Vastgesteld 16 december 2016
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 8 december 2016 voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Bij brief van 15 december 2016 zijn ze door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Bosman
De adjunct-griffier van de commissie, Van der Linden
1
Wat betekent binnen ons pensioenstelsel een generatie-effect van 0,5% in absolute euro's? En een generatie-effect van 1%?
Generatie-effecten zijn een middel om in kaart te brengen in hoeverre pensioenhervormingen tot waardeoverdracht tussen generaties leiden. De standaardmaatstaf die het Centraal Planbureau daarbij hanteert meet het effect op de marktwaarde van de ontvangen uitkeringen, daarbij rekening houdend met zowel de verwachte hoogte als de onzekerheid van de pensioenuitkering.
De vraag die wordt gesteld is relevant in het kader van besluitvorming over een eventuele verlenging van de hersteltermijn. Ik zal uw Kamer daar in januari over informeren en daarbij ook ingaan op de generatie-effecten.
2
Wat betekent het voor de gemiddelde beleidsdekkingsgraad van onze pensioenfondsen als er een bodem in de rekenrente wordt gelegd van 2%? En een bodem van 4%?
Indien er wordt gerekend met een hogere rekenrente, zal de omvang van de verplichtingen afnemen. De gemiddelde beleidsdekkingsgraad zal daardoor stijgen. Als vuistregel hierbij geldt dat een toename van de rente met 1%-punt een effect op de dekkingsgraad heeft van 13%-punt.
3
Wat is het generatie-effect bij onze pensioenfondsen als er een bodem in de rekenrente wordt gelegd van 2%? En een bodem van 4%?
Ik beschik op dit moment niet over de informatie om deze vraag gedetailleerd te beantwoorden. Ik zal met het Centraal Planbureau overleggen of het mogelijk is hier meer inzicht in te bieden. In algemene zin geldt dat het verhogen van de rekenrente ertoe leidt dat een deel van het pensioenvermogen dat nu is gereserveerd voor de financiering van het toekomstige pensioen van jongeren op de korte termijn gebruikt kan worden voor de indexatie van het pensioen van oudere deelnemers. Als deze hogere rekenrente zich in de toekomst niet (volledig) blijkt te realiseren, staan de toekomstige gepensioneerden die over bijvoorbeeld dertig jaar aan hun pensioen toe zijn met lege handen, terwijl zij wel jarenlang premies hebben betaald. Ik vind het dan ook niet wenselijk om de rekenrente te verhogen.
4
Kunt u nader inzicht geven in de totale uitgaven en de mutaties voor de begroting SZW 2016 die direct het gevolg zijn van de verhoogde asielinstroom?
Mutaties in de eerste en tweede suppletoire SZW-begroting die direct het gevolg zijn van de verhoogde asielinstroom, zijn:
Participatiebudget |
€ 140 mln |
(bestemd voor 2016 en 2017) |
---|---|---|
Screening capaciteiten |
€ 4 mln |
(gemeenten dragen ook € 4 mln bij) |
Voorfinanciering bijstand |
€ 85 mln |
(kasschuif, betalen gemeenten later terug) |
Maatschappelijke begeleiding |
€ 19 mln |
(hoger volume en ophoging prijs van € 1.000 naar € 2.370) |
Voorinburgering |
€ 25 mln |
(hoger volume en ophoging prijs van € 1.400 naar € 2.000) |
Leningen inburgering |
€ 52 mln |
(hoger volume en hogere gemiddelde prijs) |
Daarnaast dient de bevolkingsprognose van het CBS, waarin rekening wordt gehouden met asielinstroom, als basis voor de ramingen van kindregelingen. Het precieze aandeel van hogere asielinstroom in de uitgaven aan kindregelingen is niet apart berekend.
5
Welk deel van de onderuitputting op het budget voor Inburgering en integratie heeft te maken met de lager dan verwachte asielinstroom in 2016?
Het budget Programma Inburgering en Integratie wordt ingezet voor uitgaven in het kader van lopende contracten rondom ontwikkeling en beheer van inburgeringsexamens binnen- en buitenland, voor de restitutieregeling inburgeraars en compensatie van leveranciers n.a.v. de uitspraak van het Europese Hof van Justitie inzake de Wet Inburgering Buitenland, onderzoekskosten en uitgaven rondom integratieprogramma’s zoals radicalisering, ESS, taal en zelfbeschikking.
De oorzaak van de onderuitputting van circa € 6,7 miljoen op dit budget is niet de lager dan verwachte asielinstroom, maar de vertraging van een aantal aanbestedingen.
6
Hoe bent u van plan het financieringstekort dat de dalende boeteontvangsten veroorzaken, op te vangen?
Bij tweede suppletoire begroting worden verschillende bijstellingen gedaan op de SZW-begroting, op zowel de uitgaven (– € 67,348 mln.) als de ontvangsten (– € 26,364). De bijstelling van de boeteontvangsten (– € 4,000 mln.) maakt daar deel van uit.
7
Bent u van plan te investeren in de inspectie om de nu dalende boeteontvangsten uiteindelijk weer te laten stijgen?
De Inspectie maakt gebruik van een brede mix van interventies met als doel om een zo groot mogelijk maatschappelijk effect te bereiken. Het uitvoeren van een inspectie en het opleggen van een boete is niet de enige wijze waarop de Inspectie haar werkzaamheden uitvoert. Voorlichting en andere vormen van preventie zijn ook belangrijk voor het borgen van veilig, gezond en eerlijk werk en bestaanszekerheid voor iedereen. De Inspectie richt zich steeds meer op die maatschappelijke effecten en het zichtbaar maken daarvan. In het jaarverslag 2015 is bijvoorbeeld voor een aantal meerjarige programma’s het effect benoemd. Een uitdagend leerproces dat de Inspectie voortzet door in het jaarplan per programma de beoogde effecten en resultaten te benoemen. De inzet van onze mensen en middelen stemt de Inspectie daarop af. Aantallen inspecties, opgelegde boetes, rechercheonderzoeken en onderzoeksrapporten blijven belangrijk, maar zijn geen doel op zich.
8
Kunt u een nadere onderbouwing geven van de stijging van de gemiddelde uitkering en het volume betreffende de Wajong?
Op basis van de oktobernota zijn de uitgaven aan de Wajong bijgesteld. Op basis van realisatiecijfers blijkt de gemiddelde uitkering hoger dan eerder geraamd en is daarom met ongeveer 40 euro naar boven bijgesteld. Daarnaast zijn de instroomcijfers met ongeveer 300 naar boven bijgesteld en de uitstroomcijfers met ongeveer 600 naar beneden bijgesteld. Daardoor is het aantal mensen dat een Wajong-uitkering ontvangt iets hoger dan eerder geraamd. In totaal leiden deze effecten tot opwaartse bijstelling van circa 20 miljoen euro.