Gepubliceerd: 24 januari 2017
Indiener(s): Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA)
Onderwerpen: arbeidsvoorwaarden bestuur parlement werk
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34626-5.html
ID: 34626-5

Nr. 5 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 25 januari 2017

Ik dank de leden van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken voor hun verslag naar aanleiding van dit wetsvoorstel. De leden van de PvdA-fractie en de leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggend wetsvoorstel. De leden van de SP-fractie hebben van het voorstel kennis genomen. De door deze leden gestelde vragen geven mij de gelegenheid een aantal aspecten van de inhoud van dit voorstel verder te verduidelijken. Ik hoop dat dit voorstel, zeker gelet op het technische karakter ervan, na deze beantwoording spoedig verder door de Tweede Kamer zal kunnen worden behandeld.

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre nu een grondslag ontbreekt in de Wet schadeloosstelling leden van de Tweede Kamer voor de terbeschikkingstelling van ICT-middelen aan Kamerleden plus abonnementen die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het ambt. Voorts vragen deze leden of de nieuw voorgestelde grondslag een verruiming betekent van ter beschikking gestelde ICT-voorzieningen of abonnementen. Ook willen zij weten of het enkel aan de griffier is om te beoordelen of de ter beschikking gestelde zaken noodzakelijk zijn. Tot slot willen deze leden weten wat de rol is van de belastinginspecteur bij de beoordeling van deze noodzakelijkheid.

In de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer ontbreekt nu nog een grondslag voor het ter beschikking stellen van informatie- en communicatiemiddelen, alsmede de daarbij behorende abonnementen, die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het ambt. Voor de uitoefening van het Kamerlidmaatschap zijn zaken als een mobiele telefoon en computerapparatuur niet meer weg te denken. Met de grondslag is geen verruiming van de ICT-voorzieningen en abonnementen beoogd. De verstrekte voorzieningen moeten, wil dat verstrekken geen gevolgen hebben voor de belastingheffing, daarbij voldoen aan het fiscale noodzakelijkheidscriterium. Dit gaat uit van de algemeen geldende gedachte dat het verstrekken, vergoeden of ter beschikking stellen van zaken waarvan de werkgever het nodig vindt, dat de desbetreffende werknemers die in hun functie gebruiken, geheel buiten het loonbegrip blijven. Tweede Kamerleden verrichten hun werkzaamheden buiten dienstbetrekking en hebben strikt genomen dan ook geen werkgever. Omdat zij naar keuze toch onder de toepassing van de loonbelasting kunnen vallen, vervult de griffier voor deze wetstoepassing die werkgeversrol.

In de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2015 (Kamerstukken II 2014/15, 34 002, nr. 3, pag. 22) is uiteengezet dat het oordeel van de inhoudingsplichtige over de noodzakelijkheid van een voorziening het vertrekpunt is. Waar het om gaat is dat de inhoudingsplichtige zich in redelijkheid op het standpunt moet kunnen stellen dat de voorziening zonder meer nodig is voor de behoorlijke vervulling van de functie en dus overtuigend gericht is op een optimale bedrijfsvoering. Die verantwoordelijkheid houdt onder meer in dat de inhoudingsplichtige per functionaris, of per groep functionarissen die vergelijkbare werkzaamheden verrichten, moet kunnen verantwoorden waarom een voorziening noodzakelijk is.

Er zijn diverse indicatoren die erop (kunnen) wijzen dat wordt voldaan aan het vereiste dat het ICT-middel noodzakelijk is voor de behoorlijke vervulling van de functie. Het ligt bijvoorbeeld voor de hand dat de voorziening in ieder geval daadwerkelijk bij de uitoefening van de functie wordt gebruikt. De omvang of de intensiteit van dat gebruik is indicatief, maar op zichzelf beschouwd niet doorslaggevend. Een andere indicator is dat het de inhoudingsplichtige is die bepaalt welk gereedschap of welk ICT-middel wordt aangeschaft of aan welke randvoorwaarden het gereedschap of het middel moet voldoen.

In eerste instantie is het oordeel over de noodzakelijkheid dus aan de inhoudingsplichtige. Mocht er desalniettemin sprake zijn van gerede twijfel over de bedrijfsmatige afwegingen bij een vergoeding of verstrekking door een inhoudingsplichtige, dan ligt het vervolgens op de weg van de inspecteur om aannemelijk te maken dat de voorziening met een oogmerk van bevoordeling/beloning van de functionaris is gegeven. De bewijslast ligt dus bij de inspecteur om aan te tonen dat een ICT-middel niet voldoet aan het noodzakelijkheidscriterium.

De leden van de SP-fractie lezen dat het doorgeven van nevenfuncties van Kamerleden vereenvoudigd wordt en dat dit nu nog slechts na afloop van het kalenderjaar moet. Deze leden vroegen zich af of zij het goed begrijpen dat dit alleen geldt voor het doorgeven van de neveninkomsten aan de belastingdienst en dat dit dus geen betrekking heeft op de kamerregisters voor nevenfuncties?

In artikel 5, eerste lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer is bepaald dat de Kamerleden hun nevenfuncties én de inkomsten uit hun nevenfuncties openbaar maken. Zij leggen uiterlijk op 1 april na het kalenderjaar waarin de nevenfuncties zijn vervuld en de inkomsten zijn genoten een opgave ter inzage bij de griffie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Het wetsvoorstel wijzigt deze verplichting niet.

Het voorgestelde artikel 4 ziet uitsluitend op de verrekening van de inkomsten uit de eventuele nevenfuncties, niet op de openbaarmaking van die nevenfuncties. Met dit voorstel wordt de procedure van het aanmelden van genoemde neveninkomsten vereenvoudigd. In plaats van de procedure waarin eerst een inschatting vooraf moest worden gemaakt van de neveninkomsten en een voorlopige verrekening moest plaatsvinden, en tot slot een definitieve opgave na een jaar met mogelijk een herberekening, wordt nu een procedure voorgesteld waarbij de Kamerleden nog maar eenmaal de neveninkomsten hoeven door te geven. De voorgestelde procedure is conform aan die van de decentrale ambtsdragers.

De leden van de SP-fractie vragen voorts waarom de regering niet heeft gekozen voor een verlaging van de schadeloosstelling voor Kamerleden nu de regering toch heeft besloten deze wet te herzien.

Het wetsvoorstel heeft -zoals ook uit het opschrift blijkt – een technisch karakter in verband met een aantal dringend noodzakelijke rechtspositionele aanpassingen en wijzigingen op het gebied van het nabestaandenpensioen.

Gezien de noodzaak om de nu voorgestelde technische onderwerpen op korte termijn te regelen en gelet op het vereiste van een gekwalificeerde meerderheid voor aanvaarding van dit wetsvoorstel, heb ik ernaar gestreefd deze technische aangelegenheden niet met inhoudelijke onderwerpen te belasten.

Het wetsvoorstel betreft onder meer voorzieningen voor politieke ambtsdragers met een structurele functionele beperking. De leden van de CDA-fractie vragen hoe het voorliggende wetsvoorstel zich verhoudt tot het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Zij vragen waarom deze voorstellen niet al opgenomen zijn in de wet Uitvoering van het op 13 december 2006 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Kamerstukken II 2013/14, nr. 33 990).

In artikel 63 van de Grondwet is bepaald dat geldelijke voorzieningen ten behoeve van leden en gewezen leden van de Staten-Generaal en van hun nabestaanden bij de wet worden geregeld. De Kamers kunnen een voorstel van wet ter zake alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen. In het geval de voorzieningen voor leden van de Staten-Generaal met een structurele functionele beperking zouden zijn opgenomen in het wetsvoorstel Uitvoering van het op 13 december 2006 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, zou voor het gehele voorstel van wet een dergelijke gekwalificeerde meerderheid noodzakelijk zijn geweest, ook voor die onderdelen waarvoor een gewone meerderheid toereikend is. Om deze reden zijn de voorzieningen voor leden van de Staten-Generaal met een structurele functionele beperking niet in genoemd wetsvoorstel opgenomen, maar in een separate wijziging van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer en de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk