Ontvangen 26 oktober 2016
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Aan artikel VII wordt een volzin toegevoegd, luidende: Voorts wordt voor vergoedingen die opeisbaar zijn geworden in het jaar 2015 voor de toepassing van artikel 29, zevende lid, tweede volzin, van laatstgenoemde wet het tijdstip van opeisbaarheid geacht gelegen te zijn op 1 januari 2016.
Het voorstel van wet bevat enkele bepalingen met betrekking tot de teruggaaf van btw ter zake van oninbare vorderingen. Daarbij is tevens voorzien in overgangsrecht. In een overleg over het voorstel heeft de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) erop gewezen dat dit overgangsrecht op een onderdeel aanvulling behoeft. Deze nota van wijziging voorziet in deze aanvulling.
Uitvoeringskosten Belastingdienst
Het voorstel in deze nota van wijziging is beoordeeld met de uitvoeringstoets nieuwe stijl. Voor het voorstel uit deze nota van wijziging geldt dat de Belastingdienst deze uitvoerbaar en handhaafbaar acht per de voorgestelde inwerkingtredingsdatum. De gevolgen voor de uitvoering zijn beschreven in de uitvoeringstoets die als bijlage is bijgevoegd1.
Artikel VII (overgangsbepaling)
De in artikel VII van het voorstel van wet opgenomen overgangsbepaling wordt uitgebreid met een bepaling die ertoe strekt de in artikel 29, zevende lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 voorziene correctie van voorbelasting bij de afnemer ook in de overgangsfase steeds te kunnen realiseren. Tot 1 januari 2017 vindt een dergelijke correctie plaats op het tijdstip waarop duidelijk wordt dat de vergoeding waarop de afgetrokken voorbelasting betrekking heeft, door de afnemer niet of niet geheel zal worden betaald dan wel is terugontvangen. De correctie moet echter in ieder geval plaatsvinden twee jaren nadat de vergoeding opeisbaar is geworden voor zover deze dan nog niet is betaald. Bedoelde termijn wordt in het wetsvoorstel met ingang van 1 januari 2017 verkort tot één jaar. Om te voorkomen dat er voor vergoedingen die opeisbaar zijn geworden in het jaar 2015 en die nog niet zijn betaald op 1 januari 2017 een heffingslek zou ontstaan, voorziet deze nota van wijziging erin dat in artikel VII van het onderhavige voorstel van wet wordt bepaald dat voor die vergoedingen het tijdstip van opeisbaarheid geacht wordt te zijn gelegen op 1 januari 2016.
De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes