Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 oktober 2016
Tijdens de begrotingsbehandeling is door het lid Albert de Vries een motie ingediend over de aanpak van woningtekorten (Kamerstuk 34 550 XVIII, nr. 14). Inmiddels is deze motie in gewijzigde vorm ingediend (Kamerstuk 34 550 XVIII, nr. 32). Met deze brief geef ik mijn oordeel over deze gewijzigde motie.
De gewijzigde motie verzoekt de regering de woningbehoefteramingen regionaal door te rekenen en woningmarktregio’s en provincies te vragen informatie te verstrekken op welke wijze zij aan de berekende woningbehoefte denken te voldoen voor de verschillende segmenten. Daarnaast vraagt de motie de regering om gesprekken te voeren met gemeenten waarvoor, op basis van bovenstaande informatie, geconcludeerd moet worden dat het tekort aan woningen in enig segment verder dreigt op te lopen.
In reactie op de motie het volgende.
In de begroting van Wonen en Rijksdienst is aangegeven dat de Minister de regie voert over een heldere verdeling van rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende partijen op het terrein van wonen. Deze rol wordt door mij ook als zodanig ingevuld.
Waar het gaat om woningbouw ligt de primaire verantwoordelijkheid voor het bouwen voor de woningbehoefte bij gemeenten. Dit is met de invoering van de nieuwe Woningwet versterkt waar het gaat om de bouw van sociale huurwoningen. Daarover worden op lokaal niveau afspraken gemaakt.
Ik heb de bereidheid om gezamenlijk met regio’s en provincies de woningbehoefte en productie in kaart te brengen. Daarbij zal ook rekening gehouden worden met de mogelijkheden van transformatie en de kwalitatieve verdeling. Dit is ook van belang omdat, zoals in antwoorden op eerdere Kamervragen1 is aangegeven, de plancapaciteit in gemeenten als gevolg van de crisis is gedaald.
De invulling van de behoefte is en blijft echter een opgave die op lokaal/regionaal niveau plaats vindt. Wanneer de invulling achter blijft zal het Rijk niet op de stoel gaan zitten van de gemeente. Datzelfde geldt voor de provincie.
Dat neemt niet weg dat het gesprek gevoerd kan worden over knelpunten en belemmeringen die de invulling in de weg staan. Waar nodig kan gebruik gemaakt worden van de Expertteams Versnellen (van woningbouwprojecten), Transformatie (van leegstaand vastgoed naar woningbouw) en Eigenbouw (particulier opdrachtgeverschap). Ook de samenwerkingstafel die de mogelijkheden voor middenhuur in kaart brengt kan daar een bijdrage aan leveren. Tenslotte kan ook gedacht worden aan de mogelijkheden voor de inzet van de Crisis- en herstelwet wanneer zich specifieke knelpunten voordoen.
Daarnaast heb ik ook het voornemen om de komende periode werkbezoeken af te leggen aan de 19 gevormde woningmarktregio’s. De woningproductie zal daarbij ook aan de orde komen.
Gelet op bovenstaande overwegingen kom ik tot het volgende oordeel over de motie.
Wanneer de oproep in de motie zich beperkt tot het gezamenlijk in beeld brengen van de behoefte, productie en plancapaciteit kan dat worden gezien als ondersteuning van beleid. Als de motie oproept tot dwingende gesprekken en maatregelen richting gemeenten die achterblijven, wordt de motie ontraden.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok