Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 april 2017
Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen in de Eerste Kamer (Handelingen I 2016/17, nr. 5, items 3 en 6) en de behandeling van het Belastingplan (Handelingen II 2016/17, nr. 23, item 9) in de Tweede Kamer zijn in november 2016 twee moties aangenomen die oproepen onderzoek te doen naar de marginale druk. Naar aanleiding van een voorgestelde motie van de heer Omtzigt1 is aan de Tweede Kamer toegezegd in kaart te brengen voor welke groepen de marginale druk als gevolg van inkomstenbelasting en toeslagen meer dan 56 procent bedraagt en op welke wijze de marginale druk kan worden teruggebracht. Tevens is naar aanleiding van een motie van de heer Schalk en consorten2 toegezegd onderzoek te doen naar situaties van extreme marginale druk en naar maatregelen die de tarieven voor deze groepen normaliseren. Door middel van bijgevoegd onderzoek3 doe ik beide toezeggingen gestand.
Naar aanleiding van de toezeggingen in de Eerste en Tweede Kamer heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderzoek gedaan naar het deel van de werkenden dat in 2017 te maken heeft met een hoge marginale druk. De achtergrond van situaties met een hoge marginale druk is een stapeling van inkomensafhankelijke belastingkortingen en toeslagen die afbouwen in dit inkomenstraject.
Om de marginale druk te verlagen kan gedacht worden aan het verlagen van belastingtarieven, het verminderen van inkomensafhankelijke belastingkortingen of toeslagen of het minder steil maken van de afbouwtrajecten van dit soort regelingen. In het onderzoek zijn vijf verschillende varianten doorgerekend die de marginale druk voor werkenden met een hoge marginale druk verlagen. Het gaat om aanpassingen van de af- of opbouwtrajecten in de huurtoeslag, zorgtoeslag, arbeidskorting, algemene heffingskorting en het kindgebonden budget.
De varianten verlagen allen op enigerlei wijze de marginale druk voor werkenden met een hoge marginale druk. Het is geen uitputtende lijst met mogelijke varianten, maar de uitkomsten maken wel de keerzijde duidelijk waar iedere maatregel ter verlaging van de marginale druk mee te maken heeft. Het minder steil laten lopen of opschuiven van afbouwtrajecten naar hogere inkomens gaat gepaard met budgettaire derving. Om budgettaire derving te vermijden kan bijvoorbeeld het maximum bedrag aan toeslag of belastingkorting worden verlaagd, met negatieve inkomenseffecten voor – meestal – de lagere inkomens tot gevolg. Daarnaast zorgen dit soort maatregelen voor een verschuiving van de marginale druk naar andere groepen, waardoor bijvoorbeeld groepen met iets hogere inkomens te maken krijgen met een hogere marginale druk.
Eenvoudige oplossingen voor een hoge marginale druk bestaan niet. Spanning tussen de verschillende doelstellingen van het inkomensbeleid zal altijd blijven bestaan. Daarin moet een afweging gemaakt worden tussen arbeidsmarktprikkels, het streven naar een evenwichtige inkomensverdeling en de doelstelling van gezonde overheidsfinanciën.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher