Kamerstuk 34556-10

Nakomen toezeggingen aftrek voor uitgaven monumentenpanden en aftrek van scholingsuitgaven aan commissie van Financiën naar aanleiding van wetgevingsoverleg van 7 november 2016

Dossier: Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 met het oog op afschaffing van de aftrek van uitgaven voor monumentenpanden (Wet fiscale maatregel rijksmonumenten)

Gepubliceerd: 9 november 2016
Indiener(s): Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA)
Onderwerpen: belasting financiën
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34556-10.html
ID: 34556-10

Nr. 10 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 november 2016

Tijdens het wetgevingsoverleg van de Commissie van Financiën van 7 november jongstleden heb ik uw Kamer een aantal toezeggingen gedaan, die ik hierbij nakom.

Verzoek aan uw Kamer

Uw opmerkingen en de reacties uit het veld zijn voor het Kabinet aanleiding uw Kamer te verzoeken de behandeling van het wetsvoorstel aan te houden. Dit betekent dat in 2017 de mogelijkheid van fiscale aftrek voor het onderhoud van monumentenpanden blijft bestaan. Per saldo betekent dit in 2017 een besparingsverlies van € 25 mln. Ik zal dit bij de Voorjaarsnota in mijn begroting inpassen. Ook bestaat het risico dat dit uitstel een aanzuigende werking heeft, dat eigenaren werkzaamheden versneld uitvoeren en de derving voor de Staat hoger wordt. Tenslotte zal uitstel van de monumentenaftrek met een jaar leiden tot een incidenteel besparingsverlies in 2017 van € 0,8 mln. dat zal moeten worden ingepast in de begroting van de Belastingdienst.

Voor de scholingsuitgaven houdt dit in dat u tijdig van mij een brief ontvangt waarin de voucherregeling zodanig is uitgewerkt dat besluitvorming mogelijk is om per 2018 de fiscale aftrek scholingsuitgaven af te schaffen.

Ik gebruik de komende periode om, waar uw Commissie op aandrong, verder te werken aan de nieuwe subsidieregelingen ter vervanging van beide fiscale aftrekregelingen.

De Minister van Financiën zal conform het verzoek van uw Kamer in een separate brief nader in gaan op de kasschuif die is toegepast ten behoeve van de financiële dekking van de maatregelen uit dit deel van het Belastingpakket.

In het vervolg van de brief ga ik in op de toezeggingen nadere informatie te sturen over de fiscale aftrek voor het onderhoud aan monumentenpanden en de aftrek scholingsuitgaven.

Fiscale aftrek uitgaven voor monumentenpanden

In de bijlagen bij deze brief treft u het volgende aan over de aftrek van uitgaven voor monumentenpanden1:

  • De tekst van de onderhoudsregeling die zich richt op sober en doelmatig onderhoud en tot 1 januari 2020 loopt;

  • De tekst van de overgangsregeling die in 2017 en 2018 geldt voor eigenaren die onomkeerbare financiële verplichtingen zijn aangegaan;

  • De Leidraad subsidiabele kosten van de Sim.

De analyseresultaten van de fiscale aftrek over het jaar 2014 worden, om de privacy van belastingplichtigen te beschermen, nu bewerkt, zodanig dat het aggregatieniveau toereikend is voor openbare publicatie.

In deze brief beschrijf ik achtereenvolgens mijn suggesties voor aanpassing van de nieuwe onderhoudsregeling, de financiële consequenties van de nieuwe regelingen, inclusief en exclusief de voorgestelde aanpassingen en ga ik kort in op de herijking van het monumentenstelsel vanaf 2019.

Suggesties voor aanpassing van de onderhoudsregeling

In het wetgevingsoverleg heb ik u enkele suggesties gedaan voor aanpassing van de onderhoudsregeling zoals ik die in mijn brieven van 20 september en 10 oktober jl. heb beschreven. Ik financier deze aanpassingen door binnen het monumentenbudget tijdelijk enkele verschuivingen uit te voeren om de overgang naar een nieuw systeem te faciliteren.

 

Brieven 20 september en 10 oktober

Voorstel aanpassing

Plafond onderhoudskosten

€ 10.000 per jaar

€ 30.000 per twee jaar

Percentage subsidie

25%

35%

Drempel onderhoudskosten

€ 2.000 per jaar

€ 2.000 per twee jaar

Aantal gebruikers (schatting)

6.000

9.000

Toelichting

1) Plafond naar 15.000 euro

Door de maximale subsidiabele kosten te verhogen van € 10.000 naar € 15.000 en het mogelijk te maken om over een periode van twee jaar een aanvraag in te dienen tot maximaal € 30.000, komen ook grotere onderhoudskosten voor subsidie in aanmerking. Daardoor hoeven eigenaren een aanvraag voor groter onderhoud niet op te knippen over twee jaar.

2) Percentage naar 35%

Het percentage subsidie gaat omhoog van 25% naar 35% van de onderhoudskosten. Daarmee is hetzelfde niveau bereikt als gemiddeld bij de fiscale aftrek van de onderhoudskosten het geval is. Bij de fiscale aftrek kunnen eigenaren 80% van de gemaakte onderhoudskosten als aftrekpost opvoeren. De totale fiscale compensatie komt dan gemiddeld uit op 35%. Door het percentage op 35% van de onderhoudskosten te stellen worden eigenaren die in 2017 onderhoud uitvoeren gemiddeld hetzelfde gecompenseerd als eigenaren die in 2016 onderhoud hebben uitgevoerd.

3) Drempel naar 2 jaar

Er is in de nieuwe onderhoudsregeling een keuze voor de eigenaar om 1x per jaar een aanvraag te doen (tussen de € 2.000 en € 15.000) of om na twee jaar een aanvraag te doen over al het verrichte onderhoud in de jaren 2017 en 2018. De drempel voor die twee jaar is dan € 2.000 aan onderhoudskosten (dus eigenlijk een drempel van € 1.000 per jaar). Daarmee wordt het dus mogelijk om wel elk jaar onderhoud uit te voeren, maar het totale bedrag dat daarmee is gemoeid over de twee jaar opgeteld in de subsidieaanvraag op te nemen. Zo wordt de subsidie ook bereikbaar voor eigenaren die klein onderhoud uitvoeren. Naar verwachting worden hier 3.000 extra eigenaren mee geholpen.

De mogelijkheid om per twee jaar subsidie te krijgen heeft als voordelen voor de eigenaar:

  • een grote onderhoudsbeurt hoeft niet te worden opgeknipt over twee jaar;

  • de drempel wordt verlaagd;

  • de administratieve last wordt lager;

  • het voorstel leidt tot 50% meer gebruikers dan de regeling zoals in de brief van 10 oktober is beschreven (van 6.000 naar 9.000).

Financiële consequenties

U heeft u mij gevraagd een overzicht te geven van de financiële consequenties van het voorstel voor de overgangsregeling en de onderhoudsregeling, en van mijn suggesties voor de aanpassingen. Hieronder vindt u dit overzicht.

1. Omvang derving en bezuiniging

De fiscale derving is jaarlijks € 57 miljoen. Daarvan wordt vanaf 2017 jaarlijks € 32 miljoen aan de begroting van het Ministerie van OCW toegevoegd voor een vervangende subsidieregeling. De overige € 25 miljoen is als bezuiniging ingeboekt als bijdrage aan de rijksbrede ruilvoetproblematiek en om de OCW-begroting sluitend te maken.

2. Budgetverdeling overgangsregeling en onderhoudsregeling

Overgangsregeling

Voor de regeling met compensatie voor onomkeerbare verplichtingen in 2017 en 2018 zet ik eenmalig € 25 miljoen in, zoals ik in mijn brieven van 20 september en 10 oktober jongstleden heb geschreven. Dat bedrag is gebaseerd op de cijfers van de Belastingdienst. In 2015 en 2016 is voor circa 400 rijksmonumenten bepaald hoeveel de fiscale aftrek is op basis van de plannen. Die cijfers leiden tot € 25 miljoen die nodig is om deze groep te compenseren.

Onderhoudsregeling

Voor de nieuwe onderhoudsregeling zet ik in 2017 en 2018 € 11 miljoen per jaar in, uitgaande van een percentage subsidie van 25% en een plafond van € 10.000. Daarnaast is een storting in het NRF voorzien van eenmalig € 10 miljoen in 2017. De regeling wordt conform het Uniform Subsidiekader (USK) vorm gegeven. Er is nu een normatieve stelpost opgenomen voor de uitvoering, maar de verwachting is dat geld wordt overgehouden dat toegevoegd kan worden aan de regelingen.

Aangepast voorstel

Met de suggesties voor een aangepaste regeling tracht ik vooral het regulier onderhoud te stimuleren en ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk eigenaren sober en doelmatig onderhoud kunnen uitvoeren. Ik zou daartoe het budget voor de onderhoudsregeling kunnen verhogen door € 10 miljoen niet te storten bij het NRF, zoals ik in mijn brief van 10 oktober aangaf en door € 10 miljoen extra in te zetten vanuit de Sim gelden. Het budget voor de onomkeerbare financiële verplichtingen wijzigt niet in het aangepaste voorstel.

Voorstel brieven 20 september en 10 oktober

   

In

2017

2018

 

Budget OCW begroting

32

32

 
       

Uit

2017

2018

Totaal

Uitvoering

3

3

6

Onderhoud

11

11

22

Onomkeerbaar

12,5

12,5

25

NRF storting

5

5

10

       
 

31,5

31,5

63

       

Aanpassing

     

In

2017

2018

 

FIN

32

32

64

SIM

10

 

10

     

74

       

Uit

2017

2018

Totaal

Uitvoering

3

3

6

Onderhoud

21

21

42

Onomkeerbaar

12,5

12,5

25

NRF storting

0

0

0

       
 

36,5

36,5

73

De aanpassing kost netto € 10 miljoen meer dan voor de jaren 2017 en 2018 beschikbaar is. Dit tekort vang ik op door de middelen die in 2016 in de Sim niet zijn beschikt, beschikbaar te stellen voor de aanpassing van de regeling.

Op die manier vang ik binnen de begroting van het Ministerie van OCW (inclusief de € 32 miljoen) de aanpassing van de onderhoudsregeling op. Om meer precies te zijn; het geheel wordt opgevangen binnen de middelen die ik voor monumentenzorg beschikbaar heb. Indien het aangepaste voorstel niet wordt uitgevoerd, zal het Sim geld van € 10 miljoen voor andere doelen worden ingezet.

Dit betekent dat met het aanhouden van het voorstel tot afschaffing van de aftrek voor monumentenpanden ik niet kan garanderen dat dit bedrag ook in de toekomst beschikbaar zal zijn om de overgang naar een nieuw systeem te faciliteren.

Herijking

Tijdens het wetgevingsoverleg op 7 november is de herijking van het stelsel voor monumentenzorg aan de orde gekomen. Ik hecht eraan u te laten weten dat de ontwikkelingen in de monumentenzorg veelvuldig in de Kamer zijn besproken in de commissie OCW. In debatten in 2015 over het Brim (nu de SIM) over de toekomst van grote monumenten is door mij aangegeven dat er na een evaluatie van de Sim in 2018 gekeken moet worden naar de toekomst van het gehele stelsel. Ook is met uw Kamer gewisseld dat de restauraties die met rijksgeld nu door de provincies worden gesubsidieerd geëvalueerd worden in 2018. In het kader van de Erfgoedwet is een discussie gevoerd om de inzet van vrijwilligers te kapitaliseren om de eigenaren van monumenten hun eigen bijdrage op te kunnen laten brengen. Op allerlei manieren blijkt de financiering van monumenten aan een herziening toe te zijn. Doel is dat er één regeling komt voor het onderhoud van alle rijksmonumenten, dat er oplossingen worden gevonden voor de monumenten waar de nood hoog is (grote kerkgebouwen, monumenten in Groningen), dat we leegstand in monumenten aanpakken en dat we de monumenten gereed maken voor de toekomst door te investeren in de verduurzaming. Met de onderhoudsregeling die ik voorstel voor de woonhuizen, en die geënt is op de SIM, zet ik een eerste stap naar een duurzaam en eenduidiger stelsel voor monumentenzorg. Als op dat moment, in 2019, een derde van het beschikbare budget (de fiscale aftrek) niet inzetbaar is vanwege lopende verplichtingen, belemmert dat de hervorming van het stelsel zeer.

Scholingsuitgaven

Tijdens het wetgevingsoverleg over het Belastingpakket van d.d. 7 november jl. heb ik uw Kamer toegezegd met nadere informatie te komen over de omvorming van de fiscale aftrekpost scholingsuitgaven in een subsidieregeling voor scholingsvouchers.

In deze brief informeer ik u achtereenvolgens over:

  • De positie van de nieuwe subsidieregeling in relatie tot overige maatregelen. Daarbij ga ik ook in op de vraag van het lid Omtzigt (CDA) over de afbakening met O&O-fondsen.

  • De uitgangspunten van de nieuwe subsidieregeling, waarbij ik op verzoek van verschillende leden van uw Kamer zo concreet mogelijk ben geworden. Daar waar nog sprake is van te maken keuzes, schets ik deze. Ik geef ook een aantal voorbeelden van personen die wat mij betreft in aanmerking zouden moeten komen voor een voucher. Tevens volgt een korte toelichting op de eerste ervaringen van de regeling scholingsvouchers voor kansberoepen.

  • Een korte schets op hoofdlijnen over de uitvoeringskosten, administratieve lasten en de gevolgen voor bezwaar en beroep van de omvorming naar een subsidieregeling.

Nieuwe subsidieregeling scholingsvouchers vult lacune in het beleid voor leven lang leren in

Met de subsidieregeling scholingsvouchers beoog ik een lacune in het huidige palet aan maatregelen gericht op een leven lang leren op te vullen. Ik wil de fiscale aftrekpost scholingsuitgaven omvormen naar een regeling die sterker gericht is op het stimuleren van scholing, bij mensen die kwetsbaar zijn op de arbeidsmarkt en waarbij het maatschappelijk belang van scholing groot is (Kamerstuk 33 447, nr. 2). Kwetsbaarheid kan te maken hebben met een noodzakelijke transitie op de arbeidsmarkt, ook intersectoraal, bijvoorbeeld voor mensen die als gevolg van de automatisering in de bankensector een overstap moeten maken naar een andere sector. Dit is in lijn met het advies van de commissie Van Dijkhuizen. Met een dergelijke focus sluit ik aan bij de primaire verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers om, al dan niet via O&O-fondsen te werken aan het vergroten van duurzame inzetbaarheid. Ook intersectoraal zijn er al goede voorbeelden van O&O fondsen die samenwerken. Tegelijkertijd blijft er behoefte aan een extra scholingsimpuls, juist bij sectoren in transitie. Door meer focus te leggen op transitie en intersectorale scholing zal in mijn optiek ook niet snel sprake kunnen zijn van het door het bedrijfsleven afwentelen van voorheen private scholingsuitgaven op deze beoogde nieuwe subsidieregeling. Ik hoop hiermee de vraag van het lid Omtzigt (CDA) afdoende te hebben beantwoord.

Deze focus draagt ertoe bij dat ik naar verwachting met minder financiële middelen evenveel mensen een extra zetje kan geven tot het volgen van scholing in vergelijking tot de huidige fiscale aftrekpost. Ik voel mij daarin gesterkt door het rapport van het CPB. Het CPB laat op basis van internationaal onderzoek immers zien dat de deadweight loss van een goed vormgegeven subsidieregeling de helft lager kan zijn dan van de huidige fiscale aftrekpost: dit betekent dat met de helft van het budget ongeveer evenveel mensen als nu extra gestimuleerd kunnen worden tot het volgen van een scholing.

Een dergelijke regeling is een wenselijke aanvulling aan het totale palet aan maatregelen dat ik heb genomen om een leven lang leren te stimuleren. Zo introduceer ik per augustus 2017 een leven lang leren krediet. Met dat krediet kunnen volwassenen tegen aantrekkelijke voorwaarden lenen voor het volgen van onderwijs. De verwachting is dat 40.000 studenten tot 55 jaar daar jaarlijks een beroep op doen. En verder werk ik hard aan het flexibiliseren van het onderwijs om meer maatwerk aan volwassenen te kunnen bieden. Zo is het sinds dit schooljaar mogelijk om door de overheid erkende certificaten voor delen van opleidingen te halen in het mbo. Voorts ben ik gestart met pilots met flexibilisering van het hoger onderwijs, waarmee zo’n 500 deeltijd en duale opleidingen in het hbo veel meer flexibiliteit en maatwerk kunnen gaan bieden de komende jaren. Ook gebeurt er veel op het gebied van open en online onderwijs, waardoor de toegankelijkheid van bij- en omscholing toeneemt, denk hierbij aan MOOC’s en blended onderwijs. Daar bovenop geldt dat studenten gedurende hun gehele leven door de overheid bekostigd mbo-onderwijs kunnen volgen en aanspraak kunnen maken op het volgen van één bekostigde bachelor en master tegen betaling van het wettelijk collegegeld. En tot slot experimenteer ik met vraagfinanciering in het deeltijd hoger onderwijs en onderzoekt de commissie Sap de mogelijkheden voor vraagfinanciering in het mbo.

Uitgangspunten van de subsidieregeling scholingsvouchers

Tijdens het debat heb ik bij uw Kamer nadrukkelijk gezien dat er bezwaren zijn om in te stemmen met het afschaffen van de fiscale aftrekpost, terwijl er nog geen subsidieregeling afgerond is. Ik heb ook aangegeven dat het wenselijk was geweest als dit proces op een andere manier had kunnen verlopen. Tegelijkertijd is al heel veel wel duidelijk, onder andere op basis van ervaringen die wij in het verleden met vouchers hebben opgedaan (denk aan de regeling scholingsvouchers voor kansberoepen (zie box 1), de lerarenbeurs en de experimenten vraagfinanciering). Dat heb ik in eerdere brieven en in het debat 7 november j.l. ook geschetst.

Box 1: Eerste ervaringen met regeling scholingsvouchers voor kansberoepen

Sinds mei 2016 ondersteunt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid werkzoekende werknemers, werklozen en zelfstandigen door scholingsvouchers beschikbaar te stellen. De Tijdelijke regeling subsidie scholing richting een kansberoep loopt tot en met 31 december 2017. Door de subsidie vraaggericht in te zetten, namelijk voor scholing die opleidt richting een kansberoep, worden de kansen op een (nieuwe) baan vergroot. UWV stelt 2 maal per jaar de kansberoepenlijst vast op basis van recente arbeidsmarktinformatie2. Een kansberoep is een beroep dat een werkzoekende een meer dan gemiddelde kans op een baan biedt. Daarbij wordt gekeken naar het aantal vacatures per beroep, gerelateerd aan het aantal cv’s van werkzoekenden die aan de vacature-eisen voldoen en naar de uitstroomkansen uit de WW naar deze beroepen.

Voor deze regeling heeft de Minister van SZW in totaal € 27 miljoen beschikbaar gesteld, waarvan € 9 miljoen voor werkzoekenden uit de langdurige zorg. De waarde van de voucher is maximaal € 2.500.

Er is sprake van grote interesse in de scholingsvouchers. Sinds de openstelling van de regeling registreerde UWV bijna 9.000 aanvragen. Van de aanvragen zijn er ongeveer 3.500 afgehandeld, waarbij ruim 2.000 aanvragen zijn toegekend. Bij de toekenningen zijn vooral kansberoepen in de sectoren transport en logistiek, financieel-commercieel en ICT populair. Het gaat dan om kansberoepen zoals vrachtwagenchauffeur, marketingmedewerker/online-marketeer en programmeur ICT. De grote interesse in de scholingsvouchers geeft aan dat er bij werkzoekenden een duidelijke behoefte is aan het ondersteunen van scholing. Met deze vouchers wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan het toerusten van werkzoekenden voor de arbeidsmarkt van de toekomst. De opleidingen bieden hen beter perspectief op een beroep dat een kans biedt op een duurzame baan. Aan het einde van de looptijd van de regeling zal de regeling worden geëvalueerd.

De Minister van SZW zal u voor de begrotingsbehandeling SZW nader informeren over de voortgang van de sectorplannen en de maatregelen Doorstart naar nieuw werk (waaronder de scholingsvouchers).

De uitgangspunten zijn achtereenvolgens:

  • Net als bij de huidige regeling kansberoepen vraagt het individu de voucher digitaal aan bij DUO of UWV. De aanvraag kan zonder tussenkomst van een eventuele werkgever worden gedaan. Net als de fiscale aftrekpost komen ook werklozen, niet-uitkeringsgerechtigden en mensen met korte, flexibele contracten en ZZP’ers komen in aanmerking voor een voucher, in het laatste geval uitsluitend wanneer niet via de IB als ondernemer al scholingskosten worden afgetrokken.3

  • Net als bij de regeling kansberoepen overlegt de aanvrager

    • Een bewijs van inschrijving

    • Een bewijs van het verschuldigde bedrag of betaalde bedrag

  • Zoals het lid Omtzigt (CDA) ook vroeg, is een belangrijke uitdaging voor de regeling dat de aanvrager zich daadwerkelijk bevindt in een sector die in transitie is. Daartoe is een aantal mogelijkheden, waarbij ik na consultatie van het veld in overleg met uw Kamer uiteindelijk een keuze zal maken. Ik kom daar in het slot van de brief nog even op terug. Om de doelgroep nader af te bakenen is een aantal mogelijkheden denkbaar (ook combinaties zijn mogelijk), waar vanzelfsprekend voor- en nadelen mee samenhangen:

    • Een mogelijkheid is om een relatief groot deel van het budget te oormerken voor lager- en middelbaar opgeleiden. Alle lager- en middelbaaropgeleiden komen dan in aanmerking voor een voucher, onder de veronderstelling dat deze groep meer kwetsbaar is voor transities. Mede naar aanleiding van vragen van het lid De Vries (VVD) geef ik aan dat bijkomend voordeel van deze mogelijkheid kan zijn dat werkenden voordat zij daadwerkelijk in transitie zijn naar een andere baan, ook voor een voucher in aanmerking kunnen komen.

    • Een tweede mogelijkheid is om alleen scholing gericht op kansberoepen in aanmerking te laten komen voor een voucher, ongeacht de sector waarin de aanvrager werkzaam is. Ook bij deze mogelijkheid geldt dat werkenden alvorens daadwerkelijk in transitie te zijn in aanmerking kunnen komen voor een voucher.

    • Een derde mogelijkheid is om de eis te stellen dat de aanvrager zich bij het UWV registreert als werkzoekende (dat kan ook als je een baan hebt) en zijn of haar CV op werk.nl plaatst.

  • Net als bij de huidige regeling kansberoepen is de maximale subsidie € 2.500. Voor scholing van minder dan € 2.500 is derhalve geen eigen bijdrage vereist. Het CPB laat zien dat gemiddeld genomen nu ongeveer € 1.700 wordt opgevoerd bij de fiscale aftrekpost voor scholingsuitgaven (waarvan dus maximaal de helft bij een inkomen in de hoogste belastingschijf wordt gesubsidieerd).

  • Aanvragers van meerjarige opleidingen krijgen gedurende de nominale studieduur elk jaar een voucher.

  • Net als bij de huidige regeling kansberoepen ligt het voor de hand de voucher te betalen aan het individu. Het voordeel van het individu is dat dan ook eventueel studiemateriaal vergoed kan worden. Dit kan voor de doelgroep belangrijk zijn om te scholen. Met de beoogde uitvoerders wordt nog verkend of er redenen te geven zijn om de voucher toch uit te betalen aan de instelling die de scholing verzorgt. Een voordeel kan zijn dat de uitvoerder met minder partijen een subsidierelatie hoeft te onderhouden. Bij de huidige experimenten vraagfinanciering is hiervoor gekozen.

  • Net als bij de huidige regeling kansberoepen geldt dat als een individu de kosten niet kan voorfinancieren, de mogelijkheid bestaat om een subsidie te krijgen voor nog niet-gemaakte kosten.

  • Net als de regeling kansberoepen kan de voucher worden ingezet bij door de overheid erkende opleidingen, delen van deze opleidingen en door de branche erkende opleidingen. Ook EVC komt in aanmerking voor subsidie. Na consultatie met het veld maak ik graag in overleg met u de keuze of het zinvol is een verdere beperking aan te brengen. Een mogelijkheid is bijvoorbeeld het beperken van scholing tot opleidingen gericht op kansberoepen.

  • De regeling zal meerdere tijdvakken kennen waarin aanvragers hun aanvraag voor een voucher kunnen doen. Dit zorgt ervoor dat ook bij bijvoorbeeld het begin van het schooljaar per augustus nog vouchers beschikbaar zijn. Elk tijdvak kent een wijze van toekenning op basis van het principe: wie het eerst komt, wie het eerst maalt.

  • Bij de regeling kansberoepen is de afspraak gemaakt dat het UWV binnen 8 weken een besluit neemt op een aanvraag. Bij de uitvoering van deze regeling zal gestreefd worden naar een zo kort mogelijke doorlooptijd en wordt in principe 8 weken als maximum aangehouden.

  • Het individu werkt mee aan steekproefsgewijs onderzoek.

  • Voor de groep studenten die momenteel een meerjarige opleiding volgen, geen recht meer hebben op studiefinanciering of het studievoorschot en die zich hebben ingeschreven voordat het kabinet het afschaffen van de aftrek bekend heeft gemaakt, komt er een overgangsregeling. Zij krijgen vouchers voor de nominale duur van de opleiding.

Box 2: Voorbeelden hoe de regeling kan werken

Een kapster die als ZZP-ster werkt in een kapsalon krijgt last van eczeem aan haar handen. Ze weet dat ze dit beroep niet lang meer kan uitoefenen, maar wil graag met mensen blijven werken in een dienstverlenend beroep. Ze zou graag als medewerker klantenservice willen werken, waarvoor ze de opleiding in de avonduren kan volgen. Zij moet deze opleiding zelf bekostigen. Een forse investering in haar toekomst waar een voucher goed bij zou helpen.

Een receptionist in een ziekenhuis ziet dat veel meer van zijn werk, automatisch en digitaal gebeurd. Hij heeft ook een diploma als verpleegkundige en ziet dat er vacatures zijn hiervoor, maar zijn kennis is niet meer up-to-date. Hij werkt via een uitzendbureau en deze gaat zijn opleiding niet vergoeden. Met een voucher kan hij een opleiding doen om zijn kennis weer up-to-date te brengen en solliciteren als verpleegkundige.

Een 50-jarige stratenmaker begint de nodige fysieke klachten te krijgen en komt thuis te zitten. Zijn lijf kan dit zware beroep niet meer uitoefenen. Hij heeft gehoord dat er in de procesindustrie veel banen zijn, bovendien is het fysiek minder zwaar werk. Hij zou graag daar aan de slag gaan, maar dan heeft hij een Vapro certificaat nodig. Hij kan nergens aankloppen om deze opleiding gefinancierd te krijgen, een voucher zou dus uitkomst bieden.

Een schadebehandelaar bij een verzekeraar merkt dat door digitalisering zijn werk onder druk komt te staan. Hij heeft veel affiniteit met cijfers en zou graag meer de richting van accountancy opgaan via een deeltijd hbo-opleiding. Zijn werkgever vergoedt alleen korte cursussen die over schadebehandeling gaan. Met een voucher kan hij zich omscholen naar een meer kansrijk beroep.

Uitvoeringskosten, administratieve lasten en gevolgen voor bezwaar en beroep

Het lid Omtzigt (CDA) heeft gevraagd naar een reactie op de hoofdstukken 6,7 en 8 uit het wetsvoorstel.

Uitvoeringskosten

Het afschaffen van de fiscale aftrek scholingsuitgaven betekent voor de Belastingdienst een vereenvoudiging van de uitvoering. De handhavingscapaciteit voor de inkomstenbelasting voor particulieren wordt subject- en risicogericht ingezet en wordt in beginsel niet toegerekend aan afzonderlijke aftrekposten. Het vervallen van de aftrek van scholingsuitgaven biedt ruimte om structureel de capaciteit te verlagen. Ook leidt dit tot een structurele besparing bij de BelastingTelefoon. De structurele besparing bij de Belastingdienst die direct aan het afschaffen van de fiscale aftrek scholingsuitgaven is toe te rekenen, bedraagt in totaal € 260.000. Voor de regeling scholingsvouchers is in de begroting van OCW een maximaal bedrag van € 8,4 miljoen aan uitvoeringskosten geraamd. Dit maximum van 10% is opgenomen om behoedzaamheid te betrachten. De verwachting is niet dat dit bedrag aan uitvoeringskosten ook noodzakelijk zal blijken te zijn. Op basis van de ervaringen verwacht ik dat de uitvoeringskosten lager kunnen zijn. Bij de lerarenbeurs gaat het om maximaal 5% van het totale subsidiebedrag. De huidige regeling kansberoepen kent jaarlijks gemiddeld € 1,8 miljoen aan uitvoeringskosten, waarbij moet worden aangetekend dat het een tijdelijke subsidieregeling is met ook aanloopinvesteringen die het UWV heeft moeten maken. De subsidieregeling praktijkleren, die eerder ook een fiscale aftrekpost betrof, kent uitvoeringskosten van € 2,4 miljoen, wat neerkomt op tussen 1% en 2% van het totale budget. Ik ga ervanuit dat na een zekere aanloopperiode de uitvoeringskosten maximaal 5% van het totale subsidiebedrag zullen zijn. Een en ander hangt natuurlijk ook af van de complexiteit van de regeling en het daarbij behorende overgangsrecht.

Administratieve lasten

Het afschaffen van de fiscale aftrek scholingsuitgaven draagt bij aan een reductie van de administratieve lasten met € 0,75 miljoen doordat burgers de scholingsuitgaven niet meer kunnen opvoeren. Daar staat tegenover dat jaarlijks 40.000 aanvragers voor de voucherregeling in aanmerking kunnen komen en daarvoor ook kosten maken. Het is aannemelijk dat de administratieve lasten beperkt zullen toenemen. Vooralsnog ga ik uit van een verdubbeling van de administratieve lasten (op basis van een uur tijd die een gedigitaliseerde aanvraag kost). Ook hier geldt dat een en ander af zal hangen van de complexiteit van de regeling.

Gevolgen voor bezwaar en beroep

De Raad voor de Rechtspraak verwacht van het wetsvoorstel geen toename van de werklast. Afgaande op ervaringen bij de lerarenbeurs verwacht ik dat op basis van 40.000 toegekende vouchers sprake zal zijn van 5% bezwaar en 1% beroep. Dit is gebruikelijk bij regelingen en wordt meegenomen bij de uitvoeringskosten.

Proces

Maandag 7 november jl. heb ik uw Kamer toegezegd de nieuwe regeling scholingsvouchers tijdig voor te willen leggen. Daartoe zal ik een uitvoeringstoets door de beoogde uitvoeringsinstantie laten uitvoeren, alsmede DUO en UWV vragen om een haalbaarheidsstudie op hoofdlijnen uit te voeren. Uiteraard zal ik uw Kamer over de uitkomsten van de uitvoeringstoets en haalbaarheidsstudies informeren. Bij de uitwerking van de nieuwe regeling zal ik ook betrekken:

  • de motie van de leden Bruins (CU) en Straus (VVD) over het recht op bekostigd onderwijs;

  • het SER-advies over post-initieel leren dat dit voorjaar verschijnt.

  • de aanbevelingen van commissie Sap die volgens planning 1 maart komen.

Tevens zal ik met het voorleggen van de regeling, uw Kamer informeren over de wijze waarop ik gevolg wil geven aan de motie Rog om de leeftijd voor het levenlanglerenkrediet te verhogen. Zoals ik in het debat over de onderwijsbegroting heb aangegeven, sta ik positief tegenover de motie van het lid Rog om de leeftijdsgrens van het levenlanglerenkrediet gelijk mee op te laten lopen met de verhoging van de AOW-leeftijd (Kamerstuk 34 550-VIII, nr. 23). De motie leidt echter wel tot extra kosten en uitvoeringslasten. Hierbij zal ik ingaan op de benodigde wetswijziging van de WSF 2000, de mogelijke ingangsdatum en de hoogte van de kosten inclusief uitvoeringslasten. Naar eerste inschatting bedragen de extra kosten structureel ongeveer € 4 miljoen per jaar (structureel rond 2035, de eerste jaren zijn er geen kwijtscheldingen). Deze extra kosten zullen worden gedekt uit het budget van de nieuwe regeling. Daarnaast stijgt de staatsschuld met structureel circa € 80 miljoen. Dat is het extra bedrag aan leningen dat in totaal uitstaat.

Ik hoop dat ik met bijgaande brief u zo goed mogelijk heb kunnen informeren.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker