Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 mei 2017
Hierbij bied ik uw Kamer het rapport «Investeren in de toekomst. De financiële geletterdheid van 15 jarigen in PISA-2015» aan1. Het bijgevoegde rapport is gebaseerd op data die zijn verzameld in het kader van het OESO Programme for International Student Assessment (PISA). PISA is het grootste internationaal vergelijkende onderzoek naar de prestaties van leerlingen in onderwijsstelsels in de wereld. Naast het hoofdonderzoek (deel I en II) wordt ook gerapporteerd over het welbevinden van leerlingen (deel III), de financiële geletterdheid (deel IV) en het in november te verschijnen deel V over het vermogen om problemen op te lossen. 2 3
Het onderzoek
Aan het onderzoek naar de financiële geletterdheid van 15 jarigen heeft in 2015 maar een beperkt aantal landen meegedaan. Dit in tegenstelling tot het hoofdonderzoek, waaraan eenenzeventig landen hebben meegedaan. In 2015 deden tien OESO-landen mee (België, Canada, Nederland, Australië, Verenigde Staten, Polen, Italië, Spanje, Slowakije en Chili). Daarnaast participeerden China, Brazilië, Rusland, Litouwen en Peru.
De toets meet de mate waarin leerlingen hun kennis en vaardigheden op het gebied van financiële geletterdheid kunnen toepassen in alledaagse situaties. Er zijn onder meer vragen gesteld over het afhandelen van eenvoudige geldtransacties, het plannen en beheren van inkomsten en het afwegen en afdekken van risico’s. Daarnaast zijn in het onderzoek ook vragen gesteld over het onderwijs in financiële geletterdheid en de ervaring van de 15-jarigen met geldzaken.
In Nederland hebben 187 scholen en 1.365 leerlingen meegedaan aan het onderzoek naar de financiële geletterdheid.
De belangrijkste bevindingen
Prestaties
• In vergelijking met de gemiddelde prestaties in de tien deelnemende OESO-landen scoort Nederland met een score van 509 ruim boven het landen-gemiddelde van 487 en staat onder Canada en België (Vlaanderen) op een derde plaats. In vergelijking met de zeven deelnemende EU landen scoort Nederland ook goed (509 tegenover het 483) en staat daarmee onder België op een tweede plaats. Zowel Canada als België scoren met respectievelijk 533 en 541 echter beduidend hoger dan Nederland.
• Nederland kent in verhouding tot veel andere landen veel toppresteerders. Van de leerlingen scoort 17 procent op het hoogste niveau tegenover een gemiddelde van 11 procent in de deelnemende OESO-landen en 10 procent in de deelnemende EU-landen.
• Het percentage leerlingen dat op het laagste niveau presteert (onder niveau 2) is in Nederland 19 procent. Dat is lager dan het gemiddelde percentage in de deelnemende OESO-landen (23 procent) en de EU-landen (23 procent), maar hoger dan het percentage leerlingen dat onder niveau 2 presteert in België (12 procent). In Spanje haalt 25 procent van de leerling niveau 2 niet, in Litouwen en Slowakije zelfs meer dan 30 procent.
• De gemiddeld behaalde vaardigheidsscores van leerlingen in de verschillende opleidingstypen komen overeen met de manier waarop 15- jarigen op basis van hun schoolprestaties aan opleidingstypen worden toegewezen. Vwo-leerlingen scoren het hoogst (625) en leerlingen in het praktijkonderwijs het laagst (318).
• In Nederland is ongeveer 10 procent van de variatie in prestaties toe te schrijven aan sociaal economische status, dat komt overeen met het gemiddelde van eveneens 10 procent in de deelnemende OESO-landen. Leerlingen afkomstig uit de groep van 25 procent met de hoogste sociaal economische status scoren gemiddeld 104 punten hoger dan leerlingen afkomstig uit de groep van 25 procent met de laagste sociaal economische status.
Onderwijs in en ervaring met het omgaan met geld
• Nederland is absoluut koploper als het gaat om het beschikken over een bankrekening. Van de 15-jarigen heeft 95 procent een bankrekening. Canada en België volgen met respectievelijk 78 en 75 procent. Leerlingen die een bankrekening hebben halen duidelijk hogere prestaties dan leerlingen met een vergelijkbare sociale achtergrond en van een vergelijkbaar opleidingstype die dat niet hebben.
• Ruim 70 procent van de Nederlandse 15-jarigen krijgt net als hun Belgische leeftijdsgenoten zakgeld of geld als cadeau van vrienden of familie. Ruim de helft van de leerlingen heeft een baantje. Samen met Peru is Nederland hierin koploper. In België is dat iets minder dan de helft. Nederlandse leerlingen die zonder tegenprestatie geld krijgen, presteren gemiddeld hoger in dit PISA onderzoek dan leerlingen die dat niet krijgen (535 versus 495). Ook presteren leerlingen met een baantje minder goed dan leerlingen zonder een betaald baantje (504 versus 536). Dit beeld verandert echter (verschil wordt minder groot) als we rekening houden met de sociale achtergrond en het opleidingstype van de leerling.
• In Nederland zegt 65 procent van de 15-jarigen dat zij sparen om iets te kunnen kopen waarvoor zij nog geen geld hebben, Nederland is daarmee koploper. Bijna een kwart van de jongeren spaart iedere week of maand hetzelfde bedrag en ruim een derde spaart wekelijks een klein maar variabel bedrag. Leerlingen die eerst sparen voordat zij iets kopen presteren beter dan leerlingen die dat niet doen.
• Slechts 13 procent van de Nederlandse 15-jarigen bespreekt zelden of nooit geldzaken met ouders, de overgrote meerderheid spreekt hierover maandelijks of wekelijks en 15 procent spreekt zelfs dagelijks over zijn of haar geldzaken.
• Bijna driekwart van de Nederlandse 15-jarigen zegt op school of daarbuiten iets over het omgaan met geld geleerd te hebben. Nederland staat daarmee bovenaan. In België is dat bijvoorbeeld 47 procent en in China 15 procent. Dat betekent echter niet dat leerlingen die les hebben gehad in het omgaan met geld, beter presteren. Voor leerlingen met een vergelijkbare sociale achtergrond en van een vergelijkbaar opleidingstype is geen sprake van prestatieverschil tussen degenen die wel en geen onderwijs over het omgaan met geld hebben gehad.
• Leerlingen afkomstig uit een omgeving met een lagere sociaal economisch status en/of thuis een andere taal spreken en/of een migratie-achtergrond hebben, scoren over het algemeen lager dan autochtone leerlingen uit de welvarender milieus waar thuis Nederlands wordt gesproken.
Met de resultaten kunnen we tevreden zijn: Nederlandse 15-jarigen presteren binnen de deelnemende OESO- en EU-landen bovengemiddeld als het gaat om financiële geletterdheid. Maar het kan altijd beter en dat geldt zeker voor leerlingen met een lagere sociaal economische status en leerlingen met een migratie-achtergrond die thuis een andere taal dan Nederlands spreken. Samen met de Minister van Financiën zal ik onderzoeken hoe we de resultaten van dit onderzoek kunnen gebruiken om de financiële geletterdheid van deze groepen te verbeteren. Waar mogelijk wordt aangesloten bij het ingezette beleid rond kansengelijkheid.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker