Vastgesteld 12 mei 2017
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave |
blz. |
|||
I. |
ALGEMEEN |
2 |
||
1. |
Inleiding |
2 |
||
2. |
Aanleiding en achtergrond van het wetsvoorstel |
3 |
||
3. |
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel |
5 |
||
3.1 |
Gewijzigde economische omstandigheden en tijdelijke aanpassing disconteringsvoet |
5 |
||
3.2 |
Tijdelijke buitenwerkingstelling beleidsdekkingsgraad |
6 |
||
4. |
Overwogen alternatieven |
7 |
||
5. |
Gevolgen van het wetsvoorstel |
8 |
||
5.1 |
Algemeen |
8 |
||
5.2 |
FTK en het daarmee beoogde evenwicht tussen verschillende groepen deelnemers |
9 |
||
6. |
Uitvoerings- en handhavingsaspecten |
9 |
||
7. |
Overig |
10 |
||
II |
ARTIKELSGEWIJS |
10 |
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Deze leden danken de initiatiefnemer voor zijn inzet. De leden van de VVD-fractie onderschrijven het belang van een goed functionerend pensioenstelsel. Vooralsnog zien zij de oplossing niet in een aanpassing van de disconteringsvoet, maar in het moderniseren en duurzaam houdbaar maken van ons pensioenstelsel. De leden van de VVD-fractie hebben een aantal vragen aan de initiatiefnemer.
De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel Tijdelijke wet aanpassing disconteringsvoet en hebben vooralsnog geen vragen aan de initiatiefnemer.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel Tijdelijke wet aanpassing disconteringsvoet.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het initiatiefvoorstel van het lid Van Rooijen tot tijdelijke wijziging van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met het invoeren van een maatregel tot onder meer aanpassing van de disconteringsvoet waartegen pensioenfondsen hun pensioenverplichtingen moeten berekenen. Zij feliciteren het lid Van Rooijen met zijn eerste initiatiefvoorstel.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel van het lid Van Rooijen. Zij hebben daarover enkele vragen.
De leden van de SP-fractie danken de initiatiefnemer voor de poging tot oplossing voor de ontstane problematiek als gevolg van de lage rente.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de afgelopen jaren «kwetsbaarheden van het pensioenstelsel blootgelegd» zijn. Welke kwetsbaarheden, naast de aanpassingen in de rente, kent het pensioenstelsel? Kan de initiatiefnemer een overzicht geven van de ontwikkeling van de rente sinds de jaren ’80?
De leden van de CDA-fractie zijn verheugd dat de initiatiefnemer hun mening deelt over de gevolgen van het beleid van de Europese Centrale Bank (ECB) voor de pensioensector.
Het ECB-beleid leidt tot een lagere rente dan zonder het ingrijpen, zo heeft de ECB ook zelf toegegeven. Hierdoor stijgen de kostendekkende pensioenpremies en indien een pensioenfonds geen volledige renteafdekking heeft, daalt de dekkingsgraad. De leden van de CDA-fractie delen de bezorgdheid van de initiatiefnemer over dit effect. Zij merken voor de volledigheid op dat er meer negatieve effecten zijn van het opkoopbeleid van de ECB: het verstoort de markt aanzienlijk en leidt tot bubbels op vastgoedmarkten, zeker waar er een vorm van schaarste is. Deze leden geven er dan ook de voorkeur aan dat de ECB zijn beleid aanpast. Dat betekent stoppen met het opkoopprogramma.
In onderhavig wetsvoorstel is echter niet gekozen om te proberen verbetering te bewerkstelligen als het gaat om de laag gehouden rentestand. De rentestand is voor initiatiefnemer aanleiding om maatregelen voor te stellen die de verdeling van pensioenrechten raken. Immers de uitkering van gepensioneerden wordt hoger, terwijl er niet meer geld binnenkomt bij pensioenfondsen. Kan initiatiefnemer nader motiveren waarom de langdurig lage rente aanleiding zou moeten zijn om een wijziging aan te brengen in de verdeling van pensioengelden in het voordeel van ouderen en ten koste van jongeren? Kan initiatiefnemer reageren op de vrees dat een dergelijke schuif van jong naar oud de solidariteit van het pensioenstelsel zou kunnen ondermijnen?
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer een technische toelichting kan geven op de relatie tussen het Financieel Toetsingskader (FTK) en het Quantitative Easing (QE-)programma? Zijn er volgens de initiatiefnemer nog andere relaties waarbij het QE-programma negatief effect heeft, en zo ja welke? Op basis van welke informatie heeft de initiatiefnemer de verwachting dat de rente zonder het QE-programma substantieel hoger zou zijn? Op welke andere gevolgen duidt de initiatiefnemer bij de spectaculaire daling van de rentetermijnstructuur (RTS)?
De leden van de VVD-fractie vragen op basis van welke informatie de initiatiefnemer de gerede verwachting baseert dat er bij het stoppen van het QE-programma een stijging van de rente zal optreden? En hoe hoog zal deze renteverhoging naar verwachting zijn? Verwacht de initiatiefnemer dat dit effect onmiddellijk na de beëindiging van het QE-programma merkbaar zal zijn? Zo nee, hoe lang zal het naar verwachting van de initiatiefnemer duren voordat het effect merkbaar is? Zal de voorgestelde aanpassing van de disconteringsvoet waartegen pensioenfondsen hun pensioenverplichtingen moeten berekenen en het tijdelijk buiten werking stellen van de beleidsdekkingsgraad, direct worden teruggedraaid op het moment dat het QE-beleid stopt of de maximale duur van de tijdelijke maatregel verstreken is, afhankelijk van wat er eerder plaatsvindt? Of behoudt de initiatiefnemer de mogelijkheid om de maximale duur van vijf jaar te verlengen, als het effect dan nog niet voldoende merkbaar is? Zo ja, hoe wordt de verlenging vormgegeven en wat zijn de generatie-effecten hiervan?
De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemer zijn rechtvaardiging voor de potentieel ingrijpende inbreuk op het FTK nader te onderbouwen. Mede doordat in de memorie van toelichting staat dat de impact van het QE-beleid lastig te kwantificeren is, vrezen de leden van de VVD-fractie dat dit wetsvoorstel een precedent schept voor ingrijpende aanpassingen van het FTK in de toekomst. Kan de initiatiefnemer een uitgebreide toelichting geven waarom de stelling van de Afdeling advisering van de Raad van State, waarbij er niet gesproken kan worden van uitzonderlijke economische omstandigheden, onhoudbaar is? Waar baseert de initiatiefnemer zich op? Kan de initiatiefnemer nader definiëren waarom het QE-beleid een uitzonderlijke economische situatie vormt die ingrijpen rechtvaardigt?
Kan de initiatiefnemer aangeven hoe hij de ombuigingen van € 50 miljard ziet in relatie tot een uitzonderlijke economische situatie?
Kan de initiatiefnemer een rekenkundige uitleg geven over de effecten van het QE-beleid in relatie tot de pensioenopbouw zoals geschetst in de memorie van toelichting?
Het centrale argument in dit wetsvoorstel is dat wanneer pensioenfondsen nu zware maatregelen moeten nemen zoals korten, vanwege de lage rente, terwijl de rente weer gaat stijgen bij het terugdraaien van het ECB-beleid, dat dit dan vanuit langetermijnperspectief onwenselijk is, zo lezen de leden van de CDA-fractie. Deze leden begrijpen deze redenering, maar de lage rente veroorzaakt niet tijdelijke schade aan het pensioenstelsel, maar permanente schade. Immers een pensioenfonds dat vandaag in obligaties belegt, kan alleen maar een tienjarige obligatie kopen tegen 0% rente. Er is geen andere keuze. Het gevolg is dat er tien jaar lang te weinig rendement gemaakt wordt door de fondsen. Kan de initiatiefnemer hierop reageren?
De leden van de CDA-fractie lezen: «De huidige staatsobligatiemarkt in de eurozone kent een omvang van ongeveer € 6.000 miljard. De ECB heeft de afgelopen 2 jaar voor ongeveer € 1.400 miljard aan obligaties opgekocht.» Zou de initiatiefnemer de precieze cijfers over de omvang van de staatsschuld en het opkoopprogramma kunnen onderbouwen en kunnen aangeven hoeveel schuld de ECB van welk land gekocht heeft?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de huidige ouderen benadeeld worden omdat jongeren te weinig premie betalen. Kan de initiatiefnemer de volgende zaken op een rij kunnen zetten voor 1995, 2005 en 2017 voor een werknemer:
− Wat was de spilleeftijd in een gemiddelde pensioenregeling?
− Wat was het opbouwpercentage en wat het eindloon of middelloon?
− Wat was de gemiddelde premie over de pensioengrondslag?
Nu dit op een rij staat, kan de initiatiefnemer aangeven of mensen nu of 20 jaar geleden meer premie betaalden, eerder met pensioen mochten en een hoger opbouwpercentage kregen? Volgt hieruit ook een conclusie voor de intergenerationele solidariteit, zo vragen de leden van de CDA-fractie aan de initiatiefnemer.
De leden van de D66-fractie lezen dat het doel van het initiatiefvoorstel niet is om indexeren mogelijk te maken, maar om kortingen te voorkomen. De 50PLUS-fractie heeft zich altijd ingezet om indexeren mogelijk te maken. Kan de initiatiefnemer uitleggen hoe tot dit nieuwe inzicht is gekomen?
De leden van de D66-fractie vragen de initiatiefnemer te reflecteren op de samenhang tussen rendement en risico. De initiatiefnemer wil immers door een bodem te leggen in de Ultimate Forward Rate (UFR) de marktwaardering verder loslaten. Eén van de argumenten die de initiatiefnemer hiervoor gebruikt is de veronderstelling dat in de komende jaren het rendement van pensioenfondsen hoger zal liggen dan de UFR. Hoe verhoudt het voorstel om de marktwaardering los te laten zich tot de nominale zekerheid die het huidige pensioencontract kent? Wat vindt de initiatiefnemer van de suggestie om de dure nominale zekerheid die het huidige stelsel kent (en waar we nu mee geconfronteerd worden) op een zorgvuldige manier om te zetten naar persoonlijke pensioenvermogens, waarbij sneller geïndexeerd kan worden door het ontbreken van de noodzaak om grote buffers aan te houden om de pensioenzekerheid te vergroten? Onderkent de initiatiefnemer dat bij het hogere rendement dat hij schetst op aandelen, vastgoed en andere beleggingen ook een hoger risicoprofiel hoort dan bij het lagere rendement op obligaties? Kan de initiatiefnemer aangeven wat voor financieel toetsingskader hij passend vindt bij een stelsel gebaseerd op een nominale toezegging? Klopt het dat daarbij een grote mate van zekerheid hoort?
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen over de borging van het intergenerationele evenwicht in het voorliggende voorstel. Kan de initiatiefnemer kwantificeren wat er gebeurt als het rendement van pensioenfondsen langdurig lager ligt dan de bodem in de UFR van 2% die hij voorstelt? Op aandelen, onroerend goed, directe deelnemingen en andere financiële producten is ook negatief rendement mogelijk. Wat is het effect als het pensioenfonds een negatief rendement behaalt, terwijl er een bodem is gelegd van 2%?
De leden van de D66-fractie lezen dat de initiatiefnemer hoopt dat een (zoals hij het noemt) «uitzonderlijke economische situatie» zoals in de afgelopen jaren zich niet meer voordoet. Kan de initiatiefnemer meer bieden ter onderbouwing dan hoop?
De leden van de D66-fractie lezen dat de initiatiefnemer het binnen het huidige pensioencontract heeft over de verschuiving van kapitaal tussen generaties. Is de initiatiefnemer van mening dat we het pensioen zouden moeten toerekenen in bezit, en niet langer in een aanspraak? Sorteert de initiatiefnemer hiermee voor op persoonlijk pensioenvermogen in persoonlijke potten?
Het initiatiefwetsvoorstel spreekt van een tijdelijke afwijking van de marktwaardering in geval van gewijzigde economische omstandigheden en een tijdelijke buitenwerkingstelling van de beleidsdekkingsgraad. De leden van de VVD-fractie hebben hierover de volgende vragen:
− Wat is een tijdelijke afwijking? Hoe lang duurt deze periode en wat zijn de randvoorwaarden om aan een tijdelijke afwijking te voldoen? Biedt het voorliggende voorstel ruimte om deze periode te verlengen? Zo ja, onder welke voorwaarden is verlenging volgens de initiatiefnemer gerechtvaardigd? Wat zijn de randvoorwaarden om deze periode in te stellen en op te heffen?
− Wat zijn gewijzigde economische omstandigheden? Aan welke voorwaarden moet worden voldaan om een gewijzigde economische omstandigheid te zijn?
− In de memorie van toelichting wordt verband gelegd met QE-programma, maar zijn er meer bijzondere economische omstandigheden te bedenken die vragen om een tijdelijke afwijking? Zo ja, welke en hoe worden deze in de wet geborgd?
− Wat is een tijdelijke buitenwerkingstelling? Hoe lang duurt een tijdelijke buitenwerkingstelling? Biedt het voorliggende voorstel ruimte om deze periode te verlengen? Wat zijn de randvoorwaarden om deze in te stellen en op te heffen?
− Zijn de tijdelijke afwijking van de marktwaardering en de tijdelijke buitenwerkingstelling van de beleidsdekkingsgraad aan elkaar gekoppeld of kunnen deze maatregelen ook los van elkaar worden ingesteld en/of worden opgeheven?
Kan de initiatiefnemer een uitgebreide toelichting geven op de verhouding tussen een te hanteren rekenrente en het verwacht rendement? Kan de initiatiefnemer daar bijzondere aandacht schenken aan de relatie van verwacht rendement en de verplichtingen? Hoe verhouden deze zich tot elkaar, is de vraag van de leden van VVD-fractie.
Wat betekent meer stabiliteit voor de hoogte van de pensioenen?
De initiatiefnemer pleit niet voor een vaste rekenrente maar een tijdelijke bodem van maximaal 5 jaar. Hoe gaat de initiatiefnemer om met een situatie als naast het QE-programma andere factoren de rente omlaag brengen? De initiatiefnemer waarschuwt namelijk terecht dat een te hoge rekenrente riskant kan zijn. Hoe wordt dit geborgd? In de memorie van toelichting lezen de leden van de VVD-fractie dat «het wetsvoorstel beoogt een tijdelijke maatregel van kracht te laten zijn zolang de ECB aan monetaire verruiming voldoet». Hoe verhoudt dit zich tot de maximale duur van de tijdelijke maatregel die is vastgesteld op vijf jaar? Wordt de tijdelijke maatregel na vijf jaar opgeheven, ongeacht de economische omstandigheden, het beleid van de ECB of de rentestand op dat moment?
De leden van de SP-fractie vragen of de initiatiefnemer de tijdelijkheid van maximaal 5 jaar alleen ingevoegd heeft vanwege het commentaar van de Afdeling advisering van de Raad van State of zijn er nog andere redenen. Zo ja, kan de initiatiefnemer al de redenen benoemen?
De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemer waarom hij gekozen heeft voor een grens van 2%? Hoe verhoudt de minimumrente van 2% zich tot de effecten van het ECB-beleid op de marktrente? Welke fondsen zullen direct uit de gevarenzone van korten zijn door een rente van 2% en welke fondsen zullen door de rente van 2% kunnen indexeren?
Verder vragen de leden van de CDA-fractie wanneer het van toepassing verklaren van de minimumrente van 2% weer eindigt op grond van de algemene maatregel van bestuur (AMvB). Is dat na afloop van de vijfjaarstermijn? Of als de marktrente boven de 2% uitstijgt? Of dient er doorlopend getoetst te worden of nog wel sprake is van de uitzonderlijke omstandigheden? Wat verstaat initiatiefnemer onder de zinsnede «wanneer de ECB stopt met haar monetaire verruiming»? Is dat wanneer de ECB € 0 miljard per maand koopt, € 20 miljard, of wanneer het stelsel van centrale banken geen staatsschuld op de balans meer heeft staan?
Initiatiefnemer omschrijft de minimumrente van 2% nog steeds als prudent. Heeft initiatiefnemer daarbij ook rekening gehouden met mogelijk dalende toekomstige rendementen aangezien de marktwaarde van obligaties (die daalt als de rente stijgt) direct doorwerkt in de rendementen?
De initiatiefnemer schrijft dat met een minimumrente voldaan kan worden aan de wens van de regering met het nieuwe FTK, namelijk een minder rentegevoelig pensioenstelsel. Hoe verhoudt dit zich tot het andere hoofddoel van het (n)FTK, namelijk generationeel evenwicht?
Het valt de leden van de CDA-fractie op dat een zeer belangrijk element in het FTK verlaten wordt, namelijk marktwaardering. En die marktwaardering verlaat de initiatiefnemer slechts aan één kant van de balans, namelijk bij de verplichtingen. Bij de bezittingen blijft de marktwaardering in stand. Het prijsopdrijvende effect blijft zo in stand aan de bezittingenkant, maar aan de verplichtingenkant niet. Kan de initiatiefnemer hierop reageren?
Veel pensioenfondsen dekken nu een deel van het renterisico af via derivaten. Wat gebeurt er met de waardering van derivaten, zoals swaps, onder dit voorstel?
De leden van de D66-fractie lezen dat de initiatiefnemer meent dat er sprake is van gewijzigde economische omstandigheden die ingrijpen noodzakelijk maken. Waarom heeft de initiatiefnemer er niet voor gekozen om de regering aan te sporen gebruik te maken van de in de pensioenwetgeving bestaande mogelijkheid om in bepaalde omstandigheden af te wijken van de berekeningen voor het vaststellen van de technische voorzieningen (Pensioenwet, artikel 126, tweede lid, onderdeel c)?
De leden van de SP-fractie vragen of een meer fundamentele wijziging kan worden doorgevoerd wanneer alleen de mogelijkheid wordt geschept om de methode en grondslag aan te passen. Welke begrenzingen zitten op de aanvullende en meer uitvoerige voorwaarden ten aanzien van de berekening van technische voorzieningen op basis van de IORP-richtlijn? Waarom wordt niet uitgegaan van verwachte rendementen op basis van behaalde rendementen van bijvoorbeeld de afgelopen tien jaar? Ziet de initiatiefnemer deze alternatieven meer als fundamentele wijziging? Zo ja, kan de initiatiefnemer uitleggen waarom dit meer fundamenteel is?
De leden van de VVD-fractie vragen wat de gevolgen zijn van het buiten toepassing stellen van de beleidsdekkingsgraad.
De leden van de SP-fractie vragen de initiatiefnemer waarom de beleidsdekkingsgraad maar tijdelijk buiten werking wordt gesteld. Wat zijn de voor- en nadelen van het uitgaan van de actuele dekkingsgraad?
De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemer per overwogen alternatief aan te geven waarom hier niet voor gekozen is. Wat zijn de voor- en nadelen van de alternatieven ten opzichte van het voorliggende voorstel?
De leden van de D66-fractie missen onderbouwing voor het kiezen van een bodem van 2%. Kan de initiatiefnemer toelichten waarom gekozen is voor een bodem van 2% en niet voor een bodem van 3, 4, 5 of zelfs 6%? Als de initiatiefnemer toch de weg wil bewandelen om de marktwaardering los te laten, is het voor hem misschien ook acceptabel om een nog grotere gok te nemen met het pensioengeld van jongere deelnemers. Kan de initiatiefnemer toelichten waarom hij een gok wil nemen met de bodem tot 2% en geen grotere gok door bijvoorbeeld 3% als bodem te nemen zoals door hem voorgesteld in een column op de website frontbencher.nl (http://frontbencher.nl/beleid-draghi-moet-gecorrigeerd-worden d.d. 10 mei 2017) of 4% zoals is opgenomen in het verkiezingsprogramma van zijn partij 50PLUS? Is de initiatiefnemer van plan om, na dit voorstel van een bodem van 2%, in de toekomst voorstellen in te dienen om alsnog 3% of 4% als bodem te nemen? Zo ja, waarom doet hij dit niet meteen via dit voorstel? Zo nee, waarom niet? Acht de initiatiefnemer het wenselijk om onzekerheid te laten bestaan over het standpunt van 50PLUS als het gaat om één van de meest fundamentele spelregels van het huidige pensioenstelsel?
De leden van de D66-fractie onderschrijven het standpunt van het Centraal Planbureau (CPB) dat het vastzetten van de rekenrente op een bepaald percentage riskant is. Ook de initiatiefnemer geeft aan dit te onderschrijven. Kan de initiatiefnemer toelichten waarom hij een vaste rekenrente riskant vindt? Er zijn verschillende partijen die de rekenrente permanent vast willen zetten op 4%, zoals 50PLUS in haar verkiezingsprogramma schrijft. Kan de initiatiefnemer specifiek toelichten waarom een vaste rekenrente van 4% te riskant is? Is de initiatiefnemer niet bang dat het tijdelijk loslaten van de marktwaardering zoals hij voorstelt de deur openzet voor een vaste rekenrente? Immers, als tijdelijk een uitzondering kan worden gemaakt, dan kan tijdelijk ook heel lang zijn.
De leden van de D66-fractie missen in het voorstel een onderbouwing van het te nemen risico. Bij een hoger rendement hoort een hoger risico. Op welke manier borgt de initiatiefnemer in het voorstel dat het toegenomen risico terugkeert in minder zekerheid? Op welke manier stelt de initiatiefnemer voor om naar jongere deelnemers te communiceren dat hun pensioenaanspraak door een wetswijziging minder zeker wordt?
De leden van de D66-fractie lezen dat de initiatiefnemer een inconsistentie meent te hebben geconstateerd in de bepaling van de premie en het bepalen van de verplichtingen. De initiatiefnemer hamert op consistentie tussen de rente aan de debetzijde en de rente aan de creditzijde. Kan de initiatiefnemer aangeven welke andere factoren of variabelen een rol spelen bij het bepalen welke rente adequaat is bij het bepalen van de verplichtingen aan de ene kant, en de premieberekening aan de andere kant? Klopt het dat als onderdekking op basis van de UFR geconstateerd wordt, kortingen nog niet gelijk aan de orde zijn?
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de overwogen alternatieven. Kan de initiatiefnemer toelichten welk alternatief zijn voorkeur heeft na het huidige voorstel? Is de initiatiefnemer het met de leden van de SP-fractie eens dat een meer fundamentele wijziging beter zou zijn voor de geschetste problematiek? Zijn er naast snelheid nog andere redenen om niet voor een van de overwogen alternatieven te gaan?
De leden van de VVD-fractie hebben vragen over de gevolgen van het wetsvoorstel. Wat zijn de gevolgen voor de deelnemers en de gepensioneerden bij het gebruik van de speciale maatregel? De initiatiefnemer refereert aan het CPB-rapport «Effecten van bodem in rekenrente voor pensioenfondsen». Deelt de initiatiefnemer de conclusie van het CPB dat het effect van rentewijzigingen op de pensioenuitkeringen op korte termijn veelal beperkt is van omvang? Zo ja, wat is de meerwaarde van dit wetsvoorstel? Zo nee, kan de initiatiefnemer nader toelichten waarom hij deze conclusie niet deelt?
In hetzelfde rapport concludeert het CPB dat «bij invoering van een bodem in de rekenrente minder inzichtelijk is hoe een pensioenfonds er financieel voorstaat». Kan de initiatiefnemer hier nader op ingaan? Kan de initiatiefnemer toelichten hoe de transparantie van de financiële situatie van pensioenfondsen geborgd wordt in dit initiatiefvoorstel? De leden van de VVD-fractie zien transparantie als een belangrijke basis voor vertrouwen in ons pensioenstelsel. Kan de initiatiefnemer nader toelichten waarom hij verwacht dat dit wetsvoorstel bijdraagt in een hoger vertrouwen in ons pensioenstelsel? Hoe verhoudt dit zich tot de verminderde inzichtelijkheid in de financiële situatie van pensioenfondsen? Verwacht de initiatiefnemer dat het verhoogde vertrouwen in het pensioenstelsel een blijvend effect heeft, ondanks het feit dat de voorgestelde maatregel van tijdelijke aard is?
De leden van de D66-fractie lezen in het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en in de berekeningen van het CPB dat het effect van het initiatiefvoorstel óf geen soelaas biedt (als een bodem van 2% tijdelijk is) óf potentieel enorm nadelige gevolgen heeft voor jongeren. Kan de initiatiefnemer aangeven waarom een klein positief effect van ongeveer 1% op de pensioenen van gepensioneerden significant is, terwijl een ongeveer even groot nadelig effect van 1% op de pensioenen van deelnemers onder de 60 jaar door hem in PensioenPro van 31 januari 2017 werd bestempeld als «praktisch nul?»
De Initiatiefnemer schrijft dat het wetsvoorstel gunstig is voor actieve en niet-actieve deelnemers. De leden van de CDA-fractie vragen hoe de initiatiefnemer dit verklaart. Als actieve en niet-actieve deelnemers erop vooruit gaan, wie betaalt volgens initiatiefnemer dan de rekening? Of worden pensioenfondsen rijker door onderhavig wetsvoorstel?
Initiatiefnemer schrijft verder dat het wetsvoorstel bijdraagt aan een hoger vertrouwen in het pensioenstelsel. Geldt dit volgens initiatiefnemer ook voor niet-actieve deelnemers, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Welke aanwijzingen heeft initiatiefnemer hiervoor?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de initiatiefnemer aangeeft dat dit voorstel mogelijk een beperkte besparing oplevert doordat verhoging van pensioenen leidt tot lagere zorg- en huurtoeslag. Kan de initiatiefnemer aangeven hoe groot dit voordeel is? In hoeverre worden de verhogingen van de pensioenuitkeringen gecompenseerd door een lagere zorg- en/of huurtoeslag, en in hoeverre heeft het hogere pensioen dan een positief koopkracht effect voor oudere deelnemers?
De initiatiefnemer verwijst naar de rekenrente van het pensioen in eigen beheer van 4%. De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemer of bij deze vergelijking tussen de te hanteren rentepercentages bij verplichtingen van pensioenfondsen en de fiscale waardering van het pensioen in eigen beheer ook is meegenomen dat het pensioen in eigen beheer door de rente van 4% zo onhoudbaar is geworden dat deze met de Wet van 8 maart 2017 tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten tot uitfasering van het pensioen in eigen beheer en het treffen van enkele fiscale maatregelen inzake oudedagsvoorzieningen (Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen) is uitgefaseerd.
De leden van de D66-fractie lezen dat de initiatiefnemer wijst op de gestegen waarde van obligaties als gevolg van de gedaalde rente. Kan de initiatiefnemer aangeven wat de langetermijneffecten zijn van een dalende rente voor de opbrengst van obligaties voor pensioenfondsen?
De leden van de SP-fractie willen graag van de initiatiefnemer weten hoe het wetsvoorstel precies aan een hoger vertrouwen in ons pensioenstelsel bijdraagt. Kan de initiatiefnemer aangeven welke cijfers danwel bronnen ten grondslag liggen aan de bewering dat elke procentpunt verhoging van de rekenrente volgens de RTS een negatieve invloed op de dekkingsgraad heeft van gemiddeld 15 procentpunten?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben vragen over de generatie-effecten van het wetsvoorstel. Het verhogen van de rekenrente leidt ertoe dat een deel van het pensioen van jongeren, op de korte termijn gebruikt kan worden voor de indexatie van pensioenen. Dit komt ten goede van oudere werknemers, maar niet van jongere deelnemers. Het CPB geeft aan dat als de werkelijke rente echter niet op korte termijn stijgt tot boven de gekozen rekenrente, er een tekort voor toekomstige gepensioneerden resulteert.
Hoe beoordeelt de initiatiefnemer van het wetsvoorstel deze conclusie van het CPB? Is de initiatiefnemer het met de leden van de fractie van GroenLinks eens dat met zijn voorstel de onzekerheid over de pensioenen voor jongere deelnemers onnodig wordt vergroot? Vindt de initiatiefnemer dat hij speculeert op de toekomst met het verhogen van de rekenrente via deze lijn?
Heeft de initiatiefnemer gesproken met (vertegenwoordigers van) jongeren? Zo ja, wat vonden zij van dit voorstel? Wat heeft de initiatiefnemer met hun inbreng gedaan?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de initiatiefnemer om aan te geven wat de gevolgen van dit wetsvoorstel zijn voor het vermogen in de pensioenpotten. Kan de initiatiefnemer ook aangeven wat de gevolgen zijn van dit wetsvoorstel voor de hoogte van de uitkeringen van toekomstige generaties? Welke onderbouwing ligt daaraan ten grondslag?
Als uitvoerings- en handhavingsaspecten wordt een gering gevolg voor de DNB aangegeven, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Wie is verantwoordelijk voor een ordentelijke communicatie naar de deelnemers, de gepensioneerden en de slapers om mensen te informeren over de tijdelijke aanpassing? Wie monitort de ontwikkelingen op basis waarvan de tijdelijke maatregelen van kracht zijn?
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de initiatiefnemer niet uitgebreid is ingegaan op het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State waarbij zij constateren dat er onvoldoende waarborgen zijn om te voorkomen dat het met het FTK beoogde evenwicht wordt ondermijnd.
De initiatiefnemer is ingegaan op een aantal punten van het advies van Afdeling advisering van de Raad van State. Echter het advies om het initiatief te heroverwegen is niet overgenomen. Kan de initiatiefnemer uitgebreid ingaan op het nut van dit initiatiefwetsvoorstel.
De leden van de VVD-fractie lezen dat in de memorie van toelichting wordt ingegaan op de bijzondere economische omstandigheden. Deze worden gekoppeld aan het QE-programma. De voorgestelde wijziging van wet geldt voor een periode van vijf jaar. In de voorgestelde wettekst lijkt de wijziging niet gekoppeld te zijn aan het QE-programma. Kan de initiatiefnemer hierop een toelichting geven? Is deze wet louter gekoppeld aan het QE-programma? Zo nee, waarom wordt er dan gekozen voor een periode van maximaal vijf jaar?
Onderhavig wetsvoorstel regelt dat bij AMvB geregeld wordt bij welke omstandigheden er een minimumrente geldt en hoe hoog die minimumrente is. De leden van de CDA-fractie vragen aan de initiatiefnemer of hij niet bevreesd is dat de AMvB onbedoeld gebruik van de minimumrente in de hand zou kunnen werken? De AMvB kan immers vrij gemakkelijk gewijzigd worden. Hoe verhoudt dat zich tot de zorgvuldige afwegingen over het FTK en het nFTK? Ziet initiatiefnemer het gevaar dat er veelvuldig politieke of maatschappelijke druk kan ontstaan om een minimumtarief van toepassing te verklaren of om het minimumtarief te verhogen?
De fungerend voorzitter van de commissie, Bosman
De adjunct-griffier van de commissie, Haveman-Schüssel