Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2017 wenselijk is in een aantal belastingwetten en enige andere wetten wijzigingen, bijstellingen of technische reparaties aan te brengen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 3.111, derde lid, worden twee volzinnen toegevoegd, luidende: Voor de toepassing van de eerste volzin wordt onder een woning in aanbouw mede verstaan een bouwkavel ter zake waarvan concrete stappen zijn gezet voor het in gang zetten van bouwkundige werkzaamheden voor de realisatie van een eigen woning. Ingeval de bouwkundige werkzaamheden zijn gestart, wordt voor de toepassing van de tweede volzin aangenomen dat de concrete stappen, bedoeld in die volzin, in ieder geval zes maanden voor de start van de bouwkundige werkzaamheden zijn gezet.
B
Aan artikel 3.119a wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. Indien de belastingplichtige een eigen woning heeft als bedoeld in artikel 3.111, eerste lid, aanhef en onderdeel b, wordt voor de toepassing van het eerste lid als een schuld van de belastingplichtige mede aangemerkt een schuld waarvan de belastingplichtige op grond van het krachtens erfrecht verkregen recht van vruchtgebruik, recht van bewoning of recht van gebruik gehouden is de kosten en lasten te dragen.
C
In artikel 3.119aa wordt, onder vernummering van het zevende lid tot achtste lid, na het zesde lid een lid ingevoegd, luidende:
7. In afwijking van het eerste lid, eerste volzin, wordt een vervreemdingssaldo eigen woning bij vervreemding van een woning die geheel of gedeeltelijk op grond van artikel 3.111, eerste lid, aanhef en onderdeel b, als eigen woning wordt aangemerkt niet toegevoegd aan de eigenwoningreserve voor zover dit vervreemdingssaldo betrekking heeft op het deel van de woning waarop het recht van vruchtgebruik, recht van bewoning of recht van gebruik, bedoeld in dat onderdeel, is gevestigd.
D
In artikel 3.119c wordt, onder vernummering van het tiende lid tot elfde lid, na het negende lid een lid ingevoegd, luidende:
10. Indien een schuld op grond van artikel 3.119a, achtste lid, tot de eigenwoningschuld behoort, en de belastingplichtige, bedoeld in dat lid, de partner van de erflater was, blijft het aflossingsschema van de erflater voor deze schuld van toepassing.
E
In artikel 3.120a worden, onder vernummering van het derde en vierde lid tot vijfde en zesde lid, na het tweede lid twee leden ingevoegd, luidende:
3. Indien de vervreemde eigen woning, bedoeld in het tweede lid, voor de belastingplichtige een eigen woning was als bedoeld in artikel 3.111, eerste lid, aanhef en onderdeel b, wordt voor de toepassing van het tweede lid als een schuld die de belastingplichtige had mede aangemerkt een schuld waarvan de belastingplichtige op grond van het krachtens erfrecht verkregen recht van vruchtgebruik, recht van bewoning of recht van gebruik gehouden was de kosten en lasten te dragen.
4. Een schuld die op grond van het derde lid als restschuld van de belastingplichtige wordt aangemerkt, wordt voor de toepassing van dit artikel niet als restschuld aangemerkt van degene op wiens schuld het recht van vruchtgebruik, het recht van bewoning of het recht van gebruik, bedoeld in het derde lid, betrekking had.
F
Artikel 4.17a wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het vijfde lid wordt «een belang heeft» vervangen door: direct of indirect een belang heeft.
2. In het zesde lid worden de onderdelen 1° en 2° geletterd a en b.
3. Onder vernummering van het zevende tot en met negende lid tot achtste tot en met tiende lid wordt na het zesde lid een lid ingevoegd, luidende:
7. Tot het vermogen van de onderneming, bedoeld in het zesde lid, onderdeel a, wordt niet gerekend een belang in een ander lichaam.
4. In het achtste lid (nieuw) wordt «het zesde lid, onderdeel 1°» vervangen door: het zesde lid, onderdeel a.
G
In artikel 4.17c, derde lid, wordt «derde tot en met zesde lid» vervangen door: derde tot en met zevende lid.
H
In artikel 4.21, vijfde lid, wordt «aanslagen» vervangen door: belastingaanslagen.
I
Artikel 4.25 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vijfde lid wordt «de aanslag bij de vaststelling waarvan artikel 4.16, eerste lid, onderdeel h, of artikel 7.5, zevende lid, is toegepast, in geval van terugkeer van de belastingplichtige naar Nederland binnen tien jaren nadat hij is opgehouden in Nederland te wonen onderscheidenlijk artikel 7.5, zevende lid, is toegepast» vervangen door: de belastingaanslag bij de vaststelling waarvan artikel 4.16, eerste lid, onderdeel h, of artikel 7.5, zevende lid, is toegepast, in geval van terugkeer van de belastingplichtige naar Nederland voordat die belastingaanslag volledig is voldaan.
2. In het zesde lid wordt «aanslagen» vervangen door: belastingaanslagen.
J
Artikel 5.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Na het derde lid wordt, onder vernummering van het vierde tot en met zevende lid tot vijfde tot en met achtste lid, een lid ingevoegd, luidende:
4. Tot de schulden behoren niet schulden die deel uitmaken van een algemeenheid waarop een vruchtgebruik als bedoeld in het derde lid rust of is gevestigd.
2. Aan het vijfde lid (nieuw) wordt een volzin toegevoegd, luidende: De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op schulden als bedoeld in het vierde lid.
3. In het zesde lid (nieuw) wordt «Het eerste tot en met vierde lid» vervangen door: Het eerste tot en met vijfde lid.
K
Artikel 7.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het zevende lid, vierde volzin, vervalt «buiten Nederland vervulde functie van bestuurder of commissaris van een in Nederland gevestigd lichaam, alsmede de». Voorts wordt «worden steeds» vervangen door: wordt steeds.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
17. De functie van bestuurder of commissaris van een in Nederland gevestigd lichaam wordt:
a. voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, steeds geacht te zijn vervuld met behulp van een vaste inrichting in Nederland;
b. voor de toepassing van het tweede lid, onderdelen b en c, steeds geacht te zijn vervuld in Nederland.
L
In artikel 7.6, derde en vierde lid, wordt «indien artikel 26 van de Invorderingswet 1990 is toegepast» vervangen door: indien de artikelen 25 of 26 van de Invorderingswet 1990 zijn toegepast.
M
Artikel 9.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt onderdeel d, onder verlettering van onderdeel e tot onderdeel d.
2. In het achtste lid vervalt de tweede volzin.
3. Het tiende lid vervalt.
N
Artikel 10.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Indien in het voorafgaande jaar een afronding als bedoeld in de eerste of tweede volzin is toegepast, wordt bij de vervanging, bedoeld in artikel 10.3, uitgegaan van het niet-afgeronde percentage, onderscheidenlijk van het niet-afgeronde bedrag.
2. In het tweede lid wordt «de Maandstatistiek van de prijzen» vervangen door «het Statistisch Bulletin» en wordt «voor het eerst, al dan niet voorlopig,» vervangen door: voor de tweede maal.
O
Artikel 10bis.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het zevende lid wordt «de 30-jaarstermijn» vervangen door: de termijn van 30 jaar, bedoeld in artikel 10bis.10,.
2. Onder vernummering van het achtste en negende lid tot negende en tiende lid, wordt na het zevende lid een lid ingevoegd, luidende:
8. Indien de belastingplichtige de partner van de erflater was, wordt als een bestaande eigenwoningschuld als bedoeld in het eerste lid van de belastingplichtige tot uiterlijk het tijdstip waarop de termijn van 30 jaar, bedoeld in artikel 10bis.10, bij de erflater zou zijn verstreken mede aangemerkt een schuld voor een eigen woning waarvan de belastingplichtige op grond van een krachtens erfrecht verkregen recht van vruchtgebruik, recht van bewoning of recht van gebruik gehouden is de kosten en lasten te dragen en die bij de erflater een bestaande eigenwoningschuld was.
P
Artikel 10bis.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Na het tweede lid wordt, onder vernummering van het derde tot en met negende lid tot vierde tot en met tiende lid, een lid ingevoegd, luidende:
3. De in het eerste lid, onderdeel b, genoemde voorwaarde geldt mede niet indien:
a. het partnerschap van de belastingplichtige is geëindigd;
b. de belastingplichtige schuldhulpverlening wordt geboden als bedoeld in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening;
c. de belastingplichtige een eigen woning heeft vervreemd en hem op het moment direct na die vervreemding nog steeds of opnieuw een eigen woning ter beschikking staat, of
d. Onze Minister heeft vastgesteld dat de belastingplichtige financiële problemen heeft en als gevolg daarvan niet meer in staat is de lasten met betrekking tot zijn eigen woning te voldoen of die lasten naar verwachting binnen afzienbare tijd niet meer zal kunnen voldoen.
2. In het vijfde lid (nieuw) wordt «derde lid» telkens vervangen door «vierde lid». Voorts wordt een volzin toegevoegd, luidende: Indien de uitkering plaatsvindt binnen zes maanden na vervreemding van een eigen woning waarbij het bedrag van de eigenwoningschuld onmiddellijk na die vervreemding lager is dan het bedrag van de eigenwoningschuld van die woning onmiddellijk voorafgaande aan die vervreemding, wordt het in het eerste lid, in verbinding met het vierde lid, bepaalde bedrag in afwijking van de eerste volzin vervangen door het bedrag van de eigenwoningschuld van die woning voorafgaande aan die vervreemding, voor zover dat niet hoger is dan het in het eerste lid, in verbinding met het vierde lid, bepaalde bedrag.
3. In het zesde lid (nieuw) wordt «derde lid» vervangen door: vierde lid.
4. In het zevende lid (nieuw) wordt «vijfde lid» telkens vervangen door: zesde lid.
5. In het achtste lid (nieuw) wordt «in het derde lid bedoelde» vervangen door: in het vierde lid bedoelde.
Q
In artikel 10bis.7, onderdeel b, wordt «artikel 10bis.6, achtste en negende lid» vervangen door: artikel 10bis.6, negende en tiende lid.
R
In artikel 10bis.11, derde lid, wordt «artikel 10bis.6, zesde lid» vervangen door: artikel 10bis.6, zevende lid.
S
Na artikel 10a.16 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 9.2, eerste lid, onderdeel d, achtste lid en tiende lid, en de daarop gebaseerde bepalingen, zoals dat artikel en die bepalingen op 31 december 2015 luidden, zijn van overeenkomstige toepassing op geheven bronbelasting over rentebetalingen die zijn gedaan na 31 december 2015.
Indien vóór 1 januari 2017 een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is vervreemd waarbij het bedrag van de eigenwoningschuld onmiddellijk na vervreemding van die eigen woning lager was dan het bedrag van de eigenwoningschuld van die woning onmiddellijk voorafgaande aan die vervreemding, is artikel 10bis.6, vijfde lid, tweede volzin, van die wet van overeenkomstige toepassing indien de uitkering vóór 1 juli 2017 plaatsvindt.
In de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 wordt hoofdstuk 2, artikel I, als volgt gewijzigd:
A
Aan onderdeel AM worden twee leden toegevoegd, luidende:
7. In afwijking in zoverre van het eerste lid zijn de minimumtermijnen voor het jaarlijks voldoen van premies, bedoeld in artikel 26a, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals dat luidde op 31 december 2000, niet van toepassing indien:
a. het partnerschap van de belastingplichtige is geëindigd;
b. de belastingplichtige schuldhulpverlening wordt geboden als bedoeld in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening;
c. de belastingplichtige een eigen woning heeft vervreemd en hem op het moment direct na die vervreemding nog steeds of opnieuw een eigen woning ter beschikking staat, of
d. Onze Minister heeft vastgesteld dat de belastingplichtige financiële problemen heeft en hij als gevolg daarvan niet meer in staat is de lasten met betrekking tot zijn eigen woning te voldoen of die lasten naar verwachting binnen afzienbare tijd niet meer zal kunnen voldoen.
8. Het zevende lid is alleen van toepassing indien de uitkering heeft gediend als aflossing van de eigenwoningschuld, bedoeld in artikel 3.119a van de Wet inkomstenbelasting 2001.
B
Onderdeel AP wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 10bis.6, eerste en zevende lid» vervangen door: artikel 10bis.6, eerste en achtste lid.
2. In het vijfde lid wordt «artikel 10bis.6, vijfde lid» vervangen door: artikel 10bis.6, zesde lid.
De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 23, achtste lid, wordt «zonder de verminderingen als bedoeld in dat onderdeel» vervangen door: met uitzondering van eindheffingsbestanddelen als bedoeld in artikel 31 van die wet.
B
Artikel 25, tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. aannemelijk is dat ter verkrijging van de S&O-verklaring of bij het doen van de mededeling, bedoeld in artikel 24, tweede lid, gegevens of bescheiden zijn verstrekt die zodanig onjuist of onvolledig zijn dat een andere beslissing zou zijn genomen indien de juiste en volledige gegevens zouden zijn verstrekt;.
C
Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Bij overtreding van het bij of krachtens artikel 24, tweede, derde of vierde lid, bepaalde, legt Onze Minister van Economische Zaken aan de S&O-inhoudingsplichtige een bestuurlijke boete op ter hoogte van maximaal € 2.500.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Bij het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het tweede lid vindt artikel 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht geen toepassing.
De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 8e wordt een lid toegevoegd, luidende:
9. Het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, is niet van toepassing voor zover:
a. de activiteiten, bedoeld in dat onderdeel, bestaan uit het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen; en
b. die vermogensbestanddelen bij het privaatrechtelijke overheidslichaam waaraan die ter beschikking worden gesteld, worden aangewend ten behoeve van activiteiten waarvan de voordelen in aanmerking worden genomen bij het bepalen van de winst.
B
Artikel 8f wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. activiteiten verricht voor:
1°. de publiekrechtelijke rechtspersoon tot wie dat privaatrechtelijke overheidslichaam in een relatie staat als bedoeld in artikel 8e, zesde lid, of voor een ander privaatrechtelijk overheidslichaam van die publiekrechtelijke rechtspersoon; of
2°. een publiekrechtelijke rechtspersoon of een privaatrechtelijk overheidslichaam in het kader van een dienstverleningsovereenkomst, indien de voordelen uit deze activiteiten bij die publiekrechtelijke rechtspersoon of dat privaatrechtelijke overheidslichaam bij het bepalen van de winst buiten aanmerking zouden blijven indien deze activiteiten door die rechtspersoon of dat lichaam zelf zouden zijn verricht en bij die publiekrechtelijke rechtspersoon of dat privaatrechtelijke overheidslichaam sprake zou zijn van activiteiten als bedoeld in onderdeel b.
2. Na het tweede lid wordt, onder vernummering van het derde lid tot vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:
3. Het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, is niet van toepassing voor zover:
a. de activiteiten, bedoeld in dat onderdeel, bestaan uit het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen; en
b. die vermogensbestanddelen bij de publiekrechtelijke rechtspersoon of het privaatrechtelijke overheidslichaam waaraan die ter beschikking worden gesteld, worden aangewend ten behoeve van activiteiten waarvan de voordelen in aanmerking worden genomen bij het bepalen van de winst.
Voor de toepassing van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 worden mede aangemerkt als binnenlandse belastingplichtige die is onderworpen aan de vennootschapsbelasting:
a. voor de periode van 30 september 2015 tot en met 31 december 2015:
1°. SNS Holding B.V.;
2°. SNS Bank N.V.;
b. voor de periode van 1 oktober 2015 tot en met 31 december 2015: SRH N.V.;
alsmede lichamen waarin deze rechtspersonen een belang hebben en de lichamen waarvan deze rechtspersonen een bestuurder kunnen benoemen of ontslaan.
De Successiewet 1956 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 12, derde lid, onderdeel 2°, wordt «het schenkingsrecht» vervangen door: de schenkbelasting.
B
In artikel 33, onderdeel 12°, wordt «schenkingsrecht» vervangen door: schenkbelasting.
C
Aan artikel 33a wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Ingeval in de aangifte een beroep is gedaan op de vrijstelling, bedoeld in artikel 33, onderdeel 5°, onder c, of onderdeel 7°, voor een schenking als bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt de in artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vermelde termijn van drie jaren verlengd met twee jaren.
D
Artikel 35c wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het vijfde lid wordt «een belang heeft» vervangen door: direct of indirect een belang heeft.
2. Onder vernummering van het zesde tot en met achtste lid tot zevende tot en met negende lid wordt na het vijfde lid een lid ingevoegd, luidende:
6. Tot het vermogen van de onderneming, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, onder 1°, wordt niet gerekend een belang in een ander lichaam.
E
In artikel 82a, eerste lid, wordt «De verhoogde vrijstelling, bedoeld in artikel 33, onderdeel 5°, onder a» vervangen door «De verhoogde vrijstelling, bedoeld in artikel 33, onderdeel 5°, onder a en b». Voorts wordt «onder b en c» vervangen door: onder c.
In de Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt in artikel 25a, eerste en derde lid, «Artikel 25, zesde lid» vervangen door: artikel 25, zesde en zevende lid.
De Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «€ 41,78» vervangen door: € 44,49.
2. In onderdeel b wordt «€ 83,56» vervangen door: € 91,50.
B
Artikel 11d wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «€ 100,22» vervangen door: € 105,98.
2. In onderdeel b wordt «€ 141,17» vervangen door: € 149,31.
C
Artikel 71h komt te luiden:
1. Op verzoek wordt teruggaaf van accijns verleend voor motorbrandstof die geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. biobrandstof als bedoeld in artikel 2, onderdeel i, van de Richtlijn hernieuwbare energie indien die biobrandstof voldoet aan duurzaamheidscriteria als bedoeld in artikel 17 van die richtlijn, blijkend uit een audit uitgevoerd door een onafhankelijk deskundige of uit een andere wijze als bedoeld in artikel 18 van die richtlijn;
b. hernieuwbare brandstof als bedoeld in artikel 9.7.1.1 van de Wet milieubeheer waarvoor een verklaring van de verificateur hernieuwbare brandstof als bedoeld in artikel 9.7.4.4, tweede lid, van die wet is afgegeven.
2. Teruggaaf van accijns wordt slechts verleend:
a. over de hoeveelheid biobrandstof of hernieuwbare brandstof in motorbrandstof als bedoeld in het eerste lid, mits die biobrandstof of hernieuwbare brandstof een lagere energie-inhoud heeft dan de gelijkwaardige motorbrandstof waarvan het accijnstarief van toepassing is; en
b. indien 10 percent of meer van de in de motorbrandstof aanwezige energie afkomstig is van de biobrandstof of hernieuwbare brandstof, bedoeld in het eerste lid.
3. De teruggaaf van accijns bedraagt een percentage van het accijnstarief van de gelijkwaardige motorbrandstof, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a. Dit percentage is gelijk aan het verschil in energie-inhoud van de biobrandstof of hernieuwbare brandstof en die van de gelijkwaardige motorbrandstof, uitgedrukt als percentage van de energie-inhoud van de gelijkwaardige motorbrandstof.
4. Voor de vaststelling van de energie-inhoud per volume van de biobrandstof of hernieuwbare brandstof en die van de gelijkwaardige motorbrandstof wordt voor zover mogelijk uitgegaan van hetgeen hiertoe is opgenomen in bijlage III van de Richtlijn hernieuwbare energie.
5. De teruggaaf wordt verleend aan degene die de accijns ter zake van de uitslag tot verbruik verschuldigd is geworden.
6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld waaronder de teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend.
7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
D
Aan artikel 83 wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. De inspecteur kan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, gebruikmaken van de benodigde apparatuur of dieren.
In de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt in artikel 9, dertiende lid, «Richtlijn 2002/24/EEG» vervangen door: Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (PbEU 2013, L 60).
De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 22, eerste lid, onderdeel i, komt te luiden:
een mengsel als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer;.
B
In Artikel 91, eerste lid, wordt «70, eerste tot en met derde lid» vervangen door: 70, eerste tot en met derde lid, 70a, eerste lid.
De Douane- en Accijnswet BES wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2.16, tweede lid, wordt «inslag» vervangen door: in- of uitslag.
B
Artikel 2.78 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, aanhef, wordt «bij beschikking» vervangen door: beschikking.
2. Aan het vijfde lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. ingeval een bestuurlijke boete bij afzonderlijke beschikking is opgelegd: uiterlijk 10 dagen nadat de beschikking is uitgereikt bij aangetekende brief of tegen gedagtekend ontvangstbewijs.
C
In artikel 2.86 wordt na het derde lid, onder vernummering van het vierde tot en met tiende lid tot het vijfde tot en met elfde lid, een lid ingevoegd, luidende:
4. Indien de belanghebbende in zijn bezwaarschrift het verlangen daartoe te kennen geeft, wordt hij vóór de uitspraak door de inspecteur gehoord. Alle oproepingen worden gedaan op een termijn van ten minste zeven dagen.
D
In artikel 2.87, eerste lid, wordt «artikel 2.86, vierde lid» vervangen door: artikel 2.86, vijfde lid.
E
In artikel 2.119, vierde lid, wordt «derde, onderscheidenlijk vierde lid» vervangen door: tweede, onderscheidenlijk derde lid.
F
Aan artikel 3.137, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. materieel ten behoeve van het houden van rampenoefeningen.
G
In artikel 3.138, eerste lid, wordt «artikel 3.137, eerste lid, onderdelen a tot en met c» vervangen door: artikel 3.137, eerste lid, onderdelen a tot en met f.
H
In artikel 3.145, tweede lid, wordt «zes maanden» vervangen door: vijf jaren.
I
In artikel 4.23, eerste lid, onderdelen a en b, wordt «vervaardigd» vervangen door: vervaardigd of verwerkt.
