimenten op basis van de voorgestelde bredere bepaling het geval zijn. Een oordeel over elk afzonderlijk experiment zal, vier jaar en drie maanden na het verlenen van de ontheffing worden geveld aan de hand van de criteria die vooraf opgesteld zullen worden. In de nadere regelgeving zal deze monitoring en evaluatie verder vorm krijgen.

Leden van de fractie van het CDA vroegen of de regering bereid is om, conform het voorstel van ACM een aparte administratie voor netbeheerders te verplichten wanneer zij participeren in experimenten. Het wetsvoorstel verplicht netbeheerders een aparte boekhouding te voeren indien zij experimenten uitvoeren. Deze verplichting is opgenomen in de voorgestelde wijziging van artikel 43, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998. Artikel 32, tweede lid, van de Gaswet voorziet reeds in de verplichting voor netbeheerders een aparte boekhouding te voeren voor andere activiteiten dan de in het eerste lid genoemde activiteiten.

Leden van de fractie van de PVV vroegen of ACM in staat zal zijn toe te zien op de mogelijke risico’s en extra kosten in het geval van experimenten. In de algemene maatregel van bestuur zal verder uitgewerkt worden op welke wijze partijen kunnen participeren in experimenten en aan welke voorwaarden daarbij voldaan moet worden. Deze algemene maatregel van bestuur zal, voordat hij bij uw Kamer wordt voorgehangen, aan ACM worden voorgelegd voor een uitvoerbaarheids- en handhavingstoets waarbij ACM kan bekijken of dergelijke risico’s zich voordoen voor bijvoorbeeld afnemers.

Leden van dezelfde fractie vroegen of de consument altijd de mogelijkheid heeft niet deel te nemen aan een experiment en of deze keuze überhaupt aan de consument wordt voorgelegd. Wat precies de positie van de consument zal zijn hangt af van het soort experiment. Onder de huidige experimenteerregeling kunnen alleen verenigingen van eigenaren of coöperaties een experiment aanvragen. De afnemers die deelnemen aan een experiment zijn lid van deze vereniging of coöperatie. Op deze manier kunnen afnemers niet in een experiment worden betrokken zonder hun instemming en zonder dat zij inspraak hebben in het experiment. Daarnaast geldt dat consumenten binnen een experiment ervoor kunnen kiezen een andere leverancier te contracteren dan welke is verbonden aan het experiment. Dergelijke of vergelijkbare waarborgen zijn ook nodig als netbeheerders meer ruimte krijgen om te experimenteren, gegeven de monopoliepositie die een netbeheerder heeft. In de nog op te stellen algemene maatregel van bestuur zal de positie van de consument een belangrijk aandachtspunt zijn. Uitgangspunt hierbij is keuzevrijheid voor de consument.

De leden van de fractie van de PVV vroegen te reflecteren op hun gedachte om steeds meer kosten neer te leggen bij de veroorzakers. Het uitgangspunt dat wie kosten veroorzaakt daarvoor ook betaalt kan op hoofdlijnen worden onderschreven. Marktwerking draagt hier in belangrijke mate aan bij. Als mensen op basis van concurrentie kunnen kiezen tussen verschillende kwaliteiten en prijzen zal dat bijdragen aan een efficiëntere inzet van mensen en goederen. Marktwerking is echter niet altijd mogelijk. Zo worden de nettarieven van de netbeheerders conform de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet niet aan de vrije markt overgelaten, maar door de toezichthouder vastgesteld. De reden hiervoor is dat de netwerken natuurlijke monopolies vormen en effectieve concurrentie dan geen optie is. In de energietransitie zal het belang van flexibiliteit toenemen. Wie met zijn gedrag kan bijdragen aan een verlaging van de belasting van het energiesysteem, of juist extra stroom kan leveren op momenten dat er een tekort is, zal daarvan profiteren. Efficiënte prijsprikkels helpen daarbij. Dat is bijvoorbeeld ook de reden dat een van de uitgangspunten voor de eventuele aanpassing of vervanging van de salderingsregeling is om zo min mogelijk marktverstorende effecten te creëren en toekomstige lasten voor het elektriciteitssysteem te beperken. De huidige regeling houdt namelijk geen rekening met de werkelijke waarde van de opgewekte elektriciteit op enig moment en heeft daarmee marktverstorende effecten: elke kWh opgewekte elektriciteit die een particulier niet direct zelf verbruikt, kan worden ingevoed op het elektriciteitsnet en op een willekeurig moment in dezelfde verbruiksperiode van 12 maanden weer van het elektriciteitsnet worden afgenomen tegen dezelfde prijs. Daarnaast wordt onderzocht of het mogelijk is meer prijsprikkels in de tariefstructuur te introduceren die partijen aanmoedigen om efficiënter gebruik te maken van de transportcapaciteit van het elektriciteitsnet. Dit kan helpen dure netinvesteringen, waaraan iedere afnemer meebetaalt, te voorkomen of uit te stellen.

De leden van de fractie van D66 vroegen welke voorwaarden er aan de duur en het soort experimenten van netbeheerders zullen worden gesteld en of zij vooraf toestemming moeten vragen. De wijze waarop experimenten onder deze verruimde bepaling plaats kunnen vinden en duur en het soort experimenten zal bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald. Experimenten zullen in ieder geval wel moeten passen binnen de Europese kaders omtrent de rol en positie van netbeheerders. Het ligt voor de hand om, net als nu, partijen die een ontheffing voor het doen van een experiment wensen, deze ontheffing vooraf aan te laten vragen. Zeker in het geval van netbeheerders die een monopoliepositie bezitten is een beoordeling van een verzoek tot ontheffing vooraf belangrijk, zodat zeker gesteld kan worden dat voldoende rekening gehouden wordt met de belangen van alle aangeslotenen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen of deze wet voldoende flexibiliteit biedt om in te kunnen spelen op veranderingen die in maatschappelijk en technologisch opzicht op zullen treden.

De ontwikkelingen ten aanzien van ons energiesysteem zijn volop in beweging en het zou onwenselijk zijn als het wetsvoorstel dergelijke ontwikkelingen in de weg zou zitten. Het wetsvoorstel maakt het mogelijk dat de regering in nauw overleg met de Staten-Generaal deze nieuwe ontwikkelingen kan bevorderen, zonder de belangen van bedrijven en consumenten uit het oog te verliezen. Het wetsvoorstel biedt daarom met betrekking tot netwerkbedrijven de mogelijkheid om tijdelijk extra handelingen of activiteiten te kunnen aanwijzen die gerelateerd zijn aan energie-infrastructuur zodat het mogelijk wordt om relatief snel in te spelen op de ontwikkelingen, zonder dat dit afbreuk doet aan de duidelijke afbakening die in het wetsvoorstel is opgenomen. Aan netbeheerders kunnen in lagere regelgeving tijdelijke taken toegekend worden. Tot slot is er een ruimere experimenteerbepaling in het wetsvoorstel opgenomen die het voor netbeheerders en netwerkbedrijven mogelijk maakt deel te nemen aan experimenten in afwijking van de wet.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen of hun mening wordt gedeeld dat bewezen technieken niet onder het experimenteerartikel zouden moeten vallen en dat de wet daarvoor voldoende flexibiliteit moet bieden. Het op voorhand uitsluiten van bewezen technologieën is onwenselijk. In vele innovatieregelingen is juist ruimte gemaakt om bestaande technologieën op een andere, nieuwe manier toe te passen. In elk project is wel sprake van bewezen technieken zoals zonnepanelen. De vraag is of een dergelijke techniek onder bepaalde experimentele condities extra meerwaarde kan opleveren, dat zou uit de evaluatie van een experiment moeten blijken.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen of veel initiatieven niet aan de eisen uit het experimenteerartikel kunnen voldoen. De bestaande experimenteerbepaling in de Elektriciteitswet 1998 is begrensd tot duurzame, decentrale energie. Met de aanpassing van artikel 7a in dit wetsvoorstel wordt getracht meer en andersoortige experimenten mogelijk te maken.

Leden van dezelfde fractie vroegen hoe voorkomen kan worden dat onnodig tijdverlies en onzekerheid voorkomen kan worden in de aanvraagprocedure. Het tijdverlies en de daarmee eventueel gepaard gaande onzekerheid onder de huidige experimentbepaling is beperkt. De feitelijke behandeltermijn op dit moment is acht weken. Voor een zogenoemd projectnet gaat deze termijn direct in na het indienen van de aanvraag, voor een groot experiment na sluiting van de indieningstermijn. Daarbij komt dat medewerkers van RVO in het voortraject initiatiefnemers met raad en daad bijstaan zodat zij zo goed mogelijk kunnen voldoen aan de gestelde criteria. Bij de uitwerking van de experimentenbepaling in dit wetsvoorstel is het voornemen opnieuw met dergelijke redelijke termijnen te gaan werken.

5.2 Positionering netbeheerder en netwerkbedrijf

De leden van de VVD-fractie vroegen een reactie op hun standpunt dat de netbeheerder en het netwerkbedrijf een essentiële rol hebben in de transitie onder andere door gemeenten en provincies te adviseren op dit vlak. De netbeheerder en het netwerkbedrijf zijn belangrijke partijen in de energietransitie die andere partijen, zoals gemeenten, provincies en markt, kunnen faciliteren. De komende jaren zal de infrastructuur zo moeten worden ingericht dat deze flexibel in kan spelen op de veranderingen in de markt als gevolg van de transitie. Bijvoorbeeld om decentrale energieproductie, dynamische tarieven en het transport van groen gas te accommoderen. Maar ook door informatie openbaar te maken die van belang is voor partijen om de energietransitie verder te brengen. Met deze informatie kunnen marktpartijen beter diensten en producten ontwikkelen, bijvoorbeeld rond energiebesparing. Netbeheerders zullen als beheerder van de verschillende energie-infrastructuren ook een belangrijke rol spelen bij de besluitvorming door de gemeenten. Zij zullen in de toekomst samen met lokale overheden bepalen welke infrastructuur (gas, warmte of elektriciteit) gelet op de beschikbare alternatieven het best kan worden aangelegd, verzwaard of verwijderd. Hierbij leveren zij de gemeenten informatie over bijvoorbeeld de staat van het gasnet en hun werkplanning ten aanzien van onderhoud aan het net. Daarnaast kan de expertise en ervaring van netwerkbedrijven goed benut worden voor de aanleg en het beheer van kabels en leidingen en de hulpmiddelen die daarbij horen, zoals laadinfrastructuur, warmtenetten en meetinrichtingen. Hierbij is een duidelijke afbakening van activiteiten van netwerkbedrijven ten opzichte van andere bedrijven van belang om marktverstorend gedrag te voorkomen en bij te dragen aan een goede voedingsbodem voor de energietransitie. Het wetsvoorstel is langs deze lijnen opgesteld.

De leden van de SP-fractie vroegen wat de reden is dat na het doorzetten van de Wet Onafhankelijk Netbeheer (hierna: WON), experimenteerruimte geboden gaat worden aan netwerkbedrijven. De WON geldt vanaf juli 2008 en bepaalt dat een netwerkbedrijf en een productie- en leveringsbedrijf niet in één hand mogen zijn. Tevens bepaalt de WON dat netwerkbedrijven geen activiteiten verrichten die strijdig kunnen zijn met het belang van netbeheer. Hiermee wordt de onafhankelijkheid van het netbeheer verzekerd, zodat de betrouwbaarheid van de netten gegarandeerd blijft. Een aantal energiebedrijven hebben de rechtmatigheid van de WON in een juridische procedure tegen de Staat aangevochten. Dit heeft geresulteerd in een uitspraak van de Hoge Raad die aangeeft dat de WON rechtmatig is en met terugwerkende kracht, te weten vanaf juli 2008, altijd gegolden heeft. De ruimte die in het huidige wetsvoorstel geboden wordt zorgt ervoor dat experimenten kunnen worden uitgevoerd met, onder meer, nieuwe marktmodellen en tarieven. Ontwikkelingen ten aanzien van energie-infrastructuur zijn in volle gang en het is wenselijk is dat door de in onderhavig wetsvoorstel opgenomen invulling van infrastructurele en aanverwante activiteiten er ruimte geboden wordt voor toekomstige ontwikkelingen. De experimenteerruimte kan bij algemene maatregel van bestuur worden ingevuld, zodat de waarborgen uit de WON niet in het geding zullen komen.

De leden van de SP-fractie vroegen wat bedoeld wordt met de zin «de kern van afbakening is dat de activiteiten van netwerkbedrijven zich in hoofdzaak beperken tot infrastructurele activiteiten die gerelateerd zijn aan het beheer van elektriciteits- of gastransportnetten». Het wetsvoorstel schept helderheid over taken van netbeheerders en de activiteiten van netwerkbedrijven. Het zwaartepunt van de activiteiten van de groepsmaatschappij dient bij het beheer van elektriciteits- en gasnetten te liggen. Hierdoor is er infrastructuur in beheer van neutrale netbeheerders die de basis vormt van de energievoorziening waarop marktpartijen in concurrentie producten kunnen ontwikkelen in de energietransitie. De netwerkbedrijven ontplooien hun activiteiten in concurrentie. Hierom is het nodig dat er duidelijkheid is welke activiteiten dit zijn, zodat andere bedrijven weten waar zij de netwerkbedrijven als concurrent tegen kunnen komen. Hiernaast is het van belang om de activiteiten in te perken tot nauw met de netwerken samenhangende activiteiten. Commerciële risico’s, bijvoorbeeld een verlieslijdende commerciële investering, mogen immers niet ten koste gaan van de veiligheid of leveringszekerheid.

De leden van de SP-fractie vroegen of het wetsvoorstel de netbeheerder voldoende ruimte biedt om een alternatief voor netverzwaring te kiezen. Kortheidshalve wordt verwezen naar de beantwoording van een vergelijkbare vraag van de leden van de SGP-fractie over het slim gebruik van flexibiliteit als alternatief voor netverzwaring. Daarbij zijn batterijopslag en energiebesparing beide potentiële bronnen van flexibiliteit.

De leden van de SP-fractie informeerden er voorts naar of er fictief transport bestaat, en zij informeerden naar de invloed van fictief transport dat als fysiek transport verkocht wordt, op artikel 17 en op de infrastructuur gerelateerde handelingen en activiteiten in artikel 17c. De netbeheerders hebben een transporttaak. Het gaat hier bij zowel gas als elektriciteit om een homogeen product. Dit betekent dat een klant van de netbeheerder niet dezelfde gasmoleculen die hij op één plaats invoedt op een andere plaats weer ontvangt. Hij krijgt doorgaans andere moleculen die de zelfde hoeveelheid energie bevatten. Voor elektriciteit geldt in nog hogere mate dat de spanning (en daarmee energie) van het netwerk niet toe te delen is aan individuele transportklanten. Als een netbeheerder twee transportverzoeken krijgt in tegengestelde richting, bijvoorbeeld een verzoek voor transport van het Rotterdamse havengebied naar de Duitse grens en een verzoek voor transport van de Duitse grens naar het Rotterdamse havengebied, dan kan de netbeheerder deze grotendeels tegen elkaar wegstrepen. Dit vermindert de fysieke belasting van het transportsysteem. Beide klanten ervaren dat hun transportverzoek is ingewilligd, maar er heeft beperkt fysiek transport plaatsgehad. Dit wordt fictief transport genoemd. Dit is een efficiënte manier van het uitvoeren van de transporttaak. Deze transporttaak wordt slechts door netbeheerders, niet door de netwerkbedrijven uitgevoerd. Er is dan ook geen relatie met de infrastructuur gerelateerde handelingen en activiteiten in het voorgestelde artikel 17c van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 10d van de Gaswet.

De leden van de SP-fractie vroegen of er bij gas- of elektriciteitsinfrastructuur sprake kan zijn van technische en/of juridische onlosmakelijke verbondenheid. Bij gas- of elektriciteitsinfrastructuur is geen sprake van juridische onlosmakelijke verbondenheid, in die zin dat hetzelfde bedrijf (of binnen dezelfde groep) de infrastructuur beheert èn gebruikt. Door het groepsverbod is beheer en gebruik in de gas- en elektriciteitsinfrastructuur door hetzelfde bedrijf niet toegestaan: netbeheerders mogen zelf geen elektriciteit of gas produceren, leveren of daarin handelen en ook geen deel uit maken van een groep waartoe een rechtspersoon of bedrijf behoort dat een of meerdere van deze activiteiten verricht.

Er is deels wel sprake van technische verbondenheid van de gas- en elektriciteitsinfrastructuur. De elektriciteits- en gasnetten bestaan niet uit enkel een eenvoudige kabel of buis. Een net verbindt producenten met afnemers en daarvoor is het nodig dat de spanning of de druk kan worden verhoogd en ook weer worden verlaagd. Hiervoor zijn hulpmiddelen zoals transformatoren bij elektriciteit en drukstations bij gas noodzakelijk. Die hulpmiddelen kunnen technisch niet los van elkaar worden gezien en behoren daarom tot het net. In technische zin is daarom sprake van onlosmakelijke verbondenheid van de infrastructuur voor een energiedrager. Installaties van producenten en verbruikers zijn ook verbonden met het net, maar niet op een onlosmakelijke manier; de netten functioneren zonder dat het noodzakelijk is dat de netbeheerder die installaties zou moeten beheren om het net te kunnen beheren. In de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet is daarom die scheiding ook opgenomen en is bepaald dat het net ophoudt waar de installatie van de producent of verbruiker begint, op dat punt is derhalve geen sprake van technische onlosmakelijke verbondenheid van de infrastructuur.

De leden van de SP-fractie vroegen wat naast openbare drinkwatervoorziening voorbeelden van monopoloïde nutsactiviteiten zijn. Dit zijn activiteiten waarbij producten van openbaar nut geleverd worden over transportnetwerken waarbij het niet zinvol is meer dan één netwerk aan te leggen. De exploitatie van het netwerk is daarmee een monopolie. Hierbij kan men naast drinkwater denken aan telecommunicatiekabels, energienetwerken, openbaar vervoer en tot op zekere hoogte post.

In het verlengde vroegen deze leden of een monopoloïde nutsactiviteit in de toekomst veel gangbaarder zal worden als er in de toekomst meer lokale en regionale netten komen Het beheer van de (regionale) energienetten is een monopoloïde nutsactiviteit. Voor bedrijven is er de mogelijkheid via een gesloten distributiesysteem in de infrastructuur te voorzien als sprake is van een geïntegreerd bedrijfs- of productieproces of primair energie wordt gedistribueerd voor het bedrijf. Ik verwacht dat de huidige situatie waarin netbeheerders voorzien in de energie-infrastructuur minstens zo van belang blijft, omdat gebleken is dat in Nederland op deze wijze efficiënt in betrouwbare infrastructuur kan worden voorzien en netbeheer de nodige expertise vereist.

De leden van de SP-fractie vroegen vervolgens naar de uitfasering van aardgas die in de Energieagenda is aangekondigd, met name in nieuwbouwwijken. Kortheidshalve wordt verwezen naar de antwoorden op vergelijkbare vragen van de leden van de VVD-fractie in paragraaf 2, en van leden van de fractie van D66 in paragraaf 3.

Voorts vroegen de leden van de SP-fractie of het een fout is dat grootverbruikers dezelfde rechten op een aansluiting krijgen als kleinverbruikers, waar ze eerst alleen een recht hadden op een aansluitpunt op het dichtstbijzijnde punt van het gastransportnet. Dit zal door middel van een nota van wijziging worden gecorrigeerd, die gelijktijdig met de deze nota aan uw Kamer gezonden wordt.

De leden van dezelfde fractie vroegen wanneer er sprake is van elektrisch of gastechnisch materieel dat onderling duurzaam is verbonden, dat voor of ten behoeve van het verbruik, de opslag, de overslag of de productie van elektriciteit of gas is en zich bevindt achter de voorzieningen die het net of de directe lijn beveiligen. Dit is een omschrijving van wat in de energiesector veelal een «installatie» wordt genoemd. Een installatie kan bijvoorbeeld bestaan uit de elektrische voorzieningen in een woning of in een fabriek.

De leden van de SP-fractie vroegen wat de reden is dat netwerkbedrijven actief mogen zijn op het gebied van certificering van hernieuwbare energie en of deze taak meer voor de hand ligt voor netbeheerders. Er bestaat geen voorkeur voor het mandateren van de certificering van hernieuwbare energie aan een netwerkbedrijf of netbeheerder. Voor garanties van oorsprong is het op grond van de Richtlijn hernieuwbare energie (2009/28/EG) niet mogelijk om meerdere instanties in eenzelfde gebied te laten certificeren. Bovendien is het onwenselijk om de certificering van hernieuwbare elektriciteit, warmte of gas bij meerdere instanties neer te leggen omdat dit mogelijk een negatief effect heeft op de efficiëntie van de certificering. Op dit moment wordt de certificering gedaan door CertiQ, dat een onderdeel is van de netbeheerder TenneT. Het is echter niet uit te sluiten dat dit in de toekomst juist door een netwerkbedrijf zal worden uitgevoerd, daarom wordt in het wetsvoorstel met beide opties rekening gehouden.

De leden van de fractie van de SP vroegen waar het monopolie ligt om een energiebeurs te hebben, of er sprake is van een weeffout in de wet en of het wenselijk is voor andere netbeheerders dan TenneT om een energiebeurs te hebben. In Nederland zijn momenteel meerdere energiebeurzen actief. Er is dus geen sprake van een monopolie op energiebeurzen. Op grond van huidige regelgeving en ook op grond van het voorliggende wetsvoorstel is het netwerkbedrijven toegestaan om energiebeurzen op te richten, te ontplooien of daar aandeelhouder van te zijn. Daarbij bestaat geen onderscheid tussen landelijke en regionale netbeheerders. Het aandeelhouderschap dat TenneT voert over een energiebeurs is dus niet het resultaat van een wettelijke regeling of weeffout in de wet.

Voorts vroegen de leden van de SP-fractie bij wie de regie komt te liggen bij besluiten rond netverzwaring en het optimaal inrichten van een regionaal net. De regionale netten worden beheerd door de regionale netbeheerders. Zij besluiten ook over de verzwaring van hun net. Zoals in de Energieagenda is aangegeven, wordt hierbij een regierol voor gemeenten voorzien. Investeringen van netbeheerders worden op basis van voorliggend wetsvoorstel opgenomen in het investeringsplan. De regels over het investeringsplan betreffen onder andere de consultatie van en de instemming met een concept voor het investeringsplan. In de investeringsplannen zullen netbeheerders rekening moeten houden met de keuzes van gemeenten.

De leden van de SP-fractie vroegen hoe de keuze tussen netverzwaring zich verhoudt tot andere energiebesparingen of oplossingen als opslag, hoe de diverse regio’s zich daarbij onderling gaan verhouden en wat de geboden oplossing is wanneer de markt of een gehele regio iets niet oppakt. Kortheidshalve wordt verwezen naar de beantwoording van een vergelijkbare vraag van de leden van de SGP-fractie over het slimme gebruik van alternatieven voor netverzwaring. Daarbij zal het afwegingskader maatwerkoplossingen bieden per netdeel, wat er toe kan leiden dat in verschillende regio’s voor verschillende opties wordt gekozen. Wanneer de markt of een gehele regio een bepaalde taak niet oppakt, kan dat een signaal zijn om de toekenning van een tijdelijke taak aan een netbeheerder te overwegen.

De leden van de SP-fractie vroegen om een reactie op de stelling dat de positie van leveranciers, consumenten en prosumenten ontbreekt in de afbakening van de activiteiten van de netwerkbedrijven en de netbeheerders. Het wetsvoorstel legt vast dat de netbeheerders slechts wettelijke taken mogen uitvoeren. Ook legt het wetsvoorstel vast welke activiteiten netwerkbedrijven mogen uitvoeren, om het netbeheer tegen commerciële risico’s te beschermen en de rol van deze overheidsbedrijven op de markt niet onnodig groot te laten worden. Doordat de experimenteerbepaling wordt uitgebreid en de netbeheerder en netwerkbedrijven ook kunnen deelnemen aan experimenten, wordt voor deze groep de ruimte om deel te nemen aan nieuwe initiatieven in het wetsvoorstel juist vergroot. Het wetsvoorstel legt geen beperkingen op aan leveranciers, consumenten en prosumenten, waardoor zij onvermeld blijven in het wetsvoorstel.

Ook vroegen de leden van de SP-fractie om een reactie op het voorstel om het gedeelte van de regelgeving voor leveranciers, consumenten en prosumenten dat aangekondigd is voor eind 2017 met voorrang in de Kamer in te dienen. Na het verwerpen van wetsvoorstel STROOM is bij brief van 22 januari 2016 (Kamerstukken II 2015/16, 34 199, nr. 51) aangekondigd dat voorliggend wetsvoorstel slechts de meest prangende elementen uit STROOM zou bevatten. Het gedeelte van de regelgeving voor leveranciers, consumenten en prosumenten is dan ook vertraagd.

De leden van de CDA-fractie vroegen waarom het amendement van het lid Agnes Mulder over specificaties van de boekhouding van de netbeheerder (Kamerstukken II 2015/16, 34 199, nr. 24) niet is opgenomen in het wetsvoorstel. De bepalingen uit dit amendement komen niet terug in dit wetsvoorstel, omdat dit reeds geregeld is in de Elektriciteitswet 1998 (artikel 43) en de Gaswet (artikel 32).

De leden van de CDA-fractie informeerden of het meerwaarde zou hebben als in aanvulling op de jaarrekening van de groepsmaatschappij en het netwerkbedrijf een afzonderlijke boekhouding moet worden gevoerd door de netbeheerder voor de uitvoering van de wettelijke taken die haar opgedragen zijn. Een dergelijke afzonderlijke boekhouding heeft meerwaarde. Deze is opgenomen in artikel 43 van de vigerende Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in artikel 32.

De leden van de CDA-fractie vroegen voorts of financiële transparantie over de besteding van netbeheerdividenden aandeelhouders beter in staat stelt tot een goede afweging van de besteding van deze dividenden. Een netbeheerder die winst maakt heeft twee mogelijkheden om deze winst aan te wenden. De netbeheerder kan de winst herinvesteren in het bedrijf of uitkeren als dividend aan haar aandeelhouder (in de praktijk het netwerkbedrijf). Kosten van het netwerkbedrijf mogen echter niet worden toegerekend aan de netbeheerder. Heldere boekhoudkundige eisen in de wet voorkomen dat kosten van het netwerkbedrijf aan de netbeheerder worden toegekend, waardoor deze kosten in de nettarieven terecht zouden komen en er sprake zou zijn van rechtstreekse kruissubsidiëring. ACM houdt hier toezicht op. Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op een eerdere vraag hierover van de leden van deze fractie.

Naast rechtstreekse kruissubsidiëring kan sprake zijn van indirecte kruissubsidiëring. Dit kan het geval zijn als er structureel dividenden uit het netbeheer in het netwerkbedrijf worden gehouden ter bekostiging van (commerciële) activiteiten binnen het netwerkbedrijf. Het is de primaire verantwoordelijkheid van de publieke aandeelhouders van netwerkbedrijven om dit in het oog te houden. Hierover zal in de komende periode het gesprek worden aangegaan met de aandeelhouders van netwerkbedrijven. Onderwerpen die in dit gesprek aan bod zouden moeten komen zijn de afwegingen zie zij maken, de effecten die de afwegingen op de energiemarkt kunnen hebben en hoe de aandeelhouders eventueel ondersteund kunnen worden om hun rol beter in te vullen.

De leden van de fractie van het CDA vroegen of de regering kan aangeven hoeveel plannen er zijn om de elektriciteitsnetten te verzwaren en wat de verwachtingen hieromtrent zijn voor de komende 15 jaar. Ook vroegen deze leden of er op dit moment mogelijkheden zijn voor de netbeheerder om waarschijnlijk onnodige netverzwaring te voorkomen. De snelheid en de wijze waarop de energietransitie zich voltrekt heeft een belangrijke invloed op de hoogte van de investeringen van de netbeheerders in netverzwaring voor de komende 15 jaar. De netbeheerders schatten in tot 2050 een bedrag tussen de 11 en 49 miljard euro te moeten investeren in de verzwaring van netten, transformatoren en kabels (Net voor de Toekomst, februari 2011). Zoals in de Energieagenda aangegeven zullen de netbeheerders meer ruimte krijgen om flexibele capaciteit uit de markt in te zetten. Daarnaast wordt de mogelijkheid onderzocht om met aanpassingen aan de tariefstructuur, efficiënter netgebruik te stimuleren. Daarbij zal ook onderzocht worden welke ruimte het bestaande, wettelijke kader biedt.

De leden van de CDA-fractie vroegen hoe een prikkel gecreëerd kan worden voor netbeheerders om ervoor te kiezen om marktpartijen in de hand te nemen om op een bepaalde plaats energie te besparen of op te slaan. De creatie van een effectieve prikkel voor netbeheerders bij de afweging tussen netinvesteringen en de inzet van flexibiliteit (uit opslag of een andere bron) vereist een aangepast reguleringskader, waarin netbeheerders beloond worden voor het maken van de meest maatschappelijk efficiënte keuzes. In de Energieagenda staat dat het reguleringskader van netbeheerders op dit gebied verbeterd zal worden. Hiervoor kan mogelijk aansluiting gezocht worden bij de bestaande maatstaf en zogenaamde «price-cap» regulering van de regionale netbeheerders. Het is niet mogelijk op dit moment vooruit te lopen op de details van een dergelijk, aangepast reguleringskader. Het ontwerp van dit kader vereist een zorgvuldige analyse en de betrokkenheid van de netbeheerders, de toezichthouder en marktspelers.

De leden van de CDA-fractie vroegen in hoeverre en welke informatie van de netbeheerder openbaar toegankelijk is om bij te dragen aan de ontwikkeling van producten en diensten, en vroegen om netbeheerders te verplichten data en kennis, zoals geaggregeerde gebruiksdata en installatiedata van slimme meters, publiek te maken. In onderdeel AI (Elektriciteitswet 1998) en onderdeel W (Gaswet) van het wetsvoorstel wordt voorgesteld een derde lid aan artikel 79 van de Elektriciteitswet 1998, respectievelijk artikel 37 van de Gaswet toe te voegen waarmee een afspraak uit het Energieakkoord wordt vastgelegd. Dit betreft dat netbeheerders informatie openbaar maken die van belang is voor de markt, wat de energietransitie bevordert. Met de informatie kunnen marktpartijen betere diensten en producten ontwikkelen en aanbieden, bijvoorbeeld rond energiebesparing. Netbeheerders hebben bijvoorbeeld informatie over het aantal aangeslotenen, het overzicht van de postcodegebieden waar recent slimme meters zijn geplaatst en het energieverbruik per gemeente. Deze informatie maken zij voor een belangrijk deel al openbaar via de websites: netbeheernederland.nl, energiecijfers.info, energietrends.info, energiekaart.net, energieinbeeld.nl, nationaleenergieatlas.nl.

Dezelfde leden vroegen of naast de toegezegde gesprekken met de aandeelhouders van de netwerkbedrijven er andere mogelijkheden om de aandeelhouders te helpen om hun verantwoordelijkheid beter in te vullen. De gesprekken met de aandeelhouders zullen dit kwartaal plaatsvinden. Met de aandeelhouders zal ik bespreken welke afwegingen zij maken, de effecten die de afwegingen op de energiemarkt kunnen hebben en hoe ik de aandeelhouders eventueel kan ondersteunen om hun rol beter in te kunnen vullen. Ik ga er vanuit dat de gesprekken concrete afspraken en acties op zullen leveren, maar ga daar op dit moment niet op vooruit lopen.

De leden van de CDA-fractie vroegen waarom «Nederland» gekozen is in artikel 17c, tweede lid, als afbakening van nevenactiviteiten en in hoeverre de wet voorkomt dat aangeslotenen op een netwerk opdraaien voor verlieslatende commerciële activiteiten in het buitenland van zusterbedrijf. Artikel 17c, tweede lid, Elektriciteitswet 1998 legt de activiteiten van de netwerkbedrijven vast. Als netwerkbedrijven in een ander land actief zijn, kunnen zij zich richten op de activiteiten die toegestaan zijn in de aldaar heersende marktordening, mits zij daarbij geen activiteiten verrichten op het gebied van productie, handel of levering. De kosten of verliezen van de netwerkbedrijven mogen niet worden gedragen door de netbeheerder, waardoor de kosten niet in de tarieven van de netbeheerder terecht kunnen komen. ACM ziet hier op toe. Het voorgestelde artikel 17c, eerste lid, Elektriciteitswet 1998 bevat voorts de bepaling dat het netwerkbedrijf in hoofdzaak handelingen en activiteiten verricht die betrekking hebben op het beheer van netten. Dit voorkomt dat het voortbestaan van de groep, waar ook de netbeheerder onderdeel van uit maakt, in gevaar komt door de commerciële activiteiten van de netwerkbedrijven, zowel in Nederland als eventueel in andere landen.

De leden van de CDA-fractie vroegen bij wie de rekening wordt neergelegd op het moment dat commerciële investeringen van een netwerkbedrijf over de grens verlieslatend zijn. Verliezen van een netwerkbedrijf tellen door in het resultaat van de gehele groep waartoe de netbeheerder en eventuele netwerkbedrijven behoren. Dit leidt tot minder ruimte voor de groep om in nieuwe activiteiten te investeren of tot minder dividend voor de aandeelhouders, de gemeenten en provincies. De tarieven van de netbeheerder worden gereguleerd door ACM. Hierdoor kan de groep een verlies niet afdekken door de netbeheertarieven bij consumenten te verhogen. Om het risico op financiële problemen voor de groep te beperken legt het wetsvoorstel vast dat de groepsmaatschappij in hoofdzaak handelingen en activiteiten verricht die betrekking hebben op het beheer van transportnetten van gas of elektriciteit.

De leden van de CDA-fractie vroegen of bedrijven die onderdeel zijn van een groepsmaatschappij met een netbeheerder zich enkel bezig moeten houden met activiteiten die rechtstreeks verband houden en voortvloeien uit de gereguleerde activiteiten van de netbeheerders. Dat is het uitgangspunt van de in het wetsvoorstel opgenomen afbakening van activiteiten van netwerkbedrijven. In het wetsvoorstel is dat vertaald naar concrete activiteiten: aanleg en beheer van landgrensoverschrijdende netten; aanleg en beheer van kabels en leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen; aanleg van antenne-opstelpunten ten behoeve van ethercommunicatie; aanleg en beheer van infrastructuur voor het op- of ontladen van elektrische voertuigen; aanleg, onderhoud en ter beschikking stellen van installaties; meetdiensten en meetinrichtingen; certificering van hernieuwbare energie; energiebeurzen.

De leden van de fractie van het CDA vroegen of de regering openstaat voor de mogelijkheid van de oprichting van energiebeurzen door regionale netbeheerders. Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op een vraag van de leden van de fractie van de SP over het monopolie op een energiebeurs. Energiebeurzen worden opgericht om vraag en aanbod van energie bij elkaar te brengen. Het is onwenselijk als een energiebeurs zelf belangen heeft bij de te verhandelen energie. Gelet op de onafhankelijke positie van netwerkbedrijven ten opzichte van productie, handel en levering ligt het voor de hand ruimte te laten voor deze bedrijven om activiteiten te verrichten rond energiebeurzen. De eis dat netwerkbedrijven geen activiteiten op het gebied van de productie, handel en levering van energie verrichten blijft onverkort van toepassing.

De leden van de fractie van het CDA vroegen in hoeverre technische codes waarbij gewerkt wordt met verbruiksprofielen, aansluiten bij het kunnen aanbieden van flexibele tarieven door energieleveranciers. Leveranciers die flexibele tarieven willen aanbieden moeten de exacte afname op een bepaald moment van de betreffende afnemers kennen. Daarvoor zijn slimme meters nodig. Recentelijk is zogenaamde individuele slimme-meter-allocatie (ISMA) mogelijk gemaakt. Hierdoor kan de allocatie van afnamevolumes per tijdseenheid door de netbeheerder gebeuren aan de hand van werkelijke afnameprofielen van afnemers in plaats van standaardprofielen. De wijziging van de informatiecode met betrekking tot de slimme-meter-allocatie is op 26 november 2016 in werking getreden.

Daarnaast vroegen de leden van dezelfde fractie of het gebruik van de slimme meter nog op andere wijze verbeterd kan worden en of de regering bereid is om te stimuleren dat er afspraken komen tussen energieleveranciers en netbeheerders, onder andere over het tijdig en correct opleveren van gegevens uit de slimme meter. Allereerst is het goed om te melden dat de slimme meter voor verschillende doeleinden wordt gebruikt. Ten eerste kan de slimme meter eraan bijdragen dat steeds meer mensen gaan deelnemen aan de energiemarkt, waarbij vraag en aanbod op elkaar wordt afgestemd. Bijvoorbeeld door gebruik te maken van actuele energieprijzen (de elektrische auto opladen wanneer dat financieel gunstig is). Dit gebeurt al op kleine schaal om eerst ervaring op te doen met dit soort mechanismen, alvorens het op grotere schaal toe te passen. Een voorbeeld is de proef van Vereniging Eigen Huis samen met Qurrent en Liander, waarbij een kleine groep consumenten gebruik kan maken voor uurprijzen voor elektriciteit en dagprijzen voor gas. De verwachting is dat dit jaar door verschillende partijen verdere ervaring opgedaan zal worden met dynamische leveringstarieven. In 2019 zouden dan de ICT-systemen gereed moeten zijn voor het op grote schaal aanbieden van dynamische leveringstarieven. Hiervoor is een slimme meter nodig, omdat met ouderwetse meters alleen het jaarverbruik geregistreerd wordt.

Ten tweede kan de slimme meter bijdragen aan een beter inzicht in de balans op het net om zo eventuele stroomstoringen, maar ook bepaalde netinvesteringen te voorkomen. De transitie naar een duurzame energiehuishouding betekent dat er veel energie het net op komt als de zon schijnt en/of de wind waait, waardoor er soms meer aanbod is dan vraag of andersom. Daarnaast zal de conventionele opwek uit kolen- en gascentrales teruglopen. Beter inzicht in de invoeding en afname van het net met de slimme meter kan bijdragen aan oplossing. Hiervoor is een brede acceptatie van de slimme meter nodig. Begin 2017 was bij 2,9 miljoen van de 8,6 miljoen huishoudens een slimme meter geplaatst. Vervolgens zullen er innovatieve oplossingen nodig zijn om de balans van het net te waarborgen. Bijvoorbeeld door flexibiliteit in het energiegebruik te stimuleren. Verschillende partijen experimenteren hier al mee, zoals TenneT met een pilot voor flexibel reservevermogen, waarbij energieleverancier Engie samen met Sympower experimenteert met het leveren van reservevermogen via consumenten. Daarnaast is Stedin begin dit jaar in samenwerking met marktpartijen gestart haar FLEX Versnellingsprogramma. Waarbij het effect van dynamische leveringstarieven op de netbelasting onderzocht wordt.

Ten derde is de slimme meter één van de instrumenten die bij kan dragen aan energiebesparing, doordat men met behulp van de slimme meter beter inzicht in het energieverbruik kan krijgen. Dit kan vervolgens aanzetten tot meer energiezuinig gedrag en het nemen van maatregelen om in eigen huis energie te besparen. De resultaten van energiebesparing met de slimme meter vallen vooralsnog tegen. Momenteel ben ik met de partijen van het Energieakkoord in gesprek over een taakstellend convenant gericht op energiebesparing bij kleinverbruikers met behulp van de slimme meter in combinatie met slimme diensten en producten. Daarnaast is met marktpartijen en netbeheerders afgesproken dat de planningsinformatie over meterplaatsing, de feedback aan consumenten via de verbruiks- en kostenoverzichten en de communicatie naar consumenten over energieverbruiksmanagers te verbeteren. Met deze maatregelen wordt naar verwachting een belangrijke impuls gegeven aan energiebesparing met de slimme meter. Voor het aanbieden van energieverbruiksmanagers op de slimme meter is het van belang dat de data uit de slimme meter tijdig en correct door de netbeheerders aan de marktpartijen wordt opgeleverd, als de consument daarvoor toestemming geeft. Momenteel worden hier binnen de sector afspraken over gemaakt en verbeteracties ingezet, waardoor er nu geen directe aanleiding is voor een ingrijpen van de regering. Het kabinet onderschrijft het belang van een goede datakwaliteit. Een goede samenwerking tussen de betrokken partijen is daarbij essentieel.

Tot slot levert de slimme meter een financiële besparing op, doordat kleinverbruikers met een slimme meter niet meer handmatig de meterstanden door hoeven te geven. Deze optie wordt reeds goed benut, doordat slechts 1% van de mensen met een slimme meter ervoor kiest om de meterstanden niet automatisch door te geven. Het wisselen van leverancier, dat met de slimme meter eenvoudiger wordt, kan ook een aanzienlijke kostenbesparing van ruim 300 euro opleveren. Deze vereenvoudiging leverde volgens de laatste Energiemonitor voor Consumenten (eerste helft 2016) van ACM een switchpercentage van ca. 17% op.

De leden van de fractie van het CDA vroegen hoe de vergoedingen die netbeheerders vragen bij het afsluiten van gas bepaald worden, of deze kostenreflectief zijn, of daar verschillen tussen bestaan en of deze tarieven gezien de energietransitie gereguleerd zouden moeten worden. Het verwijderen van de gasaansluiting valt binnen de werkzaamheden van netbeheerders. De netbeheerders brengen hiervoor een tarief in rekening op basis van gemaakte kosten. Er bestaan verschillen tussen de tarieven die netbeheerders hiervoor in rekening brengen.

ACM stelt op voorhand geen tarieven vast voor afsluiting. Wel kan ze de tarieven toetsen op onder andere kostenreflectiviteit en non-discriminatie. Deze toetsing door ACM waarborgt dat afnemers niet te veel betalen voor diensten van netbeheerders en tegelijkertijd dat de tarieven voldoende zijn om de efficiënte kosten van netbeheerders te dekken. Op dit moment is er geen aanleiding om de afsluittarieven op andere wijze te reguleren.

De leden van de fractie van de PVV vroegen waarom vastgehouden is aan de splitsing en of de experimenteerruimte in het wetsvoorstel ertoe kan leiden dat Eneco en Delta sommige onderdelen niet hoeven af te splitsen. Zoals in de brief van 22 januari 2016 aan uw Kamer is aangegeven, heeft het verwerpen door de Eerste Kamer van het wetsvoorstel STROOM geen gevolgen voor het groepsverbod en de splitsing van Delta en Eneco. Delta en Eneco moeten, conform de handhavingsbesluiten van ACM, hun bedrijven opsplitsen in een netwerkbedrijf en een productie- en leveringsbedrijf. Eneco is inmiddels overgegaan tot splitsing, hetgeen zij met ingang van 1 februari 2017 heeft geëffectueerd. Delta dient uiterlijk op 1 juli 2017 gesplitst te zijn. Zoals in een soortgelijke vraag van de SP-fractie hierboven aangegeven is de experimenteerruimte bedoeld voor toekomstige ontwikkelingen in de energietransitie en niet om de scheiding tussen netbeheer enerzijds en productie, handel en levering anderzijds ongedaan te maken.

De leden van de fractie van de PVV vroegen of het afbakenen van de taken van netwerkbedrijven de onenigheid met energiebedrijven in stand houdt en wat er op tegen is om netbeheerders te verplichten flexibiliteitsdiensten in de markt in te kopen. Dit wetsvoorstel beoogt de rollen van netwerkbedrijven, netbeheerders en marktpartijen helder vast te leggen, zodat zij vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheid kunnen samenwerken in de energietransitie. Flexibiliteit kan in een aantal gevallen bijdragen aan het uitstellen of voorkomen van netverzwaringen. Netbeheerders moeten in de toekomst de ruimte krijgen om die flexibiliteit via de markt in te kopen. Maar tegelijkertijd moeten afnemers verzekerd blijven van hun elektriciteitsvoorziening. Dit vraagt om maatwerk om steeds te komen tot de maatschappelijk meest kostenefficiënte uitkomst. Het is wenselijk hiervoor een afwegingskader te ontwikkelen dat rekening houdt met de effecten van een keus voor de inzet van flexibiliteit of netverzwaring. Binnen de Overlegtafel Energievoorziening wordt door vertegenwoordigers van onder andere netbeheerders, energiegebruikers, energiebedrijven, de toezichthouder en het ministerie op korte termijn gestart met het ontwerpen van zo’n afwegingskader, dat later tot een wijziging van het regulerend kader kan leiden. In experimenten kan onderzocht worden of een dergelijk kader werkbaar is.

De leden van de D66-fractie vroegen of de afbakening van de taken van de netbeheerders en de netwerkbedrijven verschilt tussen het voorliggende wetsvoorstel en het oorspronkelijke wetsvoorstel STROOM, en zo ja, op welke manier en waarom. Er is geen materieel verschil. Er zijn wetstechnische verschillen. Zo zijn de definities in voorliggend wetsvoorstel niet gemoderniseerd, zoals in STROOM wel het geval was. Er is bijvoorbeeld sprake van netbeheerders en niet, zoals in STROOM, van systeembeheerders.

De leden van de fractie van D66 vroegen of een met een netbeheerder verbonden groepsmaatschappij alternatieven voor netverzwaring, zoals opslag zou kunnen toepassen. Kortheidshalve wordt verwezen naar de beantwoording van een vergelijkbare vraag van de leden van de SGP-fractie over het slimme gebruik van alternatieven voor netverzwaring. Daarnaast zijn de toegestane activiteiten voor netbeheerders en netwerkbedrijven in het wetsvoorstel uitputtend opgesomd in artikel 17c, tweede lid, Elektriciteitswet 1998. Hierin is energieopslag niet opgenomen.

De leden van dezelfde fractie vroegen of een met een netbeheerder verbonden groepsmaatschappij met het voorliggende wetsvoorstel nog actief mag zijn op het gebied van (voorlichting over) energiebesparing, en zo nee, of ze hier dan niet mogelijkheden missen om ook het netwerk te ontlasten. Bij het aanbieden van energiebesparingsdiensten en -producten, zoals het aanbieden van in home displays of gepersonaliseerde energiebesparingsadviezen, is er geen sprake van een taak die onlosmakelijk met het netbeheer is verweven. Energiebesparing vraagt om kennis over gedrags- en consumptiepatronen en de mogelijkheden voor isolatie. Het sluit niet aan bij het efficiënt beheren van energietransportnetten. Voorts voeren netbeheerders hun taken als monopolist uit waardoor aangeslotenen aangewezen zijn op hun producten en hiervoor moeten betalen. Een aangeslotene kan niet naar een concurrent stappen. Consumenten hebben verschillende wensen en mogelijkheden. Marktpartijen kunnen hier goed op inspelen door slimme en innovatieve oplossingen te bedenken die aansluiten bij de wensen van de verschillende klanten. Hierom past het om terughoudend te zijn met het opleggen van taken aan netbeheerders. Uiteraard is het wel toegestaan voor de netbeheerder om de consument bijvoorbeeld op de website te informeren over energiebesparing en over de mogelijkheden van energie besparen met de slimme meter. Het aanbieden van diensten en producten om daadwerkelijk energie te besparen is aan de markt.

De leden van de D66-fractie vroegen vervolgens of (voorlichting) over energiebesparing binnen de experimenteerruimte kan, en zo ja, op welke punten en waar de scheiding met de markt ligt. De bepalingen over experimenten maken het mogelijk om bij algemene maatregel van bestuur af te wijken van het bepaalde bij of krachtens de wet. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over welke afwijkingen van de wet zijn toegestaan. Deze regels moeten nog worden uitgewerkt, maar het wetsvoorstel sluit niet al bij voorbaat uit dat netbeheerders mogen experimenteren met activiteiten buiten hun wettelijke taken.

De leden van de D66-fractie vroegen of een met een netbeheerder verbonden groepsmaatschappij actief mag zijn op het gebied van hernieuwbaar gas, en zo ja, binnen welk wetsartikel en onder welke voorwaarden. Het wetsvoorstel bevat een wijziging van artikel 10d, tweede lid, van de Gaswet en van artikel 17c, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 waarmee aan een netwerkbedrijf een aantal activiteiten wordt toegestaan. Dit betreft onder andere aanleg en beheer van leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen, en aanleg, onderhoud en het ter beschikking stellen van installaties. Deze activiteiten zijn ook toegestaan als het hernieuwbaar gas, bijvoorbeeld ruw biogas betreft. Te denken valt aan het beheren aan een ruw biogas net. Een belangrijke voorwaarde is dat de activiteiten niet mogen zien op productie, handel en levering.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen over de rolafbakening van netbeheerders, netwerkbedrijven en marktpartijen welke wijzigingen zijn doorgevoerd ten opzichte van wetsvoorstel STROOM en welke criteria en argumenten daarbij gehanteerd zijn. Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op de vergelijkbare vraag hierover van de leden van de D66-fractie in deze paragraaf.

5.3 Investeringsplannen

De leden van de VVD-fractie vroegen hoe netbeheerders gemotiveerd worden de mogelijkheden die de markt kan bieden als alternatief voor vervangingsinvesteringen zo eerlijk mogelijk te bekijken ten overstaande van hun eigen opties en hoe de markt hierbij betrokken wordt. Met dit wetsvoorstel wordt het investeringsplan geïntroduceerd, waarin alle uitbreidings- en vervangingsinvesteringen beschreven en onderbouwd moeten worden. Het gaat erom dat duidelijk wordt welke ontwikkelingen een netbeheerder ziet, welke mogelijkheden (alternatieven) er zijn om daarmee om te gaan en tot welke investeringen dat moet leiden. Hierbij worden de netbeheerders verplicht het ontwerpinvesteringsplan te consulteren en de gegeven reacties op de ingediende zienswijzen te verwerken in het investeringsplan. Hierdoor hebben ook marktpartijen de gelegenheid om te reageren op de investeringsplannen van de netbeheerders en eventuele alternatieven aan te dragen. Vervolgens toetst ACM of de netbeheerder in redelijkheid tot het ontwerpinvesteringsplan heeft kunnen komen. De toetsing door ACM kan leiden tot een verzoek tot aanpassing van het plan en uiteindelijk tot een bindende aanwijzing of bindende gedragslijn van ACM aan de netbeheerder. Daarnaast is de tariefregulering een andere belangrijke pijler die stevige prikkels geeft aan de netbeheerder om efficiënt te werken.

De leden van dezelfde fractie vroegen waar de uiteindelijke verantwoordelijkheid ligt bij de taak van netbeheerders om plannen te maken voor investeringen die te maken hebben met wind op land.

Netbeheerders hebben de taak om hun netten te beheren en te onderhouden en daar waar nodig uit te breiden en nieuwe netten aan te leggen. Het wetsvoorstel bevat de bepaling dat netbeheerders de investeringen die daarmee gemoeid zijn opnemen in het investeringsplan. Netbeheerders hebben reeds de taak de ontsluiting van windparken in gebieden die zijn opgenomen in de structuurvisie wind op land voor te bereiden en, als het windpark wordt gebouwd, te ontsluiten. In het voorgestelde artikel 21, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 is expliciet bepaald dat netbeheerders de investeringen die noodzakelijk zijn voor het ontsluiten van windparken in deze gebieden opnemen in het investeringsplan. De uiteindelijke verantwoordelijkheid ligt dus bij de netbeheerders. Daarvoor moeten netbeheerders wel samenwerken met de ontwikkelaars van windparken en de betrokken gemeenten en provincies. Alleen gezamenlijk kunnen zij tot een optimale inpassing van windparken in het net komen.

De leden van de SP-fractie vroegen er naar dat bedrijven ervaren dat zij niet kunnen concurreren met diensten die onder de kostprijs indirect worden gefinancierd uit de reguliere inkomsten van de netbeheerder. De netwerkbedrijven die binnen een groep verbonden zijn aan een gereguleerde netbeheerder kunnen via de groep toegang hebben tot kapitaal voor het ontwikkelen van nieuwe activiteiten. Hiermee kunnen zij concurreren met private bedrijven. Dit moet wel eerlijk gebeuren. Daarop ziet de Mededingingswet toe. Hiernaast bevat het wetsvoorstel een duidelijke afbakening van de activiteiten die een netwerkbedrijf mag ontplooien. Een geheel verbod op commerciële activiteiten zou betekenen dat er geen overheidsbedrijven zijn om in de transitie de nauw aan de infrastructuur verbonden activiteiten uit te voeren die niet gemakkelijk van de grond komen en niet gemakkelijk schaalgrootte bereiken. Hierom beoogt het wetsvoorstel een evenwicht tussen deze belangen en beperkt de activiteiten van netwerkbedrijven tot een lijst nauw op het netbeheer aansluitende activiteiten. De aandeelhouders van de groep waartoe netbeheerder en de netwerkbedrijven behoren, zijn gemeenten en provincies. Zij kunnen als aandeelhouder binnen het wettelijk kader keuzes maken welke activiteiten hun bedrijven uitvoeren.

Voorts vroegen de leden van de SP-fractie hoe het wetsvoorstel commerciële avonturen van netbeheerders voorkomt. Netbeheerders mogen geen andere activiteiten ontplooien dan hun wettelijk opgedragen taken. De netwerkbedrijven zijn de zusterbedrijven van de netbeheerders in dezelfde groep. De mogelijkheid voor commerciële activiteiten van deze netwerkbedrijven is in het antwoord op verschillende vragen in paragraaf 5.2 toegelicht.

De leden van de SP-fractie vroegen of het wetsvoorstel een aparte boekhouding en gedegen transparantie regelt. Het wetsvoorstel bevat geen bepalingen over boekhoud- en transparantievereisten, die algemeen gelden voor netbeheerders of netwerkbedrijven. De huidige wetten bevatten hierover al bepalingen. Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de CDA-fractie.

Op het gebied van investeringsplannen van de netbeheerders bevat het wetsvoorstel bepalingen om een procedure op te stellen die transparanter is dan de huidige kwaliteits- en capaciteitsdocumenten en overeenkomt met de bepalingen hierover in wetsvoorstel STROOM.

De leden van dezelfde fractie vroegen of de transparantie gediend zou zijn bij democratische legitimering van investeringsplannen door de gemeenteraad. Met dit wetsvoorstel wordt een nieuwe procedure voor het toetsen en vaststellen van de investeringen van de netbeheerders voorgesteld. Onderdeel van deze nieuwe procedure is de consultatie van het ontwerpinvesteringsplan. Op deze wijze heeft eenieder, dus ook de gemeenteraad, de mogelijkheid om zijn zienswijze op het plan kenbaar te maken. De zienswijzen moeten verwerkt worden in het plan. Op deze wijze wordt voorzien in een transparant proces en betrokkenheid van (belanghebbende) partijen, zoals de gemeenteraad. Betrokkenheid van onder andere gemeenten acht ik van groot belang. Een democratische legitimering van investeringsplannen van netbeheerders in de vorm van formele besluitvorming door gemeenten gaat echter te ver. In het investeringsplan worden de vervangings- en uitbreidingsinvesteringen opgenomen die de netbeheerder noodzakelijk acht, zodat zijn net op korte en lange termijn kan voldoen aan een redelijke vraag naar transport van elektriciteit of gas op zodanige wijze dat de veiligheid, betrouwbaarheid en doelmatigheid is geborgd. Dat moet geen onderwerp van politieke besluitvorming zijn.

Daarnaast zijn gemeenten en provincies ook vaak aandeelhouder van netbeheerders waarmee zij ook invloed kunnen uitoefenen op de investeringen en de uitkering van dividenden aan de groep waar ook het netwerkbedrijf deel van uit maakt. Belangrijk is dat de publieke aandeelhouders van de groep, de gemeenten en provincies, hun verantwoordelijkheid nemen in de keuze welke activiteiten hun publieke bedrijf onderneemt.

De leden van de SP-fractie vroegen voorts wat er wordt bedoeld met de aparte voorziening die is opgenomen ten aanzien van de investeringen in gebieden die zijn aangewezen in de structuurvisie wind op land. In de wijziging van artikel 21, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 van het wetsvoorstel is opgenomen dat de netbeheerders in het investeringsplan ten minste de investeringen moeten opnemen die noodzakelijk zijn voor de ontsluiting van windparken die zijn opgenomen in een structuurvisie, zoals bedoeld in artikel 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening. Netbeheerders krijgen hiermee expliciet de taak plannen te maken voor de investeringen in die gebieden. Daarvoor moeten netbeheerders wel samenwerken met de ontwikkelaars van windparken en de betrokken gemeenten en provincies. Alleen gezamenlijk kunnen zij tot de optimale inpassing in het net komen.

Vervolgens vroegen de leden van de SP-fractie welk plan en welke democratische handeling leidend is, op basis waarvan netbeheerders expliciet de taak krijgen om plannen te maken voor de investeringen in die gebieden. In de Wet ruimtelijke ordening wordt de procedure omschreven waarbinnen een structuurvisie voor wind op land wordt vastgesteld. Met het vaststellen van deze structuurvisie wordt niet eerder een aanvang gemaakt dan nadat een beschrijving van de inrichting van de voorgenomen structuurvisie aan de Tweede Kamer is overlegd en het deze beschrijving openbaar behandeld heeft. Daarnaast wordt met het uitvoeren van de structuurvisie niet eerder gestart dan acht weken nadat de structuurvisie aan de Tweede Kamer is toegestuurd. Hierbij heeft de Tweede Kamer de mogelijkheid om binnen acht weken aan te geven dat zij over de visie openbaar wil beraadslagen, waarbij de structuurvisie niet eerder uitgevoerd mag worden dan zes maanden na de toezending van de structuurvisie aan de Tweede Kamer. Pas als een structuurvisie is vastgesteld hebben netbeheerders bij hun investeringsplannen rekening te houden met de betreffende structuurvisie.

De leden van de SP-fractie vroegen wie er bepaalt welke netten in dit geval uitgebreid, verzwaard of al dan niet worden aangesloten. De netbeheerder is wettelijk verplicht te zorgen voor voldoende capaciteit voor het transport van elektriciteit gegeven de ontwikkelingen die spelen, zoals de elektriciteit afkomstig van wind op land of andere uitbreidingen van productiecapaciteit. Dit resulteert in een investeringsplan van de netbeheerder. ACM toetst vervolgens het investeringsplan. De toetsing door ACM kan leiden tot een verzoek tot aanpassing van het plan en uiteindelijk tot een bindende aanwijzing of bindende gedragslijn van ACM aan de netbeheerder. Ten slotte stelt de netbeheerder het investeringsplan vast.

De leden van de SP-fractie vroegen welke beroep- en bezwaarmogelijkheden er bestaan voor burgers en gemeenten. Op het ontwerpinvesteringsplan kan eenieder zienswijzen indienen. De netbeheerder moet in het ontwerpinvesteringsplan de gegeven reacties op de ingediende zienswijzen verwerken. ACM toetst vervolgens of een netbeheerder in redelijkheid tot het ontwerpinvesteringsplan heeft kunnen komen. De Minister van Economische Zaken toetst of de netbeheerder van het landelijke hoogspannings- respectievelijk gastransportnet zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de ontwikkelingen in de energiemarkt. Deze toetsen kunnen leiden tot een verzoek tot aanpassing van het plan en uiteindelijk tot een bindende aanwijzing of bindende gedragslijn van ACM aan de netbeheerder. Ten slotte stelt de netbeheerder het investeringsplan vast. Tegen het investeringsplan staan geen beroep- en bezwaarmogelijkheden open. Dit wordt ook niet noodzakelijk geacht aangezien in dit plan bijvoorbeeld te kennen gegeven wordt dat een verbinding tussen twee plaatsen verzwaard moet worden, maar er nog geen concrete tracé wordt vastgelegd. Op basis van het investeringsplan is daarom niet te bepalen waar het tracé zal lopen. Deze concretisering zal later plaatsvinden in andere procedures, zoals de Rijkscoördinatieregeling. Binnen de Rijkscoördinatieregeling is er op meerdere momenten inspraak mogelijk en is er beroep mogelijk tegen de definitieve besluiten.

De fractieleden van de SP vroegen of de invoeringsregeling aan de Kamer(s) wordt voorgelegd. De algemene maatregel van bestuur waarbij het investeringsplan en de procedurele aspecten daarvan nader worden uitgewerkt kent geen verplichte voorhang. Hierbij is aansluiting gezocht bij het wetsvoorstel STROOM. Dat wetsvoorstel kende ook geen parlementaire betrokkenheid van de uitwerking van de regels over het investeringsplan.

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen of er nu slechts één netbeheerder invulling geeft aan de wettelijke eis voor een afzonderlijke boekhouding en publicatie hiervan en vroegen of het wetsvoorstel geen aanvullende eisen aan de financiële transparantie van netwerkbedrijven stelt. Alle regionale netbeheerders hebben voor 2015 een afzonderlijke boekhouding opgesteld en gepubliceerd. In de praktijk zijn er verschillen in de omvang en duidelijkheid tussen de verschillende rapportages van de netbeheerders, bijvoorbeeld in het detailniveau van cijfers naar transporttrap/netvlak. ACM werkt aan de verbetering van het detailniveau in de publicatie en is hierover in contact met de netbeheerders. Het wetsvoorstel bevat geen aanvullende eisen aan de financiële transparantie van netwerkbedrijven. Het opnemen van het amendement Agnes Mulder (Kamerstukken II 2015/16, 34 199, nr. 24) in het wetsvoorstel is niet nodig aangezien de bepalingen over de afzonderlijke boekhouding reeds in de huidige Elektriciteitswet 1998 en Gaswet zijn opgenomen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen of er een voornemen is om alle vormen van bevoordeling uit te sluiten, waarbij de inzet van bedrijfswinsten van netbeheerders die consumenten betalen via holdingconstructies voor commerciële activiteiten van netwerkbedrijven als voorbeeld genoemd werd. Een dergelijk voornemen is er niet. De publieke aandeelhouders kunnen ook in de huidige situatie mee beslissen over de inzet van de winsten van netbeheerders. Kortheidshalve wordt voorts verwezen naar het antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de SP-fractie in deze paragraaf.

5.4 N-1 bepalingen

De leden van de VVD-fractie vroegen of de regering kan aangeven of de in artikel 16, zestiende lid, van de Elektriciteitswet 1998 bedoelde algemene maatregel van bestuur over zogenaamde N-1 criteria bij beide Kamers van de Staten-Generaal wordt voor- of nagehangen. In de huidige formulering wordt niet voorzien in het voorleggen van de daarin bedoelde algemene maatregel van bestuur aan de Staten-Generaal.

De leden van de CDA-fractie verzochten om ten behoeve van de betrouwbaarheid van netten van 110 kV en hoger een verplichte storingsrapportage op te nemen in de wet, gebaseerd op het amendement Mulder dat is ingediend bij het wetsvoorstel STROOM (Kamerstukken II 2015/16, 34 199, nr. 49). De beheerders van de netten, waaronder die van 110 kV en hoger, zijn op grond van de Elektriciteitswet 1998 verplicht om op korte als lange termijn zowel de leveringszekerheid als de veiligheid en betrouwbaarheid van zijn netten te waarborgen. Een evaluatie van storingen zal daarom altijd onderdeel uitmaken van de processen en procedures die onderdeel zijn van het in artikel 19 voorgestelde kwaliteitsborgingssysteem. De praktijk leert dan ook dat netbeheerders voldoende informatie verstrekken over stroomstoringen. ACM heeft tot slot de bevoegdheid onderzoek naar stroomstoringen te doen of te laten doen. Er is geen reden hier een aanvullende wettelijke regeling te treffen.

De leden van de PVV-fractie vroegen naar de exacte beweegredenen om in het wetsvoorstel op te nemen dat er uitzonderingen op de enkelvoudige storingsreserve (N-1-norm) bij algemene maatregel van bestuur kunnen worden gemaakt. Op dit moment worden in de Elektriciteitswet 1998 en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving hele netten uitgezonderd van de eis om een enkelvoudige storingsreserve aan te houden. Omdat gebleken is dat niet alle onderdelen van een systeem even kwetsbaar zijn en omdat meer inzicht bestaat in de mate waarin bepaalde onderdelen invloed hebben op de betrouwbaarheid van een systeem, opent dit wetsvoorstel de mogelijkheid om slechts onderdelen van netten uit te zonderen van de enkelvoudige storingsreserve. Een opsomming van de verschillende onderdelen die kunnen worden uitgezonderd wekt wellicht de indruk dat meer uitzonderingen mogelijk zijn dan in het verleden. Deze indruk is echter onjuist. Bij de behandeling van het wetsvoorstel STROOM is het rapport Kwaliteitsnorm enkelvoudige storingsreserve in het Nederlandse hoogspanningsnet aan uw Kamer doen toekomen (Kamerstukken II 2015/16, 34 199, nr.10, bijlage). Dit rapport geldt als grondslag voor de uitzonderingen die in de algemene maatregel van bestuur zullen worden opgenomen. Het uitgangspunt van het rapport is de huidige betrouwbaarheid. In het rapport vindt per afzonderlijk onderdeel een maatschappelijke kosten-batenafweging plaats. Op basis van een risicoanalyse worden de maatschappelijke kosten van een storing afgezet tegen de extra investeringen die noodzakelijk zijn om dat onderdeel van een enkelvoudige storingsreserve te voorzien. Op deze wijze kan de eis om een enkelvoudige storingsreserve aan te houden op een doelmatige wijze worden ingevuld zonder toename van risico’s voor de betrouwbaarheid van de energievoorziening. Voor een cijfermatige inschatting van het aantal aansluitingen dat door een potentiële storing kan worden getroffen wordt naar de cijfers in dit rapport verwezen. De reden om de uitzonderingen in lagere regelgeving uit te werken is dat het technische uitwerking is die zich niet leent voor een wetsvoorstel.

Voorts vroegen deze leden wat de schade kan zijn bij een onderbreking van zes uur en 100 MW en hoeveel bedrijven en huishoudens hier tegelijkertijd door getroffen kunnen worden. De hoofdregel is dat transport van elektriciteit verzekerd is als er een enkelvoudige storing is ten tijde van onderhoud. Er kunnen uitzonderingen op deze hoofdregel in lagere regelgeving worden uitgewerkt. Hierbij kan, zoals beschreven in de memorie van toelichting worden gedacht aan de situatie dat een onderbreking beperkt blijft tot ten hoogste 6 uur en 100 MW. Dit betekent dat er ook voor belevering van gebieden met deze omvang redundante netten worden aangelegd, maar slechts tijdens onderhoud van één van de twee redundante netsystemen de voorziening van één netsysteem afhankelijk is. Buiten onderhoudssituaties is er dus sprake van redundantie. 100 MW komt zeer globaal overeen met 60.000 huishoudens. Bij een onderbreking van zes uur raken huishoudens nog niet voor langere tijd ontregeld, zo kunnen voorgenomen activiteiten op een ander moment van de dag worden uitgevoerd en zal eten in koelkasten niet binnen zes uur bederven.

De leden van de SGP-fractie vroegen naar een verplichting voor netbeheerders om te rapporteren over voorkomende storingen, zodat hieruit lessen getrokken kunnen worden. De praktijk leert dat netbeheerders voldoende informatie verstrekken over stroomstoringen. Hiernaast heeft ACM de bevoegdheid onderzoek naar stroomstoringen te doen of te laten doen. Een wettelijke verplichting is daarom niet nodig.

5.5 Kruisparticipaties

De leden van de SP-fractie vroegen naar de reden van de mogelijkheid van kruisparticipaties terwijl de binnenlandse transitie van het elektriciteitsnet nog moet aanvangen. De transitie van het elektriciteitsnet behelst onder andere de inpassing van duurzaam opgewekte elektriciteit met een grillig productieverloop. Om vraag en aanbod van elektriciteit in Noordwest-Europa te optimaliseren kan vergaande internationale samenwerking wenselijk zijn. Zo worden ook nu al overschotten aan windenergie uit Noord-Duitsland naar en via Nederland getransporteerd. Bij deze internationale samenwerking kan een kruisparticipatie wenselijk zijn om duurzaam de relatie te bestendigen.

Deze leden vroegen voorts waarom de procedure niet voorziet in het door de Kamer goedkeuren van specifieke en individuele transacties met een netbeheerder uit een ander lidstaat. De procedure voorziet in een dergelijke goedkeuring in het voorgestelde artikel 94, tweede en derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en het voorgestelde artikel 85b, tweede en derde lid, van de Gaswet. Deze komen inhoudelijke overeen met de bepalingen hierover die bij amendement bij het wetsvoorstel STROOM zijn opgenomen (Kamerstukken II 2015/16, 34 199 nr. 64).

De leden van de CDA-fractie vroegen waarom geen instemming van de Staten-Generaal wordt gevraagd over een afgeronde transactie betreffende een aandelenruil bij kruisparticipaties.

Het wetsvoorstel bevat bepalingen ter wijziging van artikel 94, tweede en derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en van artikel 85b, tweede en derde lid, van de Gaswet, waarin instemming van de Staten-Generaal is opgenomen. Genoemde leden bevatten de bepalingen dat het voornemen van een kruisparticipatie instemming behoeft van beide Kamers der Staten-Generaal en de onderhandeling pas dertig dagen na deze schriftelijke mededeling kunnen starten.

De leden van de PVV-fractie vroegen welke financiële belangen gemoeid zijn met kruisparticipaties en vroegen om een indicatie van de opbrengsten indien de maximaal toegestane 25% van TenneT of Gasunie wordt verkocht. De doelstelling van een kruisparticipatie is het verstevigen en bestendigen van de samenwerking tussen twee netbeheerders. Het doel is niet om geld op te halen. Er worden bij een kruisparticipatie kruiselings aandelen overgenomen waardoor de netto opbrengst of kostprijs laag is. Als de uit te ruilen aandelen exact gelijk gewaardeerd worden kan een kruisparticipatie ook met gesloten beurzen aangegaan worden.

Verder informeerden deze leden of er voornemens voor een concrete kruisparticipatie zijn en of de Kamer hier al dan niet vertrouwelijk vooraf over geïnformeerd wordt indien dit het geval is. Er zijn op dit moment geen concrete voornemens. Het wetsvoorstel bevat bepalingen dat het voornemen van een kruisparticipatie instemming behoeft van beide Kamers der Staten-Generaal en de onderhandeling pas dertig dagen na deze schriftelijke mededeling kunnen starten. Indien nodig zal de Kamer hier al dan niet vertrouwelijk over geïnformeerd worden.

5.6 Gesloten distributiesystemen

De leden van de VVD-fractie vroegen waarom er niet voor de Europese mogelijkheid gekozen is om in gebieden tot 100.000 aansluitingen de verplichting tot ontbundelen op te heffen. Een distributienetbeheerder draagt zorg voor onderhoud en beheer van de in zijn gebied liggende netten. De kern van de wet onafhankelijk netbeheer is dat onafhankelijke netbeheerders een net beheren dat in publieke handen is. Met dit onafhankelijk en publiek netbeheer wordt de betrouwbaarheid van de Nederlandse energievoorziening gewaarborgd. Leveringszekerheid alsmede het huidige niveau van consumentenbescherming is hierbij een cruciale aangelegenheid. Een lidstaat mag volgens artikel 26, vierde lid, van de derde elektriciteitsrichtlijn toestaan dat een geïntegreerd elektriciteitsbedrijf wordt gevormd dat tot een maximum van 100.000 afnemers bedient of kleine geïsoleerde systemen bedient. Bij implementatie van de derde elektriciteitsrichtlijn is gekozen om de ontheffing voor de ontvlechtingseisen enkel te laten gelden voor gesloten distributiesystemen, met ten hoogste 500 aansluitingen. Een gesloten distributiesysteem is een net dat elektriciteit of gas distribueert binnen een geografisch afgebakende commerciële of industriële locatie of een locatie met gedeelde diensten, en in beginsel geen huishoudelijke afnemers van elektriciteit of gas voorziet. Voorbeelden van gesloten distributiesystemen zijn spoorwegstations, ziekenhuizen, vliegvelden en chemische industrielocaties. De grens van 100.000 werd als te ruim gezien in geval van een gesloten distributiesysteem. De grens is daarom bij 500 gelegd. Deze grens was gebaseerd op de ervaring met de ontheffingen op basis van het voormalige artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998 waarbij sprake was van maximaal 250 tot 300 aangeslotenen. Gezien de reeds genoemde voorwaarde van onafhankelijk en publiek netbeheer teneinde te voorzien in een betrouwbare energievoorziening alsmede het geldende niveau van consumentenbescherming is een hoger aantal niet wenselijk.

De Europese mogelijkheid om een geïntegreerd energiebedrijf te hebben voor maximaal 100.000 afnemers wordt soms gezien als een instrument dat lokale initiatieven verder zou kunnen helpen. Dit is echter niet het geval. Lokale initiatieven zouden hiermee zelf de infrastructuur moeten aanleggen of overnemen van de bestaande netbeheerder en het gaan beheren. Dit is een kostbare aangelegenheid die de nodige expertise vereist. Bovendien maakt het voeren van een geïntegreerd bedrijf keuzevrijheid onmogelijk. Afnemers kunnen dan niet meer kiezen om niet deel te nemen aan het initiatief en met een andere partij in hun energiebehoefte te voorzien. Dan zijn ze immers afhankelijk van het geïntegreerde bedrijf die de infrastructuur in handen heeft waarop ze zijn aangesloten.

De leden van de SP-fractie vroegen waarom de regels over een gesloten distributiesysteem alleen gelden voor industriële of commerciële locaties of locaties met gedeelde diensten, zoals spoorwegstations, ziekenhuizen of chemische industrielocaties. Dit is vastgelegd in de derde elektriciteitsrichtlijn van de Europese Unie, artikel 28, eerste lid, aanhef.

De leden van de SP-fractie vroegen om voorbeelden waarbij een gesloten distributiesysteem niet op alle onderdelen fysiek verbonden is, maar het organisatorisch of functioneel als een gesloten distributiesysteem wordt beheerd. Een voorbeeld hiervan is luchthaven Schiphol. De energievoorziening wordt daar als één geheel beheerd, zonder dat alle onderdelen fysiek met elkaar verbonden zijn.

Voorts vroegen de leden naar de kaders of begrenzing van het organisatorisch beheer en naar de reden waarom de juridische constructie van een gesloten distributiesysteem niet mogelijk wordt voor appartementencomplexen of wijken met en geïntegreerde voorziening. De begrenzing van het organisatorisch beheer behelst dat de exploitatie of het productieproces van de gebruikers van dat systeem om specifieke technische of veiligheidsredenen geïntegreerd is, of dat het systeem primair elektriciteit distribueert aan de eigenaar of beheerder van het systeem of de daarmee verwante bedrijven. In artikel 28, eerste lid, aanhef, van de derde elektriciteitsrichtlijn van de Europese Unie, is vastgelegd dat een gesloten distributiesysteem niet mogelijk is voor een voorziening aan huishoudelijke afnemers.

De leden van de SP-fractie vroegen of implementatie van artikel 26, vierde lid, van de elektriciteitsrichtlijn lokale initiatieven en de toepassing van nieuwe technieken en diensten zal bevorderen en of artikel 26, vierde lid geïmplementeerd kan worden. Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de VVD-fractie in deze paragraaf.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen waarom artikel 26, vierde lid, van de Elektriciteitsrichtlijn niet geïmplementeerd is in Nederland. Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de VVD-fractie in deze paragraaf.

5.7 Verplaatsen of ondergronds aanleggen van een hoogspanningsverbinding

De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd wanneer de algemene maatregel van bestuur over de hoogte van de bijdrage van de gemeente, van de provincie, of van de gemeente en provincie gezamenlijk bij verkabeling of verplaatsing van een hoogspanningstracé verwacht kan worden. Op deze algemene maatregel van bestuur is de procedure van voorhang van toepassing. Dit betekent dat zodra het wetsvoorstel in behandeling is genomen door de Eerste Kamer, het ontwerp van deze algemene maatregel van bestuur aan uw Kamer en de Eerste Kamer gestuurd zal worden.

De leden van de CDA-fractie vroegen naar de gesprekken en het opstellen van de algemene maatregel van bestuur over de kostenverdeling van verkabeling en verplaatsing van hoogspanningsverbindingen, en vroegen daarbij in hoeverre tegemoetgekomen wordt aan de strekking van het aangenomen amendement van de leden Agnes Mulder en Jan Vos (Kamerstukken II 2015/16, 34 199, nr. 37) over het rekening houden met de gemeentelijke draagkracht en de tracélengte. De gemeenten zijn verenigd in het Platform Hoogspanning, die met steun van en in samenwerking met de VNG dit onderwerp behartigt, over de uitkoopregeling en de eigen bijdrage bij verkabeling. De gesprekken met deze vereniging zijn afgerond. Bij het Platform Hoogspanning zijn momenteel 22 gemeenten aangesloten3. Ook met het IPO is hierover gesproken.

Mijn inzet is een gemiddelde eigen decentrale bijdrage van 25% geweest. Meerdere opties zijn besproken, waarbij ook nadrukkelijk gekeken is naar vormen van differentiatie naar gemeentegrootte en tracélengte. Differentiatie betekent dat zich dan lagere bijdragepercentages voordoen, maar ook hogere. Hier bleek bij de gemeenten onvoldoende draagvlak voor te zijn.

De gesprekken hebben geleid tot de volgende afspraken.

  • 1. bij gemeenten groter dan 30.000 inwoners zal de eigen bijdrage in de kosten die de netbeheerder maakt voor het verkabelen of verplaatsen 25% bedragen.

  • 2. bij gemeenten met ten hoogste 30.000 inwoners zal de eigen bijdrage in de kosten die de netbeheerder maakt voor het verkabelen of verplaatsen 20% bedragen.

  • 3. in beide gevallen zal de eigen bijdrage maximaal € 975.000 per kilometer nieuw tracé bedragen. Hiermee wordt bereikt dat ook in complexe situaties met veelal een hogere prijs verkabeling of verplaatsing van de masten financieel mogelijk is voor de decentrale overheden.

  • 4. voor mogelijk extra aan te wijzen tracés, voortvloeiend uit het zogeheten alternatievenonderzoek ter invulling van de motie Dik-Faber (Kamerstukken II 2015/16, 34 199, nr. 44), met het doel kostenefficiënte alternatieven voor uitkoop van woningen te bezien, zal bij wijze van uitzondering de eigen bijdrage in de kosten die de netbeheerder maakt voor het verkabelen of verplaatsen 10% bedragen, zodat gemeenten een evenwichtige afweging kunnen maken tussen uitkoop (met vergoeding door de rijksoverheid) of verkabeling of verplaatsing (met een beperkte eigen bijdrage).

  • 5. met de netbeheerders wordt de mogelijkheid besproken om voorgenomen, concrete investeringen die door de netbeheerder zijn voorzien in het investeringsplan in mindering te brengen op de decentraal te betalen eigen bijdrage.

Ik ben van mening dat hiermee op een evenwichtige wijze invulling is gegeven aan het amendement van de leden Agnes Mulder, Jan Vos en de motie van het lid Dik-Faber.

De leden van de CDA-fractie vroegen om een toelichting wat van de provincies wordt verwacht bij het verplaatsen of verkabelen van hoogspanningslijnen. De regering verwacht een constructieve houding van de provincies en de bereidheid om in beginsel een deel van de kosten die de verzoeker verschuldigd is, mee te betalen. Daarom is ook de mogelijkheid opgenomen dat gemeenten en provincie gezamenlijk een verzoek indienen. Hierover vindt nog nader overleg plaats met IPO en VNG/Platform Hoogspanning. Kortheidshalve wordt verder verwezen naar de beantwoording van de vragen die de ChristenUnie-fractie heeft gesteld aangaande de provincies.

De leden van de CDA-fractie verzochten toe te lichten hoe het proces van aanwijzing van tracédelen plaatsvindt, wanneer een bepaald tracédeel in aanmerking voor verkabeling of verplaatsing komt en hoe er wordt besloten wanneer dit kostenefficiënt is. In de brief van 1 juli 2015 (Kamerstukken II 2015/2016, 29 023, nr. 198) zijn de kosten voor verkabeling inzichtelijk gemaakt. In deze brief staat dat verkabeling uitsluitend van toepassing is op 50, 110, en 150 kV-verbindingen langer dan 1 km die door het bewoonde gebied van een bevolkingskern lopen. Dit betreft ongeveer 140 kilometer aan verbindingen. In een bijlage bij genoemde brief is aangegeven bij welke gemeenten dit speelt met de tracélengte in kilometers. Mijn streven is om gelijktijdig met de inwerkingtreding van het wetsvoorstel en de bijbehorende algemene maatregel van bestuur al deze tracés per besluit aan te wijzen. Op grond van artikel 22a, vierde lid, van dit wetsvoorstel kan de gemeente of provincie vervolgens de netbeheerder verzoeken om nader te bezien of verplaatsen of vervangen van betreffend tracédeel ruimtelijk en nettechnisch mogelijk is en wat hiervan de geraamde kosten zijn. In de praktijk wordt dit aangeduid als een haalbaarheidsstudie, die wordt uitgevoerd met betrokkenheid van de gemeente en waarin voor zover mogelijk enkele opties worden aangegeven voor het nieuwe onder- of bovengrondse tracé. Het is vervolgens aan de betreffende gemeente of de provincie om hierover te besluiten. Aanvullend hierop kunnen naar aanleiding van de uitkomsten van het alternatievenonderzoek ter uitvoering van de motie Dik-Faber nog enkele tracés worden aangewezen, waarbij verplaatsing of verkabeling kostenefficiënter is dan de uitkoop van woningen in het kader van de uitkoopregeling. Gezien het feit dat voor deze tracés dan al een vooronderzoek heeft plaatsgevonden, zal bij deze aanwijzing worden aangegeven of ze in aanmerking komen voor alleen verplaatsing of verkabeling, danwel voor beide.

De leden van de PVV-fractie vroegen welke norm er wordt gehanteerd; de Europese norm van 100 microtesla of de norm van 0,4 microtesla, waarbij zij vroegen of het hanteren van de Europese norm er toe heeft geleid dat er een dure regeling wordt opgetuigd, waar volgens de eigen normen geen enkele noodzaak voor is. Om de gezondheid van burgers te beschermen beveelt de Europese Commissie aan om burgers niet bloot te stellen aan een magneetveld sterker dan 100 microtesla ongeacht de bron van het magneetveld. Alle voor het publiek toegankelijke plaatsen bij hoogspanningslijnen in Nederland voldoen hier aan. Aanvullend hierop is door het toenmalige Ministerie van VROM in 2005 een nationaal voorzorgbeleid ontwikkeld, dat is vastgelegd in een beleidsadvies aan gemeenten en netbeheerders. Kern hiervan is dat wordt geadviseerd om bij de vaststelling of wijziging van streek- en bestemmingsplannen en van de tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen zoveel als redelijkerwijs mogelijk te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla. Noch de Europese aanbeveling, noch het Nederlandse beleidsadvies vormen de reden voor het instellen van een uitkoopregeling en het mogelijk maken van het verkabelen of verplaatsen van masten binnen een bevolkingskern. De reden is dat de regering erkent dat er een in Nederland op nationaal niveau een maatschappelijke wens is om bewoners te ontlasten in bestaande situaties waar hoogspanningsverbindingen en woningen zich dichtbij elkaar bevinden. Het betreft dus nationaal beleid, dat geen gevolg is van Europese regelgeving.

De leden van de PVV-fractie vroegen of door ACM wordt toegezien op de regeling die een ontheffingsmogelijkheid biedt aan de netbeheerders om tracés in te trekken. De regering streeft naar een heldere eenduidige regeling. Daarom is de mogelijkheid voor het aanvragen van een ontheffing tot verplaatsing of verkabeling van een tracédeel zodanig vormgegeven dat hiertoe alleen onderbouwd een verzoek aan de Minister van Economische Zaken gedaan kan worden door de netbeheerder in geval het verkabelen of verplaatsen van masten technisch of ruimtelijk niet haalbaar is, dan wel het strijdig is met het belang van de leveringszekerheid. De Minister besluit hier vervolgens over. Dit is dus geen bevoegdheid van de netbeheerder. ACM heeft hier geen directe rol in.

Verder vroegen de leden van de PVV-fractie wat er gebeurt als een gemeente of provincie niet wenst mee te betalen aan de verkabeling of verplaatsing en vroegen of de bewoner dan alsnog in aanmerking komt voor de uitkoopregeling. Het wetsvoorstel gaat uit van vrijwilligheid voor gemeenten of provincies en biedt een substantiële bijdrage van minimaal driekwart in de kosten. Het is aan de decentrale overheden om zelf per situatie af te wegen in hoeverre verplaatsing van de masten of verkabeling van het tracégedeelte wenselijk is en in relatie tot de daarmee gepaard gaande kosten een meerwaarde heeft. Daarbij zij opgemerkt dat bij deze tracés, die door een bevolkingskern lopen, lang niet altijd woningen loodrecht onder de betreffende verbinding staan. Soms zijn die bijvoorbeeld gesitueerd boven een groenstrook. Bij de betreffende afweging zal dus de gemeente of provincie onder meer in ogenschouw nemen in hoeverre er woningen loodrecht onder of in de nabijheid van de verbinding staan, welke alternatieve tracémogelijkheden er zijn en wat de kosten van verplaatsing of verkabeling zijn. Op grond van artikel 22a, vierde lid, van dit wetsvoorstel kan een gemeente of provincie de netbeheerder ook verzoeken dit soort zaken nader in beeld te brengen, zodat een goed afgewogen keuze gemaakt kan worden. Om te voorkomen dat decentraal wordt gekozen voor de minst kostenefficiënte oplossing, zal niet alsnog de uitkoopregeling gaan gelden voor de situaties waarin decentraal afgezien wordt van verplaatsing of verkabeling van aangewezen tracédelen.

De leden van de D66-fractie vroegen wat de orde van grootte is van de vergoeding die gemeenten moeten meebetalen, op welke manier daarbij de draagkracht van de gemeenten wordt meegenomen, op welke manier dit in de algemene maatregel van bestuur wordt geregeld en hoeveel bijvoorbeeld Best en Breda moeten bijbetalen voor de verkabeling van drie kilometer tracé. In antwoorden hierboven op vragen van de VVD-fractie en de CDA-fractie staat welke percentages zullen worden opgenomen in de algemene maatregel van bestuur voor de eigen decentrale bijdrage en hoe daarbij rekening is gehouden met de gemeentelijke draagkracht. In de eerder aangehaalde brief van 1 juli 2015 zijn de totale kosten voor de verkabeling ingeschat. Aangegeven is dat het in potentie gaat om € 438 mln voor 140 kilometer. Omgerekend komt dit neer op een bedrag van € 3,1 mln per kilometer. De gemeente Best is kleiner dan 30.000 inwoners en heeft een te verkabelen tracé van 3 kilometer. Uitgaande van de gemiddelde kilometerprijs zou de eigen bijdrage hier 0,20 * 3,1 mln * 3 km bedragen, dus ongeveer € 1,9 mln. De gemeente Breda is groter dan 30.000 inwoners en heeft een te verkabelen tracé van 3 kilometer. Uitgaande van de gemiddelde kilometerprijs zou de eigen bijdrage hier 0,25 * 3,1 mln * 3 km bedragen, dus ongeveer € 2,3 mln. Nadrukkelijk zij opgemerkt dat deze bedragen gezien dienen te worden als een orde van grootte waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Alleen op basis van nader situatie-specifiek onderzoek kan een goede inschatting worden gekregen van de te verwachten kosten voor een bepaald tracégedeelte. Met bovendien de kanttekening dat de gemiddelde kosteninschatting in de brief van 1 juli 2015 gebaseerd is op verkabeling. Nadien is ook de mogelijkheid van verplaatsing van de masten toegevoegd, vanuit de verwachting dat dit in sommige situaties een goedkopere en dus kostenefficiëntere oplossing zal kunnen zijn dan verkabeling.

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen welke bijdrage de regering van de provincies verwacht bij het verplaatsen of verkabelen van hoogspanningskabels, en vroegen hoe het risico bestreden kan worden dat door de mogelijkheid dat zowel gemeenten als provincies een verzoek kunnen indienen, beide partijen wachten en er niets gebeurt. Zoals ook tijdens de eerdere behandeling van het wetsvoorstel STROOM al aangegeven is de regering van mening van dat de situatie dat woningen in de buurt van hoogspanningsverbindingen staan, niet door toedoen van één partij is ontstaan. Dit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van onder meer de verschillende overheden (rijk, provincies en gemeenten). Daarom mag verwacht worden dat deze partijen ook bijdragen aan de maatschappelijk gewenste oplossing. Het rijk doet hierin een grote stap met dit wetsvoorstel en de bijbehorende algemene maatregel van bestuur, waardoor een substantieel deel van de kosten (minimaal driekwart) gedekt worden. Het kabinet gaat er vanuit dat het overige deel van de kosten, daar waar verplaatsing van de masten of verkabeling een duidelijk meerwaarde heeft, tegemoet komt aan een maatschappelijke wens en vaak ook lokale of regionale baten oplevert, gedragen wordt door de overige 2 bestuurslagen. Verwacht mag worden dat in de regel de gemeente de initiatief nemende partij zal zijn. In dergelijke gevallen verwacht de regering een constructieve houding van de provincies en de bereidheid om in beginsel ook een deel van de kosten die de verzoeker verschuldigd is, mee te betalen. Daarom is ook de mogelijkheid opgenomen dat gemeenten en provincie gezamenlijk een verzoek indienen. Hierover en over het opstellen van de algemene maatregel van bestuur vindt nog nader overleg plaats met IPO en VNG/Platform Hoogspanning.

5.8 Overige bepalingen

De leden van de SP-fractie vroegen waarom de goedkeuring van de statuten van de netbeheerders door de Minister vervalt. De wet- en regelgeving borgen de taken die netbeheerders hebben en de inrichting van de netbeheerders en het netwerkbedrijf al in voldoende mate. Het goedkeuren van statuten is daarmee overbodig. Daarbij speelt dat op grond van Europese regels de Minister van Economische Zaken als aandeelhouder van GasTerra en EBN in beginsel geen bemoeienis mag hebben met de individuele inrichting van netbeheerders en netwerkbedrijven. Overigens hebben gemeenten en provincies als publieke aandeelhouders instemmingsrecht bij een statutenwijziging.

De leden van de SP-fractie informeerden welke regelgeving voorkomt dat misstanden mogelijk worden na statutenwijzigingen bijvoorbeeld op het terrein van salariëring van de top en of dat via de statuten commerciële avonturen al aan de bron voorkomen kunnen worden. Wet- en regelgeving biedt voldoende waarborg voor het beschermen van publieke belangen. Zo ziet de Wet normering topinkomens op salariëring en bevatten de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet waarborgen voor de financiële gezondheid van netbeheerders en het inperken van commerciële activiteiten.

De publieke aandeelhouders zijn gemeenten en provincies. Als aandeelhouder moeten zij instemmen met de statuten. Hierdoor is er voldoende borging van het publiek belang voor wat betreft de statuten.

Voorts vroegen deze leden of ACM voldoende geëquipeerd is om uitwassen bij netwerkbedrijven te voorkomen. De afgelopen jaren is gebleken dat de regels over de taakafbakening van de netwerkbedrijven onduidelijk zijn. Hierom is in de eerste fase van de wetgevingsagenda STROOM op basis van breed overleg in de sector een duidelijkere taakafbakening uitgekristalliseerd. Deze duidelijkere en daarmee beter handhaafbare taakafbakening is vervolgens in het wetsvoorstel STROOM opgenomen en maakt onderdeel uit van voorliggend wetsvoorstel. ACM is positief over het wetsvoorstel en heeft te kennen gegeven hiermee voldoende geëquipeerd te zijn voor haar toezicht- en handhavingstaak.

De leden van de SP-fractie vroegen of de huidige boekhouding van al de BV’s en NV’s in de groep van Alliander voldoende transparant is. Er is in de sector een discussie ontstaan over de activiteiten van de netwerkbedrijven. Hierbij is ook de transparantie ter sprake gebracht. Het wetsvoorstel verduidelijkt de toegestane activiteiten van de netwerkbedrijven door het opnemen van een limitatieve lijst op het gebied van energie-infrastructuur. Andere activiteiten mag een netwerkbedrijf niet uitvoeren. De netbeheerder mag slechts wettelijke taken uitvoeren. Dit draagt bij aan transparantie. ACM handhaaft de taakafbakening en de publieke aandeelhouders kunnen beslissen over de structuur en financiële verslaglegging van de groepen waar de netbeheerder en netwerkbedrijven toe behoren.

De volgende vraag van de leden van de SP-fractie was of ACM in de huidige wetgeving voldoende instrumenten in handen heeft om haar rol als toezichthouder in de energiemarkt te kunnen vervullen. ACM beschrijft in de uitvoerings- en handhavingstoets die zij heeft uitgevoerd op het wetsvoorstel dat het wetsvoorstel een verbetering voor het toezicht inhoudt. Dit betreft vooral de verbetering van de afbakening van de taken van de netbeheerders en van de activiteiten van netwerkbedrijven. Hierbij merkt ACM op dat zij klachten krijgt dat netwerkbedrijven de dividenden die zij ontvangen van de netbeheerder, gebruiken om commerciële activiteiten van groepsmaatschappijen te financieren. Deze zouden groepsmaatschappijen een financieringsvoordeel geven, doordat zij als gevolg van de aanwezigheid van een gereguleerde netbeheerder binnen de groep een betere kredietwaardigheidsstatus kunnen verkrijgen. Om dit aan te pakken zou volgens ACM een ander wetsvoorstel nodig zijn. ACM schrijft evenwel dat door de formulering van activiteiten van het netwerkbedrijf aan te scherpen, het wetsvoorstel de gevolgen van een eventueel financieringsvoordeel in het vervolg beperkt wat het risico op marktverstoring als gevolg van een mogelijk financieringsvoordeel beperkt. Voorts verzoekt ACM met het oog op haar toezichtstaak de lagere regelgeving tijdig in werking te laten treden. In het bijzonder betreft dit de experimenteerregeling, de regeling van de enkelvoudige storingsreserve van het landelijk hoogspanningsnet en het kwaliteitsborgingssysteem van netbeheerders.

De leden van de SP-fractie vroegen of de overstap van toetsing vooraf op achteraf toezicht bij netten waar geen netbeheerder voor is aangewezen, tot vertraging van de energietransitie leidt. De voorgestelde uitbreiding van het toezicht betekent niet dat partijen langzamer activiteiten kunnen ontwikkelen of moeten wachten op administratieve procedures. Er volgt dan ook geen vertraging uit de betreffende bepalingen in het wetsvoorstel.

Vervolgens vroegen de leden van de SP-fractie waaruit de vooruitgang bestaat om als overheid terug te treden uit de statuten van netbeheerders. De goedkeuring van de Minister vervalt en daarmee is er lastenverlichting door het schrappen van een administratieve procedure. De beoogde controle op de statuten wordt uitgevoerd door de aandeelhouder. Voorts wordt kortheidshalve verwezen naar de antwoorden op de eerste twee vragen van de leden van de SP-fractie in deze paragraaf.

De leden van de SP-fractie vroegen waarom de gasnetverliezen neergelegd worden bij de netbeheerders en of daarmee de prikkel om gasnetverliezen terug te dringen verloren gaat, omdat netbeheerders deze doorberekenen in de tarieven. De netbeheerders beheren de gasnetten waaruit de fysieke verliezen plaatshebben en zijn als enige in staat om de netverliezen te beperken. Het wetsvoorstel maakt deze verliezen een kostenpost voor de netbeheerders. Hierdoor krijgen de netbeheerders een prikkel om de netverliezen te bestrijden. Netbeheerders kunnen de kosten doorberekenen in de tarieven, maar in de tariefregulering van ACM is er een prikkel om de netverliezen te bestrijden. Het huidige systeem kent een dergelijke prikkel niet, omdat de leveranciers nu kosten voor de netverliezen moeten vergoeden, terwijl ze deze niet kunnen beïnvloeden.

De leden van de SP-fractie vroegen bij deze paragraaf tot slot waaruit de transparantie rondom de gastnetverliezen zal bestaan die tientallen miljoenen euro’s kan betreffen. Er zijn geen bepalingen over afzonderlijke en expliciete publicatie over de gasnetverliezen. Als aanzienlijke kostenpost zal ACM er echter toezicht op houden in de tariefregulering.

De leden van de SP-fractie vroegen op welk moment de Kamer geïnformeerd wordt over de consequenties van de uitvoeringslasten van voorliggend wetsvoorstel. De uitvoeringslasten zijn in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel beschreven in paragraaf 6. Voor de berekening van de effecten is gebruik gemaakt van de bedrijfseffectentoets die door Ecorys en Van Zutphen Economisch Advies is uitgevoerd bij het wetsvoorstel STROOM. Onderhavig wetsvoorstel bevat nagenoeg alleen bepalingen die ook waren opgenomen in het wetsvoorstel STROOM. De verwachting is dat voorliggend wetsvoorstel een positieve impact zal hebben op het ondernemers- en investeringsklimaat, voornamelijk omdat het op diverse punten meer duidelijkheid en transparantie creëert. Daarnaast wordt er geen grote verschuiving in de lasten, maar in zijn geheel wel enige lastenverlaging verwacht.

Voorts vroegen deze leden waarom een dergelijk besluit nu wordt genomen, terwijl de uitvoerings- en handhavingstoetsen van lagere wetgeving nog niet bekend zijn. Een raming van de uitvoeringslasten en uitvoerings- en handhavingstoetsen zullen ook voor de lagere regelgeving gedaan worden. Mocht uit een concept van de lagere regelgeving blijken dat er problemen verwacht moeten worden in de uitvoering dan kan het concept op basis van dit inzicht aangepast worden.

De leden van de SP-fractie informeerden naar de verwachting aan stijging van regeldrukeffecten bij netbeheerders en of de kosten hiervan later verrekend worden in de tarieven aan consumenten. In de paragraaf bedrijfseffecten en lasten in de memorie van toelichting is opgenomen dat er een lastenbesparing van € 1.000 bij de netbeheerders voor gas wordt verwacht door de voorgestelde maatregel over de goedkeuring van de statuten. De overstap van een kwaliteits- en capaciteitsdocument op een investeringsplan in het wetsvoorstel resulteert voor elektriciteit in een verwachte daling van de regeldrukeffecten met € 25.000 per jaar en voor gas met € 26.000 per jaar. Hiernaast wordt de verplichting aan netbeheerders om informatie non-discriminatoir te publiceren in deze paragraaf genoemd als een bepaling die mogelijk leidt tot extra lasten voor de netbeheerders. Het is echter nog niet in te schatten in welke mate deze bepaling tot een stijging van de administratieve lasten voor netbeheerders zal leiden. De besparing als gevolg van sommige voorgestelde maatregelen en de eventuele stijging als gevolg van andere wordt verrekend in de eindgebruikerstarieven.

De leden van de CDA-fractie vroegen vanwege de behoefte van sommige bedrijven aan een bepaalde aansluiting of het recht op een maatwerkaansluiting vastgelegd kan worden. Het wetsvoorstel bevat de bepaling dat de netbeheerder van het landelijke gastransportnet de grote aansluitingen aanlegt vooral vanwege de technische aard van gasaansluitingen en verantwoordelijkheid die dit met zich meebrengt. Door grote afnemers is daarom gevraagd om deze taak weer terug te leggen bij de netbeheerder van het landelijke gastransportnet. Bij deze grote aansluitingen gaat het altijd om maatwerk. Omdat het een taak is, hebben de klanten recht op zo een maatwerkaansluiting.

6. Uitvoerings- en handhavingstoets ACM en SODM

6.1 Uitvoerings- en handhavingstoets ACM

De leden van de VVD-fractie vroegen om een toelichting of ACM voldoende middelen heeft om te handhaven op kruissubsidiëring binnen een groep met een netbeheerder en een netwerkbedrijf. ACM reguleert de tarieven van de netbeheerder omdat de afnemers voor deze nutsvoorziening slechts bij deze ene partij terecht kunnen. Een goed functionerende netbeheerder behaalt een rendement op zijn investeringen en kan dit in zijn geheel of een deel hiervan uitkeren als dividend aan de groep. Omdat netbeheerders zeer grote bedrijven zijn kan dit dividend een aanzienlijk bedrag zijn. De groepsmaatschappij kan dit kapitaal vervolgens investeren in een dochter, een netwerkbedrijf. Deze bron van kapitaal is geen overtreding van een regel. ACM houdt er dan ook geen toezicht op of met dit kapitaal activiteiten van het netwerkbedrijf worden bekostigd. Ook private energiebedrijven kunnen een nieuwe activiteit starten en deze krachtig in de markt zetten met kapitaal dat door andere bedrijven in de groep verdiend is. ACM ziet voorts toe op de financiële situatie van de netbeheerders en, op basis van de Mededingingswet, op eerlijke marktpraktijken. Nog belangrijker is dat de publieke aandeelhouders van de groep, de gemeenten en provincies, hun verantwoordelijkheid nemen in de keuze welke activiteiten hun publieke bedrijf onderneemt. Het wetsvoorstel limiteert deze activiteiten tot een duidelijke lijst, zodat marktpartijen weten bij welke activiteiten zij netwerkbedrijven als concurrent kunnen tegenkomen en bij welke niet, maar legt geen beperkingen op in de interne geldstromen binnen de groep. De regering zal in gesprek gaan met de aandeelhouders over de keuzes die zij maken over de activiteiten van hun netwerkbedrijven.

De leden van de CDA-fractie vroegen om in te gaan op de passage van de uitvoeringstoets waarin ACM schrijft niet in staat te zijn het verbod op nevenactiviteiten effectief te handhaven en vroegen waarom het verbetervoorstel van ACM niet is overgenomen. ACM stelt in haar uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets voor om het wetsvoorstel zo aan te passen dat zij een boete kan opleggen bij een overtreding van artikel 17c, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 10d, van de Gaswet, zodat ACM deze artikelen effectief kan handhaven. Deze aanpassing is in het wetsvoorstel, zoals aan uw Kamer toegezonden, overgenomen.

De leden van de fractie van de PVV vroegen of ACM in staat is om te toetsen of er financiële risico’s zijn verbonden aan mogelijke experimenten van netbeheerders. Wanneer een netbeheerder de ruimte krijgt om te experimenteren is het vanwege de monopoliepositie die een netbeheerder heeft van belang goed op de positie van de afnemers bij deze experimenten te letten. In de algemene maatregel van bestuur zullen hiervoor randvoorwaarden opgenomen worden. Deze algemene maatregel van bestuur zal ook voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets aan ACM worden voorgelegd. Als het gaat om het eventueel toekennen van tijdelijke taken is het belangrijk om na te gaan of er sprake is van marktfalen en wanneer dit het geval is wat hiervoor de eventuele redenen zijn, voordat deze aan een netbeheerder worden toegekend.

De leden van de fractie van de PVV vroegen of ACM bij machte zal zijn om onrendabele experimenten bij voorbaat te blokkeren. Alle door de netbeheerder uitgevoerde taken vallen onder het tarieftoezicht van ACM, ook eventuele experimenten. In de algemene maatregel van bestuur zullen randvoorwaarden opgenomen worden waaraan voor het verkrijgen van een ontheffing voor een experiment voldaan moet worden. Deze algemene maatregel van bestuur zal ook voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets aan ACM worden voorgelegd zodat deze kan beoordelen of zij voldoende middelen heeft om experimenten vanuit de verantwoordelijkheid van de toezichthouder, onder meer ten aanzien van de tarieven, te beoordelen. Dat neemt niet weg dat een experiment dient om dingen uit te proberen en dat gedurende of na afloop van een experiment duidelijk wordt dat niet het gewenste resultaat wordt bereikt.

De leden van de fractie van de PVV vroegen om voorbeelden van onrendabele experimenten door netbeheerders op aandrang van hun opdrachtgevers of aandeelhouders. Onder de huidige experimenteerbepaling is het netbeheerders niet toegestaan zelf een ontheffing voor experimenten in te dienen. Dit is voorbehouden aan energiecoöperaties of verenigingen van eigenaren. Wat het tweede deel van de vraag betreft, wordt kortheidshalve verwezen naar het antwoord op de voorgaande vraag.

De leden van de ChristenUnie vroegen of het wetsvoorstel de mogelijkheid biedt voor tijdelijke taken voor de netbeheerder of het netwerkbedrijf als de markt tekort schiet. Het voorgestelde artikel 17a, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 10b van de Gaswet in het wetsvoorstel creëren via een algemene maatregel van bestuur de mogelijkheid van tijdelijke taken voor netbeheerders. Deze tijdelijke taken bieden de noodzakelijke flexibiliteit in het proces van de energietransitie waarbij op voorhand niet precies is aan te geven wat voor deze transitie nuttig en nodig is om als netbeheerder te doen. Deze tijdelijke taken dienen verband te houden met de op grond van de wet al toegekende taken. Daarnaast dienen deze taken van belang te zijn voor het toekomstig beheer van het net en dienen marktpartijen niet of in beperkte mate reeds te voorzien in deze taken. Van tijdelijke taken voor het netwerkbedrijf is geen sprake omdat deze op grond van de wet geen wettelijk voorgeschreven taken hebben.

De leden van dezelfde fractie vroegen wat in dit kader onder tijdelijk dient te worden verstaan. Deze taken zullen voor de duur van ten hoogste vijf jaren worden toegekend. Bij algemene maatregel van bestuur worden tevens regels gesteld aan de voortzetting of beëindiging van een toegestane tijdelijke taak. Binnen deze tijd is er gelegenheid de taak wettelijk te regelen als het permanent een taak van netbeheerders moet worden.

7. Bedrijfseffecten en lasten

7.1 Afbakenen van taken van netbeheerders

De leden van de fractie van de VVD stelden de vraag op welke wijze de tijdelijke taken die in een algemene maatregel van bestuur geregeld zullen worden, worden voorgelegd aan de Staten-Generaal.

Op grond van het voorgestelde artikel 17a, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 10b, derde lid, van de Gaswet zal een voordracht voor een algemene maatregel van bestuur pas gedaan worden nadat deze vier weken is voorgehangen bij beide Kamers der Staten-Generaal.

De leden van dezelfde fractie vroegen hoe partijen deze tijdelijke taken kunnen aanvragen. Hiertoe kunnen netbeheerders contact met het Ministerie van Economische Zaken opnemen.

De leden van de fractie van de VVD vroegen waarom netbeheerders geen systeemdiensten mogen inkopen. Verondersteld wordt dat de leden van de fractie van de VVD met het begrip systeemdiensten doelen op flexibiliteitsproducten of -diensten die eventuele uitbreiding of verzwaring van netten kunnen uitstellen of voorkomen. Flexibiliteit kan in een aantal gevallen bijdragen aan het uitstellen of voorkomen van netverzwaringen. Ook netbeheerders kunnen flexibiliteit inzetten in de optimalisatie van hun transporttaak en daartoe flexibiliteit commercieel inkopen. Het kan efficiënt zijn als daarmee congestie kan worden voorkomen of als netverzwaring tot hogere maatschappelijke kosten zou leiden. Maar tegelijkertijd moeten afnemers verzekerd blijven van hun elektriciteitsvoorziening. Dit vraagt om maatwerk om steeds te komen tot de maatschappelijk meest kostenefficiënte uitkomst. Het is wenselijk hiervoor een afwegingskader te ontwikkelen dat rekening houdt met de effecten van een keus voor de inzet van flexibiliteit of netverzwaring. Een dergelijk afwegingkader dient ook verder te kijken dan alleen een netwerk van één netbeheerder. Immers wanneer een netbeheerder met behulp van flexibiliteitsdiensten overtollige productie van zijn net weet te weren, impliceert dit dat deze overschotten niet in een ander netdeel ingezet kunnen worden, waar deze wellicht nuttig zouden kunnen zijn geweest.

Binnen de Overlegtafel Energievoorziening wordt door vertegenwoordigers van onder andere netbeheerders, energiebedrijven, de toezichthouder en het ministerie op korte termijn gestart met het ontwerpen van zo’n afwegingskader, dat later tot een wijziging van het regulerend kader kan leiden. In experimenten kan onderzocht worden of een dergelijk kader werkbaar is.

De leden van de VVD-fractie vroegen of beheersactiviteiten zoals schakelingen aan klantinstallaties door het netwerkbedrijf onder de definitie van artikel 17c, tweede lid, onderdeel e, van de Elektriciteitswet 1998 vallen en of de netwerkbedrijven deze werkzaamheden kunnen blijven uitvoeren voor klanten. Bij nota van wijziging wordt voorgesteld om het schakelen van installaties, niet zijnde productie-installaties, toe te voegen aan de toegestane activiteiten van het netwerkbedrijf in artikel 17c, tweede lid, Elektriciteitswet 1998. Dit is minder breed dan het beheren van alle installaties genoemd in artikel 17c, tweede lid, onderdeel e, van de Elektriciteitswet 1998.

De leden van de PvdA-fractie informeerden wanneer een algemene maatregel van bestuur wordt gepland waarin wordt gespecificeerd welke taken de netbeheerders krijgen. Er zijn nog geen tijdelijke taken beoogd die bij algemene maatregel van bestuur aan netbeheerders als tijdelijke taak toegekend zullen worden.

Voorts vroegen deze leden of er een voornemen is deze algemene maatregel van bestuur voor te leggen aan de Tweede Kamer in een voorhangprocedure of bij nota van wijziging een verzwaarde voorhangprocedure, met omzetting in wetgeving op verzoek van 1/5 van de Kamer, voor te stellen. In het derde lid van de voorgestelde artikelen 17a van de Elektriciteitswet 1998 en 10b van de Gaswet is een voorhangprocedure opgenomen. De experimentele aard van de tijdelijke taken verzet zich tegen een omzetting naar regels op het niveau van wet. De tijdelijke taken van netbeheerders betreffen activiteiten waarvan op voorhand niet vast staat of dit tot de permanente taken van netbeheerders moet horen. Hierom is in het voorstel opgenomen dat per tijdelijk opgedragen taak vooraf bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de voortzetting of beëindiging van de betreffende taak. Slechts na evaluatie van de taakuitvoering en de technische en economische ontwikkeling van de taak gedurende deze taakuitvoering, kan beoordeeld worden of een voorstel tot verheffing tot wet verstandig is.

De leden van de PvdA-fractie vroegen om een analyse per overweging in de aangenomen motie-Vos over de rol van netwerkbedrijven (Kamerstukken II 2015/16, 34 199, nr. 51), van de mate waarin deze is opgenomen in het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel schept duidelijkheid over de taken van de netbeheerder en de activiteiten van de netwerkbedrijven. Dankzij deze duidelijke marktordening kunnen marktpartijen decentrale energieprojecten uitvoeren. Voor projecten die nauw aansluiten op de gereguleerde infrastructuur van de netbeheerders is er ruimte voor de netwerkbedrijven. De verbreding van de experimenteerruimte in het wetsvoorstel zorgt dat er voor nog onvoorziene producten en activiteiten flexibiliteit gedurende de energietransitie komt. De eerste overweging in de motie betrof de toenemende mate waarin de energietransitie wordt gedreven door burgers en bedrijven die individueel of collectief gebruik willen maken van zonne-energie, windenergie, groen gas en duurzame warmte. Deze ontwikkeling wordt ondersteund door de verduidelijking en afbakening van de taken van de netbeheerders en de toegestane activiteiten van de netwerkbedrijven. Artikel 16 eerste lid, onderdeel c van de Elektriciteitsnet 1998 geeft netbeheerders al handvatten om met de genoemde zaken om te gaan. Daarnaast bevat de huidige wet de mogelijkheid voor het doen van experimenten met lokale duurzame energie en wordt deze mogelijkheid met dit wetsvoorstel in belangrijke mate verruimd. Voorts bevat het wetsvoorstel de mogelijkheden tijdelijke taken aan netbeheerders toe te kennen. Deze nieuwe wettelijke mogelijkheden kunnen collectieve (en mogelijk individuele) energie-initiatieven van burgers en bedrijven ondersteunen.

De tweede overweging in de motie betrof het ontstaan van lokale energiesystemen met decentrale opwekking, besparing en digitalisering. Het ontstaan van deze lokale energiesystemen is gebaat bij dezelfde maatregelen als de ontwikkelingen die bij de eerste overweging staan genoemd. Voor wat betreft lokale energiesystemen waar geen woningen bij zijn betrokken, bevat het wetsvoorstel bepalingen die de positie, met name het opstarten, van deze lokale energiesystemen in de juridische structuur van gesloten distributiesystemen, verbeteren.

De derde overweging in de motie betrof het belang dat de netbeheerder krijgt bij decentraal congestiemanagement via (toegang tot) opslagcapaciteit en flexibiliteitdiensten, als alternatief voor traditionele netverzwaring. Dit belang wordt gediend door dezelfde maatregelen als de ontwikkelingen die bij de eerste overweging staan genoemd. Voor de goede orde zij ook verwezen naar een eerder antwoord op een vraag van de leden van SGP-fractie.

De vierde overweging in de motie betrof decentralisering die nieuwe vragen oproept over investeringen in en het beheer van zon-, wind-, gas- en warmtecapaciteit en over de ondersteuning van decentrale systemen voor vraagsturing bij de consument en het bedrijfsleven. Het ontstaan van deze lokale energiesystemen is gebaat bij dezelfde maatregelen als de ontwikkelingen die bij de eerste en de tweede overweging staan genoemd.

De vijfde overweging in de motie betrof de onzekerheid of commerciële marktpartijen, die moeten werken met korte terugverdienperiodes, de langetermijninvesteringen in deze activiteiten willen of kunnen doen, waardoor de energietransitie niet versnelt maar vertraagt. Het bestrijden van deze onzekerheid is een belangrijk onderdeel van het wetsvoorstel. Door de verduidelijking van de taakafbakening van de netwerkbedrijven en de heldere taakomschrijving van de netbeheerders verbetert de investeringszekerheid voor commerciële marktpartijen omdat zij weten waar zij netwerkbedrijven als concurrent tegen kunnen komen en waar niet. Voorts zijn zij verzekerd van een netbeheerder die hen non-discriminatoir behandelt ten opzichte van de aan deze netbeheerders verwante netwerkbedrijven.

De zesde overweging in de motie betrof de wens dat netwerkbedrijven, die als publieke bedrijven met langetermijninvesteringen op onafhankelijke wijze de energietransitie faciliteren, een rol vervullen in de energietransitie. De vervulling van deze wens wordt door het wetsvoorstel ondersteund in dezelfde maatregelen die ook de ontwikkelingen ondersteunen die bij de eerste en vijfde overweging staan genoemd.

De leden van de PvdA-fractie vroegen naar de implementatie van het Clean Energy Package en de mogelijke wijzigingen in de rol van de netbeheerder. Onderdeel van het Clean Energy Package is het voorstel voor een aangepast marktontwerp. De Europese Commissie komt in haar voorstellen met een herziening van de derde elektriciteitsrichtlijn en de elektriciteitsverordening, waarin de taken en verantwoordelijkheden van de netbeheerders worden beschreven. De Europese Commissie wil lokale netbeheerders voldoende armslag en ruimte geven om de nieuwe uitdagingen van de energietransitie in te vullen. Zo wordt de rol van regionale netbeheerders bij levering van flexibiliteitsdiensten verduidelijkt en kan het inkomstenmodel van regionale netbeheerders worden aangepast om meer prikkels te genereren voor investeringen in innovatie. Ook komt de Europese Commissie met voorstellen om de representatie van regionale netbeheerders in het Brusselse besluitvormingsproces te versterken. Het voorliggende wetsvoorstel is in lijn met belangrijkste uitgangspunten van de voorstellen van de Europese Commissie.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de winstmarges van netbeheerders groter zijn dan die van leveranciers en of daarom netbeheerders meer geld te investeren hebben in de energietransitie en daarom minstens zo geschikt zijn als leveranciers om hier een significante rol in te spelen. De resultaten van netbeheerders en vooral van leveranciers variëren in de tijd en van bedrijf tot bedrijf. Er is geen zinvolle maatstaf te geven voor de verhouding tussen de winstmarge van netbeheerders en leveranciers. Netbeheerders maken op basis van gereguleerde inkomsten doorgaans een rendement op hun investeringen. Het zijn grote bedrijven en daarom zijn de absolute bedragen doorgaans ook groot. De netbeheerders investeren een groot deel hiervan in de uitvoering van hun wettelijke taken of houden het kapitaal aan. Het restant wordt aan de groepsmaatschappij uitgekeerd. De publieke aandeelhouders, gemeenten en provincies, beslissen of deze resterende dividenden in de energietransitie geïnvesteerd worden. Deze investeringen kunnen dan uitgevoerd worden door de netwerkbedrijven, de zusterbedrijven in de groep waartoe ook de netbeheerder behoort. De netbeheerder heeft nauw omschreven taken die hij uit moet voeren en waarvan de tarieven gereguleerd zijn. Het is dus niet aan de netbeheerder om naar eigen inzicht activiteiten in het kader van energietransitie op te pakken, waar de netwerkbedrijven meer ruimte hebben binnen de wettelijke kaders. Als de dividenden van het netbeheer niet door de netwerkbedrijven of netbeheerders worden geïnvesteerd in de energietransitie worden zij uitgekeerd als dividend aan de publieke aandeelhouders voor zover niet aangehouden door de groepsmaatschappij. Zoals in de beantwoording van een vraag van de leden van de CDA-fractie over deze dividenden aangegeven zal het gesprek worden aangegaan met de aandeelhouders van netwerkbedrijven over de afwegingen die zij maken, de effecten die de afwegingen op de energiemarkt kunnen hebben en wijze waarop aandeelhouders eventueel ondersteund kunnen worden om hun rol beter in te vullen.

Voorts vroegen de leden van de PvdA-fractie welke prikkel de leveringsbedrijven hebben om energiebesparingsadvies te geven die hun opbrengst en dus hun marge nog verder omlaag zal brengen. Er is een markt voor energiebesparingsadvies. Ook leveringsbedrijven zijn hierop actief. Het advies zelf kan een inkomstenbron zijn. Hiernaast kan het in combinatie met levering aangeboden worden waarmee het commerciële leveringsbedrijf dingt om de gunst van de klant. Deze marktordening heeft opgeleverd dat er leveringsbedrijven zijn die energiebesparingsadvies geven. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat er een prikkel is tot het leveren van deze diensten.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of er meer marktwerking ontstaat wanneer de netbeheerders ook activiteiten omtrent de energietransitie mogen uitvoeren, omdat er zo meer partijen zijn op deze markt en er zo een extra stimulans komt voor een vlotte transitie. Op de korte termijn lijkt het mogelijk een goede oplossing om de gereguleerde netbeheerders marktactiviteiten omtrent de energietransitie uit te laten voeren, zoals producten en diensten op het gebied van energiebesparing. Op de lange termijn zal dit schadelijk zijn voor de verdere product- en prijsontwikkeling van deze diensten en producten. Wanneer de netbeheerder dit oppakt zal de markt hier nauwelijks meer in investeren, waardoor de innovatie en eerlijke prijsvorming door concurrentie achterwege blijven. Het beeld dat met het betreden van de markt door netbeheerders er meer aanbieders komen deel ik dus niet.

Daarnaast is het niet wenselijk voor de veiligheid en betrouwbaarheid van het energienet als de netbeheerder grote commerciële risico’s loopt. Om deze reden wordt in het wetsvoorstel bepaald dat de groep in hoofdzaak handelingen en activiteiten verricht die betrekking hebben op het beheer van netten. De groepsmaatschappij met inbegrip van alle haar dochters is in handen van publieke aandeelhouders, namelijk gemeenten en provincies. Deze overheidsbedrijven dienen beperkt te zijn in de markten waarop zij de concurrentie aangaan met private bedrijven.

De leden van de fractie van de PvdA vroegen of de markt voor energietransitiediensten zo groot is dat het echt niet nodig is dat netbeheerders en leveringsbedrijven elkaar uitsluiten en of het beter is als er zo veel mogelijk aanbieders zijn om de transitie tot stand te brengen. Met het wetsvoorstel is gepoogd de rol en taken van netbeheerders zo goed mogelijk te onderscheiden van de rol van marktpartijen. Deze rolafbakening is belangrijk omdat ze gevolgen heeft voor de bereidheid van partijen om te investeren, onder meer in de genoemde energietransitiediensten.

Dergelijke diensten kunnen in eerste instantie aan de markt worden gelaten zoals ACM inbracht in het rondetafelgesprek van de vaste Kamercommissie van Economische zaken op 17 januari 2017, en zoals de Europese Commissie in haar Clean Energy Pakket presenteert. Een concurrerende markt draagt immers bij aan innovatie en eerlijke prijsvorming. De markt voor opslag is hiervan een goed voorbeeld en volop in ontwikkeling. Netbeheerders moeten marktpartijen daarin optimaal faciliteren zodat deze efficiënt en non-discriminatoir gebruik kunnen maken van de netwerken. Dat laat onverlet dat de markt het soms (tijdelijk) laat afweten en het dan noodzakelijk kan zijn dat gereguleerde partijen extra taken op zich nemen, mits deze taken niet de kern van het werk van netbeheerders in de weg zit en deze taken het publieke belang dienen. Een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) kan daarbij van grote waarde zijn. Het wetsvoorstel voorziet in deze flexibiliteit met de mogelijkheid voor de tijdelijke taken.

Voorts vroegen de leden van deze fractie of het klopt dat beslissingen over de optimale energie-infrastructuur wijk voor wijk en huis voor huis genomen moeten worden. De ruimtelijke inpassing, technologiekeuze voor ruimteverwarming of investeringen in energie-infrastructuur kennen vaak een sterke regionale component door de lokale of regionale regelgeving en (omgevings)kenmerken die specifieke kansen met zich meebrengt. Wanneer bijvoorbeeld in het kader van de energietransitie van gas overgestapt wordt naar een andere bron voor ruimteverwarming zal dit inderdaad per wijk en per buurt bekeken moeten worden. Deze keuze hangt bijvoorbeeld af van de aanwezigheid van een warmtebron in de nabije omgeving, of het fysiek in de wijk mogelijk is om een warmtenet aan te leggen. De mogelijkheden zullen in nieuwbouwwijken bijvoorbeeld anders zijn dan in oude wijken. Daarnaast zullen er ook wijken zijn waarbij er enkele nieuwbouwwoningen in een oude wijk staan.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of het klopt dat de gemeenten en hun dochterondernemingen de meest geëquipeerde partij met de beste informatie zijn om de optimalisering van de energievoorziening gestalte te geven. Specifiek voor de transitie van de lage-temperatuur-warmtevoorziening is van belang dat deze voor een groot deel op lokaal niveau plaatsvindt. Een belangrijke rol is dan ook weggelegd voor gemeenten en netbeheerders. Dit wetsvoorstel draagt bij aan het behoud van de onafhankelijke positie van netbeheerders, waardoor netbeheerders deze belangrijke rol in kunnen (blijven) vullen. Bij de uitwerking van het transitiepad voor lage-temperatuurwarmte zal samen met deze partijen gekeken worden naar de optimale verdeling van taken en verantwoordelijkheden.

De fractieleden van de PvdA vroegen of de overheid de aangewezen partij is om de markt voor energietransitiediensten te creëren, zowel aan de aanbodkant, als aan de vraagkant en hoe de regering hier invulling aan geeft. Het aanbieden van energietransitiediensten is in eerste instantie aan de markt. Een concurrerende markt draagt bij aan innovatie en eerlijke prijsvorming. Om die reden is het van belang dat marktpartijen zekerheid krijgen over de taken die de gereguleerde netbeheerder uitvoert en welke activiteiten bij de markt liggen. Wanneer marktpartijen vrezen van concurrentie van overheidspartijen zullen zij terughoudend zijn met investeringen. Dit kan averechts werken en de energietransitie afremmen. Als het gaat om tijdelijke taken is het belangrijk om na te gaan of er sprake is van marktfalen en wanneer dit het geval is wat hiervoor de redenen zijn, voordat deze aan een netbeheerder worden toegekend. De overheid kan wel een rol spelen aan de vraagkant van energietransitiediensten, te denken valt aan energiebesparingsdiensten of opslagdiensten.

Een voorbeeld daarvan is het stimuleren van de vraag naar energiebesparingsproducten en -diensten door middel van de landelijke campagne Energie besparen doe je nu. Daarnaast zijn er verschillende financiële instrumenten, zoals de stimuleringsregeling energieprestatie huursector, het fonds energiebesparing huursector en de energiebespaarlening die huishoudens helpen met het investeren in energiebesparing. Daarnaast wil de rijksoverheid met de medeoverheden de markt voor duurzame producten stimuleren door het goede voorbeeld te geven en koopt zelf haar producten zoveel mogelijk duurzaam in.

Voorts vroegen de leden van deze fractie of de dongel van Alliander en het project Heerhugowaard nooit tot stand hadden kunnen komen, als het beperkende artikel 17c van dit wetsvoorstel had bestaan. Deze activiteiten zijn mogelijk als de bepalingen van het wetsvoorstel van kracht zijn. Het voorgestelde artikel 17c van de Elektriciteitswet 1998 betreft de afbakening van activiteiten van de netwerkbedrijven. Dit artikel is dus niet beperkend voor activiteiten van de netbeheerder, zoals het aanbieden van de slimme meter al dan niet met een dongel of andere Wi-Fi-functionaliteit. Ook had met dit artikel het project Energiekoplopers in Heerhugowaard plaats kunnen vinden. In dit project wordt onderzocht hoe een slim energiesysteem met behulp van slimme apparaten vraag en aanbod optimaal met elkaar in balans kan brengen. Alliander is een van de initiatiefnemers van dit project en verzorgt daar de distributie van gas en elektriciteit, terwijl marktpartijen de energie, IT-architectuur en het (energiebesparings)advies leveren aan de huishoudens. Dit sluit aan bij de taakafbakening in het wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom kunstmatige belemmeringen voor de energietransitie worden opgeworpen. De taakafbakening is nodig om de energietransitie verder te brengen, waarbij iedere partij vanuit zijn rol bijdraagt. Kortheidshalve wordt verwezen naar de inleiding van deze nota.

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen waarom er niet voor gekozen is het faciliteren van de energietransitie en energiebesparing expliciet als taken op te nemen voor netbeheerders. Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op de vergelijkbare vragen van de leden van de D66-fractie in paragraaf 3 en 5.2.

De leden vroegen in het verlengde van de vorige vraag of het opnemen van deze taken voor netbeheerders noodzakelijk is om toekomstgerichte keuzes te maken voor capaciteitsuitbreiding en vervangingsinvesteringen in het net. Het is niet noodzakelijk deze taken aan netbeheerders toe te kennen. De wet legt hen als taak op zo efficiënt mogelijk de transporttaak uit te voeren. Zij houden rekening met de energietransitie, energiebesparing en vraagsturing bij het opstellen van toekomstgerichte keuzes voor capaciteitsuitbreiding en vervangingsinvesteringen. Deze keuzes dienen zij op grond van de bepalingen in het wetsvoorstel op te nemen in het investeringsplan, dat openbaar geconsulteerd wordt en getoetst wordt door ACM en indien het investeringsplan van de landelijk netbeheerder is, door de Minister van Economische Zaken. Netbeheerders moeten in de toekomst ook tariefruimte krijgen om bijvoorbeeld flexibiliteit via de markt in te kopen. Maar tegelijkertijd moeten afnemers verzekerd blijven van hun elektriciteitsvoorziening. Dit vraagt om maatwerk om steeds te komen tot de maatschappelijk meest kostenefficiënte uitkomst. Het is wenselijk hiervoor een afwegingskader te ontwikkelen dat rekening houdt met de effecten van een keus voor de inzet van flexibiliteit of netverzwaring. Binnen de Overlegtafel Energievoorziening wordt door vertegenwoordigers van onder andere netbeheerders, energiegebruikers, energiebedrijven, de toezichthouder en het ministerie op korte termijn gestart met het ontwerpen van zo’n afwegingskader, dat later tot een wijziging van het regulerend kader kan leiden.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen of er een voorkeur bestaat voor flexibiliteitsdiensten boven capaciteitsverzwaring. Er bestaat geen voorkeur voor een bepaalde technische variant. Uitgangspunt is te kiezen voor een maatschappelijk kostenefficiënte oplossing. Voor het antwoord wordt verder verwezen naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de fractie van de VVD over de inkoop van systeemdiensten.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen wat de meest effectieve manier is om ervoor te zorgen dat flexibiliteitsdiensten van de grond komen. Voor de goede orde zij opgemerkt dat flexibiliteitsdiensten al bestaan. Verschillende grootverbruikers en producenten zijn in staat om op verzoek van TenneT te reageren op overschotten of tekorten op de elektriciteitsmarkt. Dit gebeurt voornamelijk op de verschillende balanceringsmarkten. Om ook andere aangeslotenen toegang tot flexibiliteitsmarkten te geven is het essentieel dat er voldoende slimme, op kwartierbasis uit te lezen, meters geplaatst zijn en dat de daarbij horende ICT-infrastructuur op orde is. Daaraan wordt tot 2019 hard gewerkt door netbeheerders. Flexibiliteit kan door verschillende marktpartijen aan verschillende vragende partijen geleverd worden. Niet alleen TenneT vraagt om flexibiliteit, maar programmaverantwoordelijken zullen in de toekomst ook vaker behoefte aan flexibiliteit hebben om hun portfolio te optimaliseren. Daarnaast zullen regionale netbeheerders flexibiliteit willen inzetten om regionale congestie te voorkomen en netverzwaring al dan niet tijdelijk uit te kunnen stellen. Deze flexibiliteit kan door leveranciers, producenten, afnemers, eigenaren van opslag en prosumenten geleverd worden. Maar ook nieuwe marktrollen ontstaan, bijvoorbeeld die van aggregatoren die de flexibiliteit van meerdere kleinere afnemers of producenten kunnen bundelen. Binnen de Overlegtafel Energievoorziening wordt gewerkt aan het opstellen van een gemeenschappelijk kader voor het ontsluiten van de verschillende vormen van flexibiliteit. Daarnaast heeft de Europese Commissie in het zogenoemde winterpakket voorstellen gedaan die ook bijdragen aan het verder ontsluiten van flexibiliteit. Of flexibiliteitsdiensten op grote schaal van de grond komen zal in belangrijke mate afhangen van de economische waarde die hieraan zal worden toegekend. Naar verwachting zal deze waarde door de groei van intermitterende bronnen en de verdere elektrificatie van de energievoorziening verder toenemen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen of de inkoop van flexibiliteit door netbeheerders door middel van aanbesteding dient plaats te vinden. Flexibiliteit dient in de markt te worden ingekocht. Hiervoor zijn verschillende vormen denkbaar. De huidige balanceringsmarkt is er een van, maar ook is het denkbaar dat flexibiliteitsproducten op andere markten verhandeld zullen worden. Ook openbare aanbestedingen zijn denkbaar.

8. Uitkomsten consultatie

De leden van de VVD-fractie vroegen of in navolging tot vragen in de consultatieronde de geldstromen binnen een netbeheerder en netwerkbedrijf voldoende transparant zijn. Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op een goed vergelijkbare vraag van de leden van de SP-fractie in paragraaf 5.9.

De leden van de SP-fractie informeerden welke vijf reacties van de internetconsultaties niet openbaar mochten worden gemaakt en waarom niet. Op de website internetconsultatie.nl kunnen respondenten te kennen geven dat hun reactie niet openbaar gemaakt wordt. Dit betekent dat deze reacties op dezelfde wijze als openbare reacties op hun merites beoordeeld worden en gebruikt worden om het wetsvoorstel verder te verbeteren. Het betekent ook dat in de publicatie van de consultatieresultaten op deze reacties niet ingegaan kan worden. Omdat de respondenten prijs stellen op het vertrouwelijk behandelen van hun reacties zijn deze reacties niet opgenomen of nader omschreven in deze nota die immers openbaar wordt.

Dezelfde leden vroegen hoe de uitkomsten van de Energiedialoog door zullen klinken in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. Kortheidshalve wordt verwezen naar de beantwoording van vragen aan het begin van deze nota van de leden van de VVD-fractie en van de fractie van ChristenUnie over de relatie met de Energieagenda.

De leden van de SP-fractie vroegen of een op de energietransitie gerichte herziening van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet om parallelle maatregelen in de warmtewetgeving vraagt, omdat de Energieagenda een recht op warmte met afweging van de verschillende opties noemt. Het voorliggende wetsvoorstel bevat maatregelen die in STROOM zijn opgenomen. De warmtewetgeving behoort hier niet toe. Parallelle maatregelen in de regels over warmtenetten en de integrale afweging van verschillende netwerken om te voorzien in warmte zijn een gecompliceerd nieuw vraagstuk. Zo moet besloten worden over wie welke bevoegdheden krijgt en hoe kosten verdeeld worden. De uitvoering van de Energieagenda is gestart en daarbij worden ook maatregelen voor warmte betrokken.

De leden van de SP-fractie vroegen wie in de toekomst netten voor ruwe gassen (niet zijnde gas in de zin van de Gaswet) en warmte dienen te beheren. Het beheer van netwerken en leidingen voor ruw biogas is een ongereguleerde activiteit en kan daarom door geïnteresseerde private partijen uitgevoerd worden. Hierbij dienen zij zich te houden aan andere regels dan die in de Gaswet, onder andere ter borging van veiligheid en milieu. Er is een toename in de diversiteit van de gassen die in aanmerking komen voor transport via de netten van de netbeheerders. Na het Gronings gas is hoogcalorisch aardgas uit de kleine velden toegevoegd. Hierna begon de invoeding van groen gas en LNG. Inmiddels wordt er nagedacht over meer waterstofgas en syngas in de netten, mede omdat waterstof uit hernieuwbare energie kan worden gemaakt. De gassamenstelling moet veilig blijven voor de verbruikers van gas. Dit betekent dat al het ingevoede gas binnen voldoende nauwe marges moet blijven van een aantal technische parameters, zoals de Wobbe-index en ontbrandingssnelheid. Het transport van gassen die hier niet aan voldoen behoort niet tot de taken van de netbeheerders.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

Onderdeel A

De leden van de VVD-fractie lazen in onderdeel A dat de netbeheerder beoordeelt of er sprake is van een studentencomplex en vroegen waar de eigenaren van deze complexen terecht kunnen met bezwaar als er hier onenigheid over ontstaat. Als de eigenaar en de netbeheerder samen niet tot een oplossing komen, kan de eigenaar een klacht indienen bij ACM. In artikel 51 van de Elektriciteitswet 1998 is bepaald dat iedere partij die een geschil heeft met een netbeheerder over de wijze waarop de netbeheerder zijn taken en bevoegdheden op grond van de Elektriciteitswet 1998 uitvoert, een klacht bij ACM kan indienen. Tegen de beslissing op de klacht kan beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Het indienen van een klacht is overigens niet verplicht als een partij een ander rechtsmiddel wil toepassen.

Artikel XVIII

De leden van de PvdA-fractie vroegen of alle artikelen van dit wetsvoorstel op verschillende momenten in werking kunnen treden via koninklijk besluit en waarom in de toelichting slechts van één moment wordt gesproken en niet van verschillende momenten. Artikel XVIII biedt de mogelijkheid om de verschillende artikelen, en onderdelen, van dit wetsvoorstel op verschillende momenten in werking te kunnen laten treden bij koninklijk besluit. In de memorie van toelichting wordt hierover ook opgemerkt dat voor de verschillende onderdelen van deze wet verschillende data van inwerkingtreding kunnen worden vastgesteld. Vervolgens wordt aangegeven dat dit wenselijk is, omdat hierdoor rekening gehouden kan worden met bepaalde noodzakelijke wijzigingen in de praktijk. Als voorbeeld hiervan worden de bepalingen inzake de tariefregulering genoemd, waarvoor het wenselijk is deze op 1 januari van een kalenderjaar in werking te laten treden. Voor de overige bepalingen van het wetsvoorstel zal afzonderlijk bezien moeten worden op welk moment zij het beste in werking kunnen treden, waarbij het uitgangspunt zal zijn dat het wetsvoorstel op het eerst volgende vaste verandermoment in werking zal treden en slechts voor afzonderlijke bepalingen hiervan afgeweken zal worden wanneer hiertoe een noodzaak bestaat.

III. Tabel Europeesrechtelijke context artikelen wetsvoorstel

De leden van de SP-fractie vroegen waarom het advies van de Raad van State niet is overgenomen om het Europeesrechtelijk kader uiteen te zetten en in een zelfstandige toelichting in te gaan op deze aspecten. Het Europeesrechtelijke kader, dat bestaat uit onder meer richtlijn 2009/72 (derde Elektriciteitsrichtlijn) en richtlijn 2009/73 (derde Gasrichtlijn) is geïmplementeerd bij Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (implementatie van richtlijnen en verordeningen op het gebied van elektriciteit en gas). In de memorie van toelichting bij dat wetsvoorstel zijn transponeringstabellen opgenomen die aangeven op welke wijze deze richtlijnen zijn geïmplementeerd (Kamerstukken II 2010/11, 32 814, nr. 3). De artikelen die met het voorliggende wetsvoorstel worden gewijzigd hebben slechts beperkt een relatie met deze richtlijnen. In het nader rapport is aangeven dat om die reden geen afzonderlijke paragraaf met het Europeesrechtelijke kader is opgenomen.

De leden van de SP-fractie vroegen waarom er is gekozen voor een kale tabel zonder toelichting daarop. In de tabel die in de memorie van toelichting is opgenomen is per voorgestelde wijziging aangegeven of er een relatie met de richtlijn is. Ter verduidelijking is per voorgestelde wijziging een korte duiding van het onderwerp gegeven.

De leden van de SP-fractie vroegen of per gewijzigde bepaling kan worden aangegeven wat het Europeesrechtelijk kader is en wanneer betreffende bepaling expliciet geen relatie heeft met Europese richtlijnen. In de tabel is per artikel aangegeven wat de relatie met de richtlijnen is door het betreffende artikel van de betreffende richtlijn te vermelden. Als er geen relatie met de richtlijnen is, is dat aangeven door middel van een streepje.

Tot slot vroegen deze leden hoe het staat met de derde Elektriciteitsrichtlijn en of die op enige wijze – op onderdelen – betrokken is. Zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven zijn in de tabel verwijzingen naar de relevante artikelen van de derde Elektriciteitsrichtlijn en de derde Gasrichtlijn opgenomen.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Bijlage Tabel met een vergelijking van het voorliggend wetsvoorstel en wetsvoorstel STROOM.

De leden van de D66-fractie vroegen om een transformatietabel tussen het oude wetsvoorstel STROOM en het voorliggende wetsvoorstel, waaruit duidelijk blijkt welke artikelen met elkaar overeen komen en welke artikelen van elkaar verschillen, alsook het verschil daartussen kort te motiveren.

In onderstaande tabellen wordt het wetsvoorstel vergeleken met het wetsvoorstel STROOM. Zoals in de tabellen is aangegeven komen veel artikelen met elkaar overeen. In de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet verschillen de definities soms met de definities uit het wetsvoorstel STROOM waardoor de artikelen niet woordelijk overeenkomen. Een voorbeeld hiervan is netbeheerder (voorliggend wetsvoorstel) en systeembeheerder (wetsvoorstel STROOM). Indien hiervan sprake is, wordt in de vergelijking de kwalificatie «bepalingen komen overeen» gebruikt. Voor de vergelijking is gebruik gemaakt van Kamerstukken I, 2015–2016, 34 199, C.

Onderdeel van het wetsvoorstel (inclusief nota van wijziging)

Artikel in Elektriciteitswet 1998

Artikel in

STROOM

Vergelijking met STROOM

Onderwerp

Artikel I, onderdeel A

1,1e lid

1.1, 1e lid

Bepalingen komen grotendeels overeen. Wetsvoorstel kent ontheffing en STROOM erkenning voor gesloten distributiesysteem

Definitie gesloten distributiesysteem

 

1, 4e lid

1.2, 5e lid

Bepalingen komen overeen

Collectieve aansluiting studentencomplex

Artikel I, onderdeel B

5b, onder a

10.8

Met dit onderdeel vervalt een verwijzing naar het kwaliteits- en capaciteitsdocument. Dit document wordt overeen-komstig STROOM vervangen door het investerings-plan. Met deze wijziging komen de bepalingen overeen.

ACM volgt elektriciteitsmarkt

Artikel I, onderdeel C

7a

5.37

De bepalingen overeen

Experimenten

Artikel I, onderdeel D,

10, 1e lid

1.1 (definitie transmissiesysteembeheerder)

Verduidelijking voor het net op zee; wegens andere opzet van STROOM was deze aanvulling niet nodig

Landelijk hoogspanningsnet

 

10, 11e lid

4.12

Bepalingen komen overeen

Eigenaar handelt als beheerder indien nog geen beheerder is aangewezen

Artikel I, onderdeel E

11a, 2e lid

Met dit onderdeel vervalt een goedkeuringsrecht dat STROOM niet kende. Met deze wijziging komen de bepalingen overeen.

Statuten netbeheerder

 

11a, 4e lid

Correctie van verwijzingen

Statuten netbeheerder

Artikel I, onderdeel F

12, 2e lid

4.2

Bepalingen komen grotendeels overeen. In STROOM werd verwezen naar hoofdstukken 4 en 5, in wetsvoorstel naar specifieke bepalingen.

Instemmen met aanwijzen regionale netbeheerders

Artikel I, onderdeel G

13, 2e lid

10.15, 2e lid

Bepalingen komen grotendeels overeen. In STROOM werd verwezen naar hoofdstukken 4 en 5, in wetsvoorstel naar specifieke bepalingen.

Voorzieningen indien netbeheerder niet voldoet

Artikel I, onderdeel H

15, 1e lid

4.4, 1e lid

Bepalingen komen grotendeels overeen. Grens in wetsvoorstel is maximaal 500 aangeslotenen, in STROOM 1.000.

Criteria gesloten distributienet

 

15, 7e lid

4.4, 5e lid

Bepalingen komen verder grotendeels overeen. Wetsvoorstel kent ontheffing en STROOM erkenning voor gesloten distributiesysteem

Ontheffing voor aan te leggen gesloten distributienet

Artikel I, onderdeel I

15a, 2e lid

Verduidelijking voor het net op zee; wegens andere opzet had STROOM geen aparte bepaling voor de netbeheerder van het net op zee.

Taken netbeheerder van het net op zee

Artikel I, onderdeel J

16, 1e lid, onder p

In STROOM geen taak voor netbeheerder om meetinrichting aan grootverbruikers ter beschikking te stellen. Met de wijziging komen de bepalingen overeen.

Ter beschikking stellen meetinrichting

 

16, 2e lid

4.15

Inhoud artikel 16, 2e lid, verplaatst naar artikel18. Bepalingen komen overeen.

Monopolie netbeheerder

 

16, 4e en 5e lid

5.4, 3e en 4e lid

Bepalingen komen overeen

Enkelvoudige storingsreserve

Artikel I, onderdeel K

16Aa

Dit artikel vervalt omdat regulering van taken anders wordt vormgegeven. STROOM kende deze bepaling niet.

Afbakening taken netbeheerder

Artikel I, onderdeel L

16a, 1e lid

Dit lid vervalt omdat regulering van taken anders wordt vormgegeven. STROOM kende deze bepaling niet.

Afbakening taken netbeheerder

Artikel I, onderdeel M

16e, 3e lid

5.6

Bepalingen komen overeen

Ontwikkelkader wind op zee

Artikel I, onderdeel N

17

4.11

Bepalingen komen overeen

Afbakening taken netbeheerder

Artikel I, onderdeel O

17a

5.34

Bepalingen komen overeen

Tijdelijke taken

Artikel I, onderdeel P

17b

4.13

Bepalingen komen overeen

Verbod verbonden groepsmaatschappijen te bevoordelen

Artikel I. onderdeel P

17c

4.14

Artikel 17c, 2e lid, onder i (schakelen van installaties) is een verduidelijking t.o.v. STROOM.

Verder komen de bepalingen overeen.

Toegestane werkzaamheden verbonden groepsmaatschappijen

Artikel I, onderdeel Q

18

4.15

Bepalingen komen grotendeels overeen

Werkzaamheden anderen dan de netbeheerder

Artikel I, onderdeel R

19

5.11

In artikel 19, 3e lid, is de delegatie-grondslag nader uitgewerkt. Bepalingen komen verder overeen.

Kwaliteitsborgings-systeem

Artikel I, onderdeel S

19a

Dit artikel vervalt omdat kwaliteits-borging in artikel 19 wordt vorm-gegeven. STROOM kende deze bepaling niet.

Kwaliteitsindicato-ren

Artikel I, onderdeel Sa

19b, 3e lid

10.12

Inhoud van artikel 19b, 3e lid, komt overeen met het huidige artikel 17a, 4e lid. Omdat dat artikel vervalt is de inhoud verplaatst.

In STROOM viel dit onder de algemene informatieplicht van artikel 10.12

Overzicht financiële middelen verstrekken aan ACM

Artikel I, onderdeel T

20e

Dit artikel vervalt omdat alle investeringen in het investeringsplan worden opgenomen. STROOM kende deze bepaling niet.

Bijzondere investeringen

Artikel I, onderdeel U

21

5.5

In artikel 21, 8e lid, is niet opgenomen dat niet-significante wijzigingen aan ACM gemeld moeten worden. Voor het overige komen de

bepalingen overeen.

Investeringsplan

Artikel I, onderdeel V

22

10.15, 1e lid

Bepalingen komen overeen

Handelen conform investeringsplan

Artikel I, onderdeel W

22a

5.7

Vergelijkbaar. Bepalingen zijn in artikel 22a nader uitgewerkt ter uitvoering van motie Dik-Faber.

Verplaatsen en verkabelen delen van netten

Artikel I, onderdeel Wa

30b en 30c

6.2

Strekking is hetzelfde. STROOM kende ook aparte tarieven of vergoedingen. Door andere opzet in STROOM van tariefregulering zijn twee nieuwe artikelen nodig.

Tarieven voor experimenten en tijdelijke taken

Artikel I, onderdeel X

31, 9e lid

9.1

Correctie verwijzingen

Codes

 

31, 12e en 13e lid

5.4, 3e lid

Overeenkomstig STROOM zijn bepalingen over storingsreserve geen onderdeel van codes maar van de wet

storingsreserve

Artikel I, onderdeel Y

39

1.1, 2e lid, 5.35, 3e lid en 10.7, 2e lid

Bepalingen zijn vergelijkbaar

Uitvoering EU-besluiten

Artikel I, onderdeel Z

40

In STROOM was tariefregulering anders vorm-gegeven en geen vergelijkbare bepaling opgenomen

Tariefregulering (schakelbepaling)

Artikel I, onderdeel Za

40b

In STROOM was tariefregulering anders vorm-gegeven en geen vergelijkbare bepaling opgenomen

Tariefregulering (schakelbepaling)

Artikel I, onderdeel AA

41

6.10

Strekking is het zelfde

Tariefregulering (methodebesluit)

Artikel I, onderdeel AB

41b

Mogelijkheid om kosten voor experimenten, tijdelijke taken en verkabelen te betrekken bij de tarievenvoorstellen voor transport- en aansluittarieven. STROOM kende alleen aparte bepaling voor tarieven of vergoedingen voor experimenten en tijdelijke taken en niet de mogelijkheid de kosten daarvan bij andere tarieven te betrekken.

Tariefregulering (tariefvoorstel)

Artikel I, onderdeel AC

41e

6.2

Tariefbesluit voor experimenten en tijdelijke taken. Strekking vergelijkbaar met STROOM.

Tariefregulering (experimenten en tijdelijke taken)

Artikel I, onderdelen AD, AE en AF

     

Verwijzingen. Deze onderdelen zijn met de nota van wijziging vervallen.

Artikel I, onderdeel AG

43, 1e lid

Geen vergelijking mogelijk

Correctie van verwijzingen

 

43, 9e lid

5.23, 7e lid, onder a

Bepalingen zijn vergelijkbaar

Jaarrekening

Artikel I, onderdeel AGa

77, 2 lid

Geen vergelijking mogelijk

Correctie van verwijzingen

Artikel I, onderdeel AH

77i

10.3

Bepalingen komen overeen

Boete bij overtreding

Artikel I, onderdeel AI, eerste subonderdeel

79, 1e lid

5.22, 4e lid

Bepalingen komen overeen

Informatie geheim houden door netbeheerder

Artikel I, onderdeel AI

79, 3e lid

5.22, 1e lid, onder c

Bepalingen komen overeen

Openbaar maken informatie door netbeheerder

Artikel I, onderdeel AJ

94

4.9

Bepalingen komen overeen

Kruisparticipaties

Artikel I, onderdeel AK

95n

Geen vergelijking mogelijk

Correctie van verwijzingen

Artikel I, onderdeel AL

96

Nieuw t.o.v. STROOM

Grondslag om bij amvb regels te stellen over laadinfrastructuur ter uitvoering van EU-rechtshandelingen.

Onderdeel van het wetsvoorstel (inclusief nota van wijziging)

Artikel in Gaswet

Artikel in

STROOM

Vergelijking met STROOM

Onderwerp

Artikel II, onderdeel A

1, 1e lid, onder am

1.1, 1e lid

Bepalingen komen grotendeels overeen. Wetsvoorstel kent ontheffing en STROOM erkenning voor gesloten distributiesysteem

Definitie gesloten distributiesysteem

 

1, 4e lid

1.2, 5e lid

Bepalingen komen overeen

Collectieve aansluiting studentencomplex

Artikel II, onderdeel B

1a, 1e lid

10.1

Bepalingen komen overeen

Toezicht en handhaving ACM

Artikel II, onderdeel C

1b

10.5

Bepalingen komen overeen

Bindende gedragslijn

Artikel II, onderdeel D

1c

10.2

Bepalingen komen overeen

Toezicht en handhaving Minister van EZ

Artikel II, onderdeel E

1d

Geen vergelijking mogelijk

Correctie van verwijzingen

Artikel II, onderdeel F

Opschrift § 1.1.b

Geen vergelijking mogelijk

Wijziging opschrift paragraaf

Artikel II, onderdeel G

1i

5.37

De bepalingen overeen

Experimenten

Artikel II, onderdeel H

2, 10e lid

4.12

Bepalingen komen overeen

Eigenaar handelt als beheerder indien nog geen beheerder is aangewezen

Artikel II, onderdeel I

2a, 1e lid

4.4, 1e lid

Bepalingen komen grotendeels overeen. Grens in wetsvoorstel is maximaal 500 aangeslotenen, in STROOM 1.000.

Criteria gesloten distributienet

 

2a, 7e lid

4.4, 5e lid

Bepalingen komen overeen. Wetsvoorstel kent ontheffing en STROOM erkenning voor gesloten distributiesysteem.

Ontheffing voor aan te leggen gesloten distributienet

Artikel II, onderdeel Ia

2b

Geen vergelijking mogelijk

Correctie van verwijzingen

Artikel II, onderdeel Ib

4, 2e lid

4.2

Bepalingen komen grotendeels overeen. In STROOM werd verwezen naar hoofdstukken 4 en 5, in wetsvoorstel naar specifieke bepalingen.

Instemmen met aanwijzen regionale netbeheerders

Artikel II, onderdeel Ic

5, 2e lid

10.15, 2e lid

Bepalingen komen grotendeels overeen. In STROOM werd verwezen naar hoofdstukken 4 en 5, in wetsvoorstel naar specifieke bepalingen.

Voorzieningen indien netbeheerder niet voldoet

Artikel II, onderdeel J

7a

5.5

In artikel 7a, 8e lid, is niet opgenomen dat niet-significante wijzigingen aan ACM gemeld moeten worden. Voor het overige komen de bepalingen overeen

Investeringsplan

Artikel II, onderdeel K

8

5.11

In artikel 19, 3e lid, is de delegatie-grondslag nader uitgewerkt. Bepalingen komen verder overeen.

Kwaliteitsborgings-systeem

Artikel II, onderdeel L

8a, 2e lid

Dit lid vervalt omdat kwaliteits-borging voortaan o.g.v. artikel 8 wordt gebaseerd.

Veiligheidsmanagementsysteem

Artikel II, onderdeel La

8b

Geen vergelijking mogelijk

Correctie van verwijzingen

Artikel II, onderdeel M

9, 1e lid

Geen vergelijking mogelijk

Correctie van verwijzingen

Artikel II, onderdeel N, eerste subonderdeel

10, 3e lid

5.10, 4e lid

In STROOM gedelegeerd naar AMvB

Inkoop netverliezen

Artikel II, onderdeel N, tweede subonderdeel

10, 6e lid

5.9, 1e, 2e, 5e en 6e lid

Bepalingen komen overeen

Aansluitplicht gas

Artikel II, onderdeel O

10Aa

4.11

Bepalingen komen overeen

Werkzaamheden netbeheerder

Artikel II, onderdeel P

10a, 1e lid, onder d

5.9, 2e en 6e lid

Bepaling verplaatst naar artikel 10, 6e lid. Daarmee komen bepalingen overeen

Grote aansluitingen

Artikel II, onderdeel Q

10b

5.34

Bepalingen komen overeen

Tijdelijke taken

Artikel II, onderdeel R

10c

4.13

Bepalingen komen overeen

Verbod verbonden groepsmaatschappijen te bevoordelen

Artikel II, onderdeel S

10d

4.14

Bepalingen komen overeen

Toegestane werkzaamheden verbonden groepsmaatschappijen

Artikel II, onderdeel T

10Ee

4.15

Bepalingen komen overeen

Werkzaamheden anderen dan de netbeheerder

Artikel II, onderdeel U

12a

6.3 t/m 6.6

In STROOM werd tariefregulering in wet en amvb en geregeld; in artikel 12a in de tariefstructuren die bij code worden vastgesteld

Tarievencode

Artikel II, onderdeel Ua

32, 11e lid

5.23, 7e lid, onder a

Bepalingen zijn vergelijkbaar

Jaarrekening

Artikel II, onderdeel V

35a

1.1, 2e lid, 5.35, 3e lid en 10.7, 2e lid

Bepalingen zijn vergelijkbaar

Uitvoering EU-besluiten

Artikel II, onderdeel Va

35b, 3e lid

10.12

Inhoud van artikel 35b, 3e lid, komt overeen met het huidige artikel 10c, 4e lid. Omdat dat artikel vervalt is de inhoud verplaatst.

In STROOM viel dit onder de algemene informatieplicht van artikel 10.12

Overzicht financiële middelen verstrekken aan ACM

Artikel II, onderdeel W

37, 1e lid

5.22, 4e lid

Bepalingen komen overeen

Informatie geheim houden door netbeheerder

 

37, 4e lid

5.22, 1e lid, onder c

Bepalingen komen overeen

Openbaar maken informatie door netbeheerder

Artikel II, onderdeel X

39f

Dit artikel vervalt omdat alle investeringen in het investeringsplan worden opgenomen. STROOM kende deze bepaling niet.

Bijzondere investeringen

Artikel II, onderdeel Y

52c

Geen vergelijking mogelijk

Correctie van verwijzingen

Artikel II, onderdeel Z

55

Artikel 55 vervalt; een vergelijkbare bepaling was niet opgenomen in STROOM.

Langjarig Groningerplafond

Artikel II, onderdeel AA

56

Geen vergelijking mogelijk

Correctie van verwijzingen

Artikel II, onderdeel AB

57

10.2 en 10.4, 2e lid

Artikel 57 vervalt. Inhoud verplaatst naar de artikel 1a-1c die bepalingen komen overeen

Last onder dwangsom Minister

Artikel II, onderdeel AC

60ac

10.1 en 10.4, 1e lid

Bepalingen komen overeen

Last onder dwangsom ACM

Artikel II, onderdeel AD

60ad

Geen vergelijking mogelijk

Correctie van verwijzingen

Artikel II, onderdeel AE

66f

8.2

Aansluitpunt vervalt; aansluitpunt was geen onderdeel van STROOM en daarmee worden de bepalingen gelijk

Keuzevrijheid van leverancier

Artikel II, onderdeel AF

66i, 2e lid

2.10

Bepalingen komen overeen

Garanties van oorsprong

Artikel II, onderdeel AG

80

In STROOM was tariefregulering anders vorm-gegeven en geen vergelijkbare bepaling opgenomen

Tariefregulering (schakelbepaling)

Artikel II, onderdeel AGa

80b

In STROOM was tariefregulering anders vorm-gegeven en geen vergelijkbare bepaling opgenomen

Tariefregulering (schakelbeplaing)

Artikel II, onderdeel AH

81b

Mogelijkheid om kosten voor experimenten en tijdelijke taken te betrekken bij de tarievenvoorstellen voor transport- en aansluittarieven. STROOM kende alleen een aparte bepaling voor tarieven of vergoedingen voor experimenten en tijdelijke taken en niet de mogelijkheid de kosten daarvan bij de andere tarieven te betrekken.

Tariefregulering (tariefvoorstel)

Artikel II, onderdeel AI

81c, 1e lid

6.13

In artikel 81c, 1e lid, vervalt aansluitpunt. Dat begrip was in STROOM niet opgenomen.

Tariefregulering (tariefbesluit)

Artikel II, onderdeel AJ

82

6.6

Strekking is hetzelfde. STROOM kende aparte bepaling voor tariefregulering GTS. Daar wordt bij aangesloten, maar omdat de tariefregulering in de Gaswet anders is vormgegeven kan de bepaling uit STROOM niet ongewijzigd worden overgenomen.

Tariefregulering GTS

Artikel II, onderdeel AJa

82a en 82b

6.2

Tariefbesluit voor experimenten en tijdelijke taken. Strekking vergelijkbaar met STROOM.

Tariefregulering (experimenten en tijdelijke taken)

Artikel II, onderdeel AK

85a

4.8

Bepalingen zijn vergelijkbaar

privatiseringsverbod

Artikel II, onderdeel AL

85b

4.9

Bepalingen zijn vergelijkbaar

kruisparticipaties

Onderdeel van het wetsvoorstel (inclusief nota van wijziging)

Artikel in

STROOM

Vergelijking met STROOM

Onderwerp

Artikel III

Nieuw t.o.v. STROOM. Hangt samen met artikel I, onderdeel AL.

Wijziging wet Implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie.

Artikel IV

12.25

Bepalingen komen overeen.

Overgangsrecht voor experimenten elektriciteit

Artikel V

12.20, 1e lid, onder a, en 2e lid

Bepalingen komen overeen.

Overgangsrecht gesloten distributiesystemen

Artikel VI

12.24

Artikel VI, eerste lid, komt overeen met STROOM. Het tweede geeft expliciet overgangsrecht voor transformatoren.

Overgangsrecht meetinrichtingen en trasformatoren.

Artikel VII

12.22

Bepalingen komen gedeeltelijk overeen; was in STROOM beperkt tot bedrijfsvoering.

Overgangsrecht voor activiteiten netwerkbedrijven elektriciteit

Artikel VIII

12.23, 2e lid

Bepalingen komen overeen

Overgangsrecht activiteiten netwerkbedrijven elektriciteit (drinkwater-bedrijven)

Artikel VIIIa

Was niet in STROOM opgenomen

Overgangsrecht voor de duur van één jaar voor bepaalde activiteiten netwerkbedrijven elektriciteit

Artikel IX

12.27, 2e lid

Bepalingen komen overeen

Overgangsrecht kosten bijzondere uitbreidingsinvesteringen elektriciteit

Artikel X

12.27, 3e lid

Bepalingen komen overeen

Overgangsrecht voor reeds gemaakte kosten voor verkabelen

Artikel XI

12.15

Bepalingen komen overeen

Overgangsrecht aansluitpunt

Artikel XIII

12.20, eerste lid, onder b, en 2e lid

Bepalingen komen overeen

Overgangsrecht gesloten distributiesystemen

Artikel XIV

12.22

Bepalingen komen gedeeltelijk overeen; was in STROOM beperkt tot bedrijfsvoering.

Overgangsrecht voor activiteiten netwerkbedrijven gas

Artikel XIVa

Was niet in STROOM opgenomen

Overgangsrecht voor de duur van één jaar voor bepaalde activiteiten netwerkbedrijven gas

Artikel XV

12.23, 2e lid

Bepalingen komen overeen

Overgangsrecht activiteiten netwerkbedrijven gas (drinkwater-bedrijven)

Artikel XVI

12.27, 2e lid

Bepalingen komen overeen.

Overgangsrecht kosten bijzondere uitbreidingsinvesteringen gas

Artikel XVII

12.14, 1e lid

Bepalingen komen overeen.

Overgangsrecht toepasselijk recht bij bezwaar en beroep.

Artikel XVIII

12.36

Bepalingen komen gedeeltelijk overeen. In STROOM was voorzien in de mogelijkheid van inwerkingtreding zonder referendum. Artikel XVIII kent die mogelijkheid niet.

Inwerkingtredingsbepaling