Gepubliceerd: 15 december 2016
Indiener(s): Pieter Duisenberg (VVD)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34620-IX-3.html
ID: 34620-IX-3

Nr. 3 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 15 december 2016

De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 8 december 2016 voorgelegd aan de Minister van Financiën. Bij brief van 14 december 2016 zijn ze door de Minister van Financiën beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

Adjunct-griffier van de commissie, Van Zuilen

Vraag 1

Is de mutatie bij de post «opbrengst verkoop vermogenstitels» 3,2 miljard euro zoals in de budgettaire tabel staat vermeld of 3,4 miljard euro zoals in de toelichting staat vermeld? Wat verklaart een eventueel verschil?

Antwoord op vraag 1

De budgettaire tabel is correct – de mutatie bedraagt € 3,2 mld. Per abuis is er een verkeerd cijfer opgenomen in de toelichting.

Vraag 2

Wat is de reden dat deze rentederivaten voortijdig zijn beëindigd?

Vraag 3

Heeft het voortijdig beëindigen van rentederivaten gevolgen voor het risicoprofiel van de Staat, en zo ja in welke mate?

Antwoord op vraag 2 en 3

De belangrijkste reden om rentederivaten voortijdig te beëindigen is dat dit een middel is om de looptijd van de staatsschuld te verlengen. Looptijdverlenging is een centrale doelstelling van het renterisicokader van de Staat voor de periode 2016–2019. De gemiddelde looptijd is van invloed op het renterisico dat over een langere periode in de begroting gelopen wordt. Een portefeuille met een gemiddelde looptijd van 10 jaar heeft een kleiner renterisico dan een portefeuille met een gemiddelde looptijd van 5 jaar, omdat het langer zal duren voordat een rentestijging is doorgewerkt in de rentelasten. Het voortijdige beëindigen van rentederivaten heeft de gemiddelde looptijd van de staatsschuld in 2016 met ongeveer een half jaar verlengd.

Door het voortijdig beëindigen van rentederivaten neemt ook de omvang van de swapportefeuille af. De omvang van de swapportefeuille, in combinatie met de aanhoudende lage rentestanden, leidt ertoe dat tegenpartijen grote sommen geld in onderpand moeten aanhouden bij de Staat. Ultimo 2015 bedroeg de omvang van het onderpand € 19,4 mld. Per 1 december heeft het onderpand een omvang van € 17,3 mld. De omvang van en fluctuaties in deze bedragen bemoeilijken het cash management van de Staat. Voortijdige beëindiging van derivaten biedt hierbij verlichting doordat de omvang van en de fluctuaties in het onderpand afnemen.

Vraag 4

Wat zijn de budgettaire consequenties in komende jaren van deze voortijdige beëindiging?

Antwoord op vraag 4

In 2016 zijn tot aan het moment van het opstellen van de 2e suppletoire begroting rentederivaten met een nominale waarde van € 8,1 mld. beëindigd. Dit heeft een eenmalige, staatsschuldverlagende ontvangst opgeleverd van € 4,7 mld. Deze ontvangst bestaat uit de contant gemaakte waarde van het rentevoordeel dat de Staat anders in de komende jaren van deze derivaten zou hebben gehad. De budgettaire consequenties voor de komende jaren bestaan uit twee delen.

Ten eerste vervallen de rentestromen die bij deze derivaten horen. Omdat derivaten uit een vast deel en uit een variabel deel bestaan, ligt het bedrag dat per jaar per saldo minder wordt ontvangen niet vast. Voor 2017 wordt een daling van de netto renteontvangsten geraamd van € 369 mln. Dit bedrag zal bij de huidige verwachting van de ontwikkeling van de rente in de jaren erna iets afnemen.

Ten tweede daalt de staatsschuld in 2016 met de eerdergenoemde € 4,7 mld. In de praktijk betekent dit dat tegenpartijen minder onderpand bij de Staat aanhouden. Omdat de rente die over het onderpand wordt vergoedmomenteel negatief is, betekent minder onderpand minder ontvangsten voor de Staat. Op langere termijn leidt een lagere staatsschuld tot een lagere financieringsbehoefte en daarmee tot lagere rentelasten voor de Nederlandse Staat.

Effect op de rentebaten (x € 1 mln.)

2017

2018

2019

2020

2021

1. rentebaten derivaten

– 369

– 369

– 360

– 352

– 336

2. rentebaten vlottende schuld

– 28

– 28

– 28

– 28

– 28

Totaal effect (- = minder baten)

– 397

– 397

– 389

– 381

– 365

Vraag 5

Heeft de Belastingdienst al een aanslag ontvangen voor een regeling vervroegd uittreden (RVU)-heffing over de betaalde vertrekregelingen? Zo ja, wanneer, en zo nee, wanneer wordt deze verwacht?

Vraag 6

Kunnen de aanslag of aanslagen voor de RVU-heffing openbaar worden gemaakt en aan de Kamer worden doen toegekomen, zoals ook eerder in het debat over de Belastingdienst is gevraagd?

Antwoord op vraag 5 en 6

De RVU-heffing die verschuldigd is op basis van het door de inspecteur ingenomen standpunt wordt periodiek, samen met de reguliere loonheffing, afgedragen aan de Belastingdienst als uitvoerder. Daar komt geen aanslag voor. In de brief over in- en uitstroom van 12 december 2016 is gemeld dat tot en met november 2016 een bedrag van € 48 miljoen is afgedragen aan RVU-heffing.

Vraag 7

Hoeveel kosten voor de reorganisatie zijn in 2016 door de Belastingdienst gemaakt en op welke begrotingspost bevinden die zich op dit moment?

Antwoord op vraag 7

De meest actuele cijfers over de kosten die samenhangen met de vertrekregeling zijn opgenomen in de bovenvermelde brief van de Staatssecretaris van Financiën, nr. PM, blz. PM. De kosten voor de reorganisatie worden geboekt op artikel 1 Hoofdstuk IX.

Vraag 8

Kan meer toelichting worden gegeven op de reden van de verlaging van de DNB-garantie inzake het IMF?

Antwoord op vraag 8

In de zomer van 2016 is besloten om de (garantie)standen van artikel 4 tweemaal per jaar te actualiseren, te weten bij de 1e suppletoire begroting op basis van de wisselkoersen per 1 maart en bij de slotwet op basis van de wisselkoersen per 31 december 1. Op deze wijze worden op een consistente manier de wisselkoersbijstellingen verwerkt, waar voorheen meer op ad-hoc-basis een wisselkoers datum werd bepaald.

Omdat deze beslissing in de zomer van 2016 is genomen zijn de bijstellingen, die voortvloeien uit het toepassen van de wisselkoers per 1 maart 2016, eenmalig bij de 2e suppletoire begroting opgenomen. Vanaf 2017 zullen deze wisselkoersbijstellingen conform afspraak zowel in de 1e suppletoire begroting als in de slotwet worden opgenomen.