De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 14 wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Indien een voorschot is verleend op de voet van artikel 16 en vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar, wordt het bedrag van de tegemoetkoming ten minste gesteld op het bedrag van het verleende voorschot.
B
In artikel 16, vijfde lid, wordt «kan het voorschot herzien» vervangen door: kan het voorschot herzien, met dien verstande dat het voorschot daarbij niet kan worden verlaagd indien op het tijdstip van de herziening ten minste vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar.
C
Artikel 38a wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. In het eerste lid (nieuw) wordt «nodig» vervangen door: noodzakelijk.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. De Belastingdienst/Toeslagen verstrekt aan de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bestuursorganen waarmee op basis van een convenant wordt samengewerkt de gegevens waarvan bij die algemene maatregel van bestuur is bepaald dat verstrekking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak van het betreffende bestuursorgaan.
De Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervallen de onderdelen e en g.
2. In het tweede lid wordt «Richtlijn 2003/48/EG en Richtlijn 2011/16/EU» vervangen door: Richtlijn 2011/16/EU.
B
Hoofdstuk IA vervalt.
C
Artikel 6a vervalt.
D
In artikel 14, vijfde lid, wordt «bedoeld in de artikelen 6a, 6b en 6c» vervangen door: bedoeld in de artikelen 6b en 6c.
E
Na artikel 34 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
1. De artikelen 2, eerste lid, onderdelen e en g, 4a tot en met 4k, 4m tot en met 4p, 6a en 14, vijfde lid, en de daarop gebaseerde bepalingen, zoals deze op 31 december 2015 luidden, zijn van overeenkomstige toepassing ter zake van rentebetalingen die vóór 1 januari 2016 hebben plaatsgevonden.
2. De artikelen 2, eerste lid, onderdeel e, 4l en 4n, zoals deze op 31 december 2015 luidden, zijn van overeenkomstige toepassing op een verzoek als bedoeld in artikel 4l in verband met rentebetalingen die zijn gedaan na 31 december 2015.
In de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit komt het in artikel III, onderdeel C, opgenomen artikel 16, achtste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen te luiden:
8. De Belastingdienst/Toeslagen kan afzien van het verlenen van een voorschot indien een aanvraag wordt ingediend door een belanghebbende die een vergrijp heeft begaan of wiens partner een vergrijp heeft begaan waarvoor hem of zijn partner een bestuurlijke boete is opgelegd op grond van deze wet of op grond van de artikelen 67cc, 67d of 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen of waarvoor hem of zijn partner een strafrechtelijke sanctie wegens een daaraan soortgelijk misdrijf is opgelegd, mits de bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie binnen een periode van vijf jaren voorafgaand aan de aanvraag onherroepelijk is geworden. Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is, kan de Belastingdienst/Toeslagen eveneens afzien van het verlenen van een voorschot indien een aanvraag wordt ingediend door een belanghebbende wiens medebewoner een vergrijp heeft begaan of een strafrechtelijke sanctie opgelegd heeft gekregen als bedoeld in de eerste volzin.
In het Belastingplan 2015 komt artikel XXXVII, achtste lid, te luiden:
8. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XV, onderdeel F, onder 3, en onderdeel Ic, in werking op een bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip, waarbij kan worden bepaald dat genoemde onderdelen van artikel XV in werking treden met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2015.
De Wet maatregelen woningmarkt 2014 II wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 3.32 wordt «artikel 10a.16» vervangen door «artikel 10a.17» en wordt «Artikel 10a.17» vervangen door: Artikel 10a.18.
B
In artikel 3.33 wordt «artikel 10a.17» vervangen door: artikel 10a.18.
In de Wet uitwerking Autobrief II vervalt artikel XXIX.
1. Onder toepassing van artikel 12 van de Wet raadgevend referendum treedt deze wet in werking met ingang van 1 januari 2017, met dien verstande dat artikel V voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2017.
2. Artikel XI, onderdeel A, werkt terug tot en met 1 juni 2015.
3. Artikel I, onderdeel L, werkt terug tot en met 15 september 2015, 15.15 uur.
4. Artikel VI, onderdeel a, werkt terug tot en met 30 september 2015.
5. Artikel VI, onderdeel b, werkt terug tot en met 1 oktober 2015.
6. Artikel I, onderdelen M en S, artikel XI, onderdeel B, en artikel XIV, onderdelen A tot en met E, werken terug tot en met 1 januari 2016.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Financiën,