Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 oktober 2016
Naar aanleiding van mijn brief van 30 juni 20161 heeft uw Kamer nadere vragen gesteld over de toepassing van de Wet BEU in de door Israël bezette gebieden. Hierbij bied ik u de antwoorden aan (Kamerstukken 34 550 XV en 20 454, nr. 8). Bij een aantal vragen vraagt u ook om aanvullende informatie. In het kader van een Wob-verzoek dat de NRC heeft ingediend bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de SVB is beslist over de openbaarmaking van alle documenten vanaf 1 januari 2000 die betrekking hebben op de toepassing van de Wet BEU in en op door Israel bezette gebieden. Het eerste deel van de informatie is op 11 juli 2016 verstrekt en treft u hierbij aan2. Het tweede deel wordt zo spoedig mogelijk aan de Kamer nagezonden.
Een groot deel van de vragen heeft betrekking op het toepassen van de Wet BEU door de SVB in de door Israël bezette gebieden. De uitvoering van nationale regelingen in een internationale context is complex gelet op het grote aantal landen waar uitkeringen naar geëxporteerd worden en de verschillende wettelijke regimes die daarbij van toepassing kunnen zijn (zoals verschillende bilaterale verdragen, het ontbreken van verdragen en verschillende overgangsrechtelijke regimes). Ten aanzien van de situatie in Israël en de door Israël bezette gebieden komen al deze aspecten samen.
De SVB is een zelfstandig bestuursorgaan en is zelf verantwoordelijk voor de procesinrichting en individuele beschikkingen. Een belangrijk doel voor de SVB is het rechtmatig uitvoeren van onder andere de AOW en in 2015 is dit in 99,9% van de gevallen gelukt.
Hoewel het voor de SVB duidelijk is en was dat in de door Israël bezette gebieden voor alleenstaanden een AOW-pensioen ter hoogte van maximaal 50% WML uitbetaald moest worden, zijn er fouten gemaakt die onder andere samenhangen met de aanvraagprocedure die geldt voor Israël, maar niet voor de bezette gebieden. AOW-gerechtigden die in Israël wonen moeten een aanvraag via het Israëlische verbindingsorgaan doen, met een speciaal formulier dat alleen bestemd is voor mensen die in Israël wonen. AOW-gerechtigden die in de door Israël bezette gebieden wonen mogen feitelijk geen gebruik maken van deze aanvraagprocedure en moeten zich direct bij de SVB melden. Mensen die woonachtig zijn in de door Israël bezette gebieden hebben zich echter bijna allemaal gemeld bij het Israëlische verbindingsorgaan. Het Israëlische verbindingsorgaan heeft op haar beurt deze mensen niet doorverwezen naar de SVB, ondanks het feit dat zij wonen in bezet gebied. De SVB heeft van hen dus ook het aanvraagformulier voor Israël ontvangen. Door de SVB is vervolgens onvoldoende onderkend dat de woonplaats zich feitelijk in bezet gebied bevond, waardoor een groot deel van deze AOW-gerechtigden door de SVB zijn geregistreerd alsof zij in Israël woonachtig zijn. Een deel van de mensen heeft hierdoor ten onrechte een hoger AOW-pensioen ontvangen. Dit werd in december 2013 bij de voorbereiding van een controle ter plaatse, duidelijk.
Zoals aangegeven doet de SVB in deze complexe situatie zijn uiterste best om alle uitkeringen correct vast te stellen. Het beoordelen van het recht op een uitkering blijft mensenwerk. Ook is de procesinrichting, die vooral gericht is op grote aantallen toekenningen, niet altijd ingericht op maatwerk in complexe situaties. De SVB heeft hiervan geleerd en de werkinstructies aangepast.
In situaties waar de SVB fouten maakt, is het aan de SVB om de situatie te beoordelen en te bepalen hoe daarmee om te gaan. Als het herstellen van uitvoeringsfouten leidt tot een lagere uitbetaling van een uitkering, dan heeft de SVB de bevoegdheid om hiervoor een overgangsperiode te hanteren. Deze beslissing maakt deel uit van de dagelijkse uitvoeringspraktijk van de SVB en dit is de reguliere handelwijze, waarover de Kamer niet separaat wordt geïnformeerd. Herstelacties van substantiële omvang, qua aantallen of budgettair beslag, worden aan de Kamer gemeld. Zo is de Kamer begin dit jaar geïnformeerd over het verstrekken van uitkeringen aan meerpersoonshuishoudens.
In de door Israël bezette gebieden heeft de SVB eerst gehandeld door het AOW-pensioen van de 11 AOW-gerechtigden waar een fout was gemaakt, te herzien. Hierdoor ontstond onrust en onduidelijkheid bij de betrokkenen. Op dat moment is het kabinet op de hoogte gebracht. Omdat het kabinet de gevolgen voor met name oorlogsgetroffenen ongewenst achtte, is onderzocht of het mogelijk was aan de alleenstaande erkend oorlogsgetroffenen het AOW-pensioen ter hoogte van 70% WML uit te betalen. Op grond van beleidsregels van de SVB en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is daarom besloten voor alle betrokkenen in de door Israël bezette gebieden die een kortingsbeschikking hadden ontvangen, de werking van deze korting met vooralsnog een jaar op te schorten. Deze periode is benut om in overleg te komen tot een passende overgangsregeling waarover u op 8 december 2015 bent geïnformeerd3.
De situatie in de door Israël bezette gebieden is erg bijzonder door de samenloop van systematische inconsistenties in de uitvoering zoals een aanvraagproces dat misverstanden oproept, problemen bij de vaststelling van een adres in concrete gevallen en verlate publicatie van beleid. Tevens is sprake van bijzondere omstandigheden wat betreft de gevolgen voor oorlogsgetroffenen. Dit heeft ertoe geleid dat vanaf de constatering van de fouten bij de SVB er veel overleg is gevoerd hoe hiermee om te gaan. Normaal gesproken leiden fouten tot acties van herstel, met inachtneming van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Alleen bij een bijzondere samenloop van omstandigheden kunnen fouten aanleiding geven tot specifieke maatregelen, zoals in dit geval.
Ik vertrouw erop uw vragen hierbij voldoende beantwoord te hebben. De SVB houdt de ambitie rechtmatig haar toekenningen te doen, maar zal uitvoeringsfouten nooit volledig kunnen uitsluiten. Waar nodig vinden herstelacties plaats, altijd met inachtneming van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher