Kamerstuk 34552-74

Verslag van een schriftelijk overleg over reactie op de motie van het lid Omtzigt over de effecten van de verschuiving in de energiebelasting tussen elektriciteit en aardgas (Kamerstuk 34302, nr. 121) en reactie op de motie van het lid Grashoff over de stadsverwarmingsregeling (Kamerstuk 34552, nr. 67)

Dossier: Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2017)

Gepubliceerd: 15 december 2016
Indiener(s): Pieter Duisenberg (VVD)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34552-74.html
ID: 34552-74

Nr. 74 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 15 december 2016

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 27 juni 2016 over reactie op de motie van het lid Omtzigt over de effecten van de verschuiving in de energiebelasting tussen elektriciteit en aardgas (Kamerstuk 34 302, nr. 121).

De vragen en opmerkingen zijn op 8 september aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 14 december zijn de vragen beantwoord waarbij er tevens een reactie wordt gegeven op de motie van het lid Grashoff over de stadsverwarmingsregeling (Kamerstuk 34 552, nr. 67).

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

De griffier van de commissie, Berck

Inleiding

Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de VVD, de SP, het CDA, D66 en GroenLinks. Hieronder beantwoord ik mede namens de Minister van Economische Zaken de gestelde vragen. Ik houd bij de beantwoording van de vragen zo veel mogelijk de volgorde van de vragen en opmerkingen aan zoals die aan mij zijn voorgelegd, met dien verstande dat gelijkluidende of in elkaars verlengde liggende vragen tezamen worden beantwoord. Voordat ik in ga op de effecten van de verschuiving in de energiebelasting tussen aardgas en elektriciteit zal ik in dit verslag ook aangeven hoe ik zal omgaan met de motie Grashoff.1

Stadsverwarmingsregeling

Op 17 november jl. is de motie Grashoff aangenomen (Handelingen II 2016/17, nr. 24, item 8) waarin de regering wordt verzocht om maatregelen te nemen zodat stadsverwarmingen bij omschakeling van gasgestookte ketels naar het gebruik van hernieuwbare bronnen niet geconfronteerd worden met een verhoging van energiebelasting. De heer Grashoff heeft vervolgens gevraagd om zo spoedig mogelijk een brief te ontvangen van het kabinet waarin wordt ingegaan op de wijze waarop deze motie zal worden uitgevoerd. Hierbij geef ik invulling aan dat verzoek. Om zich een goed beeld te vormen van de situaties die zich in de praktijk kunnen voor doen, zal het kabinet onderzoeken of en in welke gevallen stadsverwarming bij omschakeling van gasgestookte ketels naar het gebruik van hernieuwbare bronnen geconfronteerd wordt met een nadeel als gevolg van een verhoging van energiebelasting. Mocht er sprake zijn van een nadeel dan zal bekeken worden hoe dit nadeel ondervangen kan worden. Hiervoor zijn meerdere opties binnen en buiten de sfeer van de energiebelasting denkbaar. Van de verschillende opties zullen de budgettaire gevolgen en de economische efficiëntie in beeld worden gebracht. Op korte termijn zal het kabinet dit onderzoek starten met de bedoeling om de resultaten daarvan in het tweede kwartaal van 2017 gereed te hebben en naar de Tweede Kamer te sturen.

Effecten van de verschuiving in de energiebelasting tussen elektriciteit en aardgas

Alvorens de vragen te beantwoorden over de effecten van de verschuiving in de energiebelasting tussen elektriciteit en aardgas maak ik van de gelegenheid gebruik om een fout recht te zetten die helaas terecht is gekomen in de tabellen 1 en 2 die zijn opgenomen in mijn brief van 27 juni jl.2 Dit betreft de tabellen waarin de effecten van de schuif in de energiebelasting voor de sectoren buiten de industrie zijn weergegeven. Per abuis zijn de cijfers in de kolom elektriciteit een regel versprongen. Onderstaand zijn de tabellen weergegeven met de juiste cijfers. De fout in de tabellen beïnvloedt het beeld van de gevolgen van de schuif voor met name de sector groot- en detailhandel en de sector vervoer en opslag en in mindere mate die van enkele andere sectoren. De fout heeft echter geen invloed op de totale lasteneffecten voor de sectoren buiten de industrie als geheel. De gecorrigeerde tabellen brengen ook geen verandering van het algemene beeld van de gevolgen van de schuif in de energiebelasting noch in de conclusies die in de brief daarover worden getrokken.

Tabel 1 financiële gevolgen schuif energiebelasting per sector buiten industrie

Gevolgen voor sectoren buiten industrie (lasten in € miljoen)

aardgas

elektriciteit

saldo

Winning en distributie van water, afval, afvalwaterbeheer

1

– 1

1

Bouwnijverheid

5

– 4

1

Groot- en detailhandel, reparatie van auto’s

38

– 24

14

Vervoer en opslag

9

– 3

6

Logies-, maaltijd- en drankverstrekking

19

– 7

12

Informatie en communicatie

4

– 4

0

Financiële activiteiten en verzekeringen

7

– 4

3

Exploitatie van en handel in onroerend goed

8

– 4

4

Vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten

6

– 5

2

Administratieve en ondersteunende dienstverlening

3

– 2

1

Openbaar bestuur en defensie; verplichte sociale verzekeringen

18

– 9

9

Onderwijs

16

– 3

13

Gezondheids- en welzijnszorg

21

– 5

16

Kunst, amusement en recreatie

10

– 3

7

Overige dienstverlening

9

– 4

5

Extraterritoriale organisaties en lichamen

0

0

0

Landbouw, bosbouw en visserij

7

– 7

– 1

Bedrijven sectoren buiten industrie totaal

181

– 88

93

Bron: Berekeningen van het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Financiën op basis van sectorcijfers CBS 2011, gecorrigeerd naar 2014. Optellingen kunnen afwijken door afronding.

Tabel 2 Effecten schuif energiebelasting in % van de kosten per bedrijfssector

Gevolgen voor bedrijfsleven buiten industrie per sector (lasten in € miljoen)

saldo

saldo in % energiekosten

saldo in % totale kosten

Winning en distributie van water, afval, afvalwaterbeheer

1

0,5%

0,01%

Bouwnijverheid

1

0,3%

0,00%

Groot- en detailhandel, reparatie van auto s

14

0,8%

0,00%

Vervoer en opslag

6

1,5%

0,01%

Logies-, maaltijd- en drankverstrekking

12

2,0%

0,06%

Informatie en communicatie

0

0,2%

0,00%

Vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten

2

0,5%

0,00%

Administratieve en ondersteunende dienstverlening

1

0,7%

0,00%

Bron: Berekeningen van het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Financiën op basis van sectorcijfers CBS 2011, gecorrigeerd naar 2014.

De leden van de fractie van de VVD vragen in hoeverre de tariefverhoging op gas en de tariefverlaging op elektriciteit leiden tot een CO2-reductie. Ook de leden van de fractie van het CDA, D66 en GroenLinks vragen of de verschuiving leidt tot een vermindering van de CO2-uitstoot. Voorts vragen de leden van de fractie van de VVD of de maatregel geëvalueerd gaat worden en hoe het effect van de maatregel op de CO2-uitstoot gemonitord gaat worden.

Het primaire doel van de schuif in de energiebelasting is het beter in balans brengen van de energiebelasting op aardgas en elektriciteit in verhouding tot de CO2-uitstoot. De verbetering van deze balans maakt de energiebelasting economisch minder verstorend in de keuze tussen bijvoorbeeld een warmtepomp en een cv-ketel. Vorig jaar heeft CE Delft onderzoek gedaan naar de belasting op aardgas en elektriciteit.3 Hieruit blijkt dat elektriciteit in 2015 een factor 2,5 zwaarder belast werd dan gas, als gekeken wordt naar de belasting per ton CO2. Hierbij was rekening gehouden met het omzettingsverlies bij de productie van elektriciteit. Na de schuif per 2016 is dit verschil verkleind naar een factor 1,7. Aardgas wordt vanuit het perspectief van belasting per ton CO2-uitstoot dus nog steeds minder zwaar belast dan elektriciteit.

Een neveneffect van de schuif is dat de maatregel naar verwachting leidt tot CO2-reductie en daarmee een positief effect heeft op het milieu. De schuif maakt emissiebeperkende maatregelen zoals de toepassing van elektrische en/of hybride warmtepomp, isolatie, zon pv, zonneboilers en warmtelevering via warmtenetten, financieel aantrekkelijker. Ook in het rapport van het «Interdepartementaal beleidsonderzoek kostenefficiëntie CO2-reductiemaatregelen» wordt geconstateerd dat de schuif in de energiebelasting een hybride warmtepomp aantrekkelijker maakt als alternatief voor een cv-ketel bij vervanging.4 Bovendien is er sprake van reductie van CO2-emissie op Europees niveau. Dit komt omdat het gasverbruik buiten het Europese emissiehandelsysteem voor CO2-rechten (ETS) valt. Een besparing op CO2-uitstoot bij gas leidt daardoor – in tegenstelling tot een besparing op elektriciteitsverbruik – niet tot meer CO2-uitstoot elders in Europa.

De primaire doelstelling van de maatregel, het verbeteren van de balans in de tarieven tussen elektriciteit en aardgas, bevat als zodanig geen evalueerbare elementen. Een evaluatie van uitsluitend het neveneffect CO2-reductie ligt niet in de rede. Dit geldt des te meer omdat het niet mogelijk zal zijn om te bepalen welk deel van de veranderingen in het gebruik van aardgas en elektriciteit is toe te rekenen aan de maatregel en welk deel bijvoorbeeld aan de klimaatschommelingen, wijzigingen in de kale energieprijzen en inkomensontwikkelingen.

De leden van de fractie van de VVD vragen wat de reacties zijn vanuit VNO-NCW, MKB Nederland en Ondernemend Nederland op de verschuiving van de energiebelasting tussen elektriciteit en aardgas. Het kabinet heeft geen reactie ontvangen van de genoemde organisaties op de doorgevoerde schuif. Wel is door verschillende organisaties aandacht gevraagd voor de gevolgen van de energiebelasting bij de mineralogische en metallurgische industrie.

De leden van de fractie van de VVD vragen naar de effecten van de schuif in de energiebelasting voor de gasintensieve maakindustrie van € 33 miljoen. Daarnaast vragen zij naar de effecten van de lastenverzwaring van € 22 miljoen voor de recreatiesector. De € 33 miljoen euro die deze leden noemen is het effect voor de gehele sector industrie. Zoals geschetst in mijn brief van 27 juni, (Kamerstuk 34 302, nr. 121) betekent deze lastenverhoging een verhoging van de energiekosten voor de sectoren in de industrie die ligt tussen de 0,1% en 1,9%. In verhouding tot de totale kosten betekent dit een verhoging van tussen de 0,01% en 0,05%. De lastenverzwaring voor de recreatiesector komt op basis van de gecorrigeerde cijfers uit op € 19 miljoen in plaats van € 22 miljoen. Voor het deel van de sector dat ziet op de logies-, maaltijd- en drankverstrekking, waar het grootste deel van de lastenverzwaring neerslaat, betekent dit een verhoging van de energiekosten van 2% en een verhoging in verhouding tot de totale kosten van 0,06%. Achtergrond van de schuif is het beter in balans brengen van de energiebelasting op aardgas en elektriciteit in verhouding tot de CO2-uitstoot. Het is daarbij een logisch gevolg dat een sector die naar verhouding meer aardgas verbruikt een lastenverzwaring zal ervaren en een sector waar naar verhouding meer elektriciteit wordt verbruikt een lastenverlichting krijgt. De verbetering van deze balans maakt de energiebelasting economisch minder verstorend en heeft per saldo naar verwachting zoals beschreven een positief milieueffect. In verhouding tot de totale kosten is in de genoemde sectoren sprake van lastenverzwaringen die liggen tussen de 0,01% en 0,06%. De inschatting is dat daarmee geen sprake zal zijn van grote negatieve gevolgen voor de internationale concurrentiepositie of het aantal banen in deze sectoren.

De leden van de fractie van de VVD vragen naar de effecten voor huishoudens van de verschuiving van de energiebelasting tussen elektriciteit en aardgas. De leden van de fractie van de SP vragen om een nadere uitsplitsing van het negatieve lasteneffect voor huishoudens. Om een beeld te geven van de effecten voor huishoudens verwijzen we naar onderstaande tabel.

Effecten voor huishoudens

Aardgasverbruik (m3)

Elektriciteits-verbruik (kWh)

Saldo effect schuif energiebelasting (€)

gemiddeld huishouden (ca 2 personen)

1.432

2.873

17

Vrijstaande woning 1910 2 volwassenen + 2 kinderen

3.110

6.392

35

Vrijstaande woning 1910 2 volwassenen + 2 kinderen inclusief isolatie

1.529

6.392

– 46

Koopappartement 1989 1 volwassene

1.222

1.664

30

Koopappartement 1989 1 volwassene inclusief dubbel glas

1.026

1.664

20

Tussenwoning 1978 2 volwassenen + 3 kinderen

1.214

5.372

– 42

Tussenwoning 1978 2 volwassenen + 3 kinderen inclusief isolatie

690

5.372

– 69

2 onder 1 kap 1990

2.039

4.297

21

2 onder 1 kap 1990 inclusief HR ketel en zonneboiler

1.841

3.413

28

De leden van de fractie van de VVD vragen of er plannen zijn om de energiebelasting verder te verschuiven. Ook de leden van de fractie van het CDA vragen hiernaar. Het kabinet heeft op dit moment geen plannen daartoe.

De leden van de fractie van de SP vragen of er nog rek zit in de Energie-investeringsaftrek (EIA), juist bij de sectoren die relatief zwaar zijn getroffen bij de lastenverzwaring. Zij vragen zich af hoe het kabinet juist deze sectoren wil bereiken. De EIA is een generieke regeling en staat derhalve open voor alle ondernemers en ondernemingen die energie-investeringen doen die aan de voorwaarden van de EIA voldoen. Hierbij is wel van belang dat de onderneming winstgevend is, zodat de EIA de belastbare winst, kan verminderen. Overigens kan een ondernemer die nu geen winst maakt in de toekomst mogelijk alsnog profiteren van de EIA vanwege de bestaande mogelijkheden tot verliesverrekening in de sfeer van de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting. Door het verhogen van het aftrekpercentage per 2016 is het voor meer bedrijven interessant om energie-investeringen te doen.

De leden van de fractie van het CDA merken op dat naast de schuif in de energiebelasting van elektriciteit naar aardgas in de vierde nota van wijziging op het Belastingplan 2016 (Kamerstuk 34 302, nr. 79) ook het budget van de EIA is verhoogd met € 60 miljoen. Zij vragen of het kabinet inzicht kan geven in de verhouding tussen de EIA en de administratiekosten van die subsidie. Bij de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO) die als uitvoeringsorganisatie voor de EIA is aangewezen, is becijferd dat de uitvoeringskosten circa 2,8% van het EIA-budget bedragen. Over de administratieve kosten die individuele bedrijven moeten maken, zijn geen gegevens beschikbaar.

De leden van de fractie van GroenLinks zijn benieuwd naar de verwachte CO2-besparing van het ophogen van het budget van de EIA, en vragen naar de toereikendheid van het budget van de EIA. De ophoging van de EIA door verhoging van het aftrekpercentage verhoogt naar verwachting de aanzuigende werking van de regeling, aangezien de EIA voor meer ondernemers interessant is. Dit kan leiden tot meer energiebesparing. Een CO2-besparingseffect kan nu nog niet worden gegeven. Daarvoor ontbreekt op dit moment nog de informatie. Een eerste effectschatting van de verhoging van de EIA zal in het voorjaar van 2017 mogelijk zijn. Ten aanzien van de toereikendheid van het budget kan op basis van de aanvragen die tot dusver zijn gedaan en op basis van de ervaringen uit eerdere jaren worden aangegeven dat er meer aanvragen worden ingediend en dat naar verwachting het budget in 2016 voldoende zal zijn.

De leden van de fractie van de SP vragen hoe huishoudens specifiek gecompenseerd worden. Zoals aangegeven in mijn brief van 27 juni (Kamerstuk 34 302, nr. 121) is de uit de schuif resterende jaarlijkse opbrengst van € 225 miljoen binnen het pakket van de vierde nota van wijziging (Kamerstuk 34 302, nr. 79) ingezet voor verschillende maatregelen voor huishoudens en bedrijfsleven. Maatregelen uit de vierde nota van wijziging die in het voordeel zijn van huishoudens zijn onder meer de inzet van € 100 miljoen voor de verhoging van de kinderbijslag en de inzet van € 100 miljoen naar de verhoging van de kinderopvangtoeslag.

De leden van de fractie van de SP vragen hoe huishoudens worden gestimuleerd om over te stappen naar elektriciteit. Het kabinet zet in op het verduurzamen van de woningvoorraad. Deze verduurzaming kan leiden tot woningen die geheel elektrisch gedreven worden, maar ook bijna energieneutrale woningen op aardgas of warmte vallen onder deze gewenste duurzame ontwikkeling in de gebouwde omgeving. In het Energieakkoord zijn onder andere maatregelen opgenomen om verduurzaming bij verhuurders, huurders en woningeigenaren te stimuleren.

De leden van de fractie van het CDA vragen of particulieren met een laag inkomen door een prijsverhoging niet in de knel komen. Huishoudens met lage inkomens ondervinden geen groter nadeel van de belastingschuif dan huishoudens met hoge inkomens. Met name de omvang van de woning en het woningtype zijn immers van invloed op het gasverbruik en niet zo zeer het inkomen. Mensen met lagere inkomens hebben bijvoorbeeld vaker kleinere woningen dan mensen met hogere inkomens. Bovendien leidt de belastingvermindering er toe dat over het basisverbruik geen energiebelasting hoeft te worden betaald.

De leden van de fractie van het CDA vragen naar het handelingsperspectief van bedrijven en particulieren bij de schuif in de energiebelasting. Zij vragen of bedrijven en particulieren zich bewust zijn van de reden van de lastenstijging en of er voldoende bekendheid is van milieuvriendelijke alternatieven voor het gebruik van aardgas, zoals een warmtepomp. De leden van de fractie van de SP vragen of bedrijven in sectoren, zoals de groot- en detailhandel en de logies-, maaltijd- en drankverstrekking, gaan overstappen op elektriciteit. Of een huishouden of bedrijf uiteindelijk kiest voor een overstap van gasverbruik naar elektriciteit hangt af van meer dan alleen de energiebelasting. Het kabinet doet veel aan de bekendheid van mogelijkheden voor bedrijven om te verduurzamen. Onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn diverse regelingen beschikbaar die energiebesparing en hernieuwbare energie in woningen stimuleren, zoals het fonds energiebesparing huursector, subsidies voor energiebesparing in woningen, scholen, en sportverenigingen, en de regeling Energieprestatie Huursector (STEP). Deze stimuleert de realisering van 3 labelstappen of meer naar minimaal label B bij woningcorporaties en minimaal label C voor particuliere verhuurders. Sinds oktober 2016 is tevens de landelijke campagne energiebesparing van start gegaan. Daarnaast is onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken per 1 januari 2016 de ISDE-regeling van kracht. Dit is een investeringssubsidie voor kleinschalige vormen van hernieuwbare energie die niet kwalificeren voor de reeds bestaande SDE+-regeling. Deze regeling wordt met ingang van 2017 verruimd. Specifiek voor bedrijven vormt de energie-investeringsaftrek een stimulans voor energiebesparing.

De leden van de fractie van het CDA vragen of het doel van de heffingskorting nog bereikt wordt nadat deze in 2015 verlaagd is. De gedachte achter de belastingvermindering is dat een deel van het energieverbruik wordt gezien als basisbehoefte en dat daarover geen energiebelasting wordt betaald. Daarnaast ziet een deel van het bedrag op een compensatie die per 1 januari 2009 is ingevoerd als onderdeel van de invoering van het capaciteitstarief (een vast tarief op transport van elektriciteit in plaats van een tarief per kWh). De hoogte van de belastingvermindering is nog steeds in lijn met de genoemde doelen.

De leden van de fractie van het CDA stellen dat de gevolgen voor de sector landbouw, bosbouw en visserij en glastuinbouw ongeveer neutraal uitvallen maar dat dat niet geldt voor ieder individueel bedrijf. Zij vragen in dat kader of er extra maatregelen zullen worden genomen ten behoeve van bijvoorbeeld besparing van gasgebruik voor bedrijven die veel aardgas verbruiken. Binnen de sector landbouw verbruikt met name de glastuinbouw in verhouding veel gas. Voor deze groep geldt een verlaagd tarief in de energiebelasting om rekening te houden met het feit dat sprake is van een energie-intensieve industrie die door de kleinschalige bedrijfsstructuur vergeleken met de overige energie-intensieve sectoren onvoldoende kan profiteren van de reguliere degressieve tariefstructuur van de energiebelasting. Door dit verlaagde tarief pakt de schuif ook voor dit gasintensieve onderdeel van de landbouw ongeveer neutraal uit. De overheid heeft met de glastuinbouwsector in de Meerjarenafspraak Energietransitie Glastuinbouw 2014–2020 afspraken gemaakt over energie- en klimaatdoelen.5 Met behulp van het publiek private innovatie- en actieprogramma «Kas als Energiebron» wordt gewerkt aan ontwikkeling en implementatie van energiebesparing en verduurzaming van de energievoorziening. Energiebesparing is een belangrijke prioriteit. Een alternatief energiebesparend teeltconcept, het zogenaamde «Nieuwe Telen» is ontwikkeld. De focus ligt nu op het stimuleren van de implementatie én het verder doorontwikkelen van het concept naar grotere energiebesparing en toepassing bij de grote diversiteit aan teelten. Een andere prioriteit is het benutten van het potentieel van aardwarmte in de glastuinbouw door het versnellen van de toepassing daarvan. Zo kan gasgebruik worden vervangen door het gebruik van aardwarmte. Hiervoor is de garantieregeling aardwarmte ontwikkeld, de kennisagenda aardwarmte opgezet en wordt met de operators organisatie gewerkt aan de opbouw van industriestandaarden. Aardwarmte wordt ook ondersteund door de SDE+. Verder wordt er gewerkt aan de verbetering van de financierbaarheid van aardwarmteprojecten.6

De leden van de fractie van het CDA vragen of het kabinet voornemens is om bedrijven in de agrarische sector te vrijwaren van een verhoging van de energiebelasting. Op dit moment heeft het kabinet geen voornemens om de energiebelasting te verhogen dus is de vraag die deze leden stellen niet aan de orde.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het feit dat de schuif ongeveer neutraal uitpakt voor de sector glastuinbouw samenhangt met het speciale tarief in de energiebelasting voor de glastuinbouw en of daardoor de prijsprikkel om CO2 te besparen vermindert. Het klopt dat het verlaagd tarief voor de glastuinbouw er aan bijdraagt dat de schuif voor de sector glastuinbouw ongeveer lastenneutraal uitpakt. Bij de schuif wordt het aardgastarief voor de glastuinbouw met een gelijk percentage verhoogd als het reguliere aardgastarief. Doordat het aardgastarief voor de glastuinbouw lager is dan het reguliere aardgastarief is de verhoging in absolute termen lager dan de verhoging van het reguliere aardgastarief. Uit de evaluatie van het energiebelastingtarief glastuinbouw blijkt dat het verlaagde energiebelastingtarief geen grote invloed heeft op het aardgasverbruik, de CO2-emissie en de energie-investeringen. Het effect op de prijsprikkel (de marginale kosten van het aardgas) is er niet of is klein. Dit effect is bij kleine bedrijven wel aanwezig, maar tegelijk zijn investeringen in verdere CO2-reducerende maatregelen bij deze bedrijven niet rendabel. Tegenover het verlaagd tarief voor de glastuinbouw staat de deelname van de sector aan een CO2-sectorsysteem dat ziet op het verlagen van de CO2-uitstoot. De glastuinbouw werkt aan verdergaande energiebesparing en inzet op duurzame energie (aardwarmte). Er is afgesproken in het kader van de Meerjarenafspraak Energietransitie Glastuinbouw 2014 – 2020 dat er in 2020 niet meer dan 6,2 Mton CO2 uitgestoten wordt en dat middels een PPS-programma wordt gewerkt aan energie- en systeeminnovaties die er aan bijdragen dat de sector uiterlijk in 2050 klimaatneutraal is.7

De leden van de fractie van het CDA vragen of het kabinet een overzicht heeft van energiebelastingen en de daarmee samenhangende energiebelastingdruk voor agrarische bedrijven in andere EU-landen. Voor een overzicht van de energiebelasting voor glastuinbouw in Noordwest-Europa wordt verwezen naar een LEI-WUR publicatie van maart 2016.8

De leden van de fractie van GroenLinks vragen verder naar de gevolgen van de vrijstelling voor aardgas gebruikt in metallurgische en mineralogische procedés voor de lasten van de schuif in de energiebelasting en het effect op de prikkel voor het reduceren van CO2-uitstoot die van de schuif uit gaat. De invoering van de vrijstelling voor aardgas gebruikt in mineralogische en metallurgische procedés zal er toe leiden dat het effect van de schuif in de energiebelasting op de lasten in de bouwmaterialensector en basismetaalsector vanaf 2017 ongeveer neutraal is waar nu nog sprake is van een (beperkte) lastenverhoging. De energiebelasting heeft voor deze sectoren vanaf 2017 geen invloed meer op het beprijzen van externe effecten van het aardgasverbruik. Overigens is de energiebelasting niet de enige prijsprikkel om te besparen op aardgasverbruik. Ook de prijs van het aardgas zelf geeft een besparingsprikkel. Met de vrijstelling voor metallurgische en mineralogische procedés wordt de belastingheffing in lijn gebracht met de heffing in de ons omringende landen die ook een dergelijke vrijstelling kennen. Zo wordt voorkomen dat deze industrieën als gevolg van de energiebelasting een nadeel ondervinden ten opzichte van hun buitenlandse concurrenten.

De leden van de fractie van het CDA vragen of de verschuiving deels een verkapte bezuiniging is op de zorg, defensie en onderwijs, omdat een deel van lastenverhoging bij deze sectoren terecht komt. Uit tabel 1 blijkt dat de overheids- en zorgsector kennelijk relatief veel gas gebruiken. In deze sectoren worden de effecten opgevangen zonder specifieke overheidscompensatie. Via de methodiek van de prijsbijstelling ontvangen de betreffende overheidssectoren overigens wel (algemene) compensatie voor gestegen prijzen. In die prijsstijging zit ook het effect van indirecte belastingmaatregelen zoals de schuif in de energiebelasting. Alles bij elkaar genomen is er geen reden overheidssectoren specifiek hiervoor te compenseren.

De leden van de fractie van het CDA vragen of ik een verklaring heb voor de lastenverlichting voor de sector vervoer en opslag. Zoals hiervoor opgenomen bleek in de gepresenteerde cijfers voor de sectoren buiten de industrie een fout te zijn geslopen. Van de eerder weergegeven grote lastenverlichting bij de sector vervoer en opslag is geen sprake. De lasten op gas nemen als gevolg van de schuif in de energiebelasting toe met € 9 miljoen en de lasten op elektriciteit nemen af met € 3 miljoen waarmee sprake is van een per saldo lastenverzwaring van € 6 miljoen voor deze sector.

De leden van de fractie van het CDA vragen om een actuele raming van de gevolgen van de energiebelastingschuif voor de schatkist. De meest actuele raming van de energiebelasting is te vinden in de Miljoenennota 2017 (Kamerstuk 34 550, nr. 1). De beleidsmatige mutaties in de energiebelasting in 2016 worden op € 421 miljoen worden geraamd. € 225 miljoen hiervan is toe te schrijven aan de belastingschuif tussen elektriciteit en gas. Het gaat hier om de ex ante raming van de maatregel die eind 2015 is gemaakt.

De leden van de fractie van D66 vragen naar de effecten van de schuif in de energiebelasting op duurzame initiatieven zoals lokale zonnestroomprojecten. De verlaging van het energiebelastingtarief voor elektriciteit heeft als gevolg dat de salderingsregeling en de regeling lokale duurzame energie in de energiebelasting in verhouding minder aantrekkelijk worden. Het voordeel per kWh van deze regelingen is echter nog steeds groter dan een subsidie via de SDE+. Tegelijkertijd wordt de salderingsregeling de komende jaren weer aantrekkelijker door de groei van de opslag voor duurzame energie (ODE). Vanaf 2020 is het effect van de verlaging van het elektriciteitstarief in de energiebelasting als gevolg van de schuif weer ingelopen door de verhoging van de ODE. Het voordeel van de salderingsregeling is dan op termijn weer gelijk of groter dan het voordeel in de huidige situatie